Vaarwegenverordening gemeente Nieuwkoop 2020

Geldend van 06-02-2020 t/m heden

Intitulé

Vaarwegenverordening gemeente Nieuwkoop 2020

De raad van de gemeente Nieuwkoop;

gelet op de artikelen 108, 149, 154 lid 1 en 156 van de Gemeentewet en de artikelen 7 en 42 van de Scheepvaartverkeerswet en de artikelen 5, 6 en 8 van de Provinciale Vaarwegenverordening;

besluit vast te stellen de Vaarwegenverordening gemeente Nieuwkoop 2020:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • aanleggen: het afmeren of voor anker leggen en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig gedurende de tijd die daadwerkelijk gebruikt wordt voor een recreatief verblijf op of in de omgeving van het vaartuig met een duur van maximaal 18 uur aaneengesloten;

  • beheer: de overheidszorg voor de onder deze verordening vallende vaarwegen gericht op instandhouding van die vaarwegen en een veilig gebruik daarvan (zowel vaarwegbeheer als nautisch beheer);

  • belanghebbende: een natuurlijk of rechtspersoon, die belang heeft bij de aanwezigheid van objecten (zoals een brug) voor de ontsluiting van een perceel, ook al is die natuurlijk of rechtspersoon niet de eigenaar van het betreffende object;

  • belemmeren scheepvaart: het verrichten van zodanig handelingen/activiteiten in of boven een vaarweg, waarvan de scheepvaart in meer of mindere mate hinder ondervindt;

  • beslistermijn: termijn waarbinnen het college beslist, na eventuele verdaging van de termijn, op een ingediende vergunningaanvraag;

  • BPR: Binnenvaart Politie Reglement waarin regels zijn opgenomen over het gebruikmaken van vaarwegen door schepen;

  • BRTN-route: Vaarroute die onderdeel uitmaakt van het Nederlandse toervaartnetwerk als bedoeld in de Basisvisie Recreatietoervaart Nederland en welke voldoet aan de daarvoor minimaal vereiste afmetingen (breedte en diepte) ten behoeve van de doorvaart;

  • brug: een vaste of beweegbare verbinding tussen twee percelen die gescheiden zijn door oppervlaktewater;

  • college: het college van burgemeester en wethouders;

  • doorvaarthoogte: de maximale hoogte waarmee een schip ongehinderd onder een brug door kan varen, die doorgaans wordt gemeten vanaf het hoogste peil van het wateroppervlak;

  • elektrovaartuig: een motorvaartuig dat mechanisch wordt voortbewogen door middel van een elektromotor;

  • jachthaven: een planologisch geregeld onderkomen voor boten, speciaal voor dit gebruiksdoel gecreëerd, ingericht of beschikbaar gesteld, waarvan de eigenaar c.q. gebruiker zijn boot kan achterlaten onder toezicht van de havenexploitant;

  • kort verblijf: het kortstondig innemen van een ligplaats voor het in- en uitstappen van passagiers, het laden en lossen van pleziervaart gerelateerde goederen, het te water laten van een pleziervaartuig of ten behoeve van het bedienen van een brug of sluis;

  • ligplaats: een daartoe door het college als zodanig aangewezen of aangelegde openbare locatie, waar schepen kunnen aanleggen/aanmeren;

  • ligplaats innemen: het afmeren of voor anker leggen en het vervolgens doen of laten liggen van een vaartuig anders dan voor het aanleggen;

  • motorvaartuig: schip dat gebruik maakt van zijn mechanische middelen voor de voortbeweging (art. 1.01, onder A, 2º, van het Binnenvaartpolitiereglement);

  • onderhoud vaarweg: het in stand houden van het vaarwegprofiel, d.w.z. de doorvaartbreedte en -diepte van een vaarweg;

  • plassengebied:

    • Nieuwkoopse Plassen, de gebieden begrensd door: de Ziendeweg, Zuideinde, Dorpsstraat, Noordenseweg, Simon van Capelweg, Voorweg, Uitweg, Hollandsekade en Meije;

    • Langeraarse Plassen, de gebieden begrensd door de Langeraarseweg, Geerweg, Paradijsweg en Smidskade.

