Beleidsregel Besluit bijstandverlening zelfstandigen gemeente Peel en Maas

Geldend van 20-02-2020 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2020

Intitulé

Beleidsregel Besluit bijstandverlening zelfstandigen gemeente Peel en Maas

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN PEEL EN MAAS;

Gelet op het bepaalde in artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht;

Gelet op het bepaalde in artikel 7, 8 en 10 Participatiewet, de artikelen 34, 35 en 36 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de artikelen 34, 35 en 36 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

BESLUITEN:

Vast te stellen de volgende beleidsregel:

Beleidsregel Besluit bijstandverlening zelfstandigen gemeente Peel en Maas

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      Bbz2004: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • b.

      Bedrijfskrediet: bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening of direct “om niet” verstrekt op grond van de artikel 24 en 26 Bbz 2004;

    • c.

      Belanghebbende: personen zoals genoemd in artikel 2 Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz 2004);

    • d.

      Bijstand: de als renteloze lening verstrekte algemene bijstand en bijzondere bijstand op grond van de PW en het Bbz 2004 die al dan niet geheel of gedeeltelijk kan worden omgezet in een bedrag om niet en de door het college in bijstand “om niet” omgezette bijstand.

    • e.

      College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas

    • f.

      Inlichtingenplicht: de verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid, van de PW, artikel 38 Bbz 2004 en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • g.

      PW: Participatiewet.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Awb.

Artikel 2 Doelgroep

Naast het gestelde in artikel 2 Bbz 2004 gelden de volgende criteria:

  • a.

    Gedurende de eerste 9 maanden na de start van een eigen bedrijf wordt de zelfstandige als startend zelfstandige beschouwd;

  • b.

    Gedurende de periode 9 tot 18 maanden na de start, wordt een zelfstandige als gevestigde zelfstandige beschouwd als naast de voorwaarden Bbz 2004 aan de onderstaande aanvullende criteria wordt voldaan:

    • i.

      De zelfstandige heeft in deze periode aan het urencriterium voldaan (zoals bedoeld in art. 3.6 Wet inkomstenbelasting 2001; én

    • ii.

      Een uitgevoerde bedrijfsanalyse geeft een positief beeld van de levensvatbaarheid of eventuele negatieve punten kunnen, door middel van het stellen van opschortende voorwaarden, binnen 6 maanden worden opgelost; én

    • iii.

      In de voorliggende periode is een omzetstijging dan wel een toename van de nettowinst gerealiseerd of er is sprake van een orderportefeuille waaruit blijkt dat sprake is van een verwachte omzetstijging dan wel een toename van de nettowinst zal worden gerealiseerd;

  • c.

    Als een persoon in het kader van het Bbz 2004 eerder een bedrijf als zelfstandige heeft gehad en dit heeft beëindigd, wordt na een nieuwe start, na een periode van meer dan 12 maanden na de eerdere bedrijfsbeëindiging, gedurende de eerste 9 maanden van die start de zelfstandige als startende zelfstandige beschouwd;

  • d.

    Als een persoon eerder een bedrijf als zelfstandige heeft gehad en dit heeft beëindigd, wordt na een nieuwe start, na een periode van meer dan 12 maanden na de eerdere bedrijfsbeëindiging, de zelfstandige als gevestigde zelfstandige beschouwd als de persoon daarvoor minimaal 18 maanden als zelfstandige werkzaam is geweest en in die periode aan het bovengenoemde urencriterium heeft voldaan;

  • e.

    Bij het niet voldoen aan het gestelde in lid d van dit artikel wordt de zelfstandige na een herstart binnen 12 maanden na een eerdere bedrijfsbeëindiging als startend zelfstandige beschouwd;

  • f.

    Na 18 maanden na de start van het bedrijf wordt de zelfstandige als gevestigde zelfstandige beschouwd als ook in die periode aan het in lid b van dit artikel genoemde urencriterium is voldaan;

  • g.

    ledereen heeft recht op eigen inkomen. Dat wil zeggen dat iedere gevestigde zelfstandige zoals hierboven beschreven, een aanvraag kan doen voor een bedrijfskrediet op grond van het Bbz 2004, ongeacht de hoogte van het gezinsinkomen. Een uitkering voor levensonderhoud is dan natuurlijk niet van toepassing.

