Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam houdende regels over subsidie voor duurzame initiatieven (Subsidieregeling Ruimte voor duurzaam initiatief Amsterdam)

Geldend van 08-12-2022 t/m 21-06-2023

Intitulé

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam houdende regels over subsidie voor duurzame initiatieven (Subsidieregeling Ruimte voor duurzaam initiatief Amsterdam)

Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

gelet op artikel 4:23, derde lid onder d van Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 3 van de Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013, gezien de het vervallen van de oude regeling en gezien de duurzaamheidsdoelstellingen van het college in het coalitieakkoord ‘Een nieuwe lente, een nieuw geluid’,

besluit de volgende regeling vast te stellen:

Subsidieregeling Ruimte voor duurzaam initiatief Amsterdam,

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze subsidieregeling wordt verstaan onder:

  • a.

    aardgasvrije buurt: een buurt waar de aardgasaansluitingen op het door de netbeheerder beheerde aardgasnet uit de gebouwen verwijderd zijn, waar de aanwezige gebouw gebonden gasverbrandingsinstallaties uitsluitend gebruik maken van groen gas en waar gekookt wordt zonder fossiele brandstof op een manier die niet meer fijnstofuitstoot veroorzaakt dan aardgas;

  • b.

    ASA 2013: Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013;

  • c.

    bestedingsvoorstel: een omschrijving van een uitgewerkt plan voor een aardgasvrije of klimaatneutrale buurt dat gericht is op het betrekken van de voor het plan noodzakelijke financiering;

  • d.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam;

  • e.

    de-minimisverordening: Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PB EU L 352 van 24.12. 2013);

  • f.

    buurt: een door denkbeeldige lijnen begrensd deel van het grondgebied van de gemeente Amsterdam, dat voor zover redelijk correspondeert met een buurt zoals deze is bepaald door de statistische buurtindeling van Amsterdam, zoals vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 9 juni 2015 en op 25 juni 2015 gepubliceerd in het Gemeenteblad 2015 met nummer 56979.

  • g.

    duurzame energie: energie opgewekt zonder dat daar koolstofdioxide uit een fossiele brandstof bij vrijkomt;

  • h.

    duurzaam programma: een combinatie van met elkaar samenhangende projecten die bijdragen aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente én die een groot bereik hebben onder bewoners en/of bedrijven;

  • i.

    duurzaam project: een initiatief dat in samenwerking tot stand komt op een concrete locatie en dat dat bijdraagt aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente;

  • j.

    duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Amsterdam: de ambities uit het coalitieakkoord t.a.v. duurzame energie, schone lucht, circulaire economie en klimaatbestendige stad en de uitwerkingen daarvan in door de gemeenteraad vastgestelde uitvoeringsplannen;

  • k.

    eigen bijdrage: activiteiten van de aanvrager die noodzakelijk zijn voor het beoogde resultaat van de subsidieaanvraag en waarvoor de aanvrager geen subsidie ontvangt;

  • l.

    energievoorziening: het geheel van distributie infrastructuur, technische installaties en apparatuur die gebouwen en openbare ruimte van de voor verblijf en gebruik benodigde energie voorzien;

  • m.

    haalbaarheidsstudie: het uitwerken van de uitgangspunten voor het realiseren van een klimaatneutrale of aardgasvrije buurt, inclusief het werven van het benodigde draagvlak;

  • n.

    klimaatneutraal: uitsluitend duurzame energie gebruikend en geen CO2 uitstoot tot gevolg hebbend;

  • o.

    onderneming: onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid van de de-minimisverordening;

  • p.

    ontwerp: een uitgewerkt plan voor de realisatie en exploitatie van een klimaatneutrale of aardgasvrije energievoorziening van een buurt;

  • q.

    productontwikkeling: het totale proces van strategie-, organisatie- en conceptontwikkeling, productie, marketing en uitbating van een nieuw product;

  • r.

    programmakosten: de kosten die besteed worden aan de overkoepelende activiteiten van een programma en die niet rechtstreeks toegerekend kunnen worden aan de uitvoering van één van de projecten.

  • s.

    verkenning: een oriënterend onderzoek naar de mogelijkheden om te komen tot een buurtgerichte aanpak gericht op het realiseren van een klimaatneutrale of aardgasvrije buurt, resulterend in een plan van aanpak voor een haalbaarheidsstudie

Artikel 1.2 Toepasselijkheid ASA 2013

De ASA 2013 is van toepassing, tenzij daarvan in deze regeling uitdrukkelijk wordt afgeweken.

Artikel 1.3 Doel subsidieregeling

Deze subsidieregeling heeft als doel om een bijdrage te leveren aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Amsterdam door het stimuleren zowel initiatieven die leiden tot klimaatneutrale of aardgasvrije buurten, als de totstandkoming van duurzame projecten en programma’s.

Artikel 1.4 Europees kader bij subsidie aan woningcorporaties

In zover woningcorporaties activiteiten uitvoeren die op grond van deze subsidieregeling voor subsidie in aanmerking komen, betreffen het Diensten van Algemeen Economisch belang als bedoeld in artikel 47 van de Woningwet. Het betreft een additionele, specifieke vergoeding in aanvulling op de compensatie die is genoemd in het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015.

Hoofdstuk 2 Duurzame Projecten en Programma’s

Artikel 2.1 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een eenmalige subsidie verlenen voor de volgende activiteiten:

  • 1.

    De voorbereiding van een duurzaam project binnen Amsterdam dat complex is, omdat een combinatie van ten minste twee van de onderstaande activiteiten noodzakelijk is:

    • a.

      onderzoeken van technische haalbaarheid;

    • b.

      onderzoeken van organisatorische haalbaarheid;

    • c.

      onderzoeken van financiële haalbaarheid;

    • d.

      onderzoeken van juridische haalbaarheid;

    • e.

      realiseren noodzakelijk draagvlak voor de uitvoering.

  • 2.

    Het voorbereiden en opzetten van een duurzaam programma.

Artikel 2.2 Subsidieplafond en verdeelsleutel

  • 1. Het subsidieplafond voor de in artikel 2.1, onder 1 genoemde activiteiten bedraagt € 100.000,- per kalenderjaar.

  • 2. Het subsidieplafond voor de in artikel 2.1, onder 2 genoemde activiteiten bedraagt € 200.000,- per kalenderjaar.

  • 3. Subsidieaanvragen worden in behandeling genomen op volgorde van indiening. Als tijdstip van indiening geldt daarbij het moment waarop een aanvraag volledig is.

Artikel 2.3 Subsidiabele kosten

  • 1. De kosten die voor subsidie voor activiteiten op grond van artikel 2.1 in aanmerking komen zijn:

    • a.

      ureninzet van werknemers en derden;

    • b.

      vergoeding van vrijwilligers en onkosten;

    • c.

      de kosten van projectgebonden materiaal.

  • 2. Niet in aanmerking voor subsidie op grond van artikel 2.1. komen:

    • a.

      vergoeding voor door derden geleverde diensten indien het uurtarief hoger ligt dan €125,- exclusief BTW;

    • b.

      de kosten van projectgebonden materiaal als dit meer dan 20% is van het aangevraagde bedrag;

    • c.

      programmakosten die meer zijn dan 15 % van de kosten die rechtstreeks toegerekend kunnen worden aan de projecten.

Artikel 2.4 Hoogte subsidie

  • 1. De maximale subsidie voor de activiteiten uit artikel 2.1, onder 1 bedraagt €15.000,-

  • 2. De maximale subsidie voor de activiteiten uit artikel 2.1, onder 2 bedraagt €60.000,-.

Artikel 2.5 De aanvrager

  • 1. Subsidie voor activiteiten zoals omschreven in artikel 2.1, onder 1 kan door een ieder worden aangevraagd.

  • 2. Subsidie voor activiteiten zoals omschreven in artikel 2.1, onder 2 kan uitsluitend worden aangevraagd door een volledig rechtsbevoegde rechtspersoon, met een aantoonbaar belang bij het op te zetten programma.

Artikel 2.6 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

In aanvulling op artikel 5, tweede lid, van de ASA 2013 bevat de aanvraag voor subsidie voor activiteiten uit artikel 2.1:

  • 1.

    een bewijs van instemming met de subsidieaanvraag van partijen, niet zijnde de gemeente, die in een latere fase toestemming moeten geven voor de uitvoering;

  • 2.

    voor de ondernemers en ondernemingen, niet zijnde de woningcorporatie, een volledig ingevulde verklaring de-minimissteun, waaruit volgt dat het drempelbedrag van de-minimissteun van € 200.000 niet wordt overschreden;

  • 3.

    indien subsidie wordt aangevraagd voor activiteiten zoals omschreven in artikel 2.1, onder 1 wordt in ieder geval beschreven:

    • a.

      motivatie en onderbouwing van het complexe karakter van de voorbereiding van het project;

    • b.

      de eigen bijdrage van de aanvrager;

    • c.

      de samenwerking met andere organisaties en partners;

    • d.

      indien er sprake is van een naar verwachting rendabele investering: een motivering waarom de voorbereidingskosten hierin niet meegenomen kunnen worden.

  • 4.

    indien subsidie wordt aangevraagd voor activiteiten zoals omschreven in artikel 2.1, onder 2 wordt in het activiteitenplan in ieder geval beschreven:

    • a.

      motivatie en onderbouwing van het duurzame programma;

    • b.

      het aantoonbare belang van de aanvrager bij het op te zetten programma;

    • c.

      de deelprojecten met activiteiten en planning;

    • d.

      doelgroep per deelproject;

    • e.

      doelstelling en de te behalen resultaten per deelproject;

    • f.

      omschrijving van de eigen bijdrage van de aanvrager;

    • g.

      samenwerking met andere organisaties en partners.