  • pleziervaartuig: elk schip dat onder eigen verantwoordelijkheid en alleen voor het eigen genoegen van de gebruiker uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt voor enige vorm van pleziervaart, waterrecreatie of watersport dan wel door zijn constructie, afmetingen en inrichting uitsluitend of hoofdzakelijk daartoe bestemd of geschikt is.

  • rietkraag: een van een water of oever deel uitmakende oppervlakte van tenminste 1 vierkante meter, welke is begroeid met riet, biezen, lisdodden en/of andere helofyten en is gelegen buiten gecultiveerde siertuinen van woningen of bedrijfsgebouwen;

  • roeivaartuig: een schip dat met spierkracht wordt voortbewogen.

  • Scheepvaartverkeerswet: Wet die regels stelt met het oog op de instandhouding van vaarwegen en het vlotte en veilige verloop van het scheepvaartverkeer op die vaarwegen;

  • schip: elk vaartuig (al dan niet gemotoriseerd) met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als een middel van vervoer te water (art. 1.01, onder A, 1º, van het Binnenvaartpolitiereglement);

  • schipper: degene die een schip voert dan wel degene die daarover de leiding heeft;

  • sluis: een waterstaatswerk gelegen in een dijk, dat enerzijds het water keert en anderzijds schepen in de gelegenheid stelt te worden getransporteerd tussen twee waterwegen met verschillend waterpeil;

  • stremmen scheepvaart: het verrichten van zodanige handelingen/activiteiten in of boven een vaarweg, waardoor de scheepvaart in het geheel onmogelijk wordt gemaakt;

  • vaarwegprofiel: het deel van de dwarsdoorsnede van een vaarweg dat minimaal vrij beschikbaar moet zijn voor de afwikkeling van scheepvaartverkeer en dat door het college op bijlage 1 is aangegeven als minimale breedte, diepte en vrije doorvaarthoogte en -breedte van de aangewezen vaarwegen;

  • vaarweg: voor het openbaar scheepvaartverkeer toegankelijk water, inclusief de oevers(-voorzieningen), die op de bij deze verordening behorende bijlage 2 en 3 als zodanig zijn vermeld;

  • werf: een aan water gelegen terrein, voorzien van een botenhelling of een andere inrichting om vaartuigen uit het water te halen en daarin te brengen, alsmede een loods of een werkplaats, waar bedrijfsmatig vaartuigen worden gebouwd, verbouwd, uitgerust, onderhouden, gerepareerd of opgeslagen.

  • werk: alle door menselijk toedoen ontstane, gemaakte of aanwezige constructies of inrichtingen met toebehoren op of aan (de oevers van) een vaarweg;

  • woonschip: primair voor bewoning bestemd schip/object, in het algemeen zonder middelen tot voortbeweging, met een vaste ligplaats ten behoeve van langdurig (woon)verblijf.

  • woonschepenhaven: een planologisch geregeld onderkomen voor woonschepen, speciaal voor dit gebruiksdoel gecreëerd, ingericht of beschikbaar gesteld;

  • zeilvaartuig: een schip dat uitsluitend door middel van zeilen wordt voortbewogen door windkracht (art. 1.01, onder A, 15º, van het Binnenvaartpolitiereglement). Een zeilplank valt ook onder deze definitie.

Artikel 1.2 Doel van de verordening

Deze verordening heeft tot doel:

  • 1.

    regels te stellen in het belang van de instandhouding, de bruikbaarheid en bescherming van de in deze verordening aangewezen vaarwegen en bijbehorende werken en in het belang van de bescherming van de landschappelijke, ecologische of andere natuurwetenschappelijke waarden van het gebied waarin een vaarweg is gelegen;

  • 2.

    aanvullende regels op de Scheepvaartverkeerswet en het Binnenvaartpolitiereglement te stellen in het belang van de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer op de in lid 1 bedoelde vaarwegen en eveneens het in stand houden van die vaarwegen.

