Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2020 gemeente Echt-Susteren

Geldend van 05-02-2025 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2020 gemeente Echt-Susteren

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN ECHT-SUSTEREN;

gezien het voorstel d.d. 4 december 2019;

gelet op het bepaalde in artikel 156 van de Gemeentewet en de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Echt-Susteren 2020;

Besluiten:

Vast te stellen de Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning 2020

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2020.

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning 2020

Gemeente Echt-Susteren

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • -

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • -

    Verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Echt-Susteren 2020.

  • -

    Nadere regels: Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Echt-Susteren 2020.

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, de Algemene wet bestuursrecht, de Verordening en de Nadere regels.

HOOFDSTUK 2. BEOORDELING MAATWERKVOORZIENINGEN

2.1 ALGEMEEN BEOORDELINGSKADER

Bij het beoordelen van aanspraken moet worden gekeken naar:

  • 1.

    Is de cliënt inwoner van de gemeente?

  • 2.

    Wat zijn de hulpvraag, problemen en beperkingen van de cliënt?

  • 3.

    Welke hulp is nodig om de hulpvraag op te lossen en het gewenste effect te bereiken?

  • 4.

    Valt de cliënt onder de doelgroep van de wet?

  • 5.

    Zijn er andere mogelijkheden, zoals de eigen kracht, mantelzorger(s) of iemand uit het sociale netwerk?

  • 6.

    Is sprake van gebruikelijke hulp?

  • 7.

    Zijn er (deels) algemeen gebruikelijke voorzieningen beschikbaar?

  • 8.

    Zijn er (deels) algemene voorzieningen beschikbaar?

  • 9.

    Zijn er (deels) andere voorzieningen beschikbaar?

  • 10.

    Welke aanvullende maatwerkvoorzieningen zijn vanuit de Wmo nog nodig om de hulpvraag op te lossen en het gewenste effect te bereiken.

Doelgroep van de Wmo

De doelgroep bestaat uit personen die in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit hun sociale netwerk niet voldoende zelfredzaam zijn of in staat zijn tot participatie. Kinderen die jonger zijn dan 18 jaar vallen, voor wat betreft maatwerkvoorzieningen, alleen onder de doelgroep als het gaat om hulpmiddelen, woningaanpassingen en vervoer (uitsluitend naar sociale activiteiten).

Inwoners met een Wlz-indicatie komen niet of niet langer voor Wmo voorzieningen in aanmerking. Vanaf 2020 worden nieuwe mobilteitshulpmiddelen (zowel rolstoelen als vervoersvoorzieningen) via de Wlz verstrekt. Mensen met een Wlz-indicatie die een hulpmiddel gebruiken dat is verstrekt vanuit de Wmo, houden hun hulpmiddel tot deze aan vervanging toe is.

Eigen verantwoordelijkheid

De eigen verantwoordelijkheid van de inwoner is een belangrijk uitgangspunt van de wet. De wet is uitsluitend bedoeld om mogelijkheden te bieden door middel van voorzieningen als het niet in iemands eigen vermogen ligt het probleem zelf of met hulp van mantelzorgers, huisgenoten en personen uit het sociale netwerk op te lossen. Tot die eigen verantwoordelijkheid van de ingezetene behoort ook dat hij een beroep doet op familie en vrienden – zijn eigen sociale netwerk – alvorens hij bij de gemeente aanklopt voor hulp. Het is immers heel normaal dat mensen iets doen voor hun partner, familielid of goede vriend als die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. Met de Wmo 2015 wil de regering het automatisme doorbreken dat ingezetenen zich bij elke hulpvraag tot de overheid wenden.

Onder de eigen verantwoordelijkheid wordt de eigen kracht, de hulp van mantelzorgers, de hulp van personen uit het sociale netwerk en gebruikelijke hulp verstaan.

Gebruikelijke hulp

Onder gebruikelijke hulp wordt verstaan de hulp en zorg die huisgenoten elkaar bieden en behoren te bieden bij het voeren van een huishouden, of het uitvoeren van noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen. Hieronder wordt onder andere verstaan: aan- en uitkleden, zichzelf wassen, eten bereiden en opeten, begeleiding bij het uitvoeren of aansturen van dagdagelijkse taken.

Gebruikelijke hulp is niet van toepassing als:

  • 1.

    De huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft (d.w.z. door een arts vastgesteld) en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke hulp ten behoeve van de cliënt uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren.

  • 2.

    Een huisgenoot overbelast is of dreigt te raken, totdat deze (dreigende) overbelasting is opgeheven. Om de dreigende overbelasting op te heffen kan een voorziening voor 3 maanden worden toegekend. Daarbij geldt het volgende:

    • a.

      wanneer de huisgenoot zijn (dreigende) overbelasting kan oplossen, eventueel met behulp van een voorliggende voorziening, dan wordt verwacht dat hij dit doet, of dat hij van deze voorziening gebruik maakt.

    • b.

      voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten. Dit geldt niet voor school of werk.

Het college kan de (dreigende) overbelasting door een deskundige laten onderzoeken.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen

Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:

  • de voorziening is in de reguliere handel verkrijgbaar;

  • de voorziening wordt niet alleen door personen met een beperking gebruikt;

  • de voorziening is niet duurder dan vergelijkbare producten.

Er moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor de cliënt in zijn specifieke situatie algemeen gebruikelijk is.

Algemene voorzieningen

Een algemene voorziening is een aanbod van diensten of activiteiten dat voor iedereen toegankelijk is en dat een bijdrage kan leveren aan de gevraagde maatschappelijke ondersteuning.

Andere voorzieningen

Andere voorzieningen zijn voorzieningen op grond van een andere wet, (bijvoorbeeld Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg), of in de omgeving aanwezige voorzieningen die voor de cliënt beschikbaar en bereikbaar zijn op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen.

Als de cliënt in aanmerking kan komen voor een andere voorziening, maar er voor kiest om daar geen gebruik van te maken, dan wordt er geen Wmo voorziening verstrekt.

Primaat van collectieve voorzieningen

Als een hulpvraag kan worden opgelost door de inzet van een collectieve voorziening dan gaat dit voor op een individuele verstrekking.

Aanvaardbaar niveau

Het streven is om de persoon op het niveau van participatie en zelfredzaamheid te brengen dat bij zijn situatie past. Daarbij zijn met name van belang de situatie van betrokkene voordat hij geconfronteerd werd met zijn beperkingen, alsmede de situatie van personen in vergelijkbare omstandigheden en in dezelfde leeftijdscategorie die geen beperkingen hebben. Maar ook de mogelijkheden die er zijn, mede gelet op de persoonlijke situatie van de cliënt.

Aanvaardbaar wil van de andere kant zeggen, dat de persoon zich er soms bij neer moet leggen dat er belemmeringen blijven, of dat hij enige beperkingen zal moeten accepteren. De door het college te bieden ondersteuning beperkt zich in die zin tot wat noodzakelijk is in het licht van de versterking of het behoud van zelfredzaamheid en participatie. De ondersteuning gaat niet zover dat het college rekening kan en moet houden met alle wensen van de cliënt, wat betreft bijvoorbeeld persoonlijke voorkeuren, smaak, comfort, levensovertuiging en gewoontes.

2.2 ALGEMENE TOEGANGSCRITERIA

Langdurig noodzakelijk

Er is sprake van langdurig noodzakelijk als de beperkingen die ervoor zorgen dat de voorziening noodzakelijk is, zich minimaal 6 maanden zullen voordoen, zonder uitzicht op herstel. Is de voorziening korter noodzakelijk, dan is een uitleenservice beschikbaar (voor een hulpmiddel) of ondersteuning vanuit het sociaal netwerk (voor hulp bij het huishouden of begeleiding) voorliggend. Als er geen sociaal netwerk is dat de gebruikelijke zorg of mantelzorg kan bieden, dan kan begeleiding of hulp bij het huishouden ook voor een kortere periode worden toegekend.

Bij een wisselend beeld, waarbij periodes van verbetering en terugval elkaar opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak.

Bij een cliënt die terminaal is, is er sprake van langdurig noodzakelijk.

Goedkoopst passende voorziening

Wanneer twee of meer maatwerkvoorzieningen passend zijn, dan wordt gekozen voor de goedkoopste maatwerkvoorziening. Indien de cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens passend is) komen de meerkosten van die duurdere voorziening voor rekening van de cliënt. In deze situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een persoonsgebonden budget gebaseerd op de goedkoopst passende voorziening.

2.3 ALGEMENE WEIGERINGSGRONDEN

Afschrijvingsduur

Als een aanvraag betrekking heeft op een voorziening die cliënt in bezit of in bruikleen heeft en de normale afschrijvingstermijn is nog niet verstreken, dan wordt de aanvraag afgewezen.

Het college verstaat onder de normale afschrijvingstermijn de technische afschrijvingstermijn. Dit houdt in dat het college de voorziening niet hoeft te vervangen als deze economisch is afgeschreven, maar technisch nog in goede staat verkeert. Het college kan zich hierbij laten adviseren door een derde partij.

Verwijtbaarheid

Als een aanvraag betrekking heeft op vervanging van een onherstelbaar beschadigde of verloren voorziening wordt de aanvraag afgewezen, als:

  • -

    de cliënt de schade of het verlies van de voorziening verweten kan worden of;

  • -

    het risico van schade of verlies verzekerd is of op aanwijzing van de gemeente verzekerd had kunnen worden;

  • -

    als de schade veroorzaakt is door iemand anders en de cliënt deze persoon aansprakelijk kan stellen.

Niet voldoen aan verplichtingen

De cliënt heeft onder andere de volgende algemene verplichtingen:

  • Inlichtingenplicht.

De cliënt moet het college alles meedelen wat van invloed is op het besluit. Dit geldt zowel tijdens het onderzoek als gedurende de looptijd van de indicatie. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook tijdens de indicatie concrete informatie en bewijsstukken van de cliënt vragen.

Het niet naleven van de inlichtingenplicht kan leiden tot:

  • -

    Buiten behandeling laten of afwijzen van de aanvraag of

  • -

    Beëindigen van de maatwerkvoorziening en/of

  • -

    Herzien/intrekken van de maatwerkvoorziening en terugvorderen.

  • Medewerkingsplicht.

De cliënt moet de medewerking verlenen die nodig is voor het doen van een (her)onderzoek, het nemen van een besluit of het onderhoud aan een maatwerkvoorziening.

Deze medewerkingsplicht geldt ook voor huisgenoten indien het gaat om de beoordeling van eventuele gebruikelijke hulp.

Het niet of onvoldoende meewerken kan leiden tot:

  • -

    Afwijzen van de aanvraag of

  • -

    Beëindigen van de maatwerkvoorziening en/of

  • -

    Herzien/intrekken van de maatwerkvoorziening en terugvorderen.

Rekening houden met bestaande en bekende beperkingen

Op het moment dat gezondheidsklachten optreden, verwacht het college dat de cliënt rekening houdt met eventuele beperkingen in zelfredzaamheid of participatie die in de toekomst gaan optreden en hier zelf een oplossing voor zoekt. Bij de keuzes die hij of zij maakt, wordt de cliënt geacht hier rekening mee te houden.

Tijdens het onderzoek wordt er gekeken wat de cliënt wanneer had kunnen voorzien en welke keuzes er zijn gemaakt.

Wonen in een woning die niet geschikt is voor permanente bewoning

Aan een cliënt die woont in een woning die niet geschikt is voor permanente bewoning, wordt geen woonvoorziening toegekend. Een hulpmiddel of dienst kan echter wel worden toegekend, ook al is de gemeente van mening dat de cliënt niet op die plaats mag wonen.

2.4 EIGEN BIJDRAGE

De eigen bijdrage ter hoogte van het abonnementstarief wordt op basis van de begin- en einddatum van de indicatie(s) gestart en gestopt.

HOOFDSTUK 3. MAATWERKVOORZIENINGEN

Artikel 3.1 HET VOEREN VAN EEN GESTRUCTUREERD HUISHOUDEN

Inleiding

Bij beperkingen ten aanzien van het voeren van een huishouden kan een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden een passende oplossing zijn. De beperkingen bij het voeren van een huishouden uiten zich bijvoorbeeld door (dreigende) vervuiling van de woning en/of van kleding. Dit doordat de cliënt het huishouden niet meer (voldoende) zelf kan doen. Ook kan er sprake van zijn dat de cliënt niet in staat is voor zichzelf maaltijden te bereiden.

Hulp bij het huishouden wordt, net als bij andere maatwerkvoorzieningen, alleen geboden wanneer er geen andere oplossingen zijn die problemen die cliënt hierbij ondervindt, kunnen voorkomen of oplossen. In de dagelijkse praktijk betekent dit dat, waar dat mogelijk is, cliënt, de leefeenheid of het netwerk de huishoudelijke werkzaamheden (blijven) uitvoeren. Zo nodig wordt aanvullend hierop ondersteuning bij het huishouden geboden.

Er wordt, in aanvulling op geïndiceerde uren, onderscheid gemaakt in zeven te bereiken resultaten:

  • 1.

    schoon en leefbaar huis

  • 2.

    schone was

  • 3.

    regie

  • 4.

    instructie

  • 5.

    medisch noodzakelijk gestreken wasgoed

  • 6.

    Maaltijden

  • 7.

    thuis zorgen voor kinderen

Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is van toepassing indien er huisgenoten aanwezig zijn die de cliënt kunnen helpen met de huishoudelijke taken of deze kunnen overnemen.

Als er bij de cliënt thuiswonende kinderen zijn, dan wordt van de kinderen verwacht dat zij, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.

Bij de beoordeling van gebruikelijke hulp bij kinderen, wordt rekening gehouden met het volgende:

  • Kinderen (ouder dan 8 jaar en jonger dan 12 jaar) kunnen helpen met eigen speelgoed/spullen opruimen, tafeldekken en afruimen, afwassen, afdrogen, vaatwasser inruimen en uitruimen, kleding in de wasmand gooien.

  • Kinderen (van 12 tot 18 jaar) kunnen, naast bovengenoemde taken, hun eigen kamer op orde houden. Hieronder valt rommel opruimen, stofzuigen en het eigen bed verschonen.

  • Kinderen (van 18 tot 23 jaar) worden verondersteld de taken van een 1-persoonshuishouden uit te kunnen voeren. Alleen de eventuele extra tijd per taak die noodzakelijk is voor een meerpersoonshuishouden, kan worden geïndiceerd. De taken zijn:

    • Stofzuigen, dweilen en bedden verschonen;

    • Stof afnemen en opruimen;

    • Was verzorging;

  • Bij het doen van boodschappen, verzorgen van maaltijden en afwassen is de tijd die nodig is voor het uitvoeren van de taak voor een eenpersoonshuishouden of meerpersoonshuishouden vrijwel gelijk. Hiervoor wordt dus in principe geen extra tijd geïndiceerd.

  • Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.

Bij de beoordeling van gebruikelijke hulp bij volwassenen vanaf 18 jaar, wordt rekening gehouden met het volgende:

  • Dat huisgenoten niet gewend zijn, of niet geleerd hebben huishoudelijke taken uit te voeren, is geen reden om hulp bij het huishouden toe te kennen. Indien niemand binnen het huishouden het kan uitleggen aan de persoon die het nog nooit gedaan heeft, dan wordt eventueel tijdelijk hulp bij het huishouden of begeleiding toegekend om huishoudelijke taken aan te leren.

  • Dat huisgenoten vanwege leeftijd of beperkingen niet in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijke taken wordt niet zonder meer aangenomen, maar moet worden aangetoond.

  • Dat huisgenoten studeren of werken is geen reden om hulp bij het huishouden toe te kennen. Er wordt verwacht dat zij dit naast studie of werk kunnen doen. Enkel in het geval een huisgenoot voor werk 7 aaneengesloten dagen van huis is, wordt dat meegewogen.

  • Een kamerhuurder wordt buiten beschouwing gelaten, als er een huurovereenkomst is.

  • Dat mensen die zelfstandig samenwonen op één adres (woongroepen, kamerverhuur, kloosterlingen), voor de gemeenschappelijke ruimtes één huishouden vormen, waarvoor zij gezamenlijk verantwoordelijk zijn. Alleen voor eigen woonruimte van de cliënt kan hulp bij het huishouden toegekend worden.

  • Mantelzorgwoningen worden met de hoofdwoning gezien als één huishouden. Er is slechts sprake van een apart huishouden als er een aparte keuken, woonkamer, slaapkamer én badkamer/toilet is.

Maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden (ZIN)

Indien de cliënt kiest voor de maatwerkvoorziening in natura, bepaalt het college de toegang tot de voorziening, en koppelt dit aan een indicatie in uren op grond van het Normenkader (zie verderop). Er wordt bekeken op welke zeven resultaten er ondersteuning nodig is. Aan de hand daarvan wordt de hoogte van de indicatie bepaald. Kiest de cliënt tijdens het gesprek voor ZIN, dan dient hij één van de door het college gecontracteerde aanbieders te kiezen.

Maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden (pgb)

Net als bij een maatwerkvoorziening in natura wordt bij een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb samen met de cliënt bekeken bij welke zeven resultaten er ondersteuning nodig is. Het college stuurt een door client in te vullen budgetplan naar de cliënt.

Het college toetst dit budgetplan aan de individuele omstandigheden in combinatie met het geldende normeringskader. Als de activiteiten en de frequentie in het budgetplan afwijken van het normeringskader, wordt de noodzaak tot afwijking beoordeeld en gemotiveerd vastgelegd in het onderzoeksverslag en de beschikking.

Normenkader

Per cliënt wordt beoordeeld welke indicatie (= minuten per week) noodzakelijk is om de resultaten te bereiken. Om de indicatie zo goed en objectief mogelijk vast te stellen, wordt gebruik gemaakt van het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 (Bureau HHM); hierna Normenkader HO. Het normenkader is opgenomen in bijlage 1 en maakt integraal deel uit van deze beleidsregels.

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) bevestigde in 2018 dat het onderzoek dat ten grondslag ligt aan dit normenkader voldoet aan de eerder door haar gestelde criteria met betrekking tot onderbouwing hiervan middels objectief, onafhankelijk en deugdelijk uitgevoerd onderzoek. Daarmee kan het worden benut voor onderbouwing van de in te zetten omvang van de hulp bij het huishouden door een gemeente.

Met dit normenkader kan een verantwoord niveau van een schoon, opgeruimd en georganiseerd huishouden worden gerealiseerd. Aandachtspunt is dat persoonlijke opvattingen van cliënten of hulpen soms anders zijn dan waarop dit normenkader is gebaseerd. In deze is dan het normenkader leidend, omdat deze op basis van onderzoek bij en met vele cliënten en in afstemming met diverse deskundigen tot stand is gekomen.

Het Normenkader HO kent ook het resultaat boodschappen. Toen het normenkader werd gemaakt was dit nog een heel logisch resultaat, maar op dit moment zijn er alternatieven beschikbaar in de vorm van bezorgservices van diverse supermarkten. Daarom maakt in de gemeente Echt-Susteren het resultaat boodschappen géén deel uit van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden (CRvB 20-11-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3690).

Normenkader als richtlijn

Het doel van het gebruik van het Normenkader HO is om uniformiteit in de toekenning van huishoudelijke ondersteuning na te streven. Het gaat hierbij om een richtlijn, waarbij deze is gebaseerd op volledige overname van het huishouden door een professional. Iedere individuele situatie wordt separaat onderzocht en er wordt met behulp van de richtlijn ondersteuning op maat toegekend.

Gemiddelde cliëntsituatie

In het Normenkader HO wordt uitgegaan van een gemiddelde cliëntsituatie (= basis-cliëntsituatie) Daarmee krijgen de normtijden een algemeen karakter. Hiermee wordt voorkomen dat er op alle mogelijk denkbare uitzonderingen apart beleid moet worden ontwikkeld. Uit het HHM-onderzoek blijkt dat onder een gemiddelde situatie wordt verstaan:

  • Een huishouden met 1 of 2 volwassenen zonder thuiswonende kinderen;

  • Wonend in een zelfstandige huisvestingssituatie, gelijkvloers of met een trap;

  • Er zijn geen huisdieren aanwezig die extra inzet van ondersteuning vragen;

  • De inwoner kan de woning dagelijks op orde houden zodat deze gereed is voor de schoonmaak;

  • De inwoner heeft geen mogelijkheden om zelf bij te dragen aan de activiteiten die moeten worden uitgevoerd;

  • Er is geen ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers bij activiteiten die moeten worden uitgevoerd;

  • Er zijn geen beperkingen of belemmeringen aan de orde bij de inwoner die maken dat de woning extra vervuilt of dat de woning extra schoon moet zijn;

  • De woning heeft geen uitzonderlijke inrichting en is niet extra bewerkelijk of extra omvangrijk.

Individuele situaties

Er kunnen factoren zijn die ervoor zorgen dat een situatie niet-gemiddeld is. Hier is dan een andere inzet en/of frequentie van activiteiten of een andere tijdsbesteding nodig. Deze staan in het normenkader als ‘meer inzet’ of ‘minder inzet’. Daarmee wordt voor iedere cliënt maatwerk gerealiseerd.