Artikel 2.7 Weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op artikel 9, eerste lid, van de ASA 2013 weigert het college een subsidie te verlenen voor de activiteiten genoemd artikel 2.1 als:

    • a.

      De aanvraag is ingediend na 30 juni 2023;

    • b.

      de aanvrager niet één van de uitvoerders is van het duurzame initiatief;

    • c.

      met de uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd al gestart is voordat de aanvraag voor subsidie is ingediend;

    • d.

      de subsidieaanvrager niet aan de vrijstellingsvoorwaarden van de de-minimisverordening voldoet;

  • 2. In aanvulling op artikel 9, tweede lid, van de ASA 2013 kan het college een subsidie voor de activiteiten genoemd in artikel 2.1 geheel of gedeeltelijk weigeren als:

    • a.

      de eigen bijdrage van de aanvrager aan het project of programma naar het oordeel van het college niet noodzakelijk is voor of onvoldoende bijdraagt aan het behalen van de doelstellingen uit het activiteitenplan;

    • b.

      de subsidieaanvraag meer bedraagt dan het voor die activiteit in artikel 2.4 omschreven maximumbedrag;

    • c.

      de complexiteit van de voorbereiding onvoldoende is onderbouwd;

    • d.

      het een project betreft waarbij onvoldoende is onderbouwd waarom de voorbereidingskosten niet ondergebracht kunnen worden in de anders rendabele investering die wordt voorbereid;

    • e.

      de activiteiten naar het oordeel van het college leiden tot hogere woonlasten voor huishoudens met lage en middeninkomens;

    • f.

      de activiteiten zich naar het oordeel van het college uitsluitend of in overwegende mate richt op productontwikkeling;

    • g.

      voor dezelfde activiteiten ondersteuning verleend kan worden op basis van een andere regeling van de gemeente Amsterdam;

    • h.

      de activiteiten een overwegend commercieel belang hebben;

    • i.

      het potentiele resultaat dat met de uitvoering van de subsidie wordt beoogd naar het oordeel van het college niet in verhouding staat tot de gevraagde bijdrage.

    • j.

      het op grond van artikel 2.1 aan deze aanvrager, dit project of dit programma totale verleende subsidiebedrag, na verlening van het aangevraagde subsidiebedrag, het maximum van €100.000,- zou overschrijden.

Artikel 2.8 Aanvullende verplichtingen

Naast de verplichtingen op grond van artikel 10 en 11 van de ASA 2013, zijn aan de subsidie voor activiteiten uit artikel 2.1 de volgende verplichtingen verbonden:

  • 1.

    De activiteiten worden binnen een door het college bij verlening bepaalde termijn uitgevoerd met een maximale termijn van twee jaar. Deze termijn kan door het college op verzoek worden verlengd indien het college dit uitstelverzoek, voorziet van een passende verklaring, binnen de uitvoeringstermijn ontvangt.

  • 2.

    Een woningcorporatie administreert de netto kosten, bedoeld in artikel 5 van het DAEB-vrijstellingsbesluit, die zijn verbonden met de activiteiten, op een zodanige wijze dat inzicht kan worden verkregen in de hoogte van deze kosten, zulks afgescheiden van de reguliere bedrijfsvoering, in relatie tot de voor deze activiteiten verstrekte subsidie.

  • 3.

    De subsidieontvanger draagt zorg voor de benodigde toestemmingen en vergunningen.

  • 4.

    De subsidieontvanger plaatst het initiatief tenminste op de site van Nieuw Amsterdams Klimaat en is bereid om de opgedane ervaringen, resultaten en lessen te delen met anderen.

  • 5.

    Indien het een subsidie betreft voor activiteiten uit artikel 2.1, onder 2: de subsidieontvanger levert binnen een door het college bij verlening bepaalde termijn een tussenrapportage in.

Artikel 2.9 Verantwoording en vaststelling van de subsidie

In aanvulling op artikel 14, tweede lid, van de ASA bevat de aanvraag tot subsidievaststelling voor activiteiten genoemd in artikel 2.1:

  • 1.

    de betaalde facturen voor de gesubsidieerde activiteiten inclusief betaalbewijzen;

  • 2.

    een overzicht van de uren van vrijwilligers en medewerkers in loondienst indien de vergoeding van die uren onderdeel uitmaakt van de gesubsidieerde activiteiten;

  • 3.

    een digitale kopie van publicaties, onderzoeken en presentaties die in het kader van de activiteiten zijn gemaakt.

Hoofdstuk 3 Op weg naar klimaatneutrale buurten

Artikel 3.1 Subsidiabele activiteiten

Het college kan een eenmalige subsidie verlenen voor:

  • a.

    het uitvoeren van een verkenning naar de mogelijkheden om te komen tot een buurtgerichte aanpak gericht op het realiseren van een klimaatneutrale of een aardgasvrije buurt, waarbij de hoogte van de subsidie maximaal €15.000 bedraagt;

  • b.

    het uitvoeren van een haalbaarheidsstudie voor het realiseren van een klimaatneutrale of een aardgasvrije buurt inclusief het werven van het benodigde draagvlak, waarbij de hoogte van de subsidie 70% van de subsidiabele kosten zoals bedoeld in 3.2 bedraagt, met een maximum van €80.000,- ;

  • c.

    het uitwerken van een ontwerp voor de realisatie en exploitatie van een klimaatneutrale of een aardgasvrije energievoorziening van een buurt, waarbij de hoogte van de subsidie 70% van de subsidiabele kosten als bedoeld in 3.2. bedraagt, met een maximum van €80.000,- .

Artikel 3.2 Subsidiabele kosten

  • 1. Voor zover noodzakelijk in relatie tot het doel van activiteiten als bedoeld in artikel 3.1, komen de volgende kosten in aanmerking voor subsidie:

    • a.

      de ureninzet van werknemers en derden;

    • b.

      de onkosten verbonden aan de inzet van vrijwilligers;

    • c.

      de kosten van projectgebonden materiaal;

    • d.

      de kosten verbonden aan de kennisdeling;

    • e.

      de notariële kosten voor het oprichten of wijzigen van een rechtspersoon voorafgaand aan de aanvraag.

  • 2. De kosten van het projectgebonden materiaal als dit meer dan 20 % is van het aangevraagde bedrag komen niet in aanmerking voor subsidie.

Artikel 3.3 Subsidieplafonds en subsidietijdvakken

  • 1. Het subsidieplafond voor de in artikel 3.1, onder a genoemde activiteiten is gedurende de volgende tijdvakken als volgt bepaald:

    • a.

      tussen de inwerkingtreding van deze regeling en 31 december 2020 bedraagt dit plafond € 100.000,- ;

    • b.

      tussen 1 januari 2021 en 31 december 2021 bedraagt dit plafond €60.000, - ;

    • c.

      tussen 1 januari 2022 en 31 december 2022 bedraagt dit plafond €60.000,- ;

    • d.

      tussen 1 januari 2023 en 31 december 2023 bedraagt dit plafond €60.000,- .

  • 2. Het subsidieplafond voor de in artikel 3.1, onder b en c genoemde activiteiten is gedurende de volgende tijdvakken als volgt bepaald:

    • a.

      tussen de inwerkingtreding van deze regeling en 31 december 2020 bedraagt dit plafond €575.000;

    • b.

      tussen 1 januari 2021 en 31 december 2021 bedraagt dit plafond €575.000,-;

    • c.

      tussen 1 januari 2022 en 31 december 2022 bedraagt dit plafond €575.000,-;

    • d.

      tussen 1 januari 2023 en 31 december 2023 bedraagt dit plafond €575.000,-.

Artikel 3.4 De aanvrager

  • 1. Subsidie voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3.1, onder a, kan door een ieder worden aangevraagd, met een aantoonbare binding met de buurt waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Subsidie voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3.1, onder b en c, kan uitsluitend worden aangevraagd door een rechtspersoon die blijkend uit de overlegde stukken is aangewezen als penvoerder voor de samenwerkende betrokkenen in de buurt.

Artikel 3.5 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

  • 1. In aanvulling op artikel 5, tweede lid, onder a van de ASA 2013, bevat de activiteitenbeschrijving voor verlening van subsidie voor de uitvoering van een verkenning, als bedoeld in artikel 3.1, onder a:

    • a.

      een omschrijving van de aanleiding en een onderbouwing van de ambitie om de buurt klimaatneutraal of aardgasvrij te maken;

    • b.

      een omschrijving van de binding van de aanvrager met de buurt waarop de aanvraag ziet;

    • c.

      een omschrijving van de eigen bijdrage van de aanvrager.

  • 2. In aanvulling op artikel 5, tweede lid, van de ASA 2013 worden bij de aanvraag voor verlening van subsidie voor de uitvoering van een haalbaarheidsstudie, als bedoeld in 3.1, onder b, de volgende gegevens en stukken overgelegd:

    • a.

      een voorstel tot een haalbaarheidsstudie waarin is uitgewerkt:

      • i.

        Een overzicht van de mogelijke varianten voor de klimaatneutrale of aardgasvrije energievoorziening voor de buurt;

      • ii.

        De uitgangspunten en randvoorwaarden voor de verdere uitwerking en besluitvorming over de klimaatneutrale of aardgasvrije energievoorziening voor de buurt.

    • b.

      een door de betrokken partijen getekende intentieovereenkomst waarin partijen zich committeren aan de intentie om de haalbaarheidsstudie uit te voeren tezamen met een financieringsvoorstel, dat ook ingaat op de wijze waarop zal worden voldaan aan het co-financieringsvereiste uit artikel 3.1, onder b;

    • c.

      een participatie- en communicatieplan gericht op het verkrijgen van draagvlak onder de bewoners, gebruikers en gebouweigenaren in de buurt voor de gekozen variant.