Artikel 1.3 Toepassingsbereik

Deze verordening en daarop gebaseerde regelingen en besluiten zijn van toepassing op de vaarwegen, bruggen en sluizen, zoals deze zijn aangegeven in bijlage 2 en 3 bij deze verordening.

Artikel 1.4 De ontheffing

Van de in hoofdstuk 4 onder artikel 4.1.2, 4.2.2 en 4.2.3 genoemde ver- en geboden kan door het college ontheffing worden verleend.

Artikel 1.5 De aanvraag

  • 1.

    Ten behoeve van het indienen van een aanvraag om ontheffing maakt de aanvrager gebruik van een door het college beschikbaar gesteld formulier.

  • 2.

    Van de ontvangst van een aanvraag om ontheffing ingevolge deze verordening wordt de aanvrager zo spoedig mogelijk mededeling gedaan.

Artikel 1.6 Beslistermijn

  • 1.

    Door of namens het college wordt op een aanvraag voor een ontheffing beslist binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Door of namens het college kan de termijn voor ten hoogste acht weken worden verdaagd.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 1.7 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen ten behoeve waarvan de ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.8 Zaaksgebonden karakter bij een ontheffing aan een schip

De ontheffing geldt slechts voor het schip waarvoor deze is verleend en wordt op naam gesteld van de eigenaar of houder van het schip.

Artikel 1.9 Geldigheidsduur

De ontheffing van de in hoofdstuk 4 onder artikel 4.1.2, 4.2.2 en 4.2.3 genoemde verboden geldt voor één jaar, tenzij in de ontheffing anders is bepaald.

Artikel 1.10 Intrekken of wijziging van de ontheffing

De ontheffing kan worden geweigerd, ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien zich omstandigheden of feiten voordoen na het verlenen van de ontheffing, waardoor de handeling of handelingen waarvoor de ontheffing is verleend, niet langer toelaatbaar zijn met het oog op de in de inleiding van deze verordening genoemde belangen ter bescherming waarvan het ontheffingsvereiste is gesteld;

  • c.

    indien de aan de ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een termijn van twee jaar of op verzoek van de houder.

Artikel 1.11 Weigeringsgronden ontheffing

De ontheffing kan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de instandhouding van de vaarwegen, inclusief de daarbij behorende vaarwegprofielen, alsook de daartoe behorende oevers;

  • b.

    de bruikbaarheid van de vaarwegen of de zich daarboven gelegen bruggen;

  • c.

    de veiligheid van de vaarwegen voor het scheepvaartverkeer;

  • d.

    de bescherming van de landschappelijke, ecologische of andere natuurwetenschappelijke waarden van het gebied.

Hoofdstuk 2 Algemene kaders vaarwegbeheer

Artikel 2.1 Vaarwegprofielen en Categorie-indeling vaarwegen

  • 1.

    Op de aan deze verordening als bijlage 2 en 3 gehechte kaarten zijn de vaarwegen en de daaraan verbonden categorieën aangeduid.

  • 2.

    In de tabel hieronder is per categorie bepaald welke vaartuigen zijn toegestaan op de betreffende vaarwegen.

Categorie 1a

BRTN-route: motorvaartuigen, zeilvaartuigen en roeivaartuigen

Categorie 1b

motorvaartuigen, zeilvaartuigen, roeivaartuigen

Categorie 2

motorvaartuigen met en maximale lengte van 7,5 m en een maximale diepgang van 0,70 m en roeivaartuigen

Categorie 3

elektrovaartuigen en roeivaartuigen

Categorie 4

roeivaartuigen

Tabel 1. Vaarwegcategorieën

  • 3.

    In de in bijlage 1 opgenomen tabel is bepaald waaraan de vaarwegen per categorie voldoen.

  • 4.

    Het college is bevoegd wijzigingen aan te brengen op de in lid 1 bedoelde kaarten en de in lid 3 bedoelde tabel.

Artikel 2.2 Voorzieningen nautisch en vaarwegbeheer

  • 1.

