Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam houdende regels omtrent gemeentelijke belastingen (Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen)

Geldend van 15-02-2020 t/m heden

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam houdende regels omtrent gemeentelijke belastingen (Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen)

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam,

gelezen het voorstel van de concerndirecteur Dienstverlening van 4 februari 2020; kenmerk 3503000;

gelet op de artikelen 6, 7, 8, 13 en 14 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de artikelen 29 en 31 van de Invorderingswet 1990 in verbinding met de artikelen 231, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, en 237 van de Gemeentewet, artikel 160, eerste lid, onderdeel b, van de Gemeentewet, op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede gelet op de artikelen van de in de gemeente Rotterdam geldende belastingverordeningen, waarin aan het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid is toegekend nadere regels te geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onderscheiden gemeentelijke belastingen;

besluit:

Artikel 1 Aard en reikwijdte van de regeling

  • 1. Voor de toepassing van deze regeling worden rechten aangemerkt als gemeentelijke belastingen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 2, derde lid, worden de op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen, bedoeld in artikel 233 van de Gemeentewet, voor de toepassing van deze regeling aangemerkt als bij wege van aanslag geheven belastingen, met dien verstande dat wordt verstaan onder de aanslag of de voorlopige aanslag: het gevorderde, onderscheidenlijk het voorlopig gevorderde bedrag.

  • 3. Met betrekking tot de gemeentelijke belastingen die in de eerste kolom van de tabel in de bijlage bij deze regeling zijn genoemd, zijn artikel 1 en de in de tweede kolom van deze tabel vermelde artikelen van toepassing.

Artikel 2 Aangifte

  • 1. De belastingplichtige aan wie niet binnen zes maanden na afloop van het belastingjaar of kalenderjaar een aangiftebiljet is uitgereikt of een aanslag is opgelegd, is gehouden binnen een maand na het verstrijken van die zes maanden bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar een schriftelijk verzoek in te dienen om uitreiking van een aangiftebiljet.

  • 2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar ontstaat dan wel wijziging ondergaat, verzoekt de belastingplichtige binnen twee weken na het tijdstip waarop de belastingplicht is ontstaan of wijziging heeft ondergaan, bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar schriftelijk om uitreiking van een aangiftebiljet.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op op andere wijze geheven gemeentelijke belastingen als bedoeld in artikel 233 van de Gemeentewet.

Artikel 3 Voorlopige aanslag

Na de aanvang van het belastingjaar of het kalenderjaar kan aan de belastingplichtige een voorlopige aanslag worden opgelegd of kan van de belastingplichtige een voorlopig bedrag worden gevorderd tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag of het gevorderde bedrag over dat jaar vermoedelijk zal worden vastgesteld. Een voorlopige aanslag kan door een of meer voorlopige aanslagen worden aangevuld.

Artikel 4 Rente

  • 1. Het percentage van de invorderingsrente is het percentage dat op grond van artikel 29 van de Invorderingswet 1990 per half jaar voor de rijksbelastingen is vastgesteld.

  • 2. Bij de invordering van de gemeentelijke belastingen is de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Bij de enige of laatste betaling wordt een bedrag aan invorderingsrente van € 23,- of minder niet in rekening gebracht.

Artikel 5 Intrekking oude regeling

De Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen wordt ingetrokken.

Artikel 6 Overgangsbepaling

De Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen blijft van toepassing op de belastbare feiten die zich vóór inwerkingtreding van de Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen hebben voorgedaan.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na publicatie in het Gemeenteblad.

Artikel 8 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 4 februari 2020.

De secretaris,

V.J.M. Roozen

De burgemeester,

A. Aboutaleb

Dit gemeenteblad is uitgegeven op 7 februari 2020 en ligt op dins-, woens- en donderdagen van 9.00 tot 13.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Wachtruimte Timmerhuis, Halvemaanpassage 1 (trap op, melden bij Informatiebalie)

(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)

Ondertekening

Bijlage als bedoeld in artikel 1, derde lid van de Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen

Gemeentelijke belasting

Toepasselijke artikelen

van deze regeling

a.

afvalstoffenheffing

3 en 4

b.

bedrijfsreinigingsrecht

3 en 4

c .

onroerende-zaakbelastingen

3 en 4

d .

roerende woon- en bedrijfsruimte heffing

3 en 4

e .

precariobelasting

3 en 4

f .

reclamebelasting

3 en 4

g .

rioolrechten/rioolheffing

3 en 4

h .

logiesbelasting

2, 3 en 4

i .

BIZ bijdragen

3 en 4

j .

parkeerbelasting

2, 3 en 4

k .

leges publiekszaken

3 en 4

l .

overige leges

2, 3 en 4

m .

leges omgevingsvergunning

2, 3 en 4

n .

lijkbezorgingrechten

3 en 4

o .

rechten openbare werken

3 en 4

p .

precariobelasting standplaatsen

3 en 4

q .

rechten markten

3 en 4

r .

liggeld voor woonschepen

3 en 4