  • 3. In aanvulling op artikel 5, tweede lid van de ASA2013 worden bij de aanvraag voor verlening van subsidie voor het uitwerken van een ontwerp, als bedoeld in artikel 3.1, onder c, de volgende gegevens en stukken overgelegd:

    • a.

      een voorstel voor een klimaatneutrale of aardgasvrije energievoorziening voor de buurt,

    • b.

      onderzoeksresultaten die het draagvlak in de buurt voor de voorkeursvariant aantonen;

    • c.

      een samenwerkingsovereenkomst waarin de rollen en verantwoordelijkheden tussen de relevante partijen voor het tot stand brengen van de klimaatneutrale of aardgasvrije energievoorziening voor de buurt zijn vastgelegd;

    • d.

      een participatie- en communicatie plan gericht op het verleiden en overtuigen van de bewoners, gebruikers en gebouweigenaren in de buurt om deel te nemen aan de uitgewerkte variant;

    • e.

      een voorstel voor kennisdeling met initiatiefnemers van soortgelijk initiatieven over de verkregen inzichten en resultaten;

    • f.

      een financieringsvoorstel voor de uitwerking van het ontwerp, dat ook ingaat op de wijze waarop zal worden voldaan aan het co-financieringsvereiste uit artikel 3.1, onder c.

  • 4. In aanvulling op artikel 5, tweede lid, van de ASA 2013 bevat de aanvraag voor verlening van subsidie voor activiteiten als omschreven in artikel 3.1, voor de ondernemers en ondernemingen, niet zijnde de woningcorporatie, een volledig ingevulde verklaring de-minimissteun, waaruit volgt dat het drempelbedrag van de de-minimissteun van € 200.000, - niet wordt overschreden.

Artikel 3.6 Weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op artikel 9, eerste lid, van de ASA 2013 weigert het college een subsidie te verlenen indien:

    • a.

      de voorgestelde activiteiten niet toegespitst zijn op een specifieke buurt;

    • b.

      de voorgestelde activiteiten niet gebouw- of complex overstijgend zijn;

    • c.

      de subsidieaanvrager niet aan de vrijstellingsvoorwaarden van de de-minimisverordening voldoet;

    • d.

      subsidie wordt aangevraagd voor een haalbaarheidsstudie en er geen verkenning heeft plaatsgevonden zoals beschreven in artikel 3.1, onder a;

    • e.

      subsidie wordt aangevraagd voor een ontwerp en er geen verkenning en haalbaarheidsstudie hebben plaatsgevonden, zoals beschreven in artikel 3.1.

  • 2. In aanvulling op artikel 9, tweede lid, van de ASA 2013 kan het college geheel of gedeeltelijk weigeren een subsidie te verlenen indien:

    • a.

      voor dezelfde buurt of deel van die buurt al een andere buurtgerichte subsidie voor activiteiten, zoals genoemd in artikel 3.1, onder b of c is verleend;

    • b.

      aan de aanvrager al eerder een subsidie is verleend, voor eenzelfde activiteit, als bedoeld in artikel 3.1.

    • c.

      het totaal van de subsidies dat op grond van dit hoofdstuk en de subsidieregeling Ruimte voor Duurzame Initiatief zijn verstrekt aan één en dezelfde aanvrager of aan één buurgericht initiatief tot een klimaatneutrale of aardgasvrije energievoorziening, na verlening van de aangevraagde subsidie, het bedrag van € 150.000,- overstijgt;

    • d.

      uurtarieven in rekening worden gebracht die hoger zijn dan € 125,00 ex. BTW;

    • e.

      er naar het oordeel van het college onvoldoende is afgestemd met noodzakelijke samenwerkingspartners;

    • f.

      het resultaat dat met de uitvoering van de subsidiabele activiteiten wordt beoogd niet in verhouding staat tot de gevraagde subsidie;

    • g.

      het plan voor kennisdeling met initiatiefnemers van soortgelijke initiatieven naar het oordeel van het college onvoldoende concreet is of het plan niet in voldoende mate zal leiden tot kennisdeling;

    • h

      het plan voor het uitwerken van het ontwerp van de energievoorziening, als bedoeld in artikel 3.1, onder c, naar het oordeel van het college leidt tot een energievoorziening die:

      • i.

        niet voorziet in de benodigde betrouwbaarheid, rendabiliteit, betaalbaarheid, duurzaamheid, toekomstbestendigheid, beschikbaarheid, haalbaarheid;

      • ii.

        niet de voorkeur heeft van de gebouw- en infrastructuureigenaren en –gebruikers in een buurt geniet.

Artikel 3.7 Aanvullende verplichtingen

  • 1. Naast de verplichtingen op grond van artikel 10 en 11 van de ASA 2013, zijn aan de subsidie de volgende verplichtingen verbonden:

    • a.

      de subsidieontvanger moet de activiteiten binnen een termijn van twee jaar na de datum van de verleningsbeschikking uitvoeren;

    • b.

      de subsidieontvanger draagt zorg voor de benodigde toestemmingen en vergunningen;

    • c.

      de subsidieontvanger houdt een logboek bij van de activiteiten in artikel 3.1, onder b en c;

    • d.

      de subsidieontvanger deelt actief kennis met soortgelijke organisaties in andere buurten;

    • e.

      een woningcorporatie administreert de netto kosten, bedoeld in artikel 5 van het DAEB-vrijstellingsbesluit, die zijn verbonden met de activiteiten bedoeld in artikel 3.1, op een zodanige wijze dat inzicht kan worden verkregen in de hoogte van deze kosten, zulks afgescheiden van de reguliere bedrijfsvoering, in relatie tot de voor deze activiteiten verstrekte subsidie.

Artikel 3.8 Bij de vaststelling in te dienen gegevens

  • 1. In aanvulling op artikel 14, tweede lid, onder a van de ASA 2013 bevat de aanvraag voor vaststelling van subsidie voor activiteiten als omschreven in artikel 3.1, onder a, een voorstel voor een haalbaarheidsstudie, waarbij in ieder geval de punten zoals opgenomen in artikel 3.5, tweede lid, onder a zijn verwerkt.

  • 2. In aanvulling op artikel 14, tweede lid, onder a van de ASA 2013 bevat de aanvraag voor vaststelling van subsidie voor activiteiten als omschreven in artikel 3.1, onder b, een rapport van de haalbaarheidsstudie met een voorstel voor een klimaatneutrale of aardgasvrije energievoorziening voor de buurt, inclusief de rapportage over het benodigde draagvlak in de buurt.

  • 3. In aanvulling op artikel 14, tweede lid, onder a, van de ASA2013 bevat de aanvraag voor vaststelling van subsidie voor activiteiten als omschreven in artikel 3.1, onder c, een de volgende documenten:

    • a.

      een definitief en gedetailleerd ontwerp aardgasvrije of klimaatneutrale energievoorziening;

    • b.

      een omschrijving van het doorlopen proces om te komen tot een bestedingsvoorstel dat ziet op de realisatie en exploitatie van de uitgewerkte variant en indien sprake is van een geslaagd proces als bijlage dat bestedingsvoorstel;

    • c.

      een omschrijving van het doorlopen proces om te komen tot realisatieovereenkomsten tussen de noodzakelijke betrokken partijen, waaronder in ieder geval de eigenaren van het vastgoed dat noodzakelijk is om de gekozen variant te kunnen exploiteren en, indien sprake is van een geslaagd proces, als bijlage de realisatieovereenkomst(en);

    • d.

      een overzicht van de noodzakelijke toestemmingen en vergunningen voor de realisatie en exploitatie van de aardgasvrij of klimaatneutrale energievoorziening voor de buurt;

    • e.

      een verslag van de kennisdeling over de realisatie van een klimaatneutrale of aardgasvrije buurt met soortgelijke organisaties in andere buurten.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 4.1 Inwerkingtreding

Deze subsidieregeling treedt op 15 januari 2020 in werking.

Artikel 4.2 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Ruimte voor Duurzaam Initiatief Amsterdam.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 7 januari 2020

De voorzitter

Femke Halsema

De gemeentesecretaris

Peter Teesink

Toelichting

Inleiding

Om onze stad leefbaar te houden, heeft Amsterdam zich als doel gesteld om in 2050 een klimaatneutrale en circulaire stad te zijn. Dit betekent een stad die van kolen, olie en aardgas overgaat op schone energie. En bovendien dat afval niet meer bestaat. Alles maakt deel uit van een kringloop. Om deze doelstellingen te halen is het belangrijk dat iedereen z’n steentje bijdraagt in de verduurzaming van onze stad; de gemeente zelf, het bedrijfsleven, en de inwoners. Gelukkig zijn er al veel Amsterdammers die zich betrokken voelen bij hun stad en met duurzame projecten bijdragen aan het behoud van het leefklimaat. Speciaal voor deze initiatiefnemers hebben we de subsidieregeling Ruimte voor duurzaam initiatief in het leven geroepen. Met deze steun in de rug kan men de haalbaarheid van hun project/programma dichterbij brengen.

Coalitieakkoord en de uitwerkingen daarvan

De initiatieven die met deze subsidieregeling worden voorbereid of uitgevoerd vinden plaats binnen de grenzen van Amsterdam en dragen bij aan de realisatie van de duurzaamheidsdoelstellingen in het coalitieakkoord.

Het betreft ambities rond duurzame energie en energiebesparing, schone lucht, circulaire economie en klimaatadaptatie.

Duurzame projecten en programma’s

De subsidieregeling faciliteert duurzame initiatieven van ‘onderop’; aanvragers zijn zelf mede uitvoerder van het beoogde project of programma. De subsidie kan aangevraagd worden voor proceskosten: kosten die gemaakt moeten worden voordat een project daadwerkelijk gerealiseerd kan worden.