Artikel 3 Voorbereidingskosten

De in artikel 29 Bbz 2004 bedoelde bijstand in de met de voorbereiding samenhangende kosten bedraagt ten hoogste € 3.500,-.

Artikel 4 Begeleidingskosten

Aan een belanghebbende kan begeleiding worden geboden door een door het college aangewezen derde; de kosten van deze begeleiding zullen, tot een maximaal bedrag van € 5.000,- door het college worden vergoed.

Artikel 5 Onderzoekskosten

In verband met artikel 56, lid 3 Bbz 2004 worden de onderstaande kosten (van onderzoek) door het college vergoed:

  • a.

    De gemaakte kosten van een door het college aan te wijzen bureau, ter inventarisering, stabilisering en regeling van schulden (openstaande crediteuren) van de ondernemer;

  • b.

    De gemaakte kosten van een door het college aan te wijzen accountant of boekhouder voor het samenstellen van jaarstukken die noodzakelijk zijn voor het voeren van een levensvatbaarheidonderzoek.

Artikel 6 Vaststelling recht

Het college stelt het recht op bijstand dan wel begeleiding in het kader van het Bbz 2004 op aanvraag van betrokkene(n) vast.

Artikel 7 Inlichtingenplicht

  • 1.

    Belanghebbende doet aan het college uit eigen beweging of op verzoek direct mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het verleende voorbereidingskrediet dan wel op de begeleiding in het kader van het Bbz 2004.

  • 2.

    Belanghebbende is verplicht op verzoek van het college medewerking te verlenen aan de uitvoering van deze regels.

  • 3.

    Het college is bevoegd tot het instellen van een onderzoek naar de juistheid en volledigheid van de door belanghebbende verstrekte gegevens.

Artikel 8 Bevoegdheid tot herzien, intrekken en terugvorderen

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

    • a.

      Het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54 van de wet;

    • b.

      Het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand of uitkering zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de wet;

    • c.

      Het terugvorderen van bijstand, begeleiding of bedrijfskrediet zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de wet.

  • 2.

    Bijstand of bedrijfskrediet kan worden teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregels. Terugvordering van bijstand en bedrijfskrediet verstrekt op grond van het Bbz 2004 vindt plaats op grond van artikel 58 PW en de artikel 12 lid 2 sub c en de artikel 39 en de artikelen 41 tot en met 43 Bbz 2004.

Artikel 9 Terugvordering van gezinsleden

Onverminderd het bepaalde onder artikel 8 van deze beleidsregels kunnen kosten van bijstand en bedrijfskrediet, als de bijstand aan een gezin of aan een gezin had moeten worden verleend, van de meerderjarige gezinsleden worden teruggevorderd.

Artikel 10 Herziening en intrekking voorbereidingskrediet, begeleiding, levensonderhoud en/of bedrijfskrediet

Het college kan het recht op voorbereidingskrediet, begeleiding levensonderhoud en/of bedrijfskrediet herzien of intrekken:

  • a.

    Als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 5, lid 1 van deze beleidsregel geleid heeft tot een onterechte vaststelling;

  • b.

    Als anderszins de vaststelling onterecht is geweest.

Artikel 11 Terugvordering voorbereidingskrediet, begeleiding en levensonderhoud

  • 1.

    Als het college een besluit tot herziening of terugvordering als bedoeld in artikel 10 sub a genomen heeft, vordert het de kosten van het voorbereidingskrediet, de begeleiding en levensonderhoud die op grond van deze vaststelling gemaakt terug.

  • 2.

    Als het college een besluit tot herziening of terugvordering als bedoeld in artikel 10 sub b genomen heeft, kan het de kosten van het voorbereidingskrediet, de begeleiding of levensonderhoud die op grond van deze vaststelling gemaakt zijn verhalen op de belanghebbende als deze onterechte vaststelling hem toegerekend kan worden.

Artikel 12 Terugvordering van verstrekt bedrijfskrediet (ook in de vorm van borgtocht)

  • 1.

    Het college stelt het bedrijfskrediet, dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 Bbz 2004 opeisbaar en kan dit terugvorderen als:

    • a.

