Verordening parkeerbelasting 2020

Geldend van 01-01-2020 t/m heden

Intitulé

Verordening parkeerbelasting 2020

De raad van de gemeente Geldrop-Mierlo;

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo d.d. 19 november 2019

overwegende, dat jaarlijks de belastingverordeningen voor het volgende belastingjaar aangepast en vastgesteld worden op basis van het begrotingsbeleid;

gehoord de Commissie Algemene Zaken d.d. 3 december 2019;

gelet de artikelen 156, eerste en tweede lid, aanhef en onderdeel h, en 225 van de Gemeentewet en de Parkeerverordening 2006 van de Gemeente Geldrop-Mierlo d.d. 22 december 2005;

besluit:

vast te stellen de volgende verordening:

de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2020

(Verordening Parkeerbelastingen 2020).

Artikel 1 Begripsomschrijving

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • b.

    motorvoertuig(-en): hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990 met inbegrip van brommobielen, zoals bedoeld in artikel 1 onder ia van het RVV 1990;

  • c.

    houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;

  • d.

    parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelparkeermeters, en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan.

  • e.

    belanghebbendenplaats: een parkeerplaats die:

    • 1.

      is aangeduid met bord E9 van bijlage I van het RVV 1990, of

    • 2.

      is gelegen binnen een zone aangeduid met bord E9 van bijlage I van het RVV 1990 met het opschrift zone, voor zover de desbetreffende plaats niet is uitgezonderd;

  • f.

    vergunning: een door het college van burgemeester en wethouders verleende vergunning krachtens welke het is toegestaan een voertuig te parkeren op een parkeerapparatuur- of belanghebbendenplaats;

  • g.

    vergunninghouder: de natuurlijke of rechtspersoon aan wie een vergunning als bedoeld onder f. is verleend;

  • h.

    het RVV 1990: het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens van 26 juli 1990, Stb. 459.

  • i.

    centrale computer: computer van het bedrijf waarmee de gemeente Geldrop-Mierlo een overeenkomst heeft gesloten, bestemd voor de registratie van parkeerbewegingen in het kader van het verlenen van diensten op het gebied van betaald parkeren met gebruik van een telefoon of andere apparatuur.

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam "parkeerbelastingen" worden de volgende belastingen geheven:

  • a.

    een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

  • b.

    een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a., wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd.

  • 2.

    Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt:

    • a.

      degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen;

    • b.

      zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 2, onderdeel a., heeft plaatsgevonden: de houder van het voertuig, met dien verstande dat:

  • i.

    indien een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd, waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het voertuig was, niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd.

  • ii.

    indien blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het voertuig heeft geparkeerd.

  • 3.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a., wordt niet geheven van degene die op de voet van het tweede lid, onderdeel b., als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, indien deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig heeft gebruik gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.

  • 4.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b., wordt geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd.

Artikel 4 Tarief, tijdvak en maatstaf van heffing

Het tarief, het tijdvak en de maatstaf van heffing zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.

Artikel 5 Wijze van heffing en termijn van betaling

  • 1.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, moet overeenkomstig de aangifte worden betaald bij de aanvang van het parkeren door middel van het werpen van geld in de parkeerapparatuur, door middel van het al dan niet elektronisch in werking stellen van parkeerapparatuur, of het met behulp van een mobiele telefoon, computer of ander communicatiemiddel inloggen op een centrale computer van een belparkeerprovider. Van de verschuldigde belasting per tijdseenheid wordt op de parkeerapparatuur kennisgegeven. Het college van burgemeester en wethouders geeft omtrent een en ander nadere regels.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het vorige lid moet de belasting overeenkomstig de aangifte worden betaald na het einde van het parkeren, indien het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het via een mobiele telefoon of andere apparatuur inloggen op een centrale computer van een belparkeerprovider.

  • 3.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b., moet overeenkomstig de aangifte worden betaald op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.

  • 4.

    Een naheffingsaanslag moet terstond worden betaald.

Artikel 6 Tijdstip van ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren, tenzij het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het via een telefoon of parkeerapparatuur inloggen op de centrale computer.

  • 2.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b., is verschuldigd op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.

  • 3.

    Indien de vergunning in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat gehele jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

Artikel 7 Ontheffing/vrijstelling

Het in artikel 2 bedoelde parkeergeld wordt niet geheven voor het parkeren van een voertuig als bedoeld in artikel 2, onderdeel a., op de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaatsen door:

  • a.

    invaliden, die in het bezit zijn van een vanwege het college van burgemeester en wethouders af te geven bewijs;

  • b.

    personen van gemeente, rijk en provincie, politie alsmede ambulances voor zover het voertuig in de uitoefening van de dienst wordt gebruikt en als dienstvoertuig uiterlijk duidelijk kenbaar is.

Artikel 8 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen

De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a., mag worden geparkeerd, geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar bekend te maken besluit.

Artikel 9 Bevoegdheid tot naheffingsaanslag en wielklem

  • 1.

    Tot zekerheid van de betaling van een naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, kan aan een voertuig ook een wielklem worden aangebracht, waardoor wordt verhinderd dat het voertuig wordt weggereden.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders wijzen bij openbaar te maken besluit in alle gevallen de terreinen en weggedeelten aan waar de wielklem wordt toegepast.

Artikel 10 Kosten

De kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 2, onder a, bedragen € 64,50.

Artikel 11 Kwijtschelding

Bij de invordering van deze belasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de parkeerbelastingen.

Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De “Verordening Parkeerbelastingen 2019” van 10 december 2018, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2020.

  • 4.

    Deze verordening kan worden aangehaald als: "Verordening Parkeerbelastingen 2020”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad

van de gemeente Geldrop-Mierlo d.d. 16 december 2019.

De raad voornoemd,

G.A.A. van Luijn J.C.J. van Bree

griffier voorzitter