Het is mogelijk dat een initiatiefnemer meerdere duurzame projecten wil opzetten, die met elkaar samenhangen. Die projecten kunnen in één subsidieaanvraag onder gebracht worden.

Klimaatneutrale buurten

Op 14 april 2020 heeft het college besloten om de Subsidieregeling ruimte voor duurzaam initiatief Amsterdam uit te breiden door met de Subsidieregeling Op weg naar klimaatneutrale buurten een nieuw hoofdstuk aan deze subsidieregeling toe te voegen. Dit derde hoofdstuk ziet op het stapsgewijs stimuleren van de groei van buurtgerichte initiatieven tot het buurtgericht aardgasvrij of klimaatneutraal maken van een buurt. De opzet van de regeling is dat stapsgewijs groter wordende subsidiebedragen op basis van geleidelijk steeds hoger wordende aanvraag vereisten beschikbaar worden gesteld. Er is een directe aansluiting tussen de gesubsidieerde activiteiten en de ingangsvereisten voor de volgende fase. Op deze manier worden buurtgerichte initiatieven gestuurd om te professionaliseren en wordt de basis gelegd voor kansrijke uitkomsten. Het einddoel is dat er breed gedragen plannen voor buurten ontstaan. Plannen die voorzien zijn van een onderbouwd bestedingsvoorstel om de uitvoering te betalen op basis waarvan de raad middelen uit bijvoorbeeld het Klimaatfonds beschikbaar kan stellen.

Artikelsgewijze Toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepaling

De artikelen in dit hoofdstuk zijn algemeen van aard en zijn van algemene toepassing binnen deze regeling.

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

buurt: De door denkbeeldige lijnen begrensde delen van het grondgebied van de gemeente Amsterdam komen doorgaans overeen met de statistische buurtindeling. Dit is echter niet verplicht. Als een gewenste energieoplossing een andere schaal vereist dan kan hiervan afgeweken worden. Vandaar dat in de definitie de term ‘redelijkheid’ is opgenomen.

duurzaam programma: De samenhang tussen de projecten komt tot uiting in een gemeenschappelijke doelstelling of ambitie rond duurzaamheid.

duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente Amsterdam: Een overzicht van deze plannen vindt u op de duurzaamheidspagina van de gemeente: www.amsterdam.nl/duurzaam

eigen bijdrage: Voorbeelden van activiteiten die aan te merken zijn als een eigen bijdrage zijn het leveren van eigen expertise, het zelf uitvoeren van een buurtonderzoek, het verkrijgen van draagvlak of de organisatie van bijeenkomsten.

energievoorziening: daaronder vallen in ieder geval gasdistributienetten, elektriciteitsdistributienetten, warmtedistributienetten, maar ook gasverbrandingsinstallaties, elektrische verwarmingsapparaten en warmtewisselaars.

programmakosten: Voorbeelden van overkoepelende activiteiten: coördinatie, administratie of communicatie over het programma.

Artikel 1.2 Toepasselijkheid Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013

Deze subsidieregeling is vastgesteld op grond van de Algemene Subsidieverordening Amsterdam 2013 (ASA 2013). Dit betekent dat een aantal aspecten niet in deze subsidieregeling zijn vastgelegd, maar in de ASA 2013. In de ASA 2013 staat onder meer aan welke vereisten de aanvrager moet voldoen, welke stukken ingediend moeten worden (naast de stukken die op grond van artikel 2.6 van deze regeling moeten worden meegestuurd),wat de beslistermijnen zijn voor het college en welke algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger gelden. Voor een goed begrip van deze subsidieregeling is het nodig ook de ASA 2013 te lezen. Ook de Algemene wet bestuursrecht bevat algemene bepalingen die van toepassing zijn op subsidies, verstrekt op grond van deze subsidieregeling.

De Algemene subsidieverordening Amsterdam 2013 (ASA 2013) is te vinden op www.overheid.nl.

Artikel 1.3 Doel Subsidieregeling

Deze subsidieregeling heeft een tweeledig doel. Het eerste doel is om initiatieven die duurzaamheidswinst opleveren te stimuleren. Deze duurzaamheidswinst dient in lijn te liggen met de algemene doelstellingen van de gemeente Amsterdam, op een of meer van de volgende thema’s: duurzame energie, mobiliteit, klimaatbestendige stad en circulaire economie. Het tweede doel is specifiek gericht op het stimuleren van buurtgerichte initiatieven die bijdragen aan een klimaatneutrale of aardgasvrije stad. De subsidieregeling uit hoofdstuk 3, Op weg naar klimaatneutrale buurten, stimuleert buurtgerichte initiatieven die dat doel nastreven.

Hoofdstuk 2 Duurzame projecten en programma’s

Artikel 2.1 Subsidiabele activiteiten

Onderdeel 1

De subsidie is bedoeld voor proceskosten die gemaakt moeten worden voordat het zeker is of een project door kan gaan. Vaak is er behoefte aan juridische, technisch en/of financieel advies. Soms moet ook het draagvlak vergroot worden of de samenwerking tussen partijen versterkt worden om tot uitvoering over te gaan. Om voor subsidie in aanmerking te komen moet worden onderbouwd dat de voorbereiding complex is, omdat tenminste twee vraagstukken tegelijkertijd spelen. De subsidie mag niet worden besteed aan algemene activiteiten die samenhangen met de bedrijfsvoering van de aanvrager.

Onderdeel 2

Deze subsidie is voor activiteiten die nodig zijn voor het voorbereiden en opzetten van een duurzaam programma. Het duurzame programma bestaat uit meerdere samenhangende projecten die bijdragen aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente én die een groot bereik hebben onder bewoners en/of bedrijven. Meestal vindt een programma in één gebied plaats. De bijdrage aan de duurzaamheidsdoelstellingen dient zo concreet mogelijk onderbouwd te worden.

Binnen een programma moeten veel Amsterdammers (bewoners en/of bedrijven) bereikt en geactiveerd worden. Daarmee wordt het draagvlak binnen de stad voor duurzaamheid vergroot.

Artikel 2.2 Subsidieplafond en verdeelsleutel

Het subsidieplafond over de periode 2020 – 2022 is in totaal € 1.800.000,--

Dit is als volgt verdeeld:

  • voor duurzame projecten: jaarlijks € 200.000,-

  • voor duurzame programma’s: jaarlijks € 400.000,-

Eventuele onbenutte ruimte van een subsidieplafond uit 2020 en 2021 wordt toegevoegd aan het subsidieplafond van het jaar daarna.

U kunt het gehele jaar aanvragen indienen, tenzij het subsidieplafond bereikt is. U kunt dan wel na de daaropvolgende verhoging opnieuw een aanvraag indienen. Ongeacht de status van het plafond worden aanvragen die na 31 december 2022 zijn verzonden als gevolg van de weigeringsgrond in artikel 2.7, onderdeel 1a geweigerd.

Artikel 2.3 Subsidiabele kosten

Alleen kosten die noodzakelijk zijn komen in aanmerking. Dit betekent dat er wordt getoetst of de kosten wel redelijk zijn: als een hoge kostenpost in de begroting is opgenomen voor bijvoorbeeld externe advieskosten, maar deze post is niet gespecificeerd of een objectieve onderbouwing ontbreekt waarom de kosten nodig zijn voor het doel van de subsidie, dan kunnen de kosten afgewezen worden. Het is dus aan de aanvrager om steeds aannemelijk te maken dat de opgevoerde kosten noodzakelijk zijn voor het doel van de subsidie als bedoeld in artikel 1.3.

Eerste lid

Onderdeel a - ureninzet van werknemers en derden;

De aanvrager kan subsidie vragen voor vergoeding van de ureninzet van werknemers en/of deskundigen inhuren om de haalbaarheid van een project te onderzoeken. Denk daarbij aan een financieel, juridisch, technisch of andere expert waarvan het advies noodzakelijk is om te kunnen starten met het project. Als een individu (natuurlijk persoon) subsidie aanvraagt kan dit dus niet ingezet worden als vergoeding van de eigen ureninzet. Hiermee willen we voorkomen dat mensen met behulp van subsidie hun eigen werk creëren.

Onderdeel b - vergoeding van vrijwilligers en onkosten

De aanvrager kan subsidie aanvragen voor een vrijwilligersvergoeding voor mensen met een uitkering, of voor onkosten die vrijwilligers moeten maken, zoals reiskosten. Hiervoor gelden de tarieven zoals vastgesteld door de Belastingdienst. Zie: https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/prive/werk_en_inkomen/werken/werken-als-vrijwilliger/vergoeding_voor_inzet_en_voor_kosten

Onderdeel c - de kosten van projectgebonden materiaal.

Voorbeelden zijn gereedschap, meetapparatuur en/of constructiemateriaal die nodig zijn om de haalbaarheid te toetsen. Ook communicatiemateriaal (bijvoorbeeld t.b.v. draagvlakverwerving) is subsidiabel. Kantoorartikelen en kosten huisvesting vallen hier niet onder. Ook investeringen in hardware als onderdeel van de realisatie zijn niet subsidiabel.

Tweede lid

Onderdeel a - vergoeding voor door derden geleverde diensten indien het uurtarief hoger ligt dan €125,- exclusief BTW

Dit maximumtarief is gelijkgesteld met het maximum dat geldt voor externe inhuur binnen de gemeente Amsterdam, zoals vastgelegd in het Raadsbesluit initiatiefvoorstel “beperking topsalaris externe inhuur” van 22 april 2015 (2015,233).

Onderdeel b - de kosten van projectgebonden materiaal als dit meer dan 20% is van het aangevraagde bedrag;

Omdat de middelen zijn bedoeld voor activiteiten die vooraf gaan aan de uitvoering van een of meerdere duurzame initiatieven, is het percentage van het bedrag dat voor de proef(installatie) mag worden ingezet gemaximeerd op 20% van de begroting.