Kenmerken inwoner

  • Mogelijkheden inwoner zelf: In de gemiddelde-cliëntsituatie wordt uitgegaan van een cliënt die zelf geen huishoudelijke taken uit kan voeren en de professional de huishoudelijke taken overneemt zoals beschreven in het normenkader. Bij het onderzoek dienen daarom ook de fysieke mogelijkheden van de inwoner bekeken worden, om te zien in hoeverre deze zelf kan bijdragen aan de uit te voeren huishoudelijke taken. Dit hangt af van het kunnen bewegen, lopen, bukken en omhoog reiken, het vol kunnen houden van activiteiten, het kunnen overzien wat moet gebeuren en daadwerkelijk tot actie kunnen komen. Ook speelt hier de trainbaarheid en leerbaarheid van de inwoner mee.

  • Beperkingen en belemmeringen van de inwoner: Beperkingen en belemmeringen van de inwoner kunnen eventuele gevolgen hebben voor de benodigde inzet. De problematiek is niet leidend om te bepalen of er extra ondersteuning nodig is naast de basis-cliëntsituatie/gemiddelde cliëntsituatie. Als de beperking en/of belemmering echter leidt tot behoefte aan extra ondersteuning dient dat bekeken te worden:

    • Het kan nodig zijn extra vaak schoon te maken of te wassen, doordat meer vervuiling optreedt. Bijvoorbeeld als gevolg van rolstoelgebruik, ernstige incontinentie, overmatig zweten, (ernstige) tremoren, besmet wasgoed (bijvoorbeeld bij chemokuur of Norovirus).

    • Het kan nodig zijn de woning extra goed schoon te maken. Ter voorkoming van problemen bij de inwoner voortkomend uit bijvoorbeeld allergie, astma, longemfyseem, COPD.

Let op: de aanwezigheid van bovenstaande kenmerken leiden dus niet automatisch tot meer inzet. Het is steeds de vraag aan de toegang of een kenmerk leidt tot extra vervuiling of vraagt om een extra niveau van schoon, waardoor meer inzet nodig is.

  • Ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers: De hoeveelheid ondersteuning die wordt geboden vanuit mantelzorgers, het netwerk van de inwoner en eventuele vrijwilligers, waardoor minder professionele inzet vanuit de gemeente noodzakelijk is, omdat een deel activiteiten door niet-professionals wordt gedaan.

Kenmerken huishouden

  • Samenstelling van het huishouden: de omvang van de in te zetten ondersteuning wordt grotendeels bepaald door de eigen mogelijkheden van cliënten en de regels voor gebruikelijke hulp op basis van de samenstelling van het huishouden.

  • Huisdieren: het hebben van een huisdier leidt niet noodzakelijk tot extra inzet van huishoudelijke hulp. Het uitgangspunt is dat de extra huishoudelijke ondersteuning die nodig is als gevolg van huisdieren tot de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner behoort. Echter, in bijzondere gevallen kan het aan de orde zijn dat hiervoor enige extra ondersteuning moet worden toegekend.

Kenmerken woning

  • Inrichting van de woning: Een bewerkelijke inrichting van de woning zorgt niet voor toekenning van extra ondersteuning. Het gaat in dit geval om uitzonderlijke situaties waarin deze inrichting een aanzienlijke extra ondersteuning vergt. De inwoner wordt geacht zelf bij te dragen aan het efficiënt kunnen uitvoeren van de huishoudelijke ondersteuning. De inrichting van de woning is namelijk een keuze waar de inwoner invloed op kan uitoefenen.

  • Bewerkelijkheid van de woning: Extra inzet kan eventueel nodig zijn door bouwkundige en externe factoren van de woning. Bijvoorbeeld de ouderdom van het huis, de staat van onderhoud, de aard van de wand-of vloerafwerking, de aard van de deuren, schuine wanden, hoogte van de plafonds, tocht en stof, eventuele gangetjes en hoekjes.

  • Omvang van de woning: Een grote woning kan, maar hoeft niet per sé meer inzet te vragen. De extra ruimtes of oppervlakte kunnen eenvoudig schoon te houden zijn en maar weinig extra ondersteuning vragen, of zijn niet altijd in (dagelijks) gebruik. Een extra slaapkamer die daadwerkelijk in gebruik is als slaapkamer vergt wel extra tijd.

Uitwerking van de resultaatgebieden

Uitwerking van resultaat 1: schoon en leefbaar huis

De basis-ruimten van een schoon en leefbaar huis zijn:

  • Woonkamer

  • Keuken

  • Sanitaire ruimte(s);

  • De door de bewoner(s) gebruikte slaapkamer;

  • De hal/trap

De bovengenoemde ruimtes dienen met enige regelmaat schoongemaakt te worden. Dit betekent dat deze vertrekken niet vervuilen om zo een naar algemeen aanvaarde maatstaven verantwoord basisniveau van ‘schoon en hygiënisch’ te realiseren. Leefbaar staat voor een opgeruimd en functioneel huis, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.

Het gaat bij dit resultaatgebied alleen om de binnenruimte van de woning. Werkzaamheden in huis die niet noodzakelijk zijn om de ruimtes waarin geleefd wordt schoon, hygiënisch en leefbaar te houden, vallen niet onder de reikwijdte van dit resultaatgebied.

Niet onder de reikwijdte van dit resultaatgebied (ruimten en/of activiteiten) behoren:

  • de buitenruimte, waaronder ook het zemen van de ramen aan de buitenzijde6 of het tuinonderhoud7, een gezamenlijke galerij of trap (waarvoor de bewoner medeverantwoordelijk is om deze schoon te houden);

  • de verzorging van huisdieren (niet zijnde hulphonden/-dieren);

  • het boenen van vloeren en in de was zetten van meubilair, poetsen van zilver en koper.

Samen met de cliënt wordt bekeken of deze nog in staat is om onderdelen van het schoonmaken zelf uit te voeren, zoals het uitvoeren van lichte werkzaamheden (bijvoorbeeld stoffen, met vochtige reinigingsdoekjes schoonmaken van het toilet of met statische stofdoeken reinigen van harde vloeren). Daarbij kan een rol spelen of cliënt dat alleen op ‘middenniveau’ kan doen, of ook laag en/of hoog.

Van de cliënt wordt dus binnen zijn mogelijkheden gevraagd om werkzaamheden te (blijven) uitvoeren. Als de cliënt de regie kan voeren over het huishouden, mag van hem tevens worden verwacht dat werkzaamheden worden geprioriteerd en er keuzes worden gemaakt.

Ook wordt van een cliënt de medewerking gevraagd om de ondersteuning zo efficiënt mogelijk te kunnen organiseren. Er wordt gekeken of door een aanpassing van de inrichting/stoffering winst te behalen is, zodat de woning minder (snel) vervuilt en efficiënter schoongemaakt kan worden.

Te denken valt bijvoorbeeld aan de wijze waarop de woning is ingericht. Het gezellig maken van de woning door het plaatsen van snuisterijen of beeldjes kan, als de woning hier vol mee staat, de voortgang van de werkzaamheden belemmeren. Dit kan betekenen dat de cliënt gevraagd wordt voor de komst van de hulp de spulletjes alvast van het dressoir of de tafel te halen en later weer zelf terug te plaatsen. Of dat er wat spullen worden opgeruimd. Cliënt kan uiteraard ervoor kiezen dit niet te doen, maar dat kan effect hebben op de kwaliteit van de schoonmaak.

Uitwerking van resultaat 2: schone was

Bij dit resultaat beschikt de cliënt over schone kleding, evenals schoon en gedroogd textiel (handdoeken en beddengoed).

Niet altijd hoeft voor alle onderdelen (volledig) ondersteuning geboden te worden. Zo kan het zijn dat cliënt wel in staat is om de was in de machine te doen, maar niet om de was op te hangen of te strijken. Ook is het mogelijk dat cliënt door de werkzaamheden anders te organiseren deze (gedeeltelijk) zelf kan blijven doen. Bijvoorbeeld door de wasmachine of droger op een verhoging te plaatsen of de was zittend op te vouwen. Dergelijke oplossingen zijn voorliggend op het verstrekken van een maatwerkvoorziening.

Van de cliënt wordt verwacht dat deze bij aanschaf van kleding zoveel mogelijk er op let dat het niet via speciale wasprogramma’s of handwas moet worden gewassen. Cliënt kan hiertoe echter niet worden verplicht. Ook wordt verwacht dat hij voldoende kleding en ondergoed heeft, zodat er bijvoorbeeld één keer per twee weken in plaats van één keer per week gewassen kan worden.

De kosten van wasmiddelen en de aanschaf en het gebruik van de apparatuur voor was komen voor rekening van de cliënt.

Uitwerking van resultaat 3: regie

Indien een cliënt beperkingen ervaart op het gebied van regie voeren in het huishouden, kan het resultaat ‘regie’ van toepassing zijn. Dit hoeft echter niet noodzakelijk tot extra inzet van tijd te leiden. Van een professionele huishoudelijk hulp mag worden verwacht dat deze zelf in staat is de eigen (schoonmaak)werkzaamheden te plannen en organiseren. Dus als de regie bij een cliënt ontbreekt, maar geen extra ondersteuningstijd vraagt, dan hoeft daar geen extra tijd voor worden ingezet.

Echter, op het moment dat als er bij een cliënt de regie ontbreekt en dit ertoe leidt dat de huishoudelijke hulp veel tijd kwijt is met gesprekken met de cliënt over het huishouden, dan kan er extra tijd voor regie worden ingezet.

Het betreft het structureel adviseren, instrueren (en samen uitvoeren) van activiteiten gericht op de resultaten: schoon en leefbaar huis en/of schone was en/of maaltijden.

Het gaat om cliënten die beperkter leerbaar zijn, bijvoorbeeld vanwege psychiatrische of cognitieve problemen als dementie, niet aangeboren hersenletsel (NAH), of een licht verstandelijke beperking (LVB). De ondersteuning is structureel noodzakelijk.

Uitwerking van resultaat 4: instructie

Bij het resultaat instructie gaat het om het aanleren (en samen uitvoeren) van activiteiten gericht op:

  • ▪︎

    schoon en leefbaar huis

  • ▪︎

    schone was

  • ▪︎

    maaltijden

Dit betreft cliënten die leerbaar zijn, zoals mensen met een (recente) lichamelijke beperking of mensen die de activiteiten nooit hebben aangeleerd maar deze moeten gaan uitvoeren door het wegvallen van een partner of gezinslid. Er dient per individu een inschatting gemaakt te worden of er in alle redelijkheid kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het doen van het huishouden nog aangeleerd kan worden. Het gaat om tijdelijke ondersteuning (maximaal 6 weken).

Uitwerking van resultaat 5: medisch noodzakelijk gestreken wasgoed

Strijken is géén onderdeel van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden, tenzij het medisch gezien noodzakelijk is om gestreken kleding te dragen en/of op gestreken beddengoed te slapen. In dit specifieke geval kan resultaat 5 worden geïndiceerd.

Uitwerking van resultaat 6: maaltijden

Indien noodzakelijk kan voor het opwarmen van maaltijden en het verzorgen van broodmaaltijden een voorziening op basis van de wet worden verstrekt. Bij het verzorgen van de maaltijd wordt uitgegaan van 2 broodmaaltijden en 1 warme maaltijd per dag. De aanwezigheid van een magnetron of vergelijkbaar apparaat in de woning is een vereiste.

De activiteiten die behoren tot het resultaat maaltijden zijn:

  • ▪︎

    tafeldekken/maaltijd klaarzetten (eten en drinken klaarzetten);

  • ▪︎

    afruimen;

  • ▪︎

    opwarmen maaltijd;

  • ▪︎

    bereiden broodmaaltijd;

  • ▪︎

    afwassen OF in- en uitruimen vaatwasser.

Voor het bereiden van maaltijden (= koken) wordt geen voorziening op basis van de wet verstrekt. De reden hiervoor is dat er voldoende algemeen toegankelijke voorzieningen beschikbaar zijn.

Als de hulp moet komen worden activiteiten zoveel mogelijk geclusterd. Er wordt vanuit gegaan dat als de cliënt bij alle drie de maaltijden op een dag hulp nodig heeft, de hulp twee keer per dag langs moet komen: de eerste keer om twee broodmaaltijden klaar te zetten en de tweede keer om de warme maaltijd op te warmen.

Niet onder Wmo hulp bij het huishouden valt:

  • ▪︎

    Aansporen tot bereiden van een maaltijd (dit betreft Wmo begeleiding).

  • ▪︎

    Toezicht houden tijdens het nuttigen van de maaltijd (dit betreft Wmo begeleiding).

  • ▪︎

    Ondersteuning bij feitelijk eten/of drinken (dit betreft Zorgverzekeringswet).

  • ▪︎

    Behoefte aan geneeskundige zorg of een verhoogd risico daarop (van toepassing bij onder andere dementie) (dit betreft Zorgverzekeringswet).

  • •︎

    Beïnvloedende factoren voor het resultaat maaltijden zijn:

    • ▪︎

      De aanwezigheid van een vaatwasser in de woning. Dit heeft specifiek gevolgen voor de activiteit afwassen. De tijdsbesteding voor het in- en uitruimen van de vaatwasser is namelijk iets kleiner dan voor afwassen. Het verschil is echter minimaal.

    • ▪︎

      Een meerpersoonshuishouden (meerdere volwassenen of kinderen): twee maaltijden in de magnetron kosten ook twee keer zoveel tijd als één maaltijd. Ook het smeren van de broodmaaltijd kost meer tijd.

Uitwerking van resultaat 7: thuis zorgen voor kinderen

Oppas en opvang van gezonde kinderen vallen in principe niet onder de Wmo, daarvoor zijn andere algemeen gebruikelijke en voorliggende voorzieningen voorhanden, zoals kinderopvang. Het wordt als algemeen gebruikelijk aanvaard dat gezonde kinderen tot 5 dagen per week naar een kinderopvang/oppas gaan.

Als er in noodgevallen kortdurende ondersteuning (niet: volledige overname) nodig is, kan hulp bij het huishouden worden ingezet. De grondslag ligt altijd bij de ouder. Deze is tijdelijk niet in staat om de ouderrol op zich te nemen.

Er is een indicatie mogelijk voor de verzorging van de kinderen conform hun leeftijd. Een dergelijke indicatie is van korte duur (maximaal 3 maanden). Binnen deze periode moet een eigen oplossing worden gevonden.

Bij echtscheiding vervalt normaliter het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke zorg voor het huishouden en de onderlinge persoonlijke verzorging van partners. De zorgplicht voor kinderen verdwijnt echter niet. Bij uitval van een verzorgende ouder moet ook onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder. Hierbij wordt gekeken naar tussen de ouders gemaakte of door de rechtbank vastgelegde afspraken.

Cliënten die voor 1 januari 2025 een geldige indicatie voor hulp bij het huishouden hebben die van rechtswegen afloopt of wijzigt vanwege gewijzigde omstandigheden en die vanwege een herindicatie aan de hand van het nieuwe normeringskader minder tijd geïndiceerd krijgen, hebben overgangsrecht conform onderstaand afbouwschema.

Afbouwschema bij verlenging/aanpassing indicaties n.a.v. nieuwe HHM-normeringskader Hbh

Verschil huidige indicatie met nieuwe indicatie per week

Overgangstermijn

Tot 30 minuten minder

3 maanden

Van 30 minuten tot 45 minuten minder

4 maanden

Van 45 minuten tot 60 minuten minder

6 maanden

Meer dan 60 minuten minder

12 maanden

3.2 HET VERMOGEN OM ZELFSTANDIG TE LEVEN, HET HEBBEN VAN EEN DAGSTRUCTUUR, DEELNAME AAN HET MAATSCHAPPELIJK VERKEER EN HET VOEREN VAN REGIE DAAROVER

Inleiding

Dit hoofdstuk richt zich op de maatwerkvoorzieningen Wmo begeleiding en kortdurend verblijf in het kader van de Wmo. Begeleiding onder de Wmo is altijd gericht op het ondersteunen en verbeteren van zelfredzaamheid en participatie. De inzet van professionele begeleiding, geleverd door professionele aanbieders, moet zich richten op ontwikkeling of behoud (stabiliteit) van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, om op die manier het zelfstandig leven en het deelnemen aan maatschappelijke verkeer met zoveel mogelijk eigen regie mogelijk te maken. In bepaalde gevallen kan de ondersteuning zich ook richten op gecontroleerde achteruitgang. De inzet van de ondersteuning moet in alle gevallen leiden tot een op cliëntniveau meetbaar resultaat. Het beoogde resultaat van de begeleiding wordt tijdens het gesprek door de cliënt (en eventueel zijn netwerk) in samenspraak met het college beschreven. Om het beoogde resultaat te bepalen zijn vijf resultaatgebieden opgesteld, onderverdeeld in meerdere subdoelen:

  • 1.

    Het vermogen om zelfstandig te leven met als subdoel(en):

    • Cliënt kan zelfstandig wonen

    • Cliënt kan randvoorwaarden regelen om zelfstandig te wonen

    • Cliënt kan voorzien in primaire levensbehoeften

    • Cliënt kan zelfstandig een huishouden voeren

    • Cliënt kan zijn financiële situatie op orde brengen

    • Cliënt kan zijn financiële situatie stabiel houden

    • Cliënt kan de administratie bijhouden

    • Cliënt kan iets kopen/betalen

    • Cliënt kan gezond leven en hier ook naar handelen

    • Cliënt heeft zicht op zijn lichamelijke/medische toestand en kan omgaan met zijn chronisch medische aandoening

    • Cliënt heeft controle over zijn lichamelijke/medische/psychische toestand

    • Cliënt kan zichzelf verzorgen

  • 2.

    Deelnemen aan het maatschappelijke leven, met als subdoel(en):

    • Cliënt heeft een voor zichzelf gewenst/voldoende sociaal netwerk

    • Cliënt kan sociale contacten onderhouden

    • Cliënt kan zichtzelf verplaatsen/vervoeren

    • Cliënt kan sociale vaardigheden toepassen

    • Cliënt kan deelnemen aan georganiseerde activiteiten

    • Cliënt kan gesprekken voeren met instanties

  • 3.

    Het hebben van dagstructuur

    • Cliënt heeft een regelmatige dagstructuur en ritme

    • Cliënt kan een weekplanning maken

    • Cliënt heeft een zinvolle dagbesteding

  • 4.

    Het voeren van regie (in combinatie met andere resultaten) met als subdoel(en):

    • Cliënt heeft en houdt eigen regie en autonomie

    • Cliënt herkent problemen en kan hierop reageren

    • Cliënt kan vaardigheden toepassen

    • Cliënt kan besluiten nemen en de gevolgen daarvan wegen

    • Cliënt kan initiatief nemen

    • Cliënt kan zich aan regels en afspraken houden

  • 5.

    Het ontlasten van de mantelzorger

    • Mantelzorger is in staat mantelzorg vol te houden

    • Het voorkomen van klachten ten gevolge van overbelasting

Producten en grondslagen

De ondersteuning kan bestaan uit de volgende producten:

  • Begeleiding Individueel

  • Begeleiding Groep

  • Vervoer (van en naar de dagbesteding)

  • Kortdurend verblijf

De producten worden nader gespecificeerd op basis van grondslagen (met uitzondering van het product vervoer). De grondslagen zijn afgeleid van de definities die het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) in 2022 hanteert. Er kunnen meerdere grondslagen van toepassing zijn op één cliënt, maar voor de toekenning van een product wordt de op dat moment meest dominante grondslag in relatie tot de benodigde ondersteuning gekozen. Er wordt gewerkt met de volgende grondslagen:

  • 1.

    Somatische aandoening of beperking Lichamelijke handicap

  • 2.

    Psychogeriatrische aandoening of beperking

  • 3.

    Psychische stoornis

  • 4.

    Verstandelijke handicap

  • 5.

    Zintuigelijke handicap

Percelen

Wmo begeleiding en kortdurend verblijf zijn verdeeld in vijf percelen:

  • Perceel 1 Volwassenen met lichte/matige problematiek gericht op ontwikkeling

  • Perceel 2 Volwassenen met matige/zware problematiek gericht op ontwikkeling

  • Perceel 3 Volwassenen gericht op behoud

  • Perceel 4 Ouderen gericht op gecontroleerde achteruitgang

  • Perceel 5 Kortdurend verblijf

Eerdergenoemde producten (met uitzondering van kortdurend verblijf) kunnen voorkomen binnen elk perceel. Kortdurend verblijf is een apart perceel, waardoor het product kortdurend verblijf alleen in perceel 5 kan voorkomen. Eén cliënt kan niet tegelijkertijd ondersteuning vanuit meerdere percelen ontvangen, met uitzondering van perceel 5. Een cliënt kan wel bewegen van het ene naar het andere perceel.

Normenkader Begeleiding

De toegangsmedewerkers van de gemeenten stellen de indicatie vast. Het indiceren van begeleiding vraagt om een professionele afweging, op basis van veel elementen, met als doel ondersteuning op maat voor de cliënt. Het 'Normenkader Begeleiding’ dat is ontwikkeld door bureau HHM en Factum Advies helpt de toegangsmedewerker hierbij. De professionele afweging van de toegangsmedewerker wordt met behulp van het normenkader (nog meer) transparant afgewogen en eenduidig gemaakt. In de toewijzing wordt de aard, de omvang en de duur van de te bieden ondersteuning vastgelegd.

Het normenkader maakt onderdeel uit van deze beleidsregels en is te vinden in bijlage 2.

De product-, en perceelbeschrijvingen maken onderdeel uit van deze beleidsregels en zijn te vinden in bijlage 3.

Gebruikelijke hulp

Gebruikelijke hulp is van toepassing indien er volwassen huisgenoten aanwezig zijn die in staat zijn de cliënt begeleiding te bieden bij het uitvoeren of aansturen van dagelijks terugkerende taken. Als de begeleiding noodzakelijk is voor maximaal drie maanden, dan moeten de huisgenoten alle noodzakelijke begeleiding bieden.