      Bedrijfskrediet niet overeenkomstig de bestemming is besteed (art. 39 lid 2 sub a Bbz 2004);

    • b.

      Er sprake is van bedrijfsbeëindiging of overdracht van het bedrijf (art. 39 lid 2 sub b Bbz 2004);

    • c.

      Er sprake is van faillissement of surseance (art. 39 lid 2 sub c Bbz 2004).

  • 2.

    Het college kan het bedrijfskrediet dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 Bbz2004 of de achterstanden in betaling aflossing en rente terugvorderen als:

    • a.

      De termijn van uitstel van aflossing en betaling van rente zoals genoemd in artikel 41 lid 2 is verlopen, zoals bepaald in artikel 41 lid 4;

    • b.

      De financiële omstandigheden van de zelfstandige zodanig blijken te zijn dat deze geacht kan worden aan de verplichtingen te kunnen voldoen, dan kunnen de vanaf de vervaldatum achterstallige rente- en aflossingsbedragen terstond worden teruggevorderd. Als hierbij sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming, is over de achterstallige rente en aflossingsbedragen de wettelijke rente verschuldigd;

    • c.

      Betrokkene ook na een tweede aanmaning niet aan zijn betalingsverplichting voldoet. Dit geldt ook voor bedrijfskrediet verstrekt op grond van de artikelen 22 en 26 Bbz 2004 als het vermogen meer bedraagt dan gesteld in artikel 3 Bbz 2004 en er geen bijstand “om niet” mogelijk is.

  • 3.

    Terugvordering vindt plaats bij alle partijen aan wie het bedrijfskrediet is verstrekt en/of zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld hebben voor de terugbetaling hoofdsom en de rente.

Artikel 13 Invordering

  • 1.

    Bij de invordering van vorderingen op grond van het Bbz 2004 wordt onderscheid gemaakt tussen invordering:

    • a.

      Bij teruggevorderde uitkering levensonderhoud.

      • 1.

        Levensonderhoud teruggevorderd op grond van artikel 12 lid 2 sub c Bbz 2004 kan worden ingevorderd door het college. Het college neemt aan de hand van het inkomen een invorderingsbesluit. Met de eerste termijn wordt rekening gehouden met de hoogte van het inkomen in het jaar van verstrekking (bijstand, inkomen uit bedrijf en overig inkomen) en de van toepassing zijnde jaarnorm. Te hoge privé-uitgaven in het jaar van bijstandsverlening kan hierbij als verwijtbaar gedrag gezien worden.

      • 2.

        Bij levensonderhoud dat terug betaald wordt in verband met het eigen vermogen is artikel 13 Bbz 2004 van toepassing. Terugvordering vindt plaats op het moment dat de door het college vastgestelde aflosverplichting niet nagekomen wordt. Na terugvordering is lid 1 sub a onder 1 van deze beleidsregel van toepassing met betrekking tot de invordering. Bij vaststelling van de eerste termijn van afbetaling (nog geen terugvordering) wordt rekening gehouden met de hoogte van het inkomen in het jaar van verstrekking (bijstand, inkomen uit bedrijf en overig inkomen) en de van toepassing zijnde jaarnorm. Te hoge privé-uitgaven in het jaar van bijstandsverlening kan hierbij als verwijtbaar gedrag gezien worden.

    • b.

      Bij bedrijfskrediet terwijl er nog een bestaand bedrijf bestaat.

      Het college beoordeelt of er invordering van de hoofdsom plus de renteachterstand ineens moet plaatsvinden. Het krediet is reeds teruggevorderd. Het college beoordeelt of er een schuldregeling overeenkomstig artikel 42 Bbz 2004 (gestelde zekerheden blijven buiten de sanering) noodzakelijk is of dat er een lagere betaalverplichting vastgesteld kan worden. Voorwaarde is dat het bedrijf dan levensvatbaar is. De wettelijke rente is van toepassing over de teruggevorderde hoofdsom en renteachterstand (Awb art. 4:98 lid 1).

    • c.

      Bij bedrijfskrediet na bedrijfsbeëindiging.