Onderdeel c - programmakosten die meer zijn dan 15 % van het aangevraagde bedrag, exclusief de programmakosten.

Voor het bepalen van de maximale hoogte van het subsidiebedrag worden de kosten bij elkaar opgeteld die rechtstreeks aan de projecten worden besteed. Stel dat de opgetelde kosten voor de projecten € 30.000,-- bedraagt, dan is de hoogte van het subsidiebedrag voor de programmakosten maximaal € 4500,-- .

Artikel 2.5 De aanvrager

Tweede lid

Onder de rechtspersonen die kunnen aanvragen vallen bijvoorbeeld de stichting, de coöperatie of de vereniging. Het aantoonbare belang kan de vastgestelde, maatschappelijke doelstelling van de aanvrager zijn. Het belang kan ook de binding zijn van de aanvrager met het gebied of de buurt waar de activiteiten plaatsvinden. Bijvoorbeeld als de aanvrager gevestigd is in het gebied en ook al eerder buurtgerichte activiteiten heeft uitgevoerd.

Artikel 2.6 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

Onderdeel 1 – bewijs van instemming

Soms is voor de daadwerkelijke uitvoering van een project toestemming nodig van een direct betrokkene zoals een vastgoedeigenaar. Denk aan een complex waar energiemaatregelen genomen gaan worden of de aanpak van een gedeelde (binnen)tuin. Om vanaf het begin af aan te werken aan het benodigde draagvlak is het verplicht om met deze partijen af te stemmen over de subsidieaanvraag. Zij moeten dit ondersteunen. Een bewijs hiervan kan een kopie van een mailwisseling zijn.

Onderdeel 2 – de-minimisverklaring

Op grond van de reguliere De-minimisverordening kunnen decentrale overheden ondernemingen over een periode van drie belastingjaren tot € 200.000,- (het huidige belastingjaar en de twee voorafgaande) steunen zonder dat dit staatssteun oplevert. Deze steun is zó minimaal (de-minimissteun) dat het weinig tot geen impact heeft op de interne markt. Om de-minimissteun te mogen ontvangen, moet de ontvanger een de-minimisverklaring overleggen. In een de-minimisverklaring geeft de gesteunde onderneming de de-minimissteun weer die in de voorgaande twee belastingjaren is ontvangen.

Onderdeel 3 – project specifieke gegevens

Subonderdeel b: De subsidie dekt niet álle activiteiten die nodig zijn om een project of een programma van de grond te krijgen. Het is geen volledige subsidiering. We dagen de aanvrager uit om zelf activiteiten uit te voeren waardoor het succes vergroot kan worden. Waar ligt de kracht van de aanvrager? Voorbeelden van activiteiten: het zelf uitvoeren van een buurtonderzoek, het verkrijgen van draagvlak het actief delen en verdiepen van kennis, of de organisatie van bijeenkomsten. Deze activiteiten maken deel uit van het activiteitenplan.

Subonderdeel c: De samenwerking komt tot uiting in de rolverdeling en de afspraken die hierover gemaakt zijn.

Subonderdeel d: Bij een rendabele investering kunnen onderzoekskosten meegenomen worden en is er dus geen subsidie nodig. Maar er kunnen specifieke omstandigheden zijn (bijvoorbeeld bij innovatie) dat rechtvaardigt. De aanvrager moet motiveren waarom dit het geval is.

Onderdeel 4 – programma specifieke gegevens

De subsidie dekt niet álle activiteiten die nodig zijn om een project of een programma van de grond te krijgen. Het is geen volledige subsidiering. We dagen de aanvrager uit om zelf activiteiten uit te voeren waardoor het succes vergroot kan worden. Waar ligt de kracht van de aanvrager? Voorbeelden van activiteiten: het zelf uitvoeren van een buurtonderzoek, het verkrijgen van draagvlak het actief delen en verdiepen van kennis, of de organisatie van bijeenkomsten. Deze activiteiten maken deel uit van het activiteitenplan.

Artikel 2.7 Weigeringsgronden

Onderdeel 1

Subonderdeel b: De actieve betrokkenheid van de aanvrager bij de voorbereiding maakt de kans groter dat het project dat is voorbereid ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Idealiter is de aanvrager de ‘probleemeigenaar’ van het probleem waarvoor een oplossing wordt gezocht. Bijvoorbeeld de (mede)eigenaar of gebruiker van de gebouwen / de buitenruimte / de afvalstromen die onderwerp van de aanvraag zijn.

Subonderdeel c: Subsidie wordt niet verleend voor activiteiten die zijn gestart voordat een aanvraag is ingediend. Een aanvrager kan, voor eigen risico, wel starten met activiteiten als een aanvraag nog in behandeling is.

Subonderdeel d: Uitleg over de-minimissteun staat in de toelichting van artikel 2.6, onder 2 van deze subsidieregeling.

Onderdeel 2

Subonderdeel a: De activiteiten die de aanvrager zelf uitvoert moeten apart benoemd worden. Als het project ook zonder deze bijdrage uitgevoerd kan worden is de eigen bijdrage van de aanvrager onvoldoende.

Subonderdeel c: Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als er al een vergelijkbaar project heeft plaatsgevonden zonder dat er haalbaarheidsonderzoeken nodig waren of dat er (technische) oplossingen toepasbaar zijn die naar het oordeel van het college even goed zijn als de oplossingen die de aanvrager wil onderzoeken.

Subonderdeel d: Zie hiervoor artikel 2.6, onder 4 a t/m g.

Subonderdeel e: Indien relevant moet een duurzaam initiatief inzetten op resultaten die in lijn zijn met het principe van klimaatrechtvaardigheid. In het coalitieakkoord ‘Een nieuwe lente, een nieuw geluid’ staat hierover: “Ongelijkheid mag door de energie transitie niet vergroot worden. Uitgangspunt is dat de woonlasten voor huishoudens met lage en middeninkomens niet stijgen als gevolg van de kosten van de energietransitie

Subonderdeel f: Productontwikkeling (bijvoorbeeld een app, een lespakket, een innovatief PV paneel, of een duurzaam vervoermiddel) is geen doel van deze regeling.

Subonderdeel g: Wanneer de activiteiten uit het project ook gedekt kunnen worden door een andere Amsterdamse regeling zal de aanvraag bij deze regeling geweigerd worden. Onder een dergelijke regeling vallen ook de diensten die de gemeente aanbiedt aan verschillende doelgroepen zoals VvE’s.

Subonderdeel h: De subsidie kan niet ingezet worden voor ten bate van het primaire bedrijfsproces van een onderneming.

Subonderdeel i: Het aangevraagde subsidiebedrag moet redelijk in verhouding staan tot het resultaat dat hiermee bereikt kan worden.

Subonderdeel j: Een aanvrager kan meerdere keren subsidie aanvragen, voor verschillende projecten, al dan niet ondergebracht in één programma. Een aanvrager kan in totaal niet meer dan € 100.000 aanvragen. Voor een programma of een project kan in totaal ook niet meer dan € 100.000 aangevraagd worden.

Artikel 2.8 Aanvullende verplichtingen

Onderdeel 1: Afhankelijk van de opgevoerde planning in de aanvraag wordt een bepaalde realisatietermijn vastgesteld in de beschikking.

Onderdeel 3: Bij toestemming kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de toestemming van een gebouweigenaar voor duurzame maatregelen in of op het gebouw. Maar ook vergunningen van de gemeente en andere overheden maken hier onderdeel van uit.

Onderdeel 4: Nieuw Amsterdams Klimaat is het platform dat Amsterdammers inspireert en helpt met energiebesparing en schone energie. De bezoeker vindt er onder meer veel voorbeelden van duurzame projecten van Amsterdamse bewoners en bedrijven. Sommige zijn al voltooid, andere zijn nog in de beginfase. De initiatiefnemers delen hun kennis en ervaringen. Initiatiefnemers die eenzelfde soort project overwegen kunnen er zo achter komen dat dit specifieke project plaatsvindt en contact opnemen met de aanvrager. De website van het Nieuw Amsterdams Klimaat: www.nieuwamsterdamsklimaat.nl

Onderdeel 5: De voorbereiding en het opzetten van een programma met meerdere projecten kan soms complex zijn. Door middel van een tussenrapportage wordt contact onderhouden met de gemeente over de voortgang en kunnen aanvullende afspraken gemaakt worden over het (tijds)verloop en het inzetten van de beschikbare middelen.

Artikel 2.9 Verantwoording en vaststelling van de subsidie

Bij het doen van een verzoek tot vaststelling van de subsidie zal de aanvrager de in dit artikel en de in artikel 14 van de ASA 2013 opgenomen documenten moeten overleggen.

Onderdeel 1: betaalde facturen worden gevraagd, omdat het college daaruit redelijkerwijs moet kunnen afleiden dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd. Gevraagd wordt in feite om kopieën van de facturen. Het gevraagde betaalbewijs kan bijvoorbeeld bestaan uit een bankrekeningafschrift van de betaling.

Hoofdstuk 3 Op weg naar Klimaatneutrale buurten

Artikel 3.1 Subsidiabele activiteiten

De activiteiten om te komen tot een klimaatneutrale of aardgasvrije buurt zijn ondergebracht bij verschillende subsidies. Deze activiteiten bieden de subsidieaanvrager houvast in het complexe proces van het ontwikkelen van een buurtgericht initiatief tot een aardgasvrije of klimaatneutrale buurt. Een initiatief kan klein beginnen en wordt gaandeweg groot en professioneel genoeg om een solide investeringsvoorstel te ontwikkelen. Initiatiefnemers moeten de voorgaande activiteiten doorlopen hebben om in aanmerking te komen voor de subsidie in die fase. Dit wordt geborgd met artikel 3.6, eerste lid, onder d en e.