Indien de begeleiding langdurig noodzakelijk is, dan moet een huisgenoot in ieder geval de cliënt begeleiden bij de maatschappelijke participatie (vervoer naar dagbesteding of huiskamer) en bij het bezoeken van sociale contacten en (medische) afspraken.

Taken die de huisgenoten zouden moeten doen als de cliënt überhaupt niet in het huis zou wonen, vallen zeker onder de gebruikelijke hulp, bijvoorbeeld administratie en organiseren van een dagstructuur.

Voor zover huisgenoten in staat zijn tot het leveren van meer dan gebruikelijke hulp (zeker als ze dat gewend zijn om te doen) dan is deze niet-gebruikelijke hulp afdwingbaar en hoeft daarvoor geen maatwerkvoorziening te worden ingezet.

Er wordt onderzocht welk deel van de niet-gebruikelijke hulp geleverd kan worden door de huisgenoot. Enkel voor het deel van de niet-gebruikelijke hulp waar de huisgenoot niet toe in staat is, kan professionele hulp ingezet worden door middel van een maatwerkvoorziening.

De huisgenoot die niet in staat is tot het leveren van niet-gebruikelijke hulp, kan niet de zorg alsnog verlenen, betaald vanuit een persoonsgebonden budget.

Vorm van begeleiding

Begeleiding wordt geboden in groepsverband of individueel. Begeleiding groep is voorliggend op individuele begeleiding. Afhankelijk van de te behalen (sub)resultaten wordt bepaald of begeleiding groep passend is, of dat individuele begeleiding moet worden ingezet.

Afbakening

Afbakening Zorgverzekeringswet

Wanneer de noodzaak voor persoonlijke verzorging voortvloeit uit de behoefte aan begeleiding, dan is ook de persoonlijke verzorging een Wmo voorziening. Veelal betreft dit de situatie dat een cliënt fysiek wel in staat is om zichzelf te verzorgen, maar hier aansturing bij nodig heeft.

Indien er een medische noodzaak is voor persoonlijke verzorging (waarnaast ook enige vorm van begeleiding geboden moet worden), dan valt deze begeleiding ook onder de zorgverzekeringswet.

Behandeling valt onder de Zorgverzekeringswet of de Wlz. Begeleiding omvat het oefenen en inslijpen van de in de behandeling aangeleerde vaardigheden en gedrag door het (herhaald) toepassen in de praktijk. Grofweg geldt dat aanleren bij behandeling (Wlz of Zorgverzekeringswet) hoort en toepassen bij begeleiding (Wmo).

Afbakening Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia) en Participatiewet

Begeleiding bij het krijgen en behouden van werk valt onder de Participatiewet of de Wia. Als iemand met begeleiding in staat is om de werken of een opleiding te volgen, dan is dat voorliggend op begeleiding groep vanuit de Wmo.

Omvang begeleiding

De omvang van de indicatie wordt bepaald door de gemeente, aan de hand van het eigen onderzoek, de gestelde doelen en eventueel het door de zorgaanbieder opgestelde ondersteuningsplan. Bij een heronderzoek wordt onderzocht of de gestelde doelen behaald zijn. Indien het gewenste resultaat nog niet is bereikt wordt ook beoordeeld of de ingezette zorgverlener wel de juiste zorgverlener is om het resultaat te bereiken.

Sportvoorziening

Een sportvoorziening kan onder de Wmo in een individuele situatie wellicht noodzakelijk zijn voor iemand om te kunnen participeren als er geen of onvoldoende andere participatiemogelijkheden zijn. Dit moet dus onderzocht worden in de individuele situatie.

3.3 ONTLASTEN VAN MANTELZORGERS

Omschrijving resultaat

De gemeente is op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het ondersteunen van mantelzorgers van cliënten zonder een Wlz indicatie. De gemeente waar de cliënt woont (aan wie de mantelzorger hulp biedt), is verantwoordelijk voor de ondersteuning van de mantelzorger.

Een belangrijke vorm van ondersteuning kan zijn het bieden van respijtzorg. Dat is zorg, waardoor de mantelzorger tijdelijk ontlast wordt van zijn taak, door de inzet van huishoudelijke hulp, begeleiding groep of kortdurend verblijf. Kortdurend verblijf betekent dat de cliënt voor korte tijd in een zorginstelling wordt verzorgd en verpleegd.

Het ontlasten van de mantelzorger heeft de volgende doelen:

  • a.

    Mantelzorger is in staat mantelzorg vol te houden

  • b.

    Het voorkomen van klachten ten gevolge van overbelasting

Afbakening

Afbakening met Zvw

Als inwoners om medische redenen (bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis) kortdurend verblijf nodig hebben, dan valt dat onder de Zorgverzekeringswet.

De aanvullende zorgverzekering vergoedt in sommige gevallen een voorziening voor mantelzorgondersteuning. Indien de cliënt hiervoor verzekerd is, dan moet de cliënt hiervan gebruik maken, voorliggend op de Wmo voorziening. Indien dit niet voldoende ondersteuning biedt, of de verzekering de Wmo benoemt als voorliggend in de voorwaarden, is een toekenning vanuit de Wmo mogelijk.

Afbakening met Wlz

Als blijkt bij de aanvraag voor kortdurend verblijf dat de cliënt 24 uurs toezicht nodig heeft tijdens het verblijf, dan is dat geen Wmo meer, maar moet hiervoor een Wlz indicatie worden aangevraagd.

Omvang kortdurend verblijf

De omvang van kortdurend verblijf wordt vastgesteld in etmalen. Kortdurend verblijf wordt voor maximaal 3 etmalen per week toegekend, waarbij opsparen tot maximaal 6 weken per kalenderjaar is toegestaan.

Gedurende kortdurend verblijf bestaat geen aanspraak op begeleiding en/of hulp bij het huishouden.

3.4 NORMALE GEBRUIK VAN DE WONING

Omschrijving resultaat

Het normale gebruik van de woning omvat de activiteiten die een bewoner in zijn woning in elk geval verricht. Het gaat daarbij om slapen, wassen, toilet gebruiken, het bereiden en eten van voedsel, het zich verplaatsen in en om de woning. Voor kinderen komt daar bij het veilig kunnen spelen in de woonruimte. Studeren, hobby’s of therapeutische activiteiten uitvoeren horen daar niet bij.

Onder een woonvoorziening wordt verstaan: een voorziening die er voor zorgt dat de cliënt de woning normaal kan gebruiken.

Wonen in een geschikt huis heeft de volgende doelen:

  • a.

    De woning is toe- en doorgankelijk.

  • b.

    Client kan normaal gebruik maken van de woning.

Verhuizing

Een verhuizing en de kosten daarvan zijn onderdeel van het normale leven. Dit geldt als een inwoner verhuist, omdat dit een wens is en hier geen directe medische noodzaak achter zit.

Als er door een medische oorzaak reden is om te verhuizen, dan kan een verhuiskostenvergoeding worden toegekend. Ook als de inwoner niet wil verhuizen, dan kan een verhuiskostenvergoeding worden toegekend onder de voorwaarde dat deze tegemoetkoming wordt gebruikt voor de noodzakelijke aanpassing in de huidige woning. Verhuizen naar een zelfstandige huisvesting is de voorwaarde om in aanmerking te kunnen komen voor een verhuiskostenvergoeding.

Primaat verhuizen

De woningaanpassing kan zo kostbaar zijn dat het college het primaat van verhuizing hanteert. Dit houdt in dat de gemeente faciliteert in een verhuizing en een verhuiskostenvergoeding verstrekt. Hiervan is sprake wanneer een woningaanpassing heel duur is en aanzienlijk meer kost dan de geldende verhuiskostenvergoeding. Ook in het geval de woningaanpassing vanwege technische redenen of vergunningseisen niet mogelijk is, kan de verhuiskostenvergoeding worden verstrekt.

Een verhuizing is vaak de goedkoopst passende oplossing. Verhuizen heeft de voorkeur, tenzij dit vanuit zwaarwegende redenen niet mogelijk is. Factoren waarbij rekening moet worden gehouden zijn o.a. woonlasten, prognose, sociale factoren, mantelzorg, etc. Voordat het primaat van verhuizen wordt opgelegd, heeft er altijd een zeer zorgvuldige afweging plaatsgevonden.

Als een meer geschikte woning dan de huidige beschikbaar komt maar die niet helemaal passend is, bestaat de mogelijkheid dat die woning aangepast wordt via de Wmo. Dit is aan de orde als blijkt dat deze aanpassing aanzienlijk minder kost dan een woningaanpassing in de huidige woning. Voordat de cliënt deze andere woning accepteert waar nog een aanpassing aan nodig is, dient deze te overleggen met de gemeente of de benodigde aanpassing via de Wmo gerealiseerd kan worden.

Beschikbaarheid van passende woning

Als redelijke termijn om een andere woning te kunnen vinden, wordt een periode van 15 maanden aangehouden. Als uit medisch advies blijkt dat deze periode medisch gezien niet verantwoord is, wordt de periode uit het advies aangehouden.

Als er geen zwaarwegende redenen zijn waarom de cliënt in dezelfde buurt moet blijven wonen dan is verhuizing naar een andere wijk, dorp of buurtgemeente ook een passende oplossing.

Als de termijn verstreken is en geen passende woning beschikbaar was, wordt de actuele situatie bekeken en besloten of de woningaanpassing dan alsnog toegekend kan worden.

Wat van cliënt verwacht wordt

De cliënt dient er zelf voor te zorgen dat deze ingeschreven staat bij “Thuis in Limburg”. Hierin staat het grootste (huur)woningaanbod van Limburg. Als een cliënt aan wie het primaat van verhuizen is opgelegd, binnen de zoekperiode zoals in de beschikking genoemd, een geschikte woning kan huren (of een woning die tegen beperkte kosten passend te maken is) en daar niet op reageert en daar geen gegronde reden voor is, kan volstaan worden met het verstrekken van een financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten. Dit geldt ook voor cliënten die in de gelegenheid waren een andere woning te kopen binnen de zoekperiode (eventueel na verkoop van huidige woning) die geen gegronde reden hebben waarom ze de beschikbare passende woning(en) niet hebben gekocht.

Twee hoofdverblijven

In uitzonderingssituaties is er sprake van twee hoofdverblijven. Daarbij moet worden gedacht aan kinderen met beperkingen van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder.

Gemeenschappelijke ruimten

De eigenaar van een wooncomplex is primair verantwoordelijk voor het aanbrengen van voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten. Indien het wooncomplex niet bestemd is voor ouderen of mensen met een beperking, kan het college de voorzieningen, genoemd in de verordening (art. 7, lid 5 sub d.) toekennen, na overleg met de eigenaar.

Algemeen gebruikelijk onderhoud van badkamer, keuken, toilet

Voor de afschrijftermijnen wordt aansluiting gezocht bij de termijnen die gelden volgens het beleid huurverhoging na woningverbetering van De Huurcommissie.

In beginsel is een renovatie van de ruimtes algemeen gebruikelijk als de afschrijftermijn bereikt is.

Als na onderzoek duidelijk is dat een aanpassing (medisch) noodzakelijk is, wordt er rekening mee gehouden of de benodigde goedkoopst passende aanpassing in de betreffende situatie, betaalbaar is voor iemand met een inkomen op minimum niveau. Als dat niet zo is, wordt het niet als algemeen gebruikelijk beschouwd. Als dat wel zo is, wordt de aanpassing als algemeen gebruikelijk beschouwd.

Het college kan voor de inhoudelijke beoordeling (medisch) advies opvragen.

Bouwkundig adviseur

Voor een onroerende woonvoorziening wordt in principe een bouwkundig advies gevraagd door het college, waarin een programma van eisen en kostenberekening is opgenomen. Voor kleine aanpassingen is geen bouwkundig advies noodzakelijk.

Woningsanering

Woningsanering betekent dat vloerbedekking of gordijnen wegens medische reden (longaandoening of allergie) vervangen moet worden. De vervanging van de artikelen is niet uit te stellen.

Het vervangen van vloerbedekking of gordijnen ouder dan 10 jaar is algemeen gebruikelijk. Alleen eventuele meerkosten die specifiek betrekking hebben op de beperking komen dan voor vergoeding in aanmerking.

3.5 VERPLAATSEN IN EN OM DE WONING

Omschrijving resultaat

  • -

    Client kan zich verplaatsen in en om de woning

Indien een cliënt zich niet meer zelfstandig (of met gebruik van een stok, rollator of ander hulpmiddel) in en om het huis kan verplaatsen, kan een rolstoel worden verstrekt.

3.6 LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

Omschrijving resultaat

  • -

    Client kan zich verplaatsen in de directe woon- en leefomgeving

De directe woon- en leefomgeving betreft 15-20 km rond de woning.

Openbaar vervoer bereikbaar en bruikbaar.

De cliënt komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening indien hij, op basis van zijn beperkingen, het openbaar vervoer niet kan bereiken of gebruiken. Kan de cliënt 800 meter zelfstandig, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo, lopen dan wordt de cliënt in staat geacht het openbaar vervoer te kunnen bereiken.

Zelfstandig gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer kan ook beperkt worden door:

  • niet in staat zijn om in en uit te stappen bij het gebruik van het openbaar vervoer;

  • lijden aan een verstandelijke handicap/psychische problematiek (dus ook dementie);

  • lijden aan visuele problematiek (slechtziend/blind);

Soorten vervoersvoorzieningen

Bij het bepalen van de goedkoopst passende vervoersvoorziening wordt rekening gehouden met vervoersbehoefte, frequentie, sociale en medische omstandigheden.

Vervoersbehoefte

De vervoersbehoefte van de cliënt (tot een maximum van 2000 km per jaar) dient als uitgangspunt om te bepalen welke vervoersvoorzieningen noodzakelijk zijn.

De volgende bestemmingen worden hierin meegenomen:

  • -

    Sociale contacten

  • -

    (Sport)verenigingen en culturele activiteiten

  • -

    Vervoer van kinderen naar school door ouder met een beperking

  • -

    Supermarkt, winkels, kapper

  • -

    Huisarts, tandarts, fysiotherapeut

Voor het vervoer naar het ziekenhuis (zittend ziekenvervoer), werk of onderwijs geldt dat er voorliggende voorzieningen zijn.

Primaat collectief vervoer

Collectief vervoer is een vorm van gedeeld vervoer specifiek gericht op mensen met een beperking. Bij vervoersvoorzieningen geldt het primaat van het collectief vervoer. Er moet een afweging worden gemaakt tussen de vervoersmogelijkheden van het collectief vervoer en de kenmerken van de cliënt, zijn beperkingen en vervoersbehoeften. Pas indien de cliënt geen gebruik daarvan kan maken of wanneer collectief vervoer geen passende voorziening is, wordt een andere maatwerkvoorziening verstrekt.

Aantal zones

Dit is binnen het collectief vervoer vertaald in een toekenning van maximaal 750 zones per jaar. Een uitzondering op het aantal zones kan worden gemaakt vanwege de persoonlijke situatie of vervoersbehoefte van de cliënt. Zo kan een uitzondering worden gemaakt indien:

  • de partner, een kind of de ouders van de cliënt in een instelling verblijven of

  • bij frequent bezoek aan ziekenhuis/arts/fysiotherapie

  • de cliënt gebruik maakt van de huiskamer Plus

Begeleiding tijdens vervoer

Als er tijdens de rit medisch noodzakelijke begeleiding (verzorging, toediening van medicatie, noodzaak van voortdurende begeleiding) nodig is, kan één begeleider kosteloos mee reizen (niet persoonsgebonden), via de OV-begeleiderskaart.

Maatwerkvoorziening voor vervoer

Indien het collectief vervoer niet, of niet geheel, kan voorzien in de vervoersbehoefte, kan er een (aanvullende) maatwerkvoorziening worden toegekend.

Bij een maatwerkvoorziening, zoals een driewielfiets of scootmobiel, moet er voldoende verkeersinzicht zijn om veilig aan het verkeer te kunnen deelnemen. Het college kan een rijvaardigheidsproef laten afnemen door een deskundige.

Scootmobiel of elektrische buitenrolstoel

De verstrekking van een scootmobiel gaat voor op de verstrekking van een elektrische buitenrolstoel. Er wordt slechts één van beide verstrekt.

Een scootmobiel wordt geïndiceerd indien de cliënt:

  • -

    zonder begeleider zelf zijn bestemming kan bepalen en vinden;

  • -

    regelmatig korte afstanden buitenshuis moet afleggen (blijkend uit vervoersbehoefte);

  • -

    niet in staat is om in een rustig tempo 800 meter te kunnen lopen, fietsen of bromfietsen;

  • -

    tegen weersinvloeden bestand is gedurende een groot deel van het jaar;

  • -

    kan in- en uitstappen (overschuiven);

  • -

    een goede zitbalans heeft;

  • -

    beschikt over stallings- en opladingsmogelijkheden;

  • -

    het voertuig kan bedienen en besturen.

Autoaanpassing

Er wordt gekozen voor een autoaanpassing als de kosten ervan goedkoper zijn dan een andere vervoersvoorziening. Ook kan een autoaanpassing worden toegekend als er geen andere geschikte vervoersoptie is.

Hierbij wordt rekening gehouden met het aantal jaren dat de autoaanpassing gebruikt kan worden.

In het algemeen geldt dat de aan te passen auto niet ouder mag zijn dan 3 jaar. De aanpassingen moeten nog minimaal 5 jaar meegaan. Is een auto ouder dan 3 jaar, dan dient een onderzoek ingesteld te worden naar de technische staat en de te verwachten levensduur van de auto.

Als de cliënt een tweedehands aangepaste auto aanschaft, kunnen de extra kosten van de aanpassing worden vergoed.

Het college kan zich ten aanzien van autoaanpassingen laten adviseren door een derde partij.

Onder een autoaanpassing vallen de kosten van de aanpassing zelf, inclusief een eventuele keuring achteraf.

Ondertekening

Aldus besloten door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Echt-Susteren in de vergadering van 17 december 2019.

Burgemeester en wethouders van Echt-Susteren,

de secretaris,

drs. G.W.T. van Balkom

de burgemeester,

dr. J.W.M.M.J. Hessels

Bijlage 1 HHM-normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019, met aanvullende instructie 2022

Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019, met aanvullende instructie 2022.

INLEIDING

Bureau HHM hielp veel gemeenten bij het aanpassen van de regelgeving en het beleid rond de Huishoudelijke Ondersteuning1. Dit begon na de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep in mei 2016 met empirisch onderzoek naar normtijden en de objectieve en onafhankelijke onderbouwing daarvan, in collegiale samenwerking met KPMG Plexus. De uitkomsten daarvan toetsten we binnen een groot aantal gemeenten aan de lokale situatie om het zo te vertalen naar lokaal beleid.

Hieruit is een normenkader tot stand gekomen dat alle gemeenten kunnen gebruiken bij het toekennen van Huishoudelijke Ondersteuning. In haar uitspraken van december 2018 bevestigde de CRvB dat dit normenkader voldoet aan de eisen die in mei 2016 werden gesteld aan de onderbouwing van normtijden.

Door uit te gaan van een ‘gemiddelde cliëntsituatie’ en de mogelijkheid tot meer of minder inzet om te komen tot ondersteuning op maat van de persoon, gaan wij ervan uit dat dit normen¬kader in elke gemeente en voor elke cliënt kan worden toegepast. Wij denken dat de kennis over de noodzakelijke inzet van huishoudelijke ondersteuning inmiddels zo is uitgekristalliseerd, dat gemeenten met behulp van deze handreiking zelf de normtijden en de onderbouwing van het beleid rond de Huishoudelijke Ondersteuning kunnen vaststellen.

Aan de hand van 13 vragen geven we inzicht in het algemene normenkader voor Huishoudelijke Ondersteuning en de mogelijkheden voor toepassing daarvan door gemeenten. Wat ons betreft kunnen gemeenten deze handreiking naar hartenlust gebruiken. Bronvermelding wordt op prijs gesteld, net als reacties van gemeenten die deze handreiking gebruikten.

In september 2022 hebben we een ‘aangevulde’ versie van het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 uitgebracht. Deze versie is inhoudelijk en wat normtijden betreft volledig gelijk aan de eerste uitgave in 2019. De aanvulling bestaat uit bijlage 1 met aanvullende instructies voor de toepassing van het normenkader die we hebben opgenomen.

De aanvullende instructies zijn tot stand gekomen op basis van de vele tientallen gesprekken die we over de details en instructie van de toepassing van het normenkader hebben gevoerd. Met name tijdens en naar aanleiding van de vele trainingen die we in het veld hebben verzorgd en voorgelegde praktijkcasussen over hoe dit normenkader te gebruiken bij het indiceren.

Met deze aanvullende instructies verandert er niets in het normenkader op zich. Dit blijft onveranderd gebaseerd op dezelfde onderzoeken. De bedoeling en de concrete toepassing ervan hebben we verder verduidelijkt, volledig in lijn met de onderliggende onderzoeken.

Veel succes!

Bureau HHM

NB. Wij hebben geprobeerd deze tekst geheel voor zichzelf te laten spreken, hierbij is geen extern onderzoek of advies noodzakelijk. Heeft u toch vragen, opmerkingen of verbetersuggesties voor deze handreiking, dan horen wij die uiteraard graag: info@hhm.nl | telefoon 053 433 0548

1 Hoe ziet het normenkader eruit?

De volgende pagina geeft het normenkader voor de Huishoudelijke Ondersteuning weer. Per resultaatgebied is uitgewerkt hoeveel professionele inzet nodig is voor de verschillende resultaten in de gemiddelde cliëntsituatie en wat het effect hierop is van verschillende factoren, zodat uiteindelijk wordt gekomen tot ondersteuning op maat van de persoon.