      Ingeval van bedrijfsbeëindiging is het bedrijfskrediet direct opeisbaar (hoofdsom plus renteachterstand) op grond van artikel 39 lid 2 sub b Bbz 2004 en kan worden teruggevorderd. Zekerheden worden uitgewonnen. Indien er sprake is van een eigen woning en de lening voor bedrijfskrediet onder verband van hypotheek of verpanding is verstrekt, is artikel 43 a tot en met d Bbz 2004 van toepassing.

    • d.

      Bij het bestaan van zekerheden.

      Bij het bestaan van zekerheden worden deze uitgewonnen voor zover niet wettelijk geregeld. Bij bezit van een eigen woning moet beoordeeld worden of het behoud van de eigen woning financieel verantwoord is. Het college beoordeelt of er sprake is van verwijtbaar handelen bij de “verkoop” van de zekerheden en stemt hier de incasso op af.

    • e.

      Invordering bij alle partijen aan wie het bedrijfskrediet is verstrekt en/of zich hoofdelijkaansprakelijk gesteld hebben voor de terugbetaling hoofdsom en de rente.

      Als er sprake is van samenwerkingsverbanden (VOF, BV etc.), waarbij de medevennoot zich aansprakelijk gesteld heeft voor het verstrekte bedrijfskrediet, zal bij het niet nakomen van de verplichtingen ook de medevennoot aansprakelijk gesteld moeten worden voor de terugbetaling. Er moet dan een privaatrechtelijke procedure worden opgestart bij de belanghebbenden die niet tot de doelgroep van het Bbz 2004 behoorden.

  • 2.

    Voor zover niet vastgesteld in lid 1, vindt de invordering plaats conform de artikelen 9 tot en met 19, met uitzondering van artikel 14, van het beleid terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ.

Artikel 14 Commissie van advies Bbz en IOAZ

Het college heeft een commissie van advies Bbz en IOAZ ingesteld op grond van artikel 96 gemeentewet.

  • a.

    De commissie van advies vergadert in de regel eenmaal per maand;

  • b.

    De commissie van advies kan geraadpleegd worden bij het toekennen van gelden op grond van het Bbz2004;

  • c.

    De commissie kan geraadpleegd worden voor advies bij inhoudelijke vragen.

Artikel 15 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen, ten gunste van de belanghebbende, afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, als toepassing van deze regels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 16 Citeertitel, inwerkingtreding en intrekking oude beleidsregel

  • 1.

    Deze beleidsregel wordt aangehaald als beleidsregel Besluit bijstandverlening zelfstandigen gemeente Peel en Maas ;

  • 2.

    Deze beleidsregel treedt in werking op de eerste dag na de dag van bekendmaking en heeft terugwerkende kracht tot op 1 januari 2020;

  • 3.

    De beleidsregel Besluit bijstandverlening zelfstandigen Peel en Maas d.d. 12 maart 2018 wordt met ingang van 1 januari 2020 ingetrokken.

Ondertekening

Panningen, 10 februari 2020

Burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas,

de gemeentesecretaris/directeur, de burgemeester,

L.P.H. Breukers W.J.G. Delissen-van Tongerlo

Toelichting

Algemene toelichting

Het college wil op een zo effectief en efficiënt mogelijke wijze uitvoering geven aan het Bbz 2004. Werkzoekenden moeten ondersteund worden bij het starten van een eigen onderneming wanneer dit duurzame uitstroom uit de bijstand tot gevolg heeft. Met betrekking tot gevestigde ondernemers is het van belang dat het college zich inzet om te voorkomen dat voormalige ondernemers in de bijstand komen. Daarnaast wil het college een goede controle en besteding van de Bbz-gelden.

Als blijkt dat betrokkene de (betalings-)afspraken niet nakomt, dan is het college verplicht hiervoor de nodige stappen te ondernemen. Vanaf 1 januari 2020 wordt dit met de invoering van het “Besluit tot wijziging van het Bbz 2004” echter een bevoegdheid, met uitzonderingen van het terugvorderen van o.a. fraudevorderingen.