    De rechthebbende op een water is verplicht toe te laten dat op of in dat water vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college voorwerpen, borden, verkeerstekens die zijn vermeld in het Binnenvaartpolitiereglement of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het college geeft tevoren schriftelijk kennis aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid van hun voornemen over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is.

Artikel 2.3 Bediening van bruggen en sluizen

  • 1.

    De bij de gemeente in eigendom en beheer zijnde bruggen en sluizen worden door de gebruikers van de sluis zelf bediend, waaronder wordt verstaan zowel het openen als sluiten van de brug of sluis.

  • 2.

    De schipper die van een beweegbare brug gebruik maakt, dient deze na gebruik te sluiten.

  • 3.

    De belanghebbende bij een over een vaarweg gelegen beweegbare brug draagt er zorg voor dat de brug op voldoende wijze voor de scheepvaart wordt bediend of door de schippers zelf kan worden bediend, zo nodig ter beoordeling van het college.

  • 4.

    Indien een brug naar het oordeel van het college niet voldoet aan het gestelde in het 3e lid van dit artikel kan het college de belanghebbende bij de brug opdragen ervoor zorg te dragen dat daaraan alsnog wordt voldaan binnen de door het college daarvoor te stellen termijn.

  • 5.

    Het is, behalve door de schipper ten behoeve van het passeren van een vaartuig en andere daartoe bevoegde personen, verboden de opsluiting van afgesloten bruggen te openen, of zich op beweegbare delen van ophaal-, bascule- of draaibruggen te bevinden zolang deze niet zijn gesloten, alsmede zich op sluisdeuren te bevinden of daarvan de rinket- of slakgaten te openen of af te sluiten.

  • 6.

    Het is verboden een brug te openen of geopend te hebben gedurende de tijd, dat die brug ingevolge een kenbaar gemaakt besluit van het college gesloten moeten blijven.

Hoofdstuk 3 Instandhouding van de vaarwegen

Artikel 3.1 Onderhoud van oevers

  • 1.

    Onverminderd het door de gemeente en het hoogheemraadschap van Rijnland aan de vaarwegen uit te voeren onderhoud, berust het onderhoud van de oevers langs de vaarwegen bij de natuurlijke persoon of rechtspersoon die op grond van eigendom, overeenkomst of anderszins verantwoordelijk is voor en/of belang heeft bij het onderhoud van oevers.

  • 2.

    In geval sprake is van zodanige afslag van langs een vaarweg gelegen gronden, dat het vaarwegprofiel versneld ondieper wordt dan wel dreigt dicht te slibben, en wanneer die afslag aantoonbaar niet wordt veroorzaakt door het vaarverkeer, kan het college de onderhoudsplichtige verplichten om maatregelen te treffen om verdere afslag van zijn oever(s) te voorkomen.

Hoofdstuk 4 Ge- en verbodsbepalingen

§ 4.1 Instandhouding van de vaarwegen

Artikel 4.1.1 Absolute verboden

  • 1.

    Het is verboden:

  • a.

    in, langs, boven onder of over een vaarweg stoffen of voorwerpen te brengen of te hebben of handelingen te verrichten die schade kunnen toebrengen aan de vaarweg, rietkragen, oevers of voorzieningen langs de vaarweg of een nadelige invloed hebben op de bereikbaarheid of bruikbaarheid daarvan;

  • b.

    zich in en op vaarwegen zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden, of waardoor anderszins de veiligheid op de vaarweg in gevaar wordt gebracht;

  • c.

    in een vaarweg vaste stoffen, voorwerpen of plantedelen te brengen of te laten vallen of vaste stoffen, voorwerpen of plantedelen op de oever te plaatsen of te hebben op zodanige wijze, dat gevaar bestaat dat deze geheel of gedeeltelijk in de vaarweg komen:

  • d.

    bebouwing en/of begroeiing op een zodanige wijze te plaatsen, te planten, aan te brengen te houden of te laten hangen, dat deze op enigerlei wijze hinder kunnen veroorzaken voor de scheepvaart.

  • e.

    het gebruik van de sluizen en bijbehorende werken te belemmeren of te beletten.

  • f.

    om netten en fuiken zodanig te plaatsen dat het vaarverkeer wordt gehinderd.