De normtijden zijn in navolgend ‘blokkenschema’ weergegeven in ‘uren/minuten per week’. Daarmee wordt tegemoetgekomen aan de wettelijke plicht om tijdbesteding inzichtelijk te maken voor de cliënt en daarmee diens rechtspositie te bewaken. Maar tegelijk wordt flexibele toepassing naar individuele cliëntsituaties mogelijk, zodat er ruimte is voor het maatwerk dat van week tot week nodig is. Bijlage 2 bevat dit normenkader uitgedrukt in ‘uren per jaar’.

afbeelding binnen de regeling

2 Hoe moet ik het normenkader toepassen?

De toegangsmedewerker van de gemeente doet naar aanleiding van de hulpvraag van een cliënt integraal onderzoek. Daarbij onderzoekt de toegangsmedewerker welke ondersteuning de cliënt naar aard en omvang nodig heeft.

Vervolgens onderzoekt deze wat de mogelijkheden zijn vanuit eigen kracht, netwerk of andere voorliggende opties/voorzieningen om invulling te geven aan deze ondersteuningsvraag.

Daaruit volgt welke ondersteuning vanuit de Wmo nodig is, in de vorm van een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij het huishouden.

De toegangsmedewerker gebruikt dit normenkader als hulpmiddel, als leidraad, om te komen tot een professionele afweging over de ondersteuning op maat van de individuele cliënt die nodig is. Dit wordt per subresultaat (schoon en leefbaar huis, wasverzorging, etc.) bekeken en daarna opgeteld tot de totaal te indiceren tijd. Hierbij wordt de situatie van de cliënt vergeleken met de ‘gemiddelde cliëntsituatie’. Dit leidt tot ‘meer’ of ‘minder’ inzet van ondersteuning dan in de gemiddelde cliëntsituatie het geval zou zijn. Het resultaat is dan ondersteuning op maat van de individuele cliënt, die wordt vastgelegd in de indicatie (beschikking).

Het normenkader wordt op de volgende manier geïnterpreteerd:

  • De ondersteuningstijd in het normenkader voor de ‘gemiddelde cliëntsituatie’, betreft volledige professionele overname van alle activiteiten. De situatie van de cliënt wordt hier tegen afgezet / mee vergeleken.

  • Het normenkader is hiervoor weergegeven in uren/minuten per week. In bijlage 2 in uren per jaar.

  • De professionele hulp maakt, in samenspraak met de cliënt, een planning wanneer welke werkzaamheden worden gedaan. Binnen de gegeven omvang van de indicatie. Zo worden in de tijd uiteindelijk alle activiteiten opgenomen in het ondersteuningsplan uitgevoerd. In bijlage 3 is een overzicht opgenomen van de activiteiten en frequentie van uitvoering hiervan waarop het normenkader is gebaseerd. Dit betreft dan volledige professionele overname van alle werkzaamheden, zonder dat sprake is van bijzonderheden in de cliëntsituatie die minder inzet mogelijk of meer inzet nodig maken.

  • Het normenkader betreft de voor de hulp beschikbare totale tijd. Er is geen sprake van ‘instructietijden’ per activiteit. In ieder huishouden, in iedere situatie, is sprake van net weer wat andere verdelingen van activiteiten en van de tijd die dit vergt per activiteit.

  • In het normenkader is naast directe tijd ook indirecte tijd opgenomen. Dit is tijd die nodig is voor binnenkomen, afspraken maken, interactie met de cliënt en bijvoorbeeld het pakken en opruimen van schoonmaakmiddelen. Deze indirecte tijd is even noodzakelijk als de directe tijd om de beoogde resultaten te behalen.

  • De totale tijd die wordt geïndiceerd, is te zien als een totaal over het jaar heen voor alle te bereiken resultaten. Uit diverse onderzoeken is gebleken dat deze totaaltijd toereikend is om te doen wat nodig is in de gemiddelde cliëntsituatie (zie vraag 12). Voorwaarde hiervoor is wel dat goed onderzoek wordt gedaan naar de individuele situatie van de cliënt (keukentafelgesprek) om te komen tot een individuele afweging op maat.

  • Met dit normenkader kan een verantwoord niveau van een schoon, opgeruimd en georganiseerd huishouden worden gerealiseerd. Aandachtspunt is dat persoonlijke opvattingen van cliënten of hulpen soms anders zijn dan waarop dit normenkader is gebaseerd. In deze is dan het normenkader leidend, omdat dit op basis van onderzoek bij en met vele cliënten en in afstemming met diverse deskundigen tot stand is gekomen.

3 Is het normenkader toe te passen in mijn gemeente?

Iedere gemeente kan het normenkader gebruiken door het te verankeren in het beleid. De gemeente bepaalt uiteraard haar eigen beleid ten aanzien van de Huishoudelijke Ondersteuning voor haar inwoners. Dat doet zij op grond van de Wmo 2015. Dit normenkader is gebaseerd op de algemene beleidsuitgangspunten die meerdere gemeenten toepassen (zie bij vraag 4). Als een gemeente hiervan substantieel afwijkt, kan dat tot gevolg hebben dat het normenkader niet meer van toepassing is.

4 Welke uitgangspunten verankeren in het beleid?

Het normenkader is gebaseerd op de navolgende uitgangspunten. Die moeten in het beleid worden vastgelegd.

Deze teksten zijn voorbeelden die we in meerdere gemeenten zijn tegengekomen.

  • Definitie van het resultaat:

    Een huis is schoon en leefbaar indien het normaal bewoond en gebruikt kan worden en voldoet aan basale hygiëne-eisen.

    Schoon staat voor: een basishygiëne borgen, waarbij vervuiling van het huis en gezondheidsrisico’s van bewoners worden voorkomen.

    Leefbaar staat voor: opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.

  • De afbakening van de ruimtes waarop de voorziening betrekking heeft:

    De inwoner moet gebruik kunnen maken van een schone woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimtes en gang/trap/overloop.

  • De afbakening van activiteiten die onder de voorziening vallen en welke niet:

    Het schoonmaken van de buitenruimte bij het huis (ramen, tuin, balkon, etc.) maakt geen onderdeel uit van HO.

  • De normering van de voorziening:

    Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening huishoudelijke hulp, maken we gebruik van het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 (bureau HHM).

  • De mogelijkheid om voor bijzondere situaties af te wijken van het normenkader:

    Wanneer cliënten als gevolg van hun (medische) beperkingen onvoldoende ondersteund worden door de basisvoorziening schoon huis, kunnen aanvullende maatwerkmodules ingezet worden. Dit zijn bijvoorbeeld een hoger niveau van hygiëne of schoonhouden realiseren, het klaarzetten van maaltijden en beschikken over schone kleding. Als zij minder ondersteuning nodig hebben, dan wordt rekening gehouden met de mogelijkheden van eigen kracht, gebruikelijke hulp en het netwerk. Als sprake is van voorliggende voorzieningen/oplossingen, dan wordt hiervoor geen Wmo -maatwerkvoorziening inzet.

5 Bekostiging in relatie tot het normenkader?

Voor de bekostiging van de Huishoudelijke Ondersteuning zijn verschillende modellen denkbaar. Die hebben in de kern steeds twee componenten: een ‘p’ (een reëel uurtarief) en een ‘q’ (het aantal uren dat bekostigd wordt). Doorgaans wordt de ‘p’ eenmalig bepaald en periodiek bijgesteld. Over de ‘q’ kunnen verschillende afspraken worden gemaakt, variërend van declaratie van feitelijk geleverde inzet, tot een normatief bepaalde omvang van de ondersteuning, bijvoorbeeld gebaseerd op het gepresenteerde normenkader.

Reëel uurtarief (p)

De gemeente is gehouden om voor de maatschappelijke ondersteuning een reëel tarief te betalen. De AMvB ‘Reële Prijs Wmo 2015’ die sinds de zomer van 2017 van kracht is, beschrijft op basis van welke parameters (kostprijsbestanddelen) het tarief tot stand komt. Het begrip ‘reëel’ weerspiegelt daarbij de (goede) prijs- kwaliteitverhouding. Wanneer een tarief ‘reëel’ is, is niet in de AMvB bepaald, dat is en blijft een keuze van de gemeente. Belangrijke toetssteen hierbij is dat het tarief tot stand komt in een transparant proces naar/met de aanbieders en dat het tarief herleidbaar en herkenbaar is.

Op grond van onze ervaringen, denken wij dat de discussie over de juiste parameters van een kostprijsmodel voor Huishoudelijke Ondersteuning en de passende waarden daarbij, inmiddels is uitgekristalliseerd. Ook op dit punt is naar ons inzicht, net als bij normtijden, geen aanvullend onderzoek nodig.

Aantal uren (q)

Hierbij ligt het voor de hand om aan te sluiten bij het normenkader en daarmee bij de uren die de cliënt krijgt toegekend. Daardoor ontstaat balans tussen het belang van de aanbieder en dat van de cliënt en is er volstrekte duidelijkheid over de omvang van de inzet en daarmee over de rechtspositie van de inwoner.

6 Wat is het doel van het normenkader?

Met dit normenkader willen we gemeenten helpen om inwoners die dit nodig hebben, passende Huishoudelijke Ondersteuning op maat van de persoon te bieden. Deze handreiking maakt de daarvoor benodigde kennis toegankelijk voor iedereen. Het is een hulpmiddel voor de toegangsmedewerkers om te komen tot een zorgvuldige professionele afweging voor ondersteuning op maat van de individuele cliënt. Gemeenten kunnen met dit normenkader kostenefficiënt komen tot Huishoudelijke Ondersteuning die voldoet aan de eisen die de Centrale Raad in mei 2016 stelde aan de onderbouwing van normtijden.

7 Hoe is het normenkader tot stand gekomen?

Gemeenten bieden hun inwoners ondersteuning in de vorm van Huishoudelijke Ondersteuning op grond van de Wmo 2015. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) deed op 18 mei 2016 vier uitspraken waarin zij kritisch was over de keuzes die gemeenten hierbij tot dan toe maakten. Dit had betrekking op de onderbouwing van de omvang van de ondersteuning en op de positie van de inwoner ten opzichte van de professional.

Naar aanleiding van deze uitspraken herzagen veel gemeenten hun beleid. Bureau HHM en KPMG Plexus onderbouwden met onderzoek de benodigde omvang van de ondersteuning. De kern van deze onderzoeken is het uitgangspunt van triangulatie: het grondig onderzoeken van een vraagstuk vanuit meerdere perspectieven. Dit betreft de oordelen van cliënten, expert-oordelen en onderbouwing met data vanuit de uitvoeringspraktijk.

afbeelding binnen de regeling

Zowel gezamenlijk als apart hebben beide bureaus een groot aantal gemeenten geadviseerd op basis van deze onderzoeken. Met name het onderzoek dat we hebben uitgevoerd voor de gemeente Utrecht is in veel gemeenten overgenomen als basis voor het eigen beleid.

In meerdere gevallen heeft de rechtbank en uiteindelijk ook de CRvB (10 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3835) het onderzoek dat door bureau HHM en KPMG Plexus is uitgevoerd, beoordeeld als ‘objectief, onafhankelijk en deugdelijk’. Daarmee voldoet het aan de criteria die eerder door de Raad zijn gesteld. En kan het worden benut voor onderbouwing van de in te zetten omvang van de Huishoudelijke Ondersteuning door een gemeente.

Bureau HHM en KPMG Plexus ontwikkelden in opdracht van verschillende gemeenten een nieuwe actuele maatstaf voor de Huishoudelijk Ondersteuning, passend bij het beleidskader van de betreffende gemeenten2. Deze gemeenten vullen het resultaatgericht werken ieder op een andere manier in. De kern van de aanpak was steeds de combinatie van tijdbestedingsonderzoek, professionele ervaringen, onafhankelijk experts en cliëntinterviews. Hiermee bepaalden we de benodigde activiteiten, frequentie van uitvoering en de tijdbesteding hieraan die nodig zijn voor het behalen van de resultaten die met de voorzieningen Huishoudelijke Ondersteuning worden beoogd3.

Voor enkele activiteiten, die in de praktijk zeer weinig voorkomen en die we daarom in de onderzoeken in 2016/2017 niet in voldoende aantallen hebben kunnen onderzoeken, blijven we gebruik maken van de normtijden zoals die in de CIZ-richtlijn uit 2006 zijn opgenomen. Ook omdat de deskundigen in de verschillende expertgroepen hebben aangegeven dat voor deze onderdelen nog steeds sprake is van relevante normtijden vanuit de CIZ-richtlijn. Dit betreft het voeren van de regie over het huishouden, advies/instructie/voorlichting en de verzorging van maaltijden.

In het verlengde van deze onderzoeken hebben wij vanuit HHM in de periode najaar 2016 tot op heden voor enkele tientallen gemeenten/regio’s de uitkomsten in de lokale praktijk getoetst. Op basis van het onderzoek in meerdere gemeenten en toetsing van de uitkomsten in een groot aantal andere gemeenten en regio’s, concluderen wij dat de tijdnormen die we in deze handreiking beschrijven, breed toepasbaar zijn en daarmee de CIZ-richtlijn uit 2006 op die onderdelen kunnen vervangen.

8 Houdt dit stand bij bezwaar en beroep?

Als gemeenten de in deze handreiking gepresenteerde norm voor de toekenning van huishoudelijke hulp onder de Wmo 2015 onverkort overnemen en verankeren in hun beleid, verwachten wij dat dit juridisch stand zal houden in geval van bezwaarzaken. Bureau HHM biedt geen definitieve juridische zekerheid, daarvoor kunnen individuele zaken te veel onvoorziene omstandigheden bevatten. Bureau HHM kan op generlei wijze aansprakelijk worden gesteld door de gebruiker van deze norm c.q. deze handreiking.

9 Is lokaal aanvullend onderzoek nodig?

Ten behoeve van het toetsen van uitkomsten van de elders uitgevoerde onderzoeken voor een bepaalde gemeente, analyseerden wij steeds eerst het lokale beleid. Dat is vertaald naar de uitkomsten van het onderzoek elders. Die uitkomsten toetsten we vervolgens bij lokale stakeholders. Soms met onafhankelijke experts, soms met vertegenwoordigers van cliënten en cliëntenorganisaties en steeds met professionals die de lokale praktijk van Huishoudelijke Ondersteuning goed kennen. Zo ontwikkelden we onafhankelijke lokale normenkaders, zonder aanvullend empirisch onderzoek te doen. Voortschrijdend inzicht heeft ertoe geleid dat we in het normenkader 108 uur op jaarbasis presenteren in plaats van de 105 uur op jaarbasis die is gevonden in het allereerste onderzoek in Utrecht. Daarbij bleek steeds dat de cijfermatige basis van de uitgevoerde onderzoeken kon worden gebruikt om te komen tot een normenkader dat specifiek is afgestemd op de lokale beleidskeuzes van die gemeente. Er is veelal wel sprake van enige verschillen in het beleid tussen gemeenten. Reden daarvan is dat het normenkader ruimte biedt voor individuele verschillen.

Gemeenten kunnen dit normenkader overnemen als het aansluit op het lokale beleid. Aanvullend onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Het verdient echter wel aanbeveling dat zowel beleid als normenkader worden besproken met lokale stakeholders. Daarmee ontstaat draagvlak voor de toepassing ervan en kunnen eventueel lokale factoren worden onderkend die van belang zijn bij de toepassing van het normenkader voor deze gemeente.

10 Kan ik het normenkader toepassen per jaar?

Ja, dat kan. Bij vraag 2 presenteerden wij het normenkader uitgedrukt in uren en minuten per week. Gemeenten kunnen kiezen om een andere tijdseenheid te hanteren (zoals uren per maand, kwartaal of jaar). Bijlage 2 bevat het normenkader in een tabel op basis van uren per jaar. Iedereen kan met deze informatie het normenkader ook terugrekenen naar elke andere denkbare variant. Daarbij moet echter wel worden bedacht dat door afronding verschillen kunnen ontstaan. Een normenkader uitgedrukt in decimalen lijkt ons niet wenselijk. Daarom zijn beide tabellen afgerond op hele uren of minuten per week of per jaar. Wij adviseren te rekenen vanuit de tabel in ‘minuten per week’. Indien bij doorrekenen naar andere eenheden decimalen ontstaan, is ons advies om steeds naar boven af te ronden. Daarmee wordt een eventuele marge in het voordeel van de inwoner toegepast.

11 Kan ik losse onderdelen uit het normenkader gebruiken?

Dit kan alleen als gedoeld wordt op de verschillende resultaatgebieden uit de Huishoudelijke Ondersteuning. Alle activiteiten en beïnvloedende factoren zijn per resultaatgebied gebundeld onderzocht. Zij vormen een logisch en samenhangend geheel. Dus een gemeente kan ervoor kiezen om alleen het normenkader voor ‘schoon en leefbaar huis’ over te nemen, zonder het kader voor het resultaat ‘wasverzorging’. Bijvoorbeeld omdat hiervoor een algemene voorziening is ingericht. Dit kan wanneer deze keuze in het beleid is verankerd. Voor alle onderdelen van het normenkader moet de gemeente op een of andere wijze in mogelijkheden van ondersteuning voorzien voor inwoners die dit nodig hebben, als er geen andere voorliggende oplossingen zijn.

In dit normenkader presenteren we totaaltijden. Die zijn bepaald op grond van de triangulatie-aanpak die we eerder hebben benoemd. In de onderliggende onderzoeken zijn ook onderzoektijden per activiteit uitgewerkt. Het gebruik van tijden per activiteit (stofzuigen woonkamer, dweilen gang, nat afnemen, etc.) als los te indiceren onderdelen raden wij af. Dit betreft onderzoektijden die samengevoegd leiden tot een passende omvang van ondersteuning op maat voor de cliënt. Hierbij is dus ook sprake van middeling van tijden. Individuele situaties verschillen altijd wat van elkaar, dit maakt in dit normenkader dat het grote geheel zeker klopt, maar er is geen sprake van ‘instructietijden of uitvoeringsnormen per activiteit’. Het zijn de totaaltijden die de toegangsmedewerker helpen om te komen tot passende ondersteuning op maat waarmee de gestelde doelen als geheel kunnen worden gerealiseerd.

12 Is het normenkader voor elke cliënt op maat?

Het vertrekpunt bij het ontwikkelen van dit normenkader was ‘hoe veel tijd is nodig voor volledige professionele overname van het huishouden bij een gemiddelde cliëntsituatie’. Deze gemiddelde cliëntsituatie dienst als ijkpunt, waaraan cliënten worden gespiegeld. Het normenkader geeft richtlijnen voor het maken van een afweging door de toegangsmedewerker, die leidt tot ondersteuning op maat van de individuele cliënt.

Door de vele individuele casuïstiek die we in de verschillende onderzoeken hebben gezien, hebben we een scherp beeld van de ‘gemiddelde cliëntsituatie’ waar huishoudelijke hulp wordt geboden. Op basis van deze gemiddelde cliëntsituatie krijgen de normtijden een algemeen karakter en wordt voorkomen dat op alle mogelijk denkbare uitzonderingen apart beleid moet worden ontwikkeld. De gemiddelde cliëntsituatie is als volgt omschreven:

Gemiddelde cliëntsituatie:

  • een huishouden met 1 of 2 volwassenen zonder thuiswonende kinderen;

  • wonend in een zelfstandige huisvestingssituatie, gelijkvloers of met een trap;

  • er zijn geen huisdieren aanwezig die extra inzet van ondersteuning vragen;

  • de cliënt kan de woning dagelijks op orde houden (bijvoorbeeld aanrecht afnemen, algemeen opruimen) zodat deze gereed is voor de schoonmaak;

  • de cliënt heeft geen mogelijkheden om zelf bij te dragen aan de activiteiten die moeten worden uitgevoerd;

  • er is geen ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers bij activiteiten die moeten worden uitgevoerd;

  • er zijn geen beperkingen of belemmeringen aan de orde bij de cliënt die maken dat de woning extra vervuilt of dat de woning extra schoon moet zijn;

  • de woning heeft geen uitzonderlijke inrichting en is niet extra bewerkelijk of extra omvangrijk.

Cliënten passen zeker niet altijd precies in deze omschrijving van ‘de gemiddelde cliëntsituatie’. Er is sprake van invloedsfactoren die minder of juist meer ondersteuning nodig maken (eigen kracht e.d. versus vaker of beter moeten schoonmaken). Door een zorgvuldige afweging te maken hiervan voor iedere cliënt, komt de toegangsmedewerker tot individuele ondersteuning op maat (maatwerk). De volgende invloedsfactoren maken dat inzet van minder ondersteuningstijd mogelijk is of inzet van meer ondersteuningstijd nodig is.

  • a.

    Kenmerken cliënt

    • Mogelijkheden cliënt zelf: de fysieke mogelijkheden van de cliënt om bij te dragen aan de uit te voeren activiteiten. Dit hangt af van het kunnen bewegen, lopen, bukken en omhoog reiken, het vol kunnen houden van activiteiten, het kunnen overzien wat moet gebeuren en daadwerkelijk tot actie kunnen komen. Ook speelt hier de trainbaarheid en leerbaarheid van de cliënt mee.