Vorderingen op grond van het Bbz 2004 hebben een ander karakter dan vorderingen op grond van de PW, IOAW en IOAZ. Zo is er bij het verlenen van bijstand op grond van de PW, IOAW en IOAZ reeds bij de toekenning vastgesteld dat er op dat moment te weinig middelen waren of dat er te weinig inkomen was om volgens de bestaande regelgeving in het levensonderhoud te voorzien. Bij het Bbz2004 wordt de bijstand toegekend in de vorm van een geldlening, hetgeen een periodieke uitkering (algemene en bijzondere bijstand) en/of bedrijfskrediet kan betreffen. De bijstand is gericht op het verwerven van inkomen in het eigen bedrijf. Op dat moment is namelijk nog niet bekend of er daadwerkelijk sprake zal zijn van inkomen en wat de hoogte hiervan zal zijn. De toekenning is immers gebaseerd op prognoses. Tevens kan er sprake zijn van vermogen, dat niet eerst te gelde hoeft te worden gemaakt, omdat het bijvoorbeeld voor de bedrijfsvoering noodzakelijk is. Bij invordering van Bbz-vorderingen kan dit vermogen wel een rol gaan spelen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de begrippen van de wetten waarop de bevoegdheid van het college is gebaseerd.

Artikel 2 Doelgroep

De definitie starter of gevestigd (redelijke termijn) ondernemer is van belang. Momenteel wordt de gemiddelde startertermijn van 18 maanden gehanteerd. Voor de gevestigde zelfstandige zijn er ruimere mogelijkheden binnen het Bbz 2004, dan voor de starter. Door een zelfstandige op een eerder moment aan te merken als gevestigde zelfstandige (het Bbz biedt deze mogelijkheid) ontstaat er voor de zelfstandige meer ruimte om met behulp van het Bbz 2004 de onderneming voort te zetten. Als de redelijke termijn blijft, zoals die nu wordt toegepast, zullen meer zelfstandigen hun onderneming moeten beëindigen. De ex-zelfstandige zal dan aanspraak maken op een uitkering op grond van de Participatiewet, omdat er voor de zelfstandigen geen andere voorzieningen zijn. Onder de ondernemers zijn veel NUG-ERS (niet uitkeringsgerechtigden). Als de inkomenstoets van de Participatiewet gehanteerd wordt, kan er geen hulpverlening in het kader van het Bbz plaatsvinden, als de partner van de zelfstandigen inkomen uit loondienst ontvangt boven bijstandsniveau.

Het gevolg hiervan is dat een eventueel (na financiële hulpverlening) levensvatbaar bedrijf zijn deuren zou moeten sluiten. Door de inkomenstoets los te laten, kan de ondernemer zich wel melden voor een bedrijfskrediet (er is geen andere voorliggende voorziening) en kan de onderneming voortbestaan. Ervaring leert dat bij deze doelgroep de bereidheid en de capaciteit tot terugbetaling hoog is.

Artikel 3 Voorbereidingskosten

Tot de, in de voorbereiding samenhangende, kosten kunnen o.a. gerekend worden: reiskosten, onderzoekskosten, aanschaf van materialen en producten die noodzakelijk zijn voor de op te starten onderneming e.d.

Door de regie in eigen hand te nemen en te houden (het inschakelen van een derde partij door het college) kunnen de kwaliteit, de doorloopsnelheid en de kosten van de startperiode goed bewaakt worden. Daarnaast is de aspirant-ondernemer niet verantwoordelijk voor de kosten van zijn eigen traject naar uitstroom vanuit de Participatiewet. De bijstandsgerechtigde die uitstroomt naar werk in loondienst betaalt zijn traject ook niet zelf.

Als er naar aanleiding van het onderzoek wordt geconstateerd dat het bedrijf niet levensvatbaar is, zijn de kosten die de ondernemer maakt, afgedekt en worden de ingeschakelde partijen (op tijd) betaald. Een ondernemer heeft veelal de financiële middelen niet om te betalen. Als de levensvatbaarheid wordt vastgesteld, worden deze gemaakte kosten meegefinancierd in het te verstrekken bedrijfskrediet.

Artikel 4 Begeleidingskosten

Dit artikel heeft geen toelichting nodig.