Met eenmalige subsidie wordt bedoeld dat het een incidentele subsidie betreft en geen periodieke subsidie die herhaaldelijk (bijvoorbeeld jaarlijks) wordt uitgekeerd.

Per activiteit is het aan te vragen subsidiebedrag gemaximeerd. Een aanvrager kan voor elke activiteit subsidie aanvragen. Het totaal aan te vragen subsidiebedrag over de drie fasen gezamenlijk kan, als gevolg van artikel 3.6, tweede lid, onder c, niet meer zijn dan €150.000,-. Het is aan de aanvrager zelf om te bepalen hoe dit het beste verdeeld kan worden over de verschillende fases.

Onderdeel a verkenning

Het is de bedoeling dat de initiatiefnemer via een verkenning een plan formuleert en onderbouwt om een klimaatneutrale of aardgasvrije buurt te realiseren. Hierbij past een brede en open opvatting qua mogelijke toe te passen technieken en wat betreft partijen die nodig zijn bij de verdere uitwerking. Bij de verkenning kan 100 % van de subsidiabele kosten vergoed worden, met een maximum van € 15.000 Cofinanciering is dus geen vereiste. Wel moet de initiatiefnemer een eigen bijdrage leveren. De definitie van de eigen bijdrage staat in de begripsomschrijvingen (artikel 1.1) en wordt nader toegelicht in de toelichting van artikel 3.5, eerste lid onderdeel c. In artikel 3.5 eerste lid omschrijft ook welke gegevens u nog meer moet indienen.

De verkenning mondt uit in een plan van aanpak voor een haalbaarheidsstudie. Daarnaast zorgt u in deze fase voor de samenwerking met noodzakelijke stakeholders om vervolgstappen te kunnen zetten. De resultaten van de verkenning zijn vereisten voor een subsidieaanvraag voor het uitvoeren van de haalbaarheidsstudie. Dat blijkt ook uit artikel 3.5 tweede lid.

Onderdeel b haalbaarheidsstudie

Tijdens de haalbaarheidsstudie worden meerdere warmteoplossingen tegen elkaar afgewogen op basis van de uitgangspunten en randvoorwaarden die zijn geformuleerd tijdens de verkenning. Dit is een proces waar meerdere partijen aan deelnemen, bijvoorbeeld de belangrijkste vastgoedeigenaren (VvE’s, woningbouwcorporaties), de energieleverancier en netwerkbeheerder. Deze deelname is geregeld in een intentieovereenkomst die onderdeel uitmaakt van de aanvraag. In deze fase wordt ook het draagvlak gepeild onder de eindgebruikers (vooral bewoners). In artikel 3.5 tweede lid staat welke gegevens ingediend moeten worden. U kunt voor deze fase maximaal 80.000,- aanvragen. Voor deze fase is tenminste 30% cofinanciering noodzakelijk. Dat betekent dat uw plan voor de haalbaarheidsstudie niet volledig door deze subsidieregeling gefinancierd wordt. De haalbaarheidsstudie mondt uit in een voorstel voor een klimaatneutrale of aardgasvrije energievoorziening voor de buurt. Zie artikel 3.8, tweede lid.

Een rapport over de haalbaarheidsstudie moet u bij de vaststelling van de subsidie indienen. Inzet is tevens dat het commitment van de noodzakelijke samenwerkingspartners verder vergroot wordt en is vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst. Deze overeenkomst is nodig bij een subsidieaanvraag voor het ontwerp. Zie hiervoor artikel 3.5 derde lid.

Onderdeel c ontwerp

De activiteiten bij deze subsidie richten zich op het uitwerken van een ontwerp. In artikel 1.1 onderdeel p wordt omschreven wat een ontwerp inhoudt. Er is sprake van een definitief en uitgewerkt ontwerp als het ontwerp dusdanig concreet is dat het bruikbaar is voor het aanvragen van concrete offertes voor de realisatie. Dat kan betekenen dat sommige delen van de realisatie tot op het niveau van een bouwkundig bestek uitgewerkt dienen te zijn. Het lijkt daarbij verstandig om aansluiting te zoeken bij de in Nederland gebruikelijk besteksystematieken, zoals STABU, NBS of RAW. Inzet is dat aan het eind van deze fase alle voor deze buurt relevante partijen klaar en bereid zijn om het plan tot uitvoering te brengen. Dat wordt bekrachtigd in een realisatieovereenkomst.

In deze fase wordt naast het technische rekenwerk ook gevraagd dat de aanvrager aantoont dat er draagvlak in de buurt is voor uit te werken variant. Zonder draagvlak van de eigenaren en gebruikers is de kans dat het uit te werken plan voor de energievoorziening tot uitvoering komt vrijwel nihil. Het aantonen van draagvlak gebeurt door middel van een onderzoek. Handtekenlijsten, de resultaten van een enquête en/of het aantal betalende leden kunnen bruikbare gegevens opleveren voor het bepalen van het draagvlak. Een dergelijk onderzoek toetst idealiter in welke mate de verschillende te onderscheiden groepen (Particulieren, VvE, Woningbouwcorporaties, Commerciële investeerders, huurders, bedrijfseigenaren) de gekozen oplossing onderschrijven. Het voorleggen van een oplossing bevat in ieder geval dat een onderbouwde indicatie is gegeven van de voor die groep relevante kosten. Draagvlak zonder een gedeelde visie op de potentiele financiële consequenties is in deze fase onvoldoende. In artikel 3.5, derde lid staat welke gegevens u voor de activiteiten in de fase van het ontwerp moet inleveren.

De kans bestaat dat tijdens de ontwerpfase gebleken is dat de realisatie en exploitatie van een alternatieve energievoorziening niet rendabel te maken is. Voor het onrendabele deel van de realisatie en exploitatie van de alternatieve energievoorziening kan de gemeente kiezen om bij te springen. Dat kan zij bijvoorbeeld doen door eindgebruikers een subsidie voor het aardgasvrij maken van hun woning te geven of door een bijdrage te doen aan de investeringen in de realisatie. In het op te stellen bestedingsvoorstel onderbouwt en rechtvaardigt u aan de gemeenteraad een bijdrage van de gemeente voor het uitgewerkte ontwerp.

Artikel 3.2 Subsidiabele kosten

Alleen kosten die noodzakelijk zijn komen in aanmerking voor subsidie. Dit betekent dat er wordt getoetst of de kosten wel redelijk zijn: als een hoge kostenpost in de begroting is opgenomen voor bijvoorbeeld externe advieskosten, maar deze post is niet gespecificeerd of een objectieve onderbouwing ontbreekt waarom de kosten nodig zijn voor het doel van de subsidie, dan kunnen de kosten afgewezen worden. Het is dus aan de aanvrager om steeds aannemelijk te maken dat de opgevoerde kosten noodzakelijk zijn voor het doel van de subsidie als bedoeld in artikel 1.3.

Eerste lid

Onderdeel a - ureninzet van werknemers en derden;

De aanvrager kan subsidie vragen voor vergoeding van de ureninzet van werknemers en/of deskundigen inhuren om de activiteiten voor de verkenning, de haalbaarheid of het ontwerp uit te voeren. Denk daarbij aan een financieel, juridisch of energiedeskundig waarvan het advies noodzakelijk is om varianten naast elkaar te kunnen zetten of door te rekenen. Voor het uitvoeren van een verkenning kan een individu (natuurlijk persoon) subsidie aanvragen. Deze subsidie kan in dat geval niet ingezet worden als vergoeding van de eigen ureninzet. Hiermee willen we voorkomen dat mensen met behulp van subsidie hun eigen werk creëren.

Onderdeel b - vergoeding van vrijwilligers en onkosten

De aanvrager kan subsidie aanvragen voor een vrijwilligersvergoeding, of voor onkosten die vrijwilligers moeten maken, zoals reiskosten. Hiervoor gelden de tarieven zoals vastgesteld door de Belastingdienst. Zie: https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/belastingdienst/prive/werk_en_inkomen/werken/werken-als-vrijwilliger/vergoeding_voor_inzet_en_voor_kosten

Onderdeel c - de kosten van projectgebonden materiaal.

Te denken valt aan communicatiemateriaal (bijvoorbeeld t.b.v. draagvlakverwerving) of een proefopstelling waarmee de haalbaarheid van een energie maatregel getest wordt. Kantoorartikelen en kosten huisvesting vallen hier niet onder. Ook investeringen in installaties of infrastructuur als onderdeel van de realisatie zijn niet subsidiabel.

Onderdeel d

De notariële kosten voor het inrichten van een rechtspersoon zijn ook subsidiabel. Gezien de hoge uurtarieven van notarissen dient u bij de selectie van de notaris aandacht te besteden aan de weigeringsgrond in artikel 3.6 tweede lid, onderdeel d. Er zijn op voorhand twee denkbare oplossingen: Zoek een notaris met een lager uurtarief, zoek een notaris die de oprichting van uw stichting voor een vast bedrag wil doen.

Tweede lid

Omdat de middelen zijn bedoeld voor activiteiten die vooraf gaan aan de realisatiefase van de klimaatneutrale wijk is het percentage van het bedrag dat mag worden ingezet voor materiaal gemaximeerd op 20% van de begroting. Het is niet mogelijk om op grond van deze regeling subsidie aan te vragen voor investeringen in energiesystemen of energiebesparingsmaatregelen.

Artikel 3.3 Subsidieplafonds en subsidietijdvakken

Er bestaan binnen dit hoofdstuk van de subsidieregeling verschillende plafonds. Het in het eerste lid telkens voor tijdvakken van een jaar bepaalde plafond is uitsluitend bedoeld voor de verkenningsfase. De in het tweede lid telkens voor tijdvakken van een jaar bepaald plafond is bedoeld voor zowel de haalbaarheidsfase als de ontwerpfase. Bij het bepalen of het plafond bereikt is gaat het om de verleende subsidiebedragen. De volgorde van behandeling van aanvragen volgt uit artikel 7, eerste lid van de ASA2013.