    • Beperkingen en belemmeringen van de cliënt, die gevolgen hebben voor de benodigde inzet. De hoeveelheid extra ondersteuning die nodig is, is leidend, niet de problematiek als zodanig. Voorbeelden zijn Huntington, ALS, Parkinson, dementie, visuele beperking, revalidatie, bedlegerig, psychische aandoeningen, verslaving/alcoholisme e.d. Dit kan op twee manieren uitwerken:

      • -

        Het kan nodig zijn extra vaak schoon te maken of te wassen, doordat meer vervuiling optreedt. Bijvoorbeeld als gevolg van rolstoelgebruik, ernstige incontinentie, overmatig zweten, (ernstige) tremors, besmet wasgoed (bijvoorbeeld bij chemokuur of Norovirus).

      • -

        Het kan nodig zijn de woning extra goed schoon te maken. Ter voorkoming van problemen bij de cliënt voortkomend uit bijvoorbeeld allergie, astma, longemfyseem, COPD.

    • Ondersteuning vanuit mantelzorgers, netwerk en vrijwilligers: de hoeveelheid ondersteuning die wordt geboden vanuit mantelzorgers, het netwerk van de cliënt en eventuele vrijwilligers, waardoor minder professionele inzet vanuit de gemeente noodzakelijk is omdat een deel activiteiten door niet-professionals wordt gedaan.

  • b.

    Kenmerken huishouden

    • Samenstelling van het huishouden: het aantal personen en de leeftijd van leden in het huishouden. Als sprake is van een huishouden van twee personen, is niet persé extra inzet nodig. Dit is bijvoorbeeld wel het geval als zij gescheiden slapen, waardoor een extra slaapkamer in gebruik is. Het kan ook betekenen dat er minder ondersteuning nodig is, omdat de partner een deel van de activiteiten uitvoert (gebruikelijke hulp4).

      De aanwezigheid van een kind of kinderen kan leiden tot extra noodzaak van inzet van ondersteuning. Dit is mede afhankelijk van de leeftijd en leefstijl van de betreffende kinderen en van de bijdrage die het kind levert in de huishouding (leeftijdsafhankelijk, gebruikelijke hulp). Als er kinderen zijn, zijn er vaak ook meer ruimtes in gebruik. Een kind kan eventueel ook een bijdrage leveren in de vorm van mantelzorg en daarmee de benodigde extra inzet beperken of opheffen. Bij een kind kan ook sprake zijn van bijzonderheden (ziekte of beperking) die maken dat extra inzet van ondersteuning nodig is.

    • Huisdieren: door de aanwezigheid van een of meer huisdieren in het huishouden, kan eventueel door meer vervuiling extra inzet nodig zijn dan in de norm is opgenomen. Verzorging van huisdieren valt niet onder huishoudelijke ondersteuning. Een huisdier veroorzaakt niet altijd extra benodigde inzet (goudvis in een kom, een niet verharende hond, etc.). Een huisdier heeft vaak ook een functie ten aanzien van participatie en eenzaamheidsbestrijding. Met de cliënt moet in voorkomende gevallen overleg plaatsvinden over aantal of aard van huisdieren en welke gevolgen hiervan wel of niet ‘voor rekening’ van de gemeente/samenleving komen.

  • c.

    Kenmerken woning

    • Inrichting van de woning: extra inzet nodig door bijvoorbeeld extra veel beeldjes of fotolijstjes in de woonkamer of een groot aantal meubelstukken in de ruimte. Het gaat in dit geval om de extreme situaties, waarin de inrichting een aanzien¬lijke extra ondersteuning vergt. Ook hierbij kan nader overleg met de cliënt zijn aangewezen over wie wat doet in het huishouden.

    • Bewerkelijkheid van de woning: extra inzet nodig door bouwkundige en externe factoren, bijvoorbeeld de ouderdom van het huis, de staat van onderhoud, de aard van de wand-of vloerafwerking, de aard van de deuren, schuine wanden, hoogte van de plafonds, tocht en stof, eventuele gangetjes en hoekjes.

    • Omvang van de woning: een grote woning kan, maar hoeft niet persé meer inzet te vragen. Een extra grote oppervlakte van de in gebruik zijnde ruimtes kan meer tijd vergen om bijvoorbeeld stof te zuigen, maar kan het stofzuigen ook makkelijker maken omdat je makkelijk overal omheen kunt werken. Een extra slaapkamer die daadwerkelijk in gebruik is als slaapkamer vergt wel extra tijd.

N.B. Er zijn cliëntsituaties denkbaar die niet passen in het normenkader. Deze zijn zo uitzonderlijk dat hiervoor geen algemene normstelling mogelijk is. Wij adviseren daarom in de toegang in gezamenlijk overleg te bepalen welke ondersteuningsbehoefte er in deze cliëntsituaties is. Dit normenkader kan daarbij veelal wel ondersteunend zijn.

13 Is ‘x’ minuten voor ‘dweilen’ wel voldoende?

In dit normenkader presenteren we totaaltijden voor verschillende onderdelen. Deze zijn bepaald op grond van de triangulatie-aanpak die we eerder hebben benoemd bij vraag 7. In de onderzoeken die ten grondslag liggen aan dit normenkader zijn ook onderzoektijden per activiteit uitgewerkt. Het gebruik van tijden per activiteit (stofzuigen woonkamer, dweilen gang, nat afnemen, etc.) als los te indiceren onderdelen raden wij af. Dit betreft onderzoektijden die samengevoegd leiden tot een passende omvang van ondersteuning op maat voor de cliënt. Hierbij is dus ook sprake van middeling van tijden. Individuele situaties verschillen altijd wat van elkaar. Dit maakt in dit normenkader dat het grote geheel zeker klopt, maar er is geen sprake van ‘instructietijden of uitvoeringsnormen per activiteit’. Het zijn de totaaltijden die de toegangsmedewerker helpen om te komen tot passende ondersteuning op maat waarmee de gestelde doelen als geheel kunnen worden gerealiseerd.

Bijlage 1. Aanvullende instructie toepassing Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019

In deze bijlage hebben we nadere instructies uitgewerkt voor het toepassen van het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019.

Deze instructies zijn uitgewerkt op basis van:

  • de bedoeling van de onderliggende onderzoeken waar het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 op is gebaseerd;

  • de vele gesprekken met en praktijkvoorbeelden van Wmo-consulenten van gemeenten en van deskundigen van aanbieders HO tijdens de tientallen trainingen die door bureau HHM zijn verzorgd over het Normenkader HO 2019 sinds 2019.

Tijdens de trainingen over het normenkader voor gemeenten/de Wmo-consulenten geven we de instructies uit deze bijlage mondeling al mee.

Deze instructies zijn te zien als een inhoudelijke verrijking of inkleuring van het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019.

Deze instructies hebben geen invloed op de tijdnormen uit het normenkader, de eerder uitgevoerde onderliggende onderzoeken vormen hiervoor de basis.

1. Minder inzet dan volledige overname/afschalen

We krijgen regelmatig vragen over het ‘afschalen’ of ‘minderen’ ten opzichte van de in de norm aangegeven minuten per week in geval van volledige overname. De vragen die worden gesteld, gaan over waarop dit ‘afschalen’ is gebaseerd en of het mogelijk is om verder af te schalen dan de 10, 15 of 17 minuten die in het normenkader staan benoemd.

Hierbij geldt:

  • 1.

    We hebben in 2016 de uitvoerders HO gevraagd hoeveel cliënten, die géén volledige overname nodig hebben zoals beschreven in de ‘gemiddelde cliëntsituatie’, zelf gemiddeld doen onder het resultaat Schoon en Leefbaar huis. Dat bleek gemiddeld zo’n 15 minuten te zijn.

  • 2.

    Dat betreft meestal schoonmaken op middenniveau (afstoffen en nat afnemen) en algemeen opruimen. Het afstoffen op middenniveau is dus zonder bukken of klimmen/reiken. Dit hebben we in het normenkader ‘licht HbH’ genoemd. Zonder ons toen te realiseren dat dit een andere invulling kent dat het ‘licht HbH’ in de CIZ-richtlijn 2006. Daarin omvat ‘licht HbH’ meer activiteiten en staat dan ook voor 30 minuten.

  • 3.

    Als de cliënt nog duidelijk meer kan doen en ook werkelijk duurzaam doet dan afstoffen op middenniveau, bijvoorbeeld t.a.v. het sanitair schoonmaken of de keuken of stofzuigen, dan kan zeker nog één of zelfs twee maal extra mindering met 15 minuten plaatsvinden. Mits dit duidelijk wordt toegelicht/gemotiveerd.

  • 4.

    Bovenop of in plaats van de mindering vanwege de mogelijkheden van de cliënt zelf, kan ook nog aftrek plaatsvinden vanwege ondersteuning vanuit het netwerk of door inwonende personen op basis van het beleid gebruikelijke hulp. Dit kan 15 minuten zijn, maar dit kan ook meer dan 15 minuten zijn. Vaak is dat dan vanwege gebruikelijke hulp.

  • 5.

    De taak van de gemeente op grond van de Wmo 2015 is onder¬steuning op maat te bieden. Als dat bij een cliënt 2 uur of bijvoorbeeld 3 uur per 2 weken is, dan kan dit zeker worden geïndiceerd.

  • 6.

    Het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 is gebaseerd op volledige professionele overname op wekelijkse basis. Maar het normenkader staat niet in de weg dat een andere oplossing (minder uren per week) de best passende ondersteuning is voor de cliënt. Dit kan dan ook worden geïndiceerd.

  • 7.

    Zeker bij de was is vaak ruimte voor eigen inzet door de cliënt. Daarom staat hierbij ook een aftrekoptie voor de helft van de omvang (-/- 17 minuten). Je ziet vaak dat de zware/grote stukken was niet meer kan hanteren, maar de kleine stukken nog wel, zoals kleding, ondergoed e.d.

  • 8.

    Bij alle punten hierboven bedoelen we specifiek: het betreft inzet van de cliënt zelf of het netwerk, de eigen kracht, waardoor dit werk niet door de huishoudelijke hulp hoeft te worden gedaan.

2. Enige extra inzet of veel extra inzet (30 of 60 minuten)

Wanneer moet ik enige extra inzet of juist veel extra inzet indiceren?

Dit gaat over situaties waarin door beperkingen of belemmeringen van de cliënt extra goed of extra vaak moet worden schoongemaakt.

We zien dit in de volgende situaties:

  • 1.

    Oorzaak 1: allergieën/COPD en dergelijke waardoor het huis beter stofvrij moet blijven.

  • 2.

    Oorzaak 2: incontinentie, overmatig zweten, specifieke medicijnen met lichamelijke reacties, rolstoelgebruik binnen-buiten (en geen stofzuigrobot mogelijk voor het zand opzuigen) en dergelijke, waardoor het huis sneller vervuilt.

  • 3.

    Tot 30 minuten extra inzet is vooral aan de orde als uitbreiding op het ene bezoek/werkmoment per week van de hulp nodig is. Vanwege extra vaak of extra goed moeten schoonmaken.

  • 4.

    Tot 60 minuten extra inzet is in het algemeen aan de orde als een tweede bezoek/werkmoment per week van de hulp nodig is. Vanwege extra vaak of extra goed moeten schoonmaken.

  • 5.

    Aandachtspunt: inzetten van medisch advies kan nodig zijn om duidelijk te krijgen wat op objectieve medische gronden noodzakelijk is om aan extra ondersteuning in te zetten.

  • 6.

    In geval van en tweede keer moeten komen vanwege stof of zand/haren op de vloer vanwege huisdieren, vanwege allergie, vanwege rolstoelgebruik et cetera: overweeg of het mogelijk is dat de cliënt zelf een eenvoudige robotstofzuiger aanschaft als algemeen gebruikelijke voorziening.

  • 7.

    Advies van ons: laat de cliënt een eenvoudige robotstofzuiger zelf kopen en gebruiken, mits dit iemand is die met een (eenvoudig) apparaat uit de voeten kan.

3. Kamer wel/niet in gebruik (als slaapkamer!)

Binnen het normenkader rekenen we extra tijd voor extra kamers. Er is een verschil tussen de tijd die wordt gerekend wanneer een extra kamer ‘wel of niet in gebruik’ is. Maar wanneer moeten we als gemeente een kamer aanmerken als ‘in gebruik’ en wanneer als ‘niet in gebruik’?

Instructie:

  • 1.

    De terminologie waar deze instructie op rust is: een extra kamer ‘in gebruik als slaapkamer’ of een extra kamer ‘niet in gebruik als slaapkamer’. Als het geen slaapkamer is, dan is het dus voor ‘iets anders’, het maakt in principe niet uit waarvoor dat is.

  • 2.

    Extra (slaap)kamers in de woning, naast de hoofdslaapkamer van de cliënt (die in de standaardtijd is opgenomen), moeten worden schoongemaakt om de woning uiteindelijk niet te laten vervuilen.

  • 3.

    Als een extra kamer daadwerkelijk als slaapkamer in gebruik is, dan vergt dat 18 minuten per week zoals genoemd in het normenkader (bijv. voor een stel dat altijd apart slaapt, twee mensen -geen stel- die samen een huis bewonen, een kind, mits geen gebruikelijke hulp mogelijk is: betekent zelf schoonmaken door het kind), et cetera.

  • 4.

    Voor de niet-slaapkamers indiceer je 5 minuten per week. Dat is in principe onafhankelijk waar deze andere kamer voor wordt gebruikt. Van leeg tot logeerkamer tot strijkkamer tot computerkamer etc. Want: met 20 minuten per maand heeft de hulp genoeg tijd om die kamer een keer te kunnen stoffen en stofzuigen e.d. en blijft deze acceptabel schoon. Toegangsmedewerkers kunnen op basis van hun professionele oordeel in een uitzonderlijke situatie zo nodig een uitzonderlijke beslissing nemen en toch 18 minuten toekennen.

  • 5.

    Een zolder en dus ook een eventuele helemaal leegstaande zolderkamer: die neem je in principe niet mee, behalve als er duidelijke redenen zijn om dit wel te doen. Het eventueel eens per jaar een stofzuiger door de zolder halen, lost zich in de praktijk eigenlijk altijd wel op.

  • 6.

    De 18 minuten voor een kamer in gebruik als slaapkamer komen voort uit het moeten verschonen van het bed en de extra benodigde tijd voor stoffen en schoonmaken vanwege de aard van het gebruik van de kamer.

  • 7.

    Een logeerkamer die (zeer) incidenteel wordt beslapen: die kan in principe door de logee weer schoon worden opgeleverd. Of door de ouders van het kleinkind dat komt logeren. Het is niet aan de gemeente om dit soort zaken altijd te moeten oplossen. In principe blijft dan de genoemde 5 minuten per week (20 minuten per maand) toereikend om die kamer voldoende schoon te houden.

    Ook hier geldt weer: uitzonderingen daargelaten, zoals bijvoorbeeld: twee kleinkinderen logeren enkele dagen per week bij opa en oma om het gezin te ontlasten waar al jeugdzorg in zit: dan is HO inzetten een betere optie dan meer jeugdzorg inzetten.

  • 8.

    Het professionele oordeel van de consulent is uiteindelijk leidend, deze kan zo nodig de hardheidsclausule benutten.

4. Wanneer ruimtes wel of niet als ‘extra kamer’ aanmerken

Binnen het normenkader rekenen we extra tijd voor extra kamers. Er is een verschil tussen de tijd die wordt gerekend wanneer een extra kamer wel of niet in gebruik is als slaapkamer. Maar wanneer merk je een extra ruimte nu ook aan als extra kamer? Hier kan sprake zijn van interpretatie-verschillen, vooral als het meer om een ‘overige ruimte’ gaat en niet zozeer een extra kamer.

Instructie:

  • 1.

    Grote bijkeuken: een bijkeuken is in principe onderdeel van ‘de keuken’. Het kan natuurlijk voorkomen dat sprake is van een serieus grote keuken in combinatie met een serieus grote bijkeuken: dan kan opplussen op basis van ‘extra kamer niet in gebruik als slaapkamer’ of op basis van de factor ‘omvang van de woning’ aan de orde zijn. Dat kan spelen als de hele woning duidelijk bovengemiddeld groot is.

  • 2.

    Tweede badkamer: kern: bespreken met de cliënt dat deze in principe niet wordt gebruikt als badkamer en deze dan aanmerken als ‘extra kamer niet zijnde een slaapkamer’: plus 5 minuten/week.

  • 3.

    Separaat toilet boven: als er geen toilet in de badkamer zit: zien als onderdeel van ‘het sanitair boven’: vergt geen extra tijdsinzet.

  • 4.

    Kantoor: als het echt een kantoor is en niet een slaap/logeerkamer die als werkplek wordt gebruikt: deze moet zakelijk schoongemaakt en dan is het geen Wmo. Als het een thuiswerkplek betreft, dan is het een kamer ‘niet in gebruik als slaapkamer’.

  • 5.

    Grote kelder: afwegen op basis van het werkelijke gebruik hiervan. Geen extra tijd toekennen, net zoals de zolder of eventueel meenemen als ‘extra kamer niet in gebruik als slaapkamer’.

5. Samenstelling huishouden (= eigen kracht + gebruikelijke hulp)

In het normenkader is de mogelijkheid benoemt om extra tijd toe te kennen op grond van de ‘samenstelling van het huishouden”. Hiervoor hanteren we een aanvullende instructie, gebaseerd op de uitgangs¬punten van eigen kracht en het beleid gebruikelijke hulp van de gemeente.

  • 1.

    De instructie voor deze regel in het normenkader is:

    • a.

      beoordeel de eigen kracht van de cliënt(en)

    • b.

      beoordeel de situatie op grond van het beleid gebruikelijke hulp van de gemeente.

  • 2.

    Als sprake is van meer personen in het huishouden, dan zijn eigen kracht en gebruikelijke hulp bepalend of er MINDER dan volledige overname of MEER dan volledige overname moet worden ingezet.

  • 3.

    De 30 minuten zoals (oorspronkelijk) vermeld in het normenkader: kom tot een specifieke afweging die kan leiden tot het toekennen van minder tijd of tot het toekennen van meer tijd, dit kan zo nodig ook meer dan 30 minuten zijn.

6. Huisdieren (die extra inzet van ondersteuning noodzakelijk maken)

Omdat huisdieren een extra bron van vervuiling kunnen zijn binnen een huishouden, kan het nodig zijn vanwege de noodzaak van extra vaak of extra goed schoonmaken 15 minuten extra ondersteuningstijd toe te kennen.

Instructie:

  • 1.

    Er zijn gemeenten die uitsluiten dat er extra ondersteuningstijd nodig kan zijn vanwege de aanwezigheid van huisdieren, omdat dit een ‘eigen keuze van de cliënt’ is. Andere gemeenten zien juist de belangrijke rol die huisdieren in het leven van mensen kunnen hebben en komen hier zo nodig in tegemoet als dit nodig is.

  • 2.

    Voor hulpdieren kan extra inzet van ondersteuning noodzakelijk zijn. Dat zijn namelijk ‘hulpmiddelen’ en geen huisdieren.

  • 3.

    De verzorging van huisdieren is eigen verantwoordelijkheid van de cliënt, hier indiceer je geen extra inzet voor.

  • 4.

    Zolang sprake is van een ‘gewone situatie’, dus één of twee katten of honden/hondjes: dan kan het aan de orde zijn dat je extra tijd indiceert, als daadwerkelijk sprake is van extra bewerkelijkheid/werk voor de hulp (bijvoorbeeld stofzuigen moet sowieso al gebeuren).

  • 5.

    Als sprake is van keuzen van de cliënt die boven het ‘gewone’ uitstijgen, dan is gesprek nodig over wat aan de cliënt zelf is en wat aan de gemeente/samenleving is.

    Ofwel: als de cliënt ervoor kiest meer vervuiling te laten ontstaan door huisdieren dan als algemeen redelijk is aan te merken, dan wordt dat vervolgens niet door de gemeente opgelost.

    Want: in het beleid van de gemeente staat dat de cliënt is gehouden om niet meer ondersteuning te vragen of noodzakelijk te maken dan in redelijkheid nodig is.

    Voorbeelden: meerdere honden die vrij door het hele huis mogen lopen of losvliegende vogels die veel troep maken. Cliënten met COPD die binnen roken en binnen 20 parkieten houden en vervolgens om extra vaak schoonmaak vragen.

    In dezelfde lijn: cliënten met zware allergie of COPD, die weigeren de woning te saneren, maar wel extra ondersteuning vragen.

7. Overige kenmerken van de woning: omvang, bewerkelijkheid, inrichting

Op basis van het normenkader is het mogelijk om 15 minuten extra ondersteuningstijd toe te kennen op basis van ‘overige kenmerken’.

Wat zijn deze overige kenmerken?

  • 1.

    Pas dit alleen toe in heel duidelijke gevallen.

  • 2.

    Omvang van het huis: alleen in uitzonderlijke situaties neem je een kwartier extra op vanwege een heel groot huis. Dit aspect wordt namelijk mede gedekt door de mogelijkheid van toekennen van extra ondersteuningstijd voor ‘extra kamers wel of niet in gebruik als slaapkamer’.

  • 3.

    Bewerkelijkheid: idem. Alleen in uitzonderlijke situaties hiervoor extra ondersteuningstijd opnemen.

  • 4.

    Inrichting: idem. Eerste verantwoordelijkheid ligt bij de cliënt om niet meer inzet nodig te maken dan redelijkerwijs nodig is. In uitzonderlijke situaties kun je het meenemen.

  • 5.