Artikel 5 Onderzoekskosten

Een accountant en/of boekhouder verricht zijn werkzaamheden tegen betaling. Als een ondernemer hiervoor niet de financiële middelen heeft, wordt er geen boekhouding opgesteld of - als deze al wel is opgesteld- wordt deze niet vrijgegeven. Hierdoor kan een onderzoek zoals bedoeld in artikel 56 lid 3 Bbz2004 niet worden uitgevoerd en moet de aanvraag voor hulpverlening in het kader van het Bbz 2004 te worden afgewezen c.q. buiten behandeling te worden gesteld. De kosten van deze werkzaamheden zijn voor 90 % declarabel bij het Rijk.

Artikel 6Vaststelling recht

Dit artikel heeft geen toelichting nodig.

Artikel 7 Inlichtingenplicht

Het gaat hier om de verplichting van de belanghebbende om op verzoek of uit eigen beweging onverwijld mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn of bekend had kunnen zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het verleende voorbereidingskrediet dan wel op de begeleiding in het kader van het Bbz 2004.

Artikel 8Bevoegdheid tot herzien, intrekken en terugvorderen

Dit artikel bevat de hoofdregel en geeft aan op welke manier gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot herziening, intrekking en terugvorderen van verstrekte gelden op grond van het Bbz 2004.

Artikel 9Terugvordering van gezinsleden

Als de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar dit achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichtingen bedoeld in artikel 17 van de wet, of artikel 30c, tweede of derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met van wie middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de wet bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden. Bij fraude is deze terugvordering verplicht. Als de bijstand terecht als gezinsbijstand aan gehuwden is verleend, maar de belanghebbende toch de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, of artikel 30c, tweede of derde lid, van de Wetstructuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van de bijstand ook worden teruggevorderd van de persoon met van wie middelen als bedoeld in paragraaf 3.4, bij de verlening van de bijstand rekening had moeten worden gehouden. De in dit artikel genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van bijstand die worden teruggevorderd.

Artikel 10Herziening en intrekking voorbereidingskrediet, begeleiding, levensonderhoud en/of verstrekt bedrijfskrediet

Dit artikel geeft aan op in welke situaties gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot herziening of intrekking op grond van het Bbz 2004.

Artikel 11Terugvordering voorbereidingskrediet, begeleiding en levensonderhoud

Dit artikel geeft aan op in welke situaties gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot terugvordering op grond van het Bbz 2004.

Artikel 12Terugvordering van verstrekt bedrijfskrediet (ook in de vorm van borgtocht)

De meeste gronden tot terugvordering bedrijfskrediet zijn geregeld in artikel 39 en 41 tot en met 43 Bbz 2004. Als de zelfstandige ook na een tweede aanmaning niet aan zijn rente- en aflossingsverplichtingen voldoet, kan het geleende bedrag worden teruggevorderd. Opeisbaar stellen als de bijstand niet overeenkomstig bestemming is besteed, bij faillissement en bij bedrijfsbeëindiging is geregeld in artikel 39 Bbz 2004. Als bijstand “om niet” niet mogelijk is vanwege het vermogen moet direct na beëindiging van de periodieke bijstandsverlening een betalingsregeling getroffen worden voor terugbetaling bedrijfskrediet. Wordt niet aan deze betalingsregeling voldaan kan worden overgegaan tot terugvordering.

Artikel 13 Invordering

Lid 1

Beoordeeld moet worden of artikel 43 Bbz 2004 van toepassing is. Dat is het geval als er bij de bedrijfsbeëindiging, naar het oordeel van het college, geen sprake is van verwijtbaar handelen door de belanghebbende. Is artikel 43 Bbz 2004 van toepassing (niet verwijtbare bedrijfsbeëindiging) dan wordt een betaalverplichting vastgesteld na jaarlijkse heronderzoeken conform de regels van artikel 43 lid 2 Bbz 2004. Bij het niet nakomen van de betaalverplichting wordt na twee aanmaningen de gerechtelijke incasso opgestart. Op schriftelijk verzoek van belanghebbende kan de vordering in termijnen worden voldaan. Als bij een niet verwijtbare liquidatie van het bedrijf of zelfstandig beroep de lening niet geheel kan worden terugbetaald, wordt een eventueel resterende lening, voor zover deze niet in dehypotheekvestiging op grond van artikel 43 lid 1 is betrokken, vanaf het moment van liquidatie renteloos.