  • g.

    om schepen of andere te water liggende voorwerpen vast te maken of vastgemaakt te hebben aan bomen, struiken, bakens, verkeerstekens of meubilair.

  • h.

    een voortstuwingsinstallatie van motorvaartuigen in werking te hebben, en in werking te hebben binnen de afstand van 2 meter uit een niet beschoeide oever.

  • i.

    met een schip te varen, af te meren (te ankeren), aan te leggen of ligplaats in te nemen in of aan een rietkraag of een natuurlijke oever, dan wel binnen een strook van 2 meter daarvan.

Artikel 4.1.2 Verboden handelingen

  • 1.

    Het is voorts een ieder verboden om zonder ontheffing:

  • a.

    zich op een vaarweg te bevinden met een schip dat niet voldoet aan de krachtens artikel 2.1 gestelde regels;

  • b.

    met een vaartuig te varen op de Nieuwkoopse Plassen vanaf een half uur na zonsondergang tot een half uur voor zonsopkomst;

  • c.

    een in deze verordening aangewezen vaarweg (gedeeltelijk) te dempen;

  • d.

    veranderingen aan te brengen in de minimale maten van het vaarwegprofiel, zoals aangegeven in bijlage 1;

  • e.

    langs, boven, onder of over een vaarweg of ter plaatse van een aan te leggen vaarweg voorwerpen of werken aan te brengen, te houden, te veranderen of te verwijderen;

  • f.

    een ligplaatsvoorziening of enige andere voorziening bestemd voor het afmeren van schepen te maken, te houden of te veranderen;

  • g.

    de scheepvaart geheel of gedeeltelijk te stremmen of te belemmeren;

  • h.

    het gebruik van bruggen, sluizen en remmingwerken te belemmeren of te beletten;

  • i.

    langs een vaarweg een oevervoorziening te maken, te hebben, te herstellen of op te ruimen;

  • j.

    voorwerpen of vaste stoffen zodanig op de oever te plaatsen of te hebben dat deze gedeeltelijk over de vaarweg uitsteken.

  • 2.

    Het verbod genoemd in lid 1, onderdelen d en e geldt niet voor het uitvoeren van onderhouds- en herstelwerkzaamheden aan:

  • a.

    met vergunning aangebrachte objecten met toebehoren, dan wel;

  • b.

    objecten die op grond van het overgangsrecht wordt geacht met vergunning aanwezig te zijn.

  • c.

    aan watergangen of oevers ter uitvoering van een wettelijke verplichting.

  • 3.

    Het is een ieder verboden om zonder vergunning van het college, met een motorvaartuig te varen in de Nieuwkoopse Plassen;

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld lid 3.

§ 4.2 Gebruik van de vaarwegen

Artikel 4.2.1 Maximale vaarsnelheid

  • 1.

    De maximale vaarsnelheid op de in deze verordening aangewezen vaarwegen bedraagt 6 kilometer per uur;

  • 2.

    Het college is bevoegd om in afwijking op het gestelde in lid 1 in vaarwegen of delen daarvan een lagere vaarsnelheid vast te stellen.

Artikel 4.2.2 Afmeren, aanleggen en/of ligplaats innemen

  • 1.

    Het is verboden met een schip, een drijvend werktuig, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting ligplaats in te nemen of aan te leggen.

  • 2.

    Het is de eigenaar, een zakelijk gerechtigde, de bezitter, de houder of de gebruiker van een oever verboden toe te laten of te gedogen dat aan die oever ligplaats wordt ingenomen of wordt aangelegd met een schip.

  • 3.