    Voor deze drie items apart dan wel gezamenlijk ken je in principe 1 x 15 minuten extra toe.

8. Strijken en boodschappen (meestal voorliggend op te lossen)

De afgelopen jaren zijn er diverse ontwikkelingen geweest rondom strijken en boodschappen. Deze hebben invloed op het indiceren van hulp bij het huishouden:

  • 1.

    Strijken wordt over het algemeen niet meer geïndiceerd, hier zijn in de vorm van strijkvrije kleding voorliggende oplossingen voor beschikbaar.

  • 2.

    Boodschappen halen wordt in het algemeen niet meer geïndiceerd. Hier zijn veelal boodschappenservices voor beschikbaar als voorliggende oplossing.

9. Regie en organisatie; Advies-instructie-voorlichting

Het kan zijn dat een cliënt niet meer zelf (volledig) de regie kan voeren over het huishouden. Als het zo is dat een hulp daardoor aantoonbaar extra werkzaamheden moet doen of bijvoorbeeld door het gedrag van de cliënt extra tijd nodig heeft, dan kun je hiervoor 30 minuten per week structureel extra indiceren. Van hulpen mag worden verwacht dat deze zelfstandig hun werkzaamheden kunnen plannen. Het gegeven dat een cliënt de hulp niet kan instrueren, betekent dus niet automatisch inzet van extra ondersteuningstijd. Er moet wel sprake zijn van extra werk.

Advies-instructie-voorlichting heeft betrekking op het, op tijdelijke basis, aanleren van praktisch vaardigheden in het huishouden aan een cliënt. Bijvoorbeeld als een partner net is weggevallen en een cliënt zelf wil kunnen bijdragen aan het huishouden, het schoonmaken, het leren koken van enkele basis-maaltijden, et cetera. Soms is het dan praktisch hiervoor aan de dan in het algemeen al langere tijd vertrouwde huis¬houdelijke hulp voor een aantal weken extra tijd toe te kennen. Dit is dus altijd tijdelijk en is te onderscheiden van de inzet van Wmo-begeleiding.

10. Algemeen (activiteiten en -onderzoektijden)

Het normenkader is gebaseerd op uitgebreid onderzoek, waarin we ook gemiddelde tijden in kaart hebben gebracht van de verschillende activiteiten.

In het algemeen is het advies: indiceer niet gedetailleerd in minuten op activiteitniveau. Deze zijn in het Normenkader ook niet opgenomen. Uiteraard staan deze wel in de onderliggende onderzoeksrapporten, zoals dat van Utrecht. Waarom dan niet per activiteit een tijd indiceren?

Hiervoor zijn twee redenen.

  • 1.

    Ten eerste: de tijden per activiteit in deze onderzoekrapporten zijn gemiddelde onderzoektijden over een grote situaties waarin tijd is gemeten. Dit zijn zeker géén instructietijden op activiteitenniveau. Door de verschillende activiteiten en tijden bij elkaar op te tellen, hebben we een totaaltijd verkregen. Deze totaaltijd is toereikend om het resultaat te schoon en leefbaar huis te behalen in veel verschillende situaties. Maar de uitvoeringstijd per activiteit varieert altijd per individuele situatie. En dat is prima, dat is de praktijk, maar de totaaltijd als geheel is uiteindelijk toereikend.

  • 2.

    Ten tweede: er is ook sprake van tijd die nodig is om schoonmaak-spullen te pakken en op te ruimen, even met de klant af te stemmen, etc., dat is allemaal opgenomen in de ‘indirecte tijd’. Zou je alleen tijden per activiteit indiceren, dan mis je dus een deel van de tijd.

Een optie is om te werken met een totaaltijd in uren per jaar: dan kun je meer flexibiliteit bieden aan aanbieder en cliënt om bijvoorbeeld in de zomer wat te minderen en een grote schoonmaak in het voorjaar in te bouwen of mee te bewegen met een variabele gezondheidstoestand van de cliënt. Dit is een nu (nog) niet algemeen gebruikelijke keuze.

Het kan wel handig zijn voor consulenten als zij een lijst met activiteiten en frequenties met de cliënt kunnen bespreken, zoals deze in de bijlagen van het Normenkader staan. Zodat er aan verwachtingenmanagement kan worden gedaan, omdat de cliënt een beeld krijgt van welke activiteiten nodig zijn voor het resultaat ‘schoon en leefbaar huis’ en welke frequentie gemiddeld genomen verwacht mag worden.

Puur om een idee te hebben van de orde van grootte, kunnen de consulenten de onderzoektijden uit het rapport van Utrecht een keer bekijken. We raden niet aan dit op cliëntniveau te doen, laat staan dit samen met de cliënt te doen.

11. Afronding van de indicatie (op 5 minuten of per kwartier)

Bij het indiceren komen consulenten soms op een ‘bijzonder’ aantal minuten. Hoe ronden we dan af?

Afronding van de indicatie kan het beste per 5 minuten of per kwartier. Het is verstandig hierover met de aanbieders te overleggen. We horen frequent dat wordt gekozen voor afronding per 5 minuten, op kwartierniveau afronden is zeker ook een optie.

Spreek goed af hoe je de afronding met elkaar wilt doen. Indiceer niet op de minuut nauwkeurig, zoals ‘2 uur en 23 minuten’. Het normenkader is niet bedoeld om met zo’n precisie te kunnen indiceren en dit veroorzaakt verwarring bij cliënten.

12. Herindicaties

Gemeenten die het normenkader gaan gebruiken, maken verschillende keuzen ten aanzien van het herindiceren van cliënten.

  • 1.

    Veel gemeenten kiezen bij invoeren van het normenkader voor geleidelijk herindiceren, bij afloop van indicaties. Er zijn ook gemeenten die kiezen voor volledige herindicatie of gedeeltelijke herindicatie van met name de (heel) hoge indicaties. Herindicaties vergen optimale zorgvuldigheid, zeker als lopende indicaties vanwege nieuw beleid worden herzien.

  • 2.

    Wanneer wordt overgegaan op het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 en zeker ook wanneer een herindicatietraject wordt opgestart, is het noodzakelijk vroegtijdig en uitgebreid met de gecontracteerde aanbieders van HO de ontwikkelingen te bespreken.

  • 3.

    Bij een herindicatie constateert de cliënt vaak dat diens situatie de afgelopen jaren achteruit is gegaan, maar dat de indicatie nu plots omlaag gaat. Dit roept dan vragen op bij de cliënt.

    Mogelijke reactie 1: ‘het klopt dat uw situatie achteruit is gegaan, dat begrijpen wij. Maar uw woning raakt daardoor niet meer vervuild dan voorheen. Daarom is geen extra inzet van HO nodig.’ (als dit het geval is uiteraard. En als er geen gevolgen zijn vanwege vermindering van eigen kracht).

    Mogelijke reactie 2: ‘de gemeente hanteert nieuw beleid, met een actueel en algemeen geaccepteerd normenkader voor het indiceren van HO. Met dit normenkader indiceren wij ‘zinnig en zuinig’, in overeenstemming met hedendaagse normen en opvattingen over het huishouden en wat we als schoon en leefbaar aanmerken. We begrijpen dat het verlagen van uw indicatie vervelend is. Wij houden contact met u en met uw aanbieder om in de gaten te houden of het met deze nieuwe indicatie lukt om uw woning schoon en leefbaar te houden.’

    Dit alles laat onverlet: als de situatie van de cliënt het noodzakelijk maakt juist meer te indiceren, dan moet dat uiteraard ook gebeuren.

  • 4.

    Ook mogelijk en soms noodzakelijk: bij herindicaties van grote indicaties vooraf met de aanbieder (en de huishoudelijke hulp) afstemmen over wat nu echt nodig is bij deze cliënten. En wat de hulp dan nu allemaal doet in de 5-6-7 uur die zij heeft. En of dat allemaal wel de bedoeling is vanuit de Wmo en of dit in lijn is met het beleid en de inzichten bij de gemeente en de aanbieder. Een indicatie met veel uren is in voorkomende gevallen ook gewoon heel hard nodig, dus zorgvuldigheid is vereist.

  • 5.

    Cliënten kunnen verbonden zijn met hun huishoudelijke hulp. Voor de hulp kan het lastig zijn om uren kwijt te raken. De cliënt kan het vervelend vinden als een verandering van indicatie gevolgen heeft voor de hulp. Ook dit pleit voor zorgvuldige communicatie met aanbieders en cliënten.

Bijlage 2. Normenkader in uren per jaar

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3. Normenkader: activiteiten en frequentiesWoonruimten

 

Woonruimten

Schoon en leefbaar huis

afbeelding binnen de regeling Woonkamer

afbeelding binnen de regeling Slaapkamer(s)

afbeelding binnen de regeling

Keuken

afbeelding binnen de regeling Badkamer en toilet

afbeelding binnen de regeling

Hal

Categorie schoonmaakactiviteiten

Afnemen nat

en droog

afbeelding binnen de regeling

  • Stof afnemen laag/midden/hoog incl. tastvlakken en luchtfilter

  • Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten

  • Zitmeubels afnemen (droog/nat)

  • Radiatoren reinigen

  • Stof afnemen laag/midden/hoog incl. tastvlakken en luchtfilter

  • Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten

  • Radiatoren reinigen

  • Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten

  • Radiatoren reinigen

  • Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten

  • Radiatoren reinigen

  • Stof afnemen laag/midden/hoog incl. tastvlakken en luchtfilter

  • Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten

  • Radiatoren reinigen

Stofzuigen en dweilen

afbeelding binnen de regeling

  • Stofzuigen

  • Dweilen

  • Stofzuigen

  • Dweilen

  • Stofzuigen

  • Dweilen

 
  • Stofzuigen

  • Dweilen

  • Trap stofzuigen (binnenshuis)

Ramen en gordijnen

afbeelding binnen de regeling

  • Gordijnen wassen

  • Lamellen/jaloezieën reiniging

  • Ramen binnenzijde wassen

  • Gordijnen wassen

  • Lamellen.luxaflex reiniging

  • Ramen binnenzijde wassen

  • Gordijnen wassen

  • Lamellen.luxaflex reiniging

  • Ramen binnenzijde wassen

  • Gordijnen wassen

  • Lamellen/jaloezieën reiniging

  • Ramen binnenzijde wassen

 

Bed

verschonen

afbeelding binnen de regeling

 
  • Bed verschonen

  • Matras draaien

 
 
 

Keuken schoonmaken

afbeelding binnen de regeling

 
 
  • Keukenblok en –apparatuur (buitenzijde)

  • Afval opruimen

  • Keukenkastjes (binnenzijde)

  • Koelkast (binnenzijde)

  • Oven/magnetron

  • Vriezer los reinigen binnenzijde (ontdooid)

  • Afzuigkap reinigen (binnenzijde)

  • Bovenkant keukenkastjes

  • Tegelwand (los van keukenblok)

 
 

Sanitair schoonmaken

afbeelding binnen de regeling

 
 
 
  • Badkamer schoonmaken (incl. stofzuigen en dweilen)

  • Toilet schoonmaken

  • Tegelwand badkamer afnemen

 

Opruimen

afbeelding binnen de regeling

  • Opruimen

  • Opruimen

 
 
 

Tabel 1. Activiteiten benodigd voor een schoon en leefbaar huis.

Ruimte

Basisactiviteit

Frequenties

Woonkamer (en andere kamers)

afbeelding binnen de regeling

Stof afnemen hoog incl. luchtfilters

1 x per 2 weken

Stof afnemen midden

1 x per week

Stof afnemen laag

1 x per week

Opruimen

1 x per week

Stofzuigen

1 x per week

Dweilen

1 x per week

Slaapkamer(s)

afbeelding binnen de regeling

Stof afnemen hoog incl. tastvlakken en luchtfilters

1 x per 6 weken

Stof afnemen midden

1 x per week

Stof afnemen laag

1 x per week

Opruimen

1 x per week

Stofzuigen

1 x per week

Dweilen

1 x per 2 weken

Bed verschonen of opmaken

1 x per 2 weken

Keuken

afbeelding binnen de regeling

Stofzuigen

1 x per week

Dweilen

1 x per week

Keukenblok (buitenzijde) inclusief tegelwand, kookplaat, spoelbak, koelkast, eventuele tafel

1 x per week

Keukenapparatuur (buitenzijde)

1 x per week

Afval opruimen

1 x per week

Afwassen (* onderdeel van ‘maaltijden’)

 

Sanitair 

afbeelding binnen de regeling

Badkamer schoonmaken (inclusief stofzuigen en dweilen)

1 x per week

Toilet schoonmaken

1 x per week

Hal

afbeelding binnen de regeling

Stof afnemen hoog incl. tastvlakken en luchtfilters

1 x per week

Stof afnemen midden

1 x per week

Stof afnemen laag

1 x per week

Stofzuigen

1 x per week

Trap stofzuigen (binnenshuis)

1 x per week

Dweilen

1 x per week

Tabel 2. Frequenties benodigd voor een schoon en leefbaar huis (basisactiviteiten).

Ruimte

Incidentele activiteit

Frequenties

Woonkamer (en andere kamers)

afbeelding binnen de regeling

Gordijnen wassen

1 x per jaar

Reinigen lamellen/luxaflex

2 x per jaar

Ramen binnenzijde wassen

4 x per jaar

Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten

2 x per jaar

Zitmeubels afnemen (droog/nat)

1 x per 8 weken

Radiatoren reinigen

2 x per jaar

Slaapkamer(s)

afbeelding binnen de regeling

Gordijnen wassen

1 x per jaar

Reinigen lamellen/luxaflex

2 x per jaar

Ramen binnenzijde wassen

4 x per jaar

Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten

2 x per jaar

Radiatoren reinigen

2 x per jaar

Matras draaien

2 x per jaar

Keuken

afbeelding binnen de regeling

Gordijnen wassen

2 x per jaar

Reinigen lamellen/luxaflex

3 x per jaar

Ramen binnenzijde wassen

4 x per jaar

Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten

2 x per jaar

Radiatoren reinigen

3 x per jaar

Keukenkastjes (binnenzijde)

2 x per jaar

Koelkast (binnenzijde)

3 x per jaar

Oven/magnetron (grondig schoonmaken)

4 x per jaar

Vriezer los reinigen binnenzijde (ontdooid)

1 x per jaar

Afzuigkap reinigen (binnenzijde) – vaatwasserbestendig

2 x per jaar

Afzuigkap reinigen (binnenzijde) - niet vaatwasserbestendig

2 x per jaar

Bovenkant keukenkastjes

1 x per 6 weken

Tegelwand (los van keukenblok)

2 x per jaar

Sanitair

afbeelding binnen de regeling

Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten

2 x per jaar

Radiatoren reinigen

2 x per jaar

Tegelwand badkamer afnemen

4 x per jaar

Gordijnen wassen

1 x per jaar

Ramen binnenzijde wassen

4 x per jaar

Reinigen lamellen/luxaflex

3 x per jaar

Hal

afbeelding binnen de regeling

Deuren/deurposten nat afdoen incl. deurlichten

2 x per jaar

Radiatoren reinigen

2 x per jaar

Tabel 3. Frequentie benodigd voor een schoon en leefbaar huis (incidentele activiteiten).

Activiteit

Frequenties*

afbeelding binnen de regeling

Wasgoed sorteren

1x per week

Behandelen van vlekken

5x per 2 weken (indien nodig)

Was in de wasmachine stoppen (incl. wasmachine aanzetten)

5x per 2 weken

Wasmachine leeghalen

5x per 2 weken

Sorteren naar droger of waslijn

5x per 2 weken

Was in de droger stoppen

5x per 2 weken

Droger leeghalen

5x per 2 weken

Was ophangen

5x per 2 weken

Was afhalen

5x per 2 weken

Was opvouwen

5x per 2 weken

Was strijken

1x per week

Was opbergen/opruimen

5x per 2 weken

Tabel 4. Activiteiten en frequenties benodigd voor de wasverzorging

* In een tweepersoonshuishouden wordt uitgegaan van een frequentie van 5x per 2 weken voor de was, in een eenpersoonshuishouden is dat 2x per week.

Onderdeel

Activiteit

Frequentie

Boodschappen

afbeelding binnen de regeling

Het opstellen van boodschappenlijst

1x per week

Het doen van de boodschappen

1x per week

Het opruimen van de boodschappen

1x per week

Tabel 5. Activiteiten en frequenties benodigd voor de boodschappen

Onderdeel

Activiteit

Frequentie

Maaltijden

afbeelding binnen de regeling

Broodmaaltijden: tafel dekken, eten en drinken klaarzetten (1 maaltijd op tafel, 1 maaltijd in de koelkast), afruimen, afwassen of vaatwasser inruimen/uitruimen

1x per dag*

Opwarmen maaltijd: maaltijd opwarmen, tafel dekken, eten en drinken klaarzetten, afruimen, afwassen of vaatwasser in/uitruimen

1x per dag*

Tabel 6. Activiteiten en frequenties benodigd voor de maaltijden

* Of minder als de cliënt hierin een deel van de week zelf of met behulp van het netwerk kan voorzien.

Onderdeel

Activiteit

Verzorgen van minderjarige kinderen

afbeelding binnen de regeling

Was verzorgen

Kamers opruimen

Eten maken

Tasjes school

Aankleden

Wassen

Eten geven

Structuur bieden

Meer tijd huishoudelijke taken

Brengen naar school/crèche

Naar bed brengen

Afstemming met andere hulp/informele zorg

Afstemming/sociaal contact (aankomst, vertrek, administratie, contact met cliënt)

Tabel 7. Activiteiten voor verzorgen van minderjarige kinderen

Onderdeel

Activiteit

Advies, instructie en voorlichting

afbeelding binnen de regeling  

Aanleren van activiteiten en samen uitvoeren van de activiteiten gericht op een schoon en leefbaar huis en de was-verzorging

Aanleren van activiteiten en samen uitvoeren van activiteiten gericht op boodschappen en maaltijden

Tabel 8. Activiteiten voor advies, instructie en voorlichting

Bijlage 2 Normenkader begeleiding

1 Algemeen

1.1Inleiding

Dit normenkader is ontwikkeld om gemeenten te helpen bij het bepalen van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en het onderbouwen van de aard en omvang van indicaties voor Wmo-begeleiding (individuele begeleiding en dagbesteding).

Dit Normenkader Begeleiding is het resultaat van eerdere ontwikkel- en implementatietrajecten van Factum Advies (FAQT-V) en Bureau HHM (Normenkader Begeleiding) met en voor meerdere gemeenten. Dit normenkader is door beide bureaus in samenwerking doorontwikkeld tot het nu voorliggende Normenkader Begeleiding (versie 1.0).

In geschillen rondom de hulp bij het huishouden heeft de Centrale Raad voor Beroep (CRvB) aangegeven dat gemeenten voor de onderbouwing van indicaties gebruik mogen maken van een normenkader, mits dit normenkader tot stand is gekomen op basis van onafhankelijk en objectief uitgevoerd onderzoek.

afbeelding binnen de regeling

Een goed onderzocht normenkader leunt daarbij op drie pijlers (triangulatie):

  • data-onderzoek in de praktijk

  • de oordelen van cliënten

  • expert-opinies

Deze versie van het normenkader is met name tot stand gekomen op basis van één pijler: expert opinies van deskundigen van gemeenten en zorgaanbieders. In het najaar van 2022 werken we aan de invulling van de andere twee pijlers. Om zo in de eerste helft van 2023 tot een ‘volledig onderzocht’ normenkader voor het indiceren van Wmo-begeleiding te komen.

Deze versie van het Normenkader Begeleiding biedt een bruikbare basis voor het indiceren van Wmo-begeleiding. Zo is gebleken uit de eerste toepassing van dit concept bij meerdere gemeenten door Factum Advies en bureau HHM. Het helpt om te komen tot afgewogen en onderbouwde indicaties voor individuele begeleiding en dagbesteding.

1.2Doel normenkader begeleiding

Veel cliënten van de gemeente regelen alleen of samen met anderen de vraagstukken die zij tegenkomen in hun leven. Een deel van de cliënten heeft hierbij tijdelijk of langdurend ondersteuning nodig. Bijvoorbeeld in de vorm van Wmo-begeleiding.

Als een cliënt om ondersteuning vraagt, doet de gemeente hier onderzoek naar. De gemeente stelt op basis van de Wmo de benodigde ondersteuning vast.

De Wmo 2015kent als hoofddoel:

Inwoners van de gemeente zo nodig ondersteuning bieden ten aanzien van zelfredzaamheid en participatie.

Voordat een eventueel benodigde maatwerkvoorziening wordt ingezet, worden eerst de mogelijkheden van eigen kracht, vanuit het netwerk en vanuit voorliggende voorzieningen onderzocht. De ondersteuning die de gemeente biedt, is aanvullend op de voorliggende oplossingen. Deze ondersteuning wordt vastgelegd in een beschikking ofwel indicatie. De cliënt ‘verzilvert’ de indicatie vervolgens ‘in natura’ en/of met een persoonsgebonden budget.

De cliënt wil daarbij weten “wat ga ik nu krijgen en waarom krijg ik dit?”. Daar heeft deze ook recht op.

De toegangsmedewerker van de gemeente heeft behoefte aan een kader om transparant en zo objectief mogelijk te kunnen bepalen welke ondersteuning de cliënt nodig heeft.

De aanbieder wil weten welke inzet van haar wordt verwacht.