Bij een verwijtbare bedrijfsbeëindiging is artikel 43 Bbz 2004 niet van toepassing en wordt na terugvordering de wettelijke rente toegepast op hoofdsom plus renteachterstand. Als niet in een keer wordt terugbetaald binnen 6 weken na de terugvordering wordt de gerechtelijke incasso opgestart.

Als eerder een deel van het bedrijfskrediet is teruggevorderd omdat een deel van de verstrekking niet overeenkomstig de bestemming is besteed (art. 39) wordt slechts voor een deel artikel 43 toegepast. Voor het eerder teruggevorderde deel kan een betalingsregeling getroffenworden, inhouding op een eventuele uitkering plaatsvinden of de gerechtelijke incasso opgestart worden wanneer niet meegewerkt wordt aan aflossing.

Bij de afweging door de gemeente of aan het behoud van de eigen woning kan worden meegewerkt speelt een rol of de woonkosten, gezien het inkomen van de betrokkene, niet te hoog zijn. Ook kunnen de mogelijkheden van terugbetaling negatief worden beïnvloed indien een woon- en bedrijfspand alleen nog voor bewoning wordt gebruikt en deze bestemmingswijziging waardevermindering met zich meebrengt. Indien bij een niet verwijtbare liquidatie van het bedrijf of zelfstandig beroep de lening niet geheel kan worden terugbetaald, wordt een eventueel resterende lening, voor zover deze niet in de hypotheekvestiging op grond van artikel 43 lid 1 Bbz 2004 is betrokken, vanaf het moment van liquidatie renteloos. Het is gewenst dat de periode waarin de ex zelfstandige, na liquidatie van het bedrijf of beroep, financieel nog wordt aangesproken, kan worden overzien. Deze periode wordt daartoe beperkt tot vijf jaar.

Als bij verkoop van de eigen woning indien artikel 43a t/m d Bbz 2004 wordt toegepast op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldleningen van de rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden, voor zover er geen sprake is van verwijtbaar handelen door de belanghebbende. Van verwijtbaar handelen zou sprake kunnen zijn bij een executoriale verkoop door de bank. Zo zal belanghebbende moeten aantonen wat de reden van deze verkoop is. Is belanghebbende verwijtbaar zijn aflossingsverplichtingen niet nagekomen? Of is er sprake van een andere schuldeiser? Mogelijk is de waarde van de woning aanzienlijk gedaald, waardoor er geen sprake van verwijtbaarheid zou kunnen zijn.

Bij verkoop van de woning tegen een prijs overeenkomstig de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering komt, voor zover de opbrengst daartoe toereikend is, aan belanghebbende in ieder geval het bedrag toe dat op grond van artikel 34 lid 2 onder d PW juncto artikel 50 PW bij de vaststelling van de geldlening op de waarde van de woning in mindering is gebracht. Wanneer de woning wordt verkocht tegen een prijs die doelbewust beneden de geldende marktwaarde ligt, is er geen aanleiding om het bescheiden vermogen aan betrokkene toe te kennen en evenmin om het resterende bedrag van de lening kwijt te schelden.

Lid 2

Het Bbz2004 is een onderdeel van de Participatiewet. Hierdoor zijn ook meerdere regels uit de Participatiewet van toepassing. In het beleid terug- en invordering Participatiewet, IOAW en IOAZ staat op welke manier de invordering moet plaatsvinden. Hierbij blijft maatwerk een belangrijke factor.

Artikel 14 Commissie van advies Bbz 2004 en loaz

Dit artikel heeft geen toelichting nodig.

Artikel 15 Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen en/of omstandigheden moet de mogelijkheid aanwezig te zijn om af te wijken van het gestelde in deze beleidsregel. Dit artikel geeft aan het college daartoe de bevoegdheid.

Hier wordt ook mee bedoeld dat als terugvordering te ernstige gevolgen voor de betrokkene of de gezinssituatie heeft. Het moet dan gaan om iets bijzonders of uitzonderlijks van immateriële aard en wel zodanig dat terugvordering voor de betrokkene(n) tot onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties leidt.

Nadrukkelijk geldt dat steeds van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de situatie van de belanghebbende(n) moet worden beoordeeld

Artikel 16 Citeertitel, inwerkingtreding en intrekking oude beleidsregel

Dit artikel heeft geen toelichting nodig.