    De in de artikelen 1 en 2 genoemde verboden zijn niet van toepassing op het innemen van ligplaats en het aanleggen met:

  • a.

    pleziervaartuigen in jachthavens;

  • b.

    pleziervaartuigen aan werven, voor zover dat noodzakelijk is voor op korte termijn uit te voeren werkzaamheden betreffende bouw, verbouw, uitrusting, onderhoud of reparatie en voor zolang deze werkzaamheden duren;

  • c.

    pleziervaartuigen aan een door het college aangewezen aanlegplaats;

  • d.

    een pleziervaartuig voor kort verblijf aan een particuliere oever;

  • e.

    de aan botenverkoopbedrijven of botenverhuurbedrijven toebehorende pleziervaartuigen aan de aanleggelegenheden van die bedrijven;

  • f.

    maximaal twee pleziervaartuigen aan het erf dat behoort bij een woning, een zomerwoning voor zover die woning of zomer woning aanwezig is in overeenstemming met de daarvoor geldende wettelijke voorschriften en mits die vaartuigen eigendom zijn van de rechthebbende van die woning.

  • g.

    een schip in verband met het beroepsmatig verrichten van werkzaamheden;

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in de leden 1 en 2 gestelde.

  • 5.

    Met een woonschip is het uitsluitend toegestaan ligplaats in te nemen op gronden die daarvoor uitdrukkelijk zijn bestemd in een onherroepelijk goedgekeurd bestemmingsplan met vergunning van het college.

Artikel 4.2.3 Gebruik van laad- en loswallen

  • 1. Het is verboden vaartuigen stil te leggen of stilliggende te hebben voor of te meren of gemeerd te hebben aan laad- en loswallen om een andere reden dan om te laden en/of te lossen, hetgeen onverwijld en zonder oponthoud moet geschieden;

  • 2. Het verboden om vaartuigen stil te leggen of stilliggend te hebben binnen een afstand van vijf meter voor of terzijde van de gemeentelijke openbare laad- en loswallen.

  • 3. Het is verboden gemeentelijk openbare laad- en losplaatsen als opslagplaats van goederen te gebruiken.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het in de leden 1 en 3 gestelde.

Artikel 4.2.4 Hinderlijke waterbewegingen/haalgolven

  • 1. Het keren in de vaarwegen dient zodanig te geschieden dat daarbij geen hinderlijke waterbewegingen worden veroorzaakt.

  • 2. Er dient zoveel als mogelijk in het midden van het water te worden gevaren en op zodanige wijze dat geen haalgolven ontstaan.

Artikel 4.2.5 Handelingen bij bruggen en sluizen

  • 1. Het is, onverminderd het bepaalde bij of krachtens artikel 7 van de Scheepvaartverkeerswet juncto het Binnenvaartpolitiereglement, verboden binnen een afstand van 15 meter ter weerszijde van een brug of sluis ligplaats in te nemen, voorwerpen te plaatsen, dan wel handelingen te verrichten die het doorvaren van een brug of in- of uitvaren van de sluis belemmeren of zelfs onmogelijk maken.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing op schepen, die voornemens zijn direct na aankomst gebruik te maken van een brug of sluis.

  • 3. Een ieder, die zich op of bij een brug of sluis of daartoe behorende werken of terreinen bevindt, is verplicht de aanwijzingen op te volgen, die hem in het belang van het veilig en ongehinderd gebruik van een brug of sluis door een daartoe door het college aangewezen of anderszins bevoegd persoon of personen worden gegeven.

Hoofdstuk 5 Aanwijzing voorzieningen

Artikel 5.1 Aanwijzing van ligplaatsen en loswallen

  • 1. Het college kan ligplaatsen en loswallen aanwijzen, waarvoor het verbod van artikel 4.2.2, lid 1 van de verordening niet geldt en kan daarbij nadere regels stellen.

  • 2. Het is verboden om op een afgemeerd schip de hoofdmotor of hulpmotor in werking te hebben op de krachtens lid 1 van dit artikel aangewezen ligplaatsen, tenzij dit direct nodig is voor het vertrek van een schip.

Hoofdstuk 6 Bijzondere situaties

Artikel 6.1 Algemene vrijstelling

Vrijstelling van de in deze verordening in hoofdstuk 4 onder artikel 4.1.2 en afdeling 4.2 opgenomen ge- en verbodsbepalingen geldt voor gemotoriseerde politievaartuigen, eigen vaartuigen van de gemeente, de in opdracht van het college opererende vaartuigen, de in opdracht van het hoogheemraadschap van Rijnland opererende vaartuigen, toezichthoudende vaartuigen van Vereniging Natuurmonumenten en hulpverlenende vaartuigen (brandweer, politie).