In dit normenkader geven we het proces weer dat wordt doorlopen bij het stellen van een indicatie en bieden kaders en richtlijnen. Dit helpt de professionele afweging van de toegangsmedewerker -nog meer- transparant, afgewogen en eenduidig te maken. In de indicatie wordt de aard, omvang en duur van de te bieden ondersteuning vastgelegd, in overeenstemming met het juridisch kader zoals bepaald door de CRvB. Het is aan de gemeente om te bepalen hoe zij dit normenkader willen implementeren in hun eigen werkprocessen. Dit vraagt om maatwerk. Dit normenkader is algemeen van karakter en is daarmee voor alle gemeenten bedoeld.

N.B.: het indiceren van Wmo-begeleiding is geen ‘harde wetenschap’ met vaste uitkomsten op basis van harde ‘rekenregels’. Het indiceren van begeleiding vraagt om een professionele afweging, op basis van veel elementen, met als doel ondersteuning op maat voor de cliënt. Dit normenkader helpt dit transparant en afgewogen te doen.

1.3 Disclaimer

Factum Advies en Bureau HHM spannen zich in om dit Normenkader Begeleiding juridisch houdbaar te laten zijn in geval van bezwaar en beroep. Wij kunnen succes bij juridische toetsing echter niet garanderen en aanvaarden geen aansprakelijkheid voor eventuele schade die hierdoor kan ontstaan.

1.4 Leeswijzer

Na de algemene inleiding in hoofdstuk 1, schetsen we in hoofdstuk 2 het proces van indicatiestelling voor begeleiding.

In hoofdstuk 3 beschrijven we de eerste fase van het proces van indicatiestelling: het integrale onderzoek en het beschrijven van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt.

In hoofdstuk 4 beschrijven we de tweede fase van het proces, het onderzoeken van de eigen mogelijkheden van cliënt en netwerk en de voorliggende oplossingen.

In hoofdstuk 5 beschrijven we fase drie van het proces: het vertalen van de nog in te vullen ondersteuningsbehoefte van de cliënt naar een Wmo-maatwerkvoorziening.

2 Proces indicatiestelling

Het proces om te komen tot een indicatie voor begeleiding hebben wij uitgewerkt in negen stappen, onderverdeeld in drie fasen:

afbeelding binnen de regeling

Fase 1: Integraal onderzoek

  • 1.

    De cliënt meldt zich met een hulpvraag. De toegangsmedewerker start het onderzoek en gaat met de cliënt in gesprek.

  • 2.

    De toegangsmedewerker bevraagt de cliënt over de problematiek (aandoeningen, stoornissen en beperkingen).

  • 3.

    Inventarisatie effecten van de problemen per leefgebied en inventarisatie overige cliëntkenmerken.

  • 4.

    Vaststellen aard en omvang ondersteuningsbehoefte.

Fase 2: Onderzoek voorliggende oplossingen

  • 5.

    Onderzoek oplossingen door eigen kracht en/of netwerk.

  • 6.

    Onderzoek voorliggende oplossingen5 .

Fase 3: Maatwerkvoorziening

  • 7.

    Concreet maken nog benodigde Wmo-maatwerkvoorzieningen.

  • 8.

    Kiezen van best passende indicatieprofiel, dat richting geeft aan het uiteindelijk te nemen besluit.

  • 9.

    Afweging op basis van alle verzamelde informatie: definitieve aard, omvang en duur van te indiceren ondersteuning.

Deze stappen lichten we hierna verder toe.

De Centrale Raad van Beroep heeft in een uitspraak6 vastgelegd welke stappen een gemeente moet doorlopen om op een zorgvuldige wijze tot een besluit te komen. Dit betreft vijf stappen, die wij omvatten in de negen stappen in dit normenkader.

Stappen vastgelegd door CRvBNormenkader Begeleiding

  • 1.

    Wat is de hulpvraag van de cliënt? Stap 1

  • 2.

    Wat is het probleem? Stappen 2 en 3

  • 3.

    Welke ondersteuning is naar aard en omvang nodig? Stap 4

  • 4.

    Afweging mogelijkheden eigen kracht-sociaal netwerk-voorliggende voorzieningen? Stappen 5 en 6

  • 5.

    Afweging wat is aan maatwerk nodig? Stappen 7, 8 en 9

3 Fase 1: Integraal onderzoek en doelen bepalen

afbeelding binnen de regeling

In deze fase worden de stappen één tot en met vier van het indicatieproces uitgevoerd:

  • 1.

    De cliënt meldt zich met een hulpvraag. De toegangsmedewerker start het onderzoek en gaat in gesprek met de cliënt.

  • 2.

    De toegangsmedewerker bevraagt de cliënt over problematiek (aandoeningen, stoornissen en beperkingen).

  • 3.

    Inventarisatie effecten problemen per leefgebied en inventarisatie overige cliëntkenmerken.

  • 4.

    Vaststellen aard en omvang ondersteuningsbehoefte.

Stap 1: Cliënt meldt zich, start onderzoek

Wanneer de cliënt zich meldt, bespreekt de toegangsmedewerker de hulpvraag van de cliënt. De toegangsmedewerker onderzoekt ook de leefsituatie van de cliënt (gezinssituatie etc.). Cliënten hebben de mogelijkheid een persoonlijk plan aan te dragen. De toegangsmedewerker neemt dit mee in het proces.

Stap 2: In kaart brengen van de problematiek (aandoeningen, stoornissen en beperkingen).

In deze stap brengt de toegangsmedewerker het functioneren van de cliënt in kaart aan de hand van de aandoeningen, stoornissen en beperkingen. De onderzoeksmethodiek ICD/ICF kan hierbij helpend zijn.

Stap 3A: Onderzoek aandachtspunten leefgebieden

Bij stap 3A brengt de toegangsmedewerker de ondersteuningsvraag of -vragen van de cliënt in kaart aan de hand van de leefgebieden. Per leefgebied wordt bekeken op welke manier de aandoeningen, stoornissen en beperkingen invloed hebben en leiden tot zelfredzaamheids- of participatieproblemen. Een probleem ten aanzien van zelfredzaamheid of participatie is daarbij pas aanleiding voor het bieden van ondersteuning als de cliënt deze ook daadwerkelijk ervaart als een belemmering.

Per leefgebied wordt aangegeven of sprake is van:

1. Lichte problematiek

Het aandachtspunt levert weinig problemen op. De cliënt kan de activiteit zelf uitvoeren, maar een ander moet toezien, stimuleren en controleren.

2. Matige problematiek

Het aandachtspunt levert meer problemen op, waardoor de cliënt deze activiteit slechts met moeite kan. Een ander moet helpen, stimuleren, instrueren en controleren.

3. Zware problematiek

Het aandachtspunt levert grote problemen op. De cliënt kan de activiteit niet zelf uitvoeren, een ander moet overnemen, aansturen, instrueren en controleren.

De uit te vragen leefgebieden staan hierna beschreven in tabel 1. De cliënt wordt op elk leefgebied gescoord. In de tabel zijn indicatieve beschrijvingen opgenomen die helpen om de zwaarte van de problematiek te bepalen.

Zie bijlage 3 voor een aanvullende lijst met aandachtspunten per leefgebied. Deze kunnen helpen bij het concreet in kaart brengen van de specifieke problemen van de cliënt.

Leefgebieden

Beschrijving problematiek

Geen probleem

Lichte problemen (‘toezien’)

Matige problemen (‘helpen’)

Zware problemen (‘overnemen’)

Persoonlijk functioneren

Geen

Cliënt heeft een beperkt zelfbeeld en heeft soms moeite om eigen gedrag te sturen of heeft beperkt inzicht hierin.

Cliënt is in staat hulp te vragen en de hulpvraag uit te stellen.

Cliënt heeft een beperkt (soms negatief) zelfbeeld en/of beperkte controle over het eigen gedrag of heeft onvoldoende inzicht hierin. Cliënt is niet in staat uit zichzelf hulp te vragen. De hulpvraag kan niet altijd worden uitgesteld.

Cliënt heeft geen realistisch zelfbeeld en/of zeer weinig tot geen controle over het eigen gedrag of geen inzicht hierin. Cliënt kan niet om hulp vragen of kan de hulpvraag niet uitstellen.

Sociaal functioneren

Geen

Cliënt is beperkt in staat tot het aangeven, bewaken of naleven van (inter)persoonlijke grenzen of het maken van keuzes. Begeleiding is nodig op het gebied van (persoonlijke en sociale) vaardigheden. Er is sprake van een onsuccesvolle manier van sociaal contact.

Cliënt loopt regelmatig vast in sociaal contact. Het aanleren en (tijdelijk) deels overnemen van (persoonlijke en sociale) vaardigheden is noodzakelijk. Er is sprake van een atypische of onsuccesvolle manier van sociaal contact.

Cliënt gedraagt zich inadequaat in sociaal contact. Cliënt beschadigt zichzelf en/of anderen en is niet in staat zichzelf hierin te reguleren. Het aanleren en (langdurig) overnemen van (persoonlijke en sociale) vaardigheden is noodzakelijk.

Gezondheid en zelfzorg

Geen

Cliënt heeft moeite op het gebied van zelfzorg en heeft hierbij aansturing en/of motivatie nodig. Cliënt heeft beperkt inzicht in gezondheidsrisico’s. Daarnaast is controle op afspraken met zorgprofessionals nodig.

Cliënt heeft problemen op het gebied van zelfzorg en heeft hierbij hulp nodig. Cliënt heeft onvoldoende inzicht in gezondheidsrisico’s. Begeleiding bij afspraken met zorgprofessionals is nodig.

Cliënt heeft grote problemen op het gebied van zelfzorg. Cliënt heeft geen inzicht in gezondheidsrisico’s. Beheren van afspraken en begeleiding bij afspraken met zorgprofessionals is nodig.

Verplaatsen en vervoer

Geen

Cliënt heeft ondersteuning (veelal instructie) nodig bij deelname aan het verkeer/OV.

Cliënt heeft (deels) begeleiding nodig bij deelname aan het verkeer/OV.

Cliënt heeft begeleiding nodig bij deelname aan het verkeer/OV.

Wonen

Geen

Cliënt is in staat zelfstandig een woning te bewonen. Er is sprake van lichte problematiek ten aanzien van onderhoud en verzorging van de woning en/of veiligheid. Toezicht op gezette tijden is noodzakelijk.

Cliënt is beperkt in staat zelfstandig een woning te bewonen vanwege de eigen beperkingen. Er is sprake van problematiek bij onder­houd en verzorging van woning en/of veiligheid. Er moet toereikend en adequaat toezicht (op afroep) aanwezig zijn.

Cliënt is niet in staat zelfstandig een woning te bewonen vanwege de eigen beperkingen. Er is sprake van ernstige problematiek met betrekking tot onderhoud en verzorging van de woning en/of veiligheid. Er moet 24 uur toezicht (in de nabijheid) aanwezig zijn.

Regie bij huishouden

Geen

Cliënt heeft lichte aansturing en/of motivatie nodig maar is in staat om taken uit te voeren.

Cliënt heeft aansturing en/of motivatie nodig en problemen om taken uit te voeren. Er wordt samen opgewerkt waarbij de cliënt zelfstandig taken uit kan voeren.

Cliënt heeft veel aansturing en/of motivatie nodig en problemen om de taken uit te voeren. Er wordt samen opgewerkt waarbij de cliënt niet volledig zelfstandig taken kan uitvoeren.

Dagbesteding (werk/school)

Geen

Cliënt heeft ondersteuning nodig op het vlak van werk en/of school. Cliënt heeft lichte beperkingen met betrekking tot deelname aan reguliere activiteiten voor invulling van de dag.

Cliënt heeft begeleiding nodig op het vlak van werk en/of school. Cliënt heeft beperkingen met betrekking tot deelname aan reguliere activiteiten voor invulling van de dag.

Cliënt heeft moeite op het vlak van werk en/of school. Het vermogen van cliënt om aan de leeftijd gerelateerde verwachtingen te voldoen is zeer beperkt. Cliënt heeft veel behoefte aan ondersteuning en structuur.

Vrije tijd 

Geen

Cliënt heeft aansturing en/of motivatie nodig bij het invullen van zelfstandig­heid, vrije tijd, of participatie in de samenleving. Cliënt heeft verminderde interesses.

Cliënt heeft begeleiding nodig bij het invullen van zelfstandigheid, vrije tijd of participatie in de samenleving. Cliënt heeft beperkte en/of afwijkende belangstelling of interesses.

Cliënt heeft overname nodig bij het invullen van zelfstandigheid, vrije tijd of participatie in de samenleving. Cliënt heeft geen of ernstig afwijkende belangstelling of interesses.

Financiën/administratie

Geen

Er zijn lichte problemen met betrekking tot het onderhouden van de adminis­tratie en financiën. Meestal is geen sprake van problematische schulden. Cliënt kan zelf om hulp vragen.

Er zijn meerdere problemen, waardoor sprake is van bijvoorbeeld schuldeisers of misbruik van vrienden en/of familie. Er zijn of dreigen problematische schulden.

Er zijn grote problemen waardoor sprake is van bijvoorbeeld schuldeisers of misbruik van vrienden en/of familie. Overname is nodig. Er is veelal sprake van problematische schulden.

Justitie

Geen

Er is begeleiding nodig op het gebied van gedrag en/of risicobeperking. Cliënt heeft (mogelijk) schadelijke contacten.

Er is begeleiding nodig op het gebied van gedrag en/of risicobeperking. Er is sprake van een overtreding of straf. Cliënt heeft (mogelijk) schadelijke contacten.

Intensieve begeleiding is nodig op het gebied van gedrag en/of risico-beperking. Cliënt is in contact (geweest) met justitie. Er is risico op het (op)nieuw plegen van een delict.

Verslaving

Geen

Het gebruik van middelen of overige verslavingsproblematiek interfereert met het meedoen binnen het gezin en het netwerk. Cliënt heeft moeite met het naleven van de afspraken rondom verslaving.

Het gebruik van middelen of overige verslavingsproblematiek belemmert het functioneren binnen het gezin en het netwerk. Cliënt heeft moeite met het begrijpen en/of het naleven van afspraken rondom verslaving.

Cliënt kan niet (goed) meer functioneren binnen het gezin en het netwerk door het gebruik van middelen of overige verslavingsproblematiek. Afspraken rondom verslaving worden niet begrepen of nageleefd.

Tabel 1. Beschrijving problematiek per leefgebied

Stap 3B: Overige cliëntkenmerken

Tijdens stap 3B inventariseert de toegangsmedewerker overige kenmerken van de cliënt (zie tabel 2). Deze worden in stap 9 gebruikt bij de definitieve bepaling van de aard, omvang en duur van de in te zetten ondersteuning.

Kenmerk

Score

Score

Score

Zelfinzicht cliënt eigen handelen en mogelijkheden

Beperkend

Neutraal-gemiddeld

Bevorderend

Motivatie van de cliënt

Beperkend

Neutraal-gemiddeld

Bevorderend

Lerend vermogen van de cliënt

Beperkend

Neutraal-gemiddeld

Bevorderend

Belastbaarheid cliënt

Beperkend

Neutraal-gemiddeld

Bevorderend

Aard van de problematiek

Stabiel (continu aanwezig)

Fluctuerend / wisselend

Acuut

Risico voor cliënt, netwerk of samenleving als geen of minder ondersteuning wordt geboden

Laag

Gemiddeld

Hoog

Sociaal netwerk

Beperkend

Neutraal-gemiddeld

Bevorderend

Verwachting ontwikkeling cliënt

Verbetering

Gelijkblijvend / stabiel

Achteruitgang

Complexiteit van de problematiek

Laag

Gemiddeld

Hoog

Verwacht rendement van de inzet van ondersteuning (hoeveel gaat de inzet van ondersteuning bijdragen in relatie tot wat ‘gebruikelijk’ is voor cliënten met een soortgelijke ondersteuningsbehoefte)

Laag

Gemiddeld

Hoog

Tabel 2. Overige kenmerken van de cliënt

Toelichting score kenmerken 1, 2, 3, 4 en 7:

De toegangsmedewerker scoort de mate van invloed van de kenmerken op de omvang en duur van de in te zetten begeleiding:

a. Beperkend:

Als gevolg van dit kenmerk moet voor deze cliënt minder intensieve begeleiding (minder tijd, gericht op minder doelen tegelijk) worden ingezet dan dat cliënten voor begeleiding gemiddeld aankunnen.

b. Neutraal/gemiddeld:

Dit kenmerk heeft bij deze cliënt geen specifiek beperkend en ook geen specifiek bevorderend effect ten aanzien van de intensiteit van de in te zetten begeleiding, dit komt overeen met wat cliënten voor begeleiding gemiddeld aankunnen.

c. Bevorderend:

Als gevolg van dit kenmerk kan voor deze cliënt meer intensieve begeleiding worden ingezet (meer omvang, gericht op meer doelen tegelijk) met een kortere duur (vanwege sneller resultaat) dan dat cliënten voor begeleiding gemiddeld aankunnen.

Stap 4: Vaststellen aard en omvang ondersteuningsbehoefte

De toegangsmedewerker bepaalt, zo veel als mogelijk in samenspraak met de cliënt, de te behalen doelen per leefgebied. Zodat duidelijk wordt wat de aard en omvang van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt is en waar ook eventuele prioriteiten en keuzes van de cliënt liggen. Hierbij kan onder andere gebruik worden gemaakt van een zorginventarisatie, het persoonlijk plan of het ondersteuningsplan van de cliënt.

4 Fase 2: Onderzoek voorliggende oplossingen

afbeelding binnen de regeling

In fase twee onderzoekt de toegangsmedewerker welke oplossingen voorliggend aan een Wmo maatwerkvoorziening beschikbaar zijn om tegemoet te komen aan de ondersteuningsbehoeften van de cliënt.

Dit zijn de stappen 5 en 6:

  • 5.

    Onderzoek oplossingen door eigen kracht en/of netwerk.

  • 6.

    Onderzoek overige voorliggende oplossingen.

Stap 5: Onderzoek mogelijkheden eigen kracht en netwerk

Door de toegangsmedewerker wordt met de cliënt besproken en onderzocht wat de mogelijkheden zijn van de cliënt zelf en van het cliëntsysteem om oplossingen te vinden voor de door de cliënt ervaren zelfredzaamheids- en/of participatie-problemen. Verder wordt door de toegangsmedewerker met de cliënt besproken en onderzocht welke mogelijkheden er zijn om vanuit het netwerk van de cliënt oplossingen te realiseren voor de door de cliënt ervaren beperkingen en participatieproblemen.

Stap 6: Onderzoek overige voorliggende oplossingen

In deze stap onderzoekt de toegangsmedewerker de mogelijkheden vanuit voorliggende voorzieningen (alle mogelijkheden die ‘voor’ een Wmo-maatwerkvoorziening komen) om oplossingen te vinden voor de door de cliënt ervaren zelfredzaamheids- en participatieproblemen. Deze voorliggende oplossingen kunnen onder andere zijn: algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen, de Zorgverzekeringswet, de Wet langdurige zorg en/of de Participatiewet.

Alle oplossingen die voorliggend zijn op een Wmo-maatwerkvoorziening worden als eerste benut. Hierover wordt de cliënt geadviseerd in het gespreksverslag. Daarbij is het van belang nadrukkelijk te onderzoeken of de voorliggende oplossing daadwerkelijk een oplossing biedt voor het probleem en ook voor de cliënt beschikbaar is (conform uitspraak CRvB).

5Fase 3: Maatwerkvoorziening

afbeelding binnen de regeling

In de laatste fase van het indicatieproces volgen de stappen 7, 8 en 9:

  • 7.

    Concreet maken benodigde Wmo-maatwerkvoorzieningen.

  • 8.

    Kiezen van best passende indicatieprofiel, dat richting geeft aan het uiteindelijk te nemen besluit.

  • 9.

    Afweging op basis van alle verzamelde informatie: definitieve aard, omvang en duur van te indiceren ondersteuning.

Stap 7: Concreet maken benodigde Wmo-maatwerkvoorzieningen

Na de stappen 5 en 6 is duidelijk voor welke aandachtspunten op welke leefgebieden een Wmo-maatwerkvoorziening nodig is om de cliënt te helpen de ervaren zelfredzaamheids- en/of participatieproblemen op te lossen.

De toegangsmedewerker maakt in deze stap ook keuzes over:

  • a.

    of individuele begeleiding of dagbesteding (in groepsverband) nodig is, of een combinatie hiervan;

  • b.

    of de ondersteuning ontwikkelgericht of behoudgericht moet zijn (primaire focus).

Ontwikkelgerichte begeleiding

Primair doel van de begeleiding is het realiseren van een duidelijke ontwikkeling (leren, groeien, versterken) van de mogelijkheden van de cliënt om zich (meer) zelfstandig te redden in het leven. Hiervoor wordt een overzichtelijke periode bepaald, bijvoorbeeld een aantal maanden tot een jaar (eventueel twee jaar). Hierbij kan dus ook een secundair element van behouden aan de orde zijn.

Behoudgericht

Primair doel van de begeleiding is het behouden of zo veel als mogelijk behouden van de mogelijkheden van de cliënt om zich zelfstandig te redden in het leven. Er kan ook sprake zijn van begeleiding bij achteruitgang. Hierbij kan dus ook een bijkomend element van ontwikkeling aan de orde zijn.

De keuze voor ontwikkelgericht dan wel behoudgericht heeft niet direct gevolgen voor de omvang van de te indiceren ondersteuning. Maar wel voor de opdracht die wordt meegegeven aan de aanbieder.