Artikel 3.4 De aanvrager

Eerste lid

De subsidie voor de verkenning kan door een ieder met binding met de buurt waarop de aanvraag ziet worden aangevraagd. Binding met de buurt blijkt uit de omschrijving die bij artikel 3.5, eerste lid, onder b wordt gevraagd. Als die binding onvoldoende is kan het college op grond artikel 9, tweede lid, onder a van de ASA2013 de subsidie weigeren.

Tweede lid

Subsidie voor activiteiten, zoals bedoeld in artikel 3.1, tweede lid en derde lid, kan uitsluitend worden aangevraagd door een rechtspersoon dat de samenwerkende betrokkenen in de buurt vertegenwoordigt bij de realisatie van die aardgasvrije of klimaatneutrale buurt.

Onder de rechtspersonen die kunnen aanvragen vallen bijvoorbeeld de stichting, de coöperatie of de vereniging. Deze rechtspersoon dient namens de samenwerkende betrokkenen in de buurt / relevante partijen de subsidieaanvraag in. Uit de statuten van die organisatie blijkt de binding met de buurt. Dit is waarschijnlijk de rechtspersoon die, op grond van artikel 3.1, onder 1d, gedurende de verkenningsfase is opgericht of aangewezen. De gemeente gaat uit van de statuten die geregistreerd zijn bij de Kamer van Koophandel. Het nummer van de registratie bij de Kamer van Koophandel dient op grond van artikel 5, tweede lid, onder d van de ASA2013 meegestuurd te worden met de aanvraag.

Artikel 3.5 Bij de subsidieaanvraag in te dienen gegevens

Eerste lid

Artikel 5, tweede lid van de ASA2013 noemt een aantal gegevens , dat bij een aanvraag ingediend moeten worden. Voor de activiteiten in dit hoofdstuk geldt een aanvullend aantal concrete documenten. Deze documenten zijn in bijna alle gevallen het eindresultaat van de voorgaande (gesubsidieerde) activiteiten. Het zijn essentiële deelproducten in het ontwikkelen van een gedragen aardgasvrije of klimaatneutrale energievoorziening voor een buurt.

Eerste lid, onderdeel a

Enig inzicht in de complexiteit van de opgave (‘waar begin je aan’) is nodig om deze buurtgerichte aanpak te kunnen starten en tot een goed einde te kunnen brengen. Er wordt gevraagd naar de aanleiding voor de aanvraag en de activiteiten die al zijn uitgevoerd, in verband met deze subsidieaanvraag. Antwoord wordt gegeven op vragen als: Hoe is het initiatief ontstaan, welke contacten zijn er al en welke relevante kennis is al aanwezig? Als de aanvrager bij deze beantwoording onvoldoende blijk geeft van begrip van de complexiteit van de opgave kan het college op grond van artikel 9, tweede lid, onder f van de ASA2013 besluiten om de subsidie te weigeren.

Eerste lid, onderdeel b

Ook wordt de aanvrager gevraagd om zijn of haar binding met de buurt waarop de aanvraag ziet duidelijk te maken. Voorbeelden van mogelijke bindingen zijn dat de aanvrager in de buurt woont of al een aantoonbaar netwerk heeft binnen de buurt.

Eerste lid, onderdeel c

De subsidie dekt niet álle activiteiten die nodig zijn om de verkenning uit te kunnen voeren. Het is geen volledige subsidiering. Met de vraag om een ‘eigen bijdrage’ wordt de aanvrager uitgedaagd om zelf activiteiten uit te voeren waardoor het succes vergroot kan worden. Waar ligt de kracht van de aanvrager? Voorbeelden van activiteiten: het zelf uitvoeren van een buurtonderzoek, het verkrijgen van draagvlak het actief delen en verdiepen van kennis, of de organisatie van bijeenkomsten. Een definitie van eigen bijdrage staat in de begripsomschrijvingen in het eerste hoofdstuk.

Tweede lid

Op grond van artikel 5, tweede lid onder a van de ASA2013 dient u een omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd in te dienen. Bij de totstandkoming van het ontwerp bouwt u voort op de resultaten uit de haalbaarheidsstudie. Deze resultaten maken deel uit van de subsidieaanvraag voor de ontwerpfase.

Tweede lid, onderdeel a.

i. Het overzicht van de mogelijke varianten is van belang om te voorkomen dat een optie over het hoofd wordt gezien. In de verdere uitwerking kan men op dit document terugvallen als onderbouwing van de aanpak.

ii. Bij uitgangspunten kan gedacht worden aan huidige warmteoplossingen, kenmerken van de gebouwde omgeving, afbakening van de buurt, bestaande afspraken tussen stakeholders zoals concessies) en bij randvoorwaarden kan gedacht worden aan: CO2 besparing, technische, organisatorische en financiële haalbaarheid, betaalbaarheid voor de eindgebruiker, planning en draagvlak. Tezamen vormt dit het afwegingskader waarop de varianten worden getoetst. Zie ook artikel 3.6, tweede lid onder h, waarin een aantal criteria wordt genoemd die terug moeten komen in het afwegingskader.

Tweede lid, onderdeel b

De getekende intentieovereenkomst laat zien dat er draagvlak is om door te gaan met de volgende fase en dus de haalbaarheidsstudie uit te voeren. De partijen die nodig zijn om de haalbaarheidsstudie uit te voeren zijn onder andere de vastgoedeigenaren (VvE’s, woningbouwcorporaties, beleggers), warmteleveranciers en warmteproducenten. De gevraagde intentieovereenkomst is noodzakelijk om de betrokkenheid van de noodzakelijke samenwerkingspartners te borgen. Deze partijen ondersteunen de subsidieaanvraag, bevestigen de cofinanciering en participeren in de haalbaarheidsstudie.

Tweede lid, onderdeel c.

Draagvlak in de buurt is noodzakelijk voor de uiteindelijke warmte oplossing. In het participatie- en communicatieplan wordt beschreven wie de doelgroep is, hoeveel mensen u wilt bereiken, hoe u deze bij het proces wilt betrekken en hoe u het draagvlak wilt aantonen. Dat kan bijvoorbeeld door het uitvoeren van buurtonderzoek, enquêtes en/of het organiseren van bijeenkomsten. De resultaten van deze draagvlakpeiling zijn nodig bij het aanvragen van subsidie voor het uitwerken van het ontwerp. Om inzicht te krijgen of er daadwerkelijke voldoende draagvlak bevat het plan een voorstel over kwantificering en wat het ambitieniveau is. Enkele voorbeelden:

  • Het aantal mensen uit de buurt dat actief is het initiatief betrokken is (als initiatiefnemer of ambassadeur)

  • Het aantal mensen dat op bijeenkomsten is gekomen en zo belangstelling heeft getoond

  • Het aantal gesprekken dat gevoerd is met verschillende typen huiseigenaren en hun reactie

  • De minimale grootte van een representatieve steekproef in de buurt waaruit kan blijken dat de meerderheid positief is over het voorstel.

Derde lid

Op grond van artikel 5, tweede lid onder a van de ASA2013 dient u een omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd in te dienen. Bij de totstandkoming van het ontwerp bouwt u voort op de resultaten uit de haalbaarheidsstudie. Deze resultaten maken deel uit van de subsidieaanvraag.

Derde lid, onderdeel a.

Het voorstel voor een klimaatneutrale of aardgasvrije energievoorziening voor de buurt is het resultaat van de haalbaarheidsstudie.

Derde lid, onderdeel b.

Aantoonbaar draagvlak in de buurt is essentieel om tot een kansrijke uitwerking van het ontwerp te komen. U heeft dit tijdens de haalbaarheidsfase in beeld gebracht.

Onderdeel c

De definitie van de samenwerkingsovereenkomst staat in hoofdstuk 1, artikel 1.1 ‘begripsbepalingen’. De samenwerkingsovereenkomst laat zien dat elke relevante stakeholder bereid is om vanuit zijn eigen rol en verantwoordelijkheid activiteiten te ondernemen om de voorkeursvariant in detail uit te werken. Het is een verdere formalisering van het draagvlak.

Onderdeel d

In het participatie- en communicatieplan bouwt u voort op het al verkregen draagvlak onder de eindgebruikers. In deze fase moet het commitment verder vergroot worden, bijvoorbeeld doordat de toekomstige gebruikers de intentie vastleggen dat ze de toekomstige duurzame warmte gaan afnemen.

Onderdeel e

Een organisatie die de haalbaarheidsfase voor een buurtgericht energiesysteem heeft afgerond is in het bezit van waardevolle kennis en ervaring. Deze organisatie kan (en moet) andere organisaties die met een soortgelijke opgave bezig zijn helpen om de weg te vinden. Daarnaast worden diverse producten geplaatst op het platform Nieuw Amsterdams Klimaat. www.nieuwamsterdamsklimaat.nl 

Onderdeel f

Dit financieringsvoorstel maakt inzichtelijk welke kosten er in de uitwerking van het ontwerp worden verwacht en wie deze kosten zal dragen. Op grond van artikel 3.4, derde lid zal in deze fase tenminste 30% van de kosten door de organisatie zelf gedragen worden. Vierde lid

Dit lid is uitsluitend van toepassing op ondernemers en vraagt aan ondernemers een ingevulde de-minimisverklaring aan te leveren. Als niet voldaan kan worden aan dit vereiste moet de subsidie op grond van artikel 3.7, eerste lid, onder e geweigerd worden.