Hoofdstuk 7 Aanwijzingen door het college

Artikel 7.1 Verwijderen gezonken schip, werken of voorwerpen

  • 1.

    De rechthebbende van een in vaarweg gezonken of aan de grond geraakt vaartuig, waarvan de aanwezigheid de veiligheid van het vaarverkeer in gevaar kan brengen, is verplicht hiervan onmiddellijk kennis te geven aan de gemeente, en bij dat vaartuig of voorwerp de bakens of veiligheidstekens te plaatsen als hem door of namens de gemeente worden voorgeschreven, alsmede te zorgen, dat het vaartuig of voorwerp binnen de door of namens de gemeente gestelde termijn uit dat water wordt verwijderd.

  • 2.

    Een werk of enig onderdeel daarvan, dat naar het oordeel van het college in een zodanige toestand is komen te verkeren dat daardoor gevaar of hinder voor de scheepvaart bestaat of kan bestaan, moet op eerste aanzegging van het college door de belanghebbende bij dit werk zo spoedig mogelijk worden hersteld of verwijderd, waarbij moet worden voldaan aan de door of vanwege het college te geven aanwijzingen.

  • 3.

    Een werk dat ten gevolge van het vervallen van zijn bestemming niet is voltooid, of waarvan na voltooiing het doel is vervallen, moet op eerste aanzegging van het college door de belanghebbende bij het werk zo spoedig mogelijk worden opgeruimd, rekening houdend met de daarbij door het college te stellen termijnen.

Artikel 7.2 Verwijderen of verplaatsen werken in verband met onderhoud en/of beheer van de vaarwegen

  • 1.

    Een object, voorwerp of afgemeerd vaartuig, waarvoor op grond van deze verordening ontheffing is verleend of ontheffing is vereist, dan wel een vrijstelling voor geldt, dient door de rechthebbende of gebruiker daarvan op eerste aanzegging van het college tijdelijk verwijderd/verplaatst/verhaald te worden indien dit met het oog op het uitvoeren van beheer of onderhoud aan de vaarwegen en daartoe behorende kunstwerken noodzakelijk is.

  • 2.

    Een aanzegging zal ten minste een week van tevoren schriftelijk kenbaar worden gemaakt aan de rechthebbende of gebruiker van het betreffende object.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen kan het college de rechthebbende of gebruiker verplichten een object, voorwerp of afgemeerd vaartuig onmiddellijk (tijdelijk) te verwijderen of te verplaatsen.

Hoofdstuk 8 Toezicht en Handhaving

Artikel 8.1 - Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde in of krachtens deze verordening zijn belast de daartoe door het college aangewezen ambtenaren of andere personen.

Artikel 8.2 - Strafbepalingen

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete tot ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2.

    Indien ten tijde van het plegen van de in het eerste lid genoemde overtreding nog geen jaar is verlopen sedert een eerdere veroordeling van de schuldige, welke veroordeling wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kan hechtenis tot het dubbele van het gestelde maximum worden opgelegd.

Hoofdstuk 9 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9.1 - Uitsluiting

De in hoofdstuk 4 opgenomen bepalingen zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken de Waterwet, de Provinciale Verordening Ruimte, de Provinciale vaarwegenverordening, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 9.2 - Fictieve ontheffing

Voor al hetgeen vóór de inwerkingtreding van deze verordening rechtmatig tot stand is gebracht dan wel als rechtmatig tot stand gebracht kan worden beschouwd en waarvoor op grond van deze verordening ontheffing is vereist, wordt geacht ontheffing op grond van deze verordening te zijn verleend.

Artikel 9.3 – Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op de dag van de bekendmaking.

  • 2.

    Deze verordening kan worden aangehaald als: Vaarwegenverordening gemeente Nieuwkoop.

Vastgesteld door de raad in de openbare vergadering van 6 februari 2020.

De griffier,

E. van Holthe

Ondertekening