Artikel 3.6 Weigeringsgronden

Eerste lid

Het college moet een subsidieaanvraag weigeren als één van de onder dit lid genoemde gronden zich voordoet. Het betreft hier een aanvulling op de gronden die in artikel 9, eerste lid van de ASA2013 zijn genoemd.

Eerste lid, onder a en b

Onderdelen a en b bieden een weigeringsgrond als een initiatief ruimtelijk niet juist afgebakend is. Initiatieven die niet gebouwoverstijgend zijn kunnen eventueel op grond van het tweede hoofdstuk van deze subsidieregeling aanspraak maken op subsidie. Initiatieven die niet op een specifieke buurt zijn toegespitst zijn te groot en brengen een te groot afbreukrisico met zich mee. Dit onderdeel ziet erop dat aanvragers voor subsidie voldoende binding met de buurt hebben. Als er geen binding met de buurt is, is het afbreukrisico te hoog.

Eerste lid, onder d en e

Deze onderdelen zien erop dat partijen de voorgaande en noodzakelijke fasen niet over kunnen slaan. Geen haalbaarheidsfasesubsidie zonder uitgevoerde verkenningsfase. Zonder uitgevoerde verkenning of haalbaarheidsstudie is er geen subsidie voor het uitwerken van een ontwerp.

Tweede lid

Het college kan subsidie weigeren of lager verlenen als de weigeringsgronden uit het tweede lid zich voordoen. Het betreft hier een aanvulling van de gronden die in artikel 9, tweede lid van de ASA2013 zijn genoemd.

Tweede lid, onder a

Met dit lid ontstaat de ruimte voor het college om een subsidieaanvraag te weigeren als ze reeds eerder subsidie heeft verleend voor het tot stand brengen van een plan voor een klimaatneutrale of aardgasvrije energievoorziening in de buurt waarop de aanvraag betrekking heeft. De weigering kan betrekking hebben op aanvragen voor subsidie voor alle in artikel 3.1 genoemde activiteiten. Deze weigeringsgrond is alleen van toepassing als in die buurt reeds subsidie verleend voor de haalbaarheidsfase of ontwerpfase.

Tweede lid, onder b

Het is niet de bedoeling dat een aanvrager twee maal voor dezelfde activiteit subsidie aanvraagt. Het college kan deze daarom weigeren.

Tweede lid, onder c

Dit artikel ziet er op dat één aanvrager of één initiatief niet meer dan €150.000,- subsidie kan ontvangen op basis van deze regeling. Eventuele verleende subsidies op basis van de subsidieregeling Ruimte voor Duurzaam Initiatief worden ook meegeteld bij het bepalen van de grens van €150.000. Zoals aangegeven bij de toelichting van artikel 3.4 dient de aanvrager zelf de inschatting te maken in welke fase ze de verschillende subsidiebedragen nodig zullen hebben.

Tweede lid, onder d

De gemeente weigert subsidie te verlenen voor activiteiten die uitgevoerd worden door partijen die te hoge uurtarieven in rekening brengen.

Tweede lid, onder e

Zonder identificatie van de betrokken partijen is een voorstel kansloos. Zonder afstemming met de noodzakelijke samenwerkingspartners is een aanvraag niet kansrijk. Het vermijden van afstemming geeft bovendien vaak blijk van een onderliggend probleem met het plan. Als dat probleem niet geadresseerd wordt heeft het college op grond van deze weigeringsgrond de mogelijkheid om de subsidie te weigeren.

Tweede lid, onder g. Het volstaat niet om aan te kondigen dat de verkregen kennis op een website wordt geplaatst. De aanvrager moet de verkregen inzichten en de resultaten bruikbaar maken voor andere initiatiefnemers en hen dit ook actief aanreiken, bijvoorbeeld via bijeenkomsten of nieuwsbrieven. Dit moet in het plan tot kennisdeling uitgewerkt zijn.

Tweede lid, onder h.

i De gemeente zal toetsen of de door de aanvrager gekozen variant voldoet aan de gemeentelijke uitgangspunten. Als dat in onvoldoende mate het geval is, kan de subsidieaanvraag voor het uitwerpen van het ontwerp geweigerd worden. Het college kan op grond van dit artikel ook weigeren subsidie te verlenen als het te realiseren plan bij zou dragen aan de energiearmoede in de buurt. Een dergelijk voorstel wordt dan niet betaalbaar geacht. Aanvragers worden in artikel 3.1, onder 2a betaalbaarheid uitgangspunt te nemen. Een plan dat teveel op gespannen voet staat met de vastgestelde transitievisie warmte kan bijvoorbeeld op grond van dit artikel geweigerd worden, omdat het niet voldoet aan het uitgangspunt toekomstbestendigheid.

ii Als een deel van de genoemde stakeholders niet instemt met de gekozen variant kan dat een reden zijn tot weigering van de subsidieaanvraag.

Artikel 3.7 Aanvullende verplichtingen

Onderdeel a

De maximale termijn geldt voor iedere fase. In theorie kan het hele proces richting een klimaatneutrale buurt dus zes jaar bedragen.

Onderdeel b

Dit betreft de toestemmingen en vergunningen tijdens de uitvoeringsperiode van deze subsidie. Bij toestemmingen kan het bijvoorbeeld gaan om toestemming van vastgoedeigenaren voor ingrepen in de woningen of om de bewoners te kunnen benaderen. Het is nog niet nodig dat alle vergunningen die nodig zijn voor de realisatie geregeld zijn. Zie ook artikel 3.8 derde lid, onderdeel d.

Onderdeel c

Een logboek is een hulpmiddel om goed bij te kunnen houden welke gebeurtenissen plaatsvinden met al dan niet relevante resultaten voor de voortgang. Het beschrijft bijvoorbeeld relevante besluiten van vergaderingen, de opkomst tijdens buurtbijeenkomsten of afspraken die tussendoor gemaakt worden. Deze informatie kan goed gebruikt worden bij de verslaglegging en de verantwoording.

Onderdeel d

Nieuw Amsterdams Klimaat is het platform dat Amsterdammers inspireert en helpt met energiebesparing en schone energie. Initiatiefnemers delen hun kennis en ervaringen. De website van het Nieuw Amsterdams Klimaat: www.nieuwamsterdamsklimaat.nl is daartoe een goede plaats. Daarnaast wordt verwacht dat een initiatiefnemer kennis deelt tijdens relevante bijeenkomsten. Als een initiatief onvoldoende aandacht besteedt aan kennisdeling kan dat grond zijn om een subsidieaanvraag te weigeren.

Artikel 3.8 Bij de vaststelling in te dienen gegevens

De gevraagde gegevens bij de vaststelling betreffen onder andere de producten die de subsidieaanvrager als onderdeel van de subsidiabele activiteiten zal realiseren.

Bij het realiseren van elk van de fasen bestaat het risico dat de aanvrager er niet in slaagt om de voor vaststelling vereiste resultaten te realiseren. In dat geval zal de aanvrager toch een verzoek tot vaststelling van subsidie in moeten dienen. Het college zal de subsidie dan op grond van artikel 4:46, tweede lid, AWB lager vast kunnen stellen. De nakoming van de verplichting, op grond van artikel 10, eerste lid, onder a van de ASA2013 om het college zo spoedig mogelijk schriftelijk te informeren over ontwikkelingen die er toe kunnen leiden dat de activiteit waarvoor subsidie is verleend geheel of gedeeltelijk niet zullen worden verricht of aan de subsidieverlening verbonden voorwaarden of verplichtingen geheel of gedeeltelijk niet kunnen worden nagekomen weegt daarin mee.

Lid 1

De verkenning mondt uit in een voorstel voor een haalbaarheidsstudie. Dit moet bij de vaststelling ingediend worden, ongeacht het feit of er daarna subsidie wordt aangevraagd om dit voorstel uit te kunnen voeren.

Lid 2

De resultaten van de haalbaarheidsstudie moeten bij de vaststelling ingediend worden, ongeacht het feit of er daarna subsidie wordt aangevraagd voor het uitwerken van een ontwerp.

Lid 3

De gevraagde stukken kunnen gebruikt worden bij het indienen van een bestedingsvoorstel voor het Klimaatfonds.

Lid 3, onderdeel a

De vereisten voor het ontwerp staan omschreven in de toelichting op artikel 3.1 onderdeel c.

Lid 3, onderdeel b

Een bestedingsvoorstel is uitsluitend nodig als de geen sluitende financiering geregeld is. In dat geval kan een bestedingsvoorstel de basis vormen voor bijvoorbeeld een beroep op het Klimaatfonds van Amsterdam.

Lid 3, onderdeel c

De realisatieovereenkomsten vormen het beoogde sluitstuk van deze ontwerpfase. Er bestaat een kans dat het niet lukt om zo’n overeenkomst te sluiten. In dat geval volstaat een beschrijving van de uitgevoerde inspanningen en de overwegingen van iedere partij om wel of niet deel te nemen. De inhoud van het bijgehouden logboek kan hiervoor goed gebruikt worden.

Lid 3, onderdeel d

Dit overzicht beschrijft ook in welke mate al afstemming heeft plaatsgevonden met de betreffende autoriteiten. Het is geen voorwaarde dat u de noodzakelijke toestemmingen en vergunningen al geregeld heeft. Het is zeer waarschijnlijk dat de realisatie van een alternatieve energievoorziening in een buurt een aantal vergunningaanvragen zal vereisten. Het is niet nodig om deze vergunning al aan te vragen, maar wel is vereist dat inzichtelijk is welke vergunningen er vereist zullen zijn. Het kan gaan om vergunningen voor de werkzaamheden in de openbare ruimte, maar ook het realiseren van sommige energie installaties kunnen een vergunning vereisen.

Lid 3, onderdeel e

Denk aan verslagen van bijeenkomsten, foto’s, artikelen of presentaties.