Stap 8: Indicatieprofiel kiezen

Op basis van onderzoek in de uitvoeringspraktijk hebben we ‘indicatieprofielen’ uitgewerkt. Aan deze indicatieprofielen is, richtinggevend, een omvang van de te indiceren ondersteuning gekoppeld. Dit is richtinggevend, niet dwingend bepalend.

Want: het kiezen van een indicatieprofiel gebeurt op basis van de inhoudelijke beschrijving van de ondersteuningsvraag van de cliënt. Maar: er zijn ook altijd cliënten waarbij zodanige bijzonderheden aan de orde zijn dat het nodig is buiten de bandbreedte van het indicatieprofiel te indiceren. Dat gebeurt in de laatste stap (9) van het indicatieproces.

In stap 8 kiest de toegangsmedewerker op basis van alle over de cliënt verzamelde informatie (scoring op leefgebieden en cliëntkenmerken) het voor deze cliënt best passende indicatieprofiel. Dit kunnen ook twee profielen zijn: één voor individuele begeleiding en één voor dagbesteding.

Indicatieprofielen individuele begeleiding

We onderscheiden vier indicatieprofielen voor individuele begeleiding met een ontwikkelingsgericht of behoudgericht karakter:

  • 1.

    Cliënten met lichte problematiek ... tot één uur begeleiding per week

  • 2.

    Cliënten met matige problematiek ... één tot drie uur begeleiding per week

  • 3.

    Cliënten met matige tot zware problematiek ... drie tot vijf uur begeleiding per week

  • 4

    Cliënten met zware problematiek ... vijf uur of meer begeleiding per week

De ontwikkelgerichte individuele begeleiding wordt in het algemeen voor relatief kortere duur geïndiceerd.

De behoudgerichte individuele begeleiding wordt in het algemeen voor lange duur geïndiceerd.

Zie tabel 3 voor een samenvatting hiervan. In bijlage 1 zijn deze indicatieprofielen uitgeschreven.

 

ONTWIKKELGERICHT

BEHOUDGERICHT

Licht

Individuele Begeleiding Ontwikkelgericht 1

Lichte problematiek, primair ontwikkelingsgericht

Individuele Begeleiding Behoudgericht 1

Lichte problematiek, weinig mogelijkheden tot verbetering verwacht, primair behoudgericht

Matig

Individuele Begeleiding Ontwikkelgericht 2

Matige problematiek, primair ontwikkelgericht

Individuele Begeleiding Behoudgericht 2

Matige problematiek, weinig mogelijkheden tot verbetering verwacht, primair behoudgericht

Matig - zwaar

Individuele Begeleiding Ontwikkelgericht 3

Matig tot zware problematiek, primair ontwikkelgericht

Individuele Begeleiding Behoudgericht 3

Matig tot zware problematiek, weinig mogelijkheden tot verbetering verwacht, primair behoudgericht

Zwaar

Individuele Begeleiding Ontwikkelgericht 4

Zware problematiek, kortdurende inzet, primair ontwikkelgericht

Individuele Begeleiding Behoudgericht 4

Zware problematiek, weinig mogelijkheden tot verbetering verwacht, primair behoudgericht

 
 
 

Tabel 3. Indicatieprofielen individuele begeleiding

Indicatieprofielen dagbesteding

Bij de ondersteuningsvragen voor dagbesteding binnen de Wmo zien we twee belangrijke hoofdvragen bij de cliënten.

Primaire vraag = zinvolle daginvulling

Voor een deel van de cliënten is de primaire vraag het bieden van een zinvolle daginvulling, ter vervanging van werk of studie. Waarbij de cliënt ook wordt gesteund en gestimuleerd ten aanzien van het persoonlijk functioneren. Bijkomend kan sprake zijn van ontlasting van mantelzorg/netwerk.

Primaire vraag = ontlasting van mantelzorg/netwerk

Voor een deel van de cliënten is de primaire vraag gericht op ontlasting van mantelzorgers of het netwerk. Zodat de cliënt samen of alleen zo lang mogelijk in een zelfstandige huisvestingssituatie kan verblijven.

Aan de cliënt zelf wordt een zinvolle daginvulling geboden en deze wordt gesteund en gestimuleerd ten aanzien van het persoonlijk functioneren. Dit betreft veelal, maar niet uitsluitend, ouderen.

We onderscheiden twee indicatieprofielen voor dagbesteding met een ontwikkelingsgericht karakter en we onderscheiden twee indicatieprofielen voor dagbesteding met een behoudgericht karakter:

  • 10.

    Cliënten met een behoefte van één tot twee dagen dagbesteding per week (één t/m vier dagdelen)

  • 11.

    Cliënten met een behoefte van drie tot vier en een halve dag(en) dagbesteding per week (vijf t/m negen dagdelen)

De ontwikkelgerichte dagbesteding wordt in het algemeen voor relatief kortere duur geïndiceerd.

De behoudgerichte dagbesteding wordt in het algemeen voor lange duur geïndiceerd.

Zie tabel 4 voor een samenvatting hiervan. In bijlage 2 zijn deze indicatieprofielen uitgeschreven.

 

ONTWIKKELGERICHT

BEHOUDGERICHT

1 t/m 4 dagdelen p/w

Dagbesteding Ontwikkelgericht 1

Doel: Ontwikkelen van vaardigheden van de cliënt.

Dagbesteding Behoudgericht 1

Doel: Behouden van vaardigheden, ontlasting mantelzorg

5 t/m 9 dagdelen p/w

Dagbesteding Ontwikkelgericht 2

Doel: Ontwikkelen van vaardigheden van de cliënt

Dagbesteding Behoudgericht 2

Doel:

Behouden van vaardigheden, ontlasting mantelzorg

Tabel 4. Indicatieprofielen dagbesteding

Stap 9: Laatste afweging, vaststellen definitieve indicatie

Het in stap 8 gekozen indicatieprofiel geeft richting aan de te stellen indicatie: ‘dit is de aard en omvang van de indicatie die bij deze cliënt, gezien de ondersteuningsbehoefte en kenmerken van de cliënt, verwacht mag worden nodig te zijn’.

In stap 9 maakt de toegangsmedewerker de definitieve afweging over de omvang en de duur van de te stellen indicatie.

Zo wordt gekomen tot een indicatie op maat voor deze cliënt.

Omvang ondersteuningstijd bepalen

In het gekozen indicatieprofiel (individuele begeleiding en/of dagbesteding) is de mogelijke omvang van de benodigde ondersteuning indicatief in een bandbreedte aangegeven.

Op basis van de specifieke situatie van de cliënt weegt de toegangsmedewerker af of er meer of minder omvang van de ondersteuning nodig is dan gemiddeld in het profiel staat. In eerste instantie gebeurt dit binnen de aangegeven bandbreedte. Maar dit kan daar ook buiten zijn, als dit de daadwerkelijk benodigde ondersteuning voor de cliënt is.

Cliënten kunnen zo nodig voor individuele begeleiding en dagbesteding tegelijk een indicatie krijgen.

Bij het definitief afwegen, het finetunen, van de omvang van de indicatie wordt vooral gebruikgemaakt van de tijdens het integrale onderzoek vastgestelde kenmerken van de cliënt (stap 3B):

Kenmerk

1. Zelfinzicht cliënt eigen handelen en mogelijkheden

2. Motivatie van de cliënt

3. Lerend vermogen van de cliënt

4. Belastbaarheid cliënt

5. Aard van de problematiek

6. Risico voor cliënt, netwerk of samenleving

7. Sociaal netwerk

8. Verwachting ontwikkeling cliënt

9. Complexiteit van de problematiek

10. Verwacht rendement van de inzet van onder­steuning

De toegangsmedewerker maakt op basis van alle beschikbare informatie over de cliënt een gemotiveerde inschatting of de cliënt, afgezet tegen de ‘gemiddelde cliënt in het indicatieprofiel’, op dit gemiddelde of hoger of lager moet worden geïndiceerd.

Voor alle profielen kan het risico-aspect een doorslaggevende factor zijn voor de aard, omvang en duur van de ondersteuning. Als sprake is van een groot risico voor de cliënt of de omgeving, dan kan deze factor belangrijker zijn dan leerbaarheid, motivatie of de draagkracht van het netwerk. Dan is afdoende ingrijpen belangrijker.

Bij individuele begeleiding gericht op het ontwikkelen van vaardigheden zijn vooral de leerbaarheid en motivatie van de cliënt leidend bij de beslissing of meer ondersteuning wordt geboden tijdens een kortere termijn. Of dat juist minder ondersteuning tegelijk wordt geboden, maar gedurende een langere termijn.

Bij individuele begeleiding gericht op het behouden van vaardigheden is vooral leidend wat er minimaal nodig is om de situatie van de cliënt stabiel te houden.

Als de ondersteuningsvraag van de cliënt dagbesteding betreft die is gericht op het behoud van vaardigheden, speelt meestal de belastbaarheid van het netwerk een grote rol in het toekennen van het aantal dagdelen. Naast de belastbaarheid van de cliënt zelf. Soms moet een gebalanceerd evenwicht worden bereikt tussen deze twee.

Wanneer het gaat om ontwikkelingsgerichte dagbesteding dan is met name de belastbaarheid en het lerend vermogen van de cliënt zelf doorslaggevend. Is sprake van een positieve verwachting van het kunnen leren door of ontwikkelen van de cliënt, dan kan worden overwogen een groter aantal dagdelen in te zetten voor een kortere termijn. Als de leerbaarheid en belastbaarheid beperkter is, dan is een lagere omvang van de inzet gedurende een langere periode meer aangewezen.

Verder spelen bij alle profielen de ondersteuningsmogelijkheden van het netwerk van de cliënt een rol. Zowel positief als negatief.

  • Is er geen netwerk: dan heeft dit geen extra invloed op het indicatiebesluit. Dit is al meegewogen bij het onderzoeken van de ondersteuningsvraag van de cliënt.

  • Heeft het netwerk enige of veel ondersteuningscapaciteit: dan is mogelijk minder inzet van ondersteuning nodig.

  • Het netwerk kan ook de oorzaak zijn van extra problemen: in dat geval is mogelijk juist meer inzet van ondersteuning nodig.

Duur van de ondersteuning bepalen

We zien indicatief de volgende mogelijke ‘duren’ van indicaties.

De toegangsmedewerker bepaalt op cliëntniveau de best passende duur van de indicatie.

  • a.

    Resultaat op korte termijn haalbaar (einde ondersteuning/doorgeleiding voorliggend):

    • -

      indicatieduur/ondersteuningsplan herzien over drie maanden

  • b.

    Resultaat waarschijnlijk snel haalbaar:

    • -

      indicatieduur/ondersteuningsplan herzien over zes maanden

  • c.

    Resultaat vergt langere inzet:

    • -

      indicatieduur/ondersteuningsplan herzien over één jaar

  • d.

    Resultaat is gericht op het behouden van de huidige situatie (onderhoud):

    • -

      indicatieduur/ondersteuningsplan herzien over twee jaar

  • e.

    Levenslange ondersteuning verwacht

    • -

      indicatieduur evt. onbeperkt/ondersteuningsplan herzien over vijf jaar

Bij de duur van een indicatie is vooral de verwachting van de snelheid van ontwikkeling of situatie van de cliënt bepalend.

Als snelle ontwikkeling wordt verwacht, is sprake van ontwikkelingsgerichte ondersteuning en is een indicatie voor korte duur passend. Zodat controle of herijking van het indicatiebesluit kan plaatsvinden.

Als geen snelle ontwikkeling of situatie van de cliënt wordt verwacht of sprake is van langdurig behoudgerichte ondersteuning, is een indicatie voor lange duur passend.

Op landelijk niveau wordt gewerkt aan nadere normering ten aanzien van de ‘passende beschikkingsduur’. Controle of herijking is vaak belastend voor cliënten omdat zij zich steeds opnieuw zorgen maken over het voortzetten van hun begeleiding.

Bijlage 1.Indicatieprofielen individuele begeleiding

 

Individuele Begeleiding Ontwikkelgericht 1 (IBO-1)

Lichte problematiek, primair ontwikkelgericht

Cliëntkenmerken

Deze cliëntgroep heeft lichte problematiek, waarbij ondersteuning nodig is op één tot drie leefgebieden.

  • Zelfinzicht: heeft zicht op de eigen problematiek en herkent wanneer het nodig is hulp te vragen.

  • Motivatie: cliënt is gemotiveerd en staat open voor hulpverlening.

  • Lerend vermogen: cliënt heeft een lerend vermogen.

  • Belastbaarheid: cliënt is belastbaar.

  • De eventuele onderliggende problematiek bij de cliënt is stabiel van aard en betreft meestal een enkelvoudige aandoening of wordt veroorzaakt door een life-event.

Omgevingskenmerken

Er is geen sprake van risico voor de veiligheid van de cliënt en/of de omgeving.

Het netwerk kan zowel neutraal als bevorderend zijn voor het functioneren van de cliënt.

Aard van de ondersteuning

De cliënt heeft behoefte aan toezien, stimuleren en aanleren.

De ondersteuning is planbaar.

Vaak is voor een beperkte periode (nog) enige ondersteuning nodig om de problematiek op te lossen.

Het te verwachten rendement van de begeleiding is gemiddeld tot hoog.

Beoogde inzet

De indicatie is maximaal één uur per week.

 

Individuele Begeleiding Ontwikkelgericht 2 (IBO-2)

Matige problematiek, primair ontwikkelgericht

Cliëntkenmerken

Deze cliëntgroep heeft matige problematiek, waarbij er ondersteuning nodig is op twee tot vijf leefgebieden.

  • Zelfinzicht: heeft zicht op eigen problematiek, maar herkent niet altijd wanneer het nodig is hulp te vragen.

  • Motivatie: cliënt is gemotiveerd, maar heeft problemen bij het initiëren van complexe taken. Cliënt staat open voor hulpverlening.

  • Lerend vermogen: cliënt heeft een lerend vermogen, maar heeft veel herhaling nodig.

  • Belastbaarheid: cliënt is wisselend tot beperkt belastbaar.

  • De eventuele onderliggende problematiek bij de cliënt is stabiel van aard maar kan ook fluctuerend van aard zijn. Er is sprake van een meer complex ziektebeeld en/of de problematiek wordt veroorzaakt door een life-event.

Omgevingskenmerken

Er is sprake van een laag risico voor de veiligheid van de cliënt en/of de omgeving.

Het netwerk van de cliënt kan zowel beperkend als bevorderend zijn voor het functioneren van de cliënt.

Aard van de ondersteuning

De cliënt heeft behoefte aan toezien, stimuleren en aanleren.

De ondersteuning is meestal planbaar.

Vaak is voor een beperkte periode ondersteuning nodig om de problematiek te verminderen.

Het te verwachten rendement van de begeleiding is gemiddeld tot hoog.

Beoogde inzet

De indicatie is één tot drie uur per week, gemiddeld twee uur per week.

 

Individuele Begeleiding Ontwikkelgericht 3 (IBO-3)

Matige tot zware problematiek, primair ontwikkelgericht

Cliëntkenmerken

Deze cliëntgroep heeft matig tot zware problematiek, waarbij er ondersteuning nodig is op drie tot zes leefgebieden.

De verwachting is dat met intensieve begeleiding ontwikkeling in de situatie kan plaatsvinden.

  • Zelfinzicht: heeft beperkt tot geen inzicht in eigen problematiek en herkent niet wanneer het nodig is hulp te vragen.

  • Motivatie: cliënt is gemotiveerd, maar heeft problemen bij het initiëren van complexe en soms ook eenvoudige taken. Cliënt staat open voor hulpverlening.

  • Lerend vermogen: cliënt heeft een (beperkt) lerend vermogen en heeft veel herhaling nodig.

  • Belastbaarheid: cliënt is beperkt belastbaar.

  • De eventuele onderliggende problematiek van de cliënt is stabiel, fluctuerend of acuut van aard. Er is sprake van een meer complex ziektebeeld.

Omgevingskenmerken

Er is sprake van een gemiddeld tot eventueel hoog risico voor de veiligheid van de cliënt en/of de omgeving.

Het netwerk van de cliënt kan zowel als beperkend als bevorderend zijn voor het functioneren van de cliënt.

Aard van de ondersteuning

De cliënt heeft behoefte aan begeleiding gericht op toezien, stimuleren en aanleren, waarbij ook overname nodig kan zijn.

De ondersteuning is meestal planbaar maar begeleiding moet op afstand beschikbaar zijn.

Vaak is voor een beperkte periode ondersteuning nodig om de problematiek te verminderen.

Het te verwachten rendement van de begeleiding is gemiddeld tot hoog.

Beoogde inzet

De indicatie is minimaal drie en maximaal vijf uur per week, gemiddeld vier uur per week.

 

Individuele Begeleiding Ontwikkelgericht 4 (IBO-4)

Zware problematiek, kortdurende inzet, primair ontwikkelgericht

Cliëntkenmerken

Deze cliëntgroep heeft zware problematiek op vrijwel alle leefgebieden waarbij er sprake is van een hoog risico voor zichzelf of voor de omgeving. De verwachting is dat met intensieve begeleiding op korte(re) termijn ontwikkeling in de situatie kan worden bereikt.

  • Zelfinzicht: heeft beperkt inzicht in eigen problematiek en herkent vaak niet wanneer het nodig is hulp te vragen.

  • Motivatie: cliënt is gemotiveerd, maar heeft problemen bij het initiëren van complexe en eenvoudige taken. Cliënt staat open voor hulpverlening.

  • Lerend vermogen: cliënt heeft een beperkt lerend vermogen en heeft veel herhaling nodig.

  • Belastbaar: cliënt is voldoende belastbaar om intensieve begeleiding aan te kunnen.

  • De eventuele onderliggende problematiek van de cliënt is fluctuerend of acuut van aard. Er is sprake van een meer complex ziektebeeld waarbij er acute problematiek is ontstaan.

Omgevingskenmerken

Er is sprake van een hoog risico voor de veiligheid van de cliënt en/of de omgeving.

Het netwerk van de cliënt kan zowel als beperkend als bevorderend zijn voor het functioneren van de cliënt.

Aard van de ondersteuning

De cliënt heeft behoefte aan begeleiding gericht op toezien, stimuleren en aanleren, waarbij ook overname nodig kan zijn.

De ondersteuning is zowel planbaar als niet planbaar.

Het te verwachten rendement van de ruime inzet van begeleiding is hoog.

Beoogde inzet

De indicatie is minimaal vijf uur begeleiding per week, gemiddeld acht uur per week.

 

Individuele Begeleiding Behoudgericht 1 (IBB-1)

Lichte problematiek, weinig mogelijkheden tot verbetering, primair behoudgericht

Cliëntkenmerken

Deze cliëntgroep heeft lichte problematiek, waarbij ondersteuning nodig is op één tot drie leefgebieden. Er is sprake van weinig mogelijkheden tot verbetering.

  • Zelfinzicht: heeft inzicht in eigen problematiek en herkent wanneer het nodig is hulp te vragen.

  • Motivatie: cliënt is gemotiveerd en staat open voor hulpverlening.

  • Lerend vermogen: cliënt heeft een beperkt lerend vermogen.

  • Belastbaarheid: cliënt is belastbaar

  • De eventuele onderliggende problematiek bij de cliënt is stabiel van aard.

Omgevingskenmerken

Er is geen sprake van risico voor de veiligheid van de cliënt en/of de omgeving.

Het netwerk van de cliënt kan zowel neutraal als bevorderend zijn voor het functioneren van de cliënt.

Aard van de ondersteuning

De cliënt heeft behoefte aan begeleiding gericht op toezien, onderhouden en behouden.

De ondersteuning is meestal planbaar.

Vaak is voor een langdurige periode enige ondersteuning nodig.

Het te verwachten rendement van de inzet van begeleiding is gemiddeld.

Beoogde inzet

De indicatie is maximaal één uur per week.

 

Individuele Begeleiding Behoudgericht 2 (IBB-2)

Matige problematiek, weinig mogelijkheden tot verbetering, primair behoudgericht

Cliëntkenmerken

Deze cliëntgroep heeft matige problematiek, waarbij ondersteuning nodig is op twee tot vijf leefgebieden. De verwachting is dat er weinig of geen ontwikkeling in de situatie van de cliënt kan worden bereikt.

  • Zelfinzicht: heeft inzicht in eigen problematiek, maar herkent niet altijd wanneer het nodig is hulp te vragen.

  • Motivatie: cliënt is beperkt gemotiveerd en heeft problemen bij het initiëren van taken. Cliënt staat open voor hulpverlening.

  • Lerend vermogen: cliënt heeft een beperkt lerend vermogen. Het lukt niet of heel langzaam om te ontwikkelen naar een hogere mate van zelfstandigheid.

  • Belastbaarheid: cliënt is wisselend tot beperkt belastbaar.

  • De eventuele onderliggende problematiek bij de cliënt is stabiel of fluctuerend van aard.

Omgevingskenmerken

Er is sprake van een laag tot gemiddeld risico voor de veiligheid van de cliënt en/of de omgeving.

Cliënt heeft een klein netwerk of netwerk is niet steunend.

Aard van de ondersteuning

De cliënt heeft behoefte aan begeleiding gericht op toezien, onderhouden en behouden.

De ondersteuning is meestal planbaar.

Vaak is voor een langdurige periode ondersteuning nodig.

Het te verwachten rendement van de inzet van begeleiding is gemiddeld.

Beoogde inzet

De indicatie is minimaal één en maximaal drie uur per week, gemiddeld twee uur per week.

 

Individuele Begeleiding Behoudgericht 3 (IBB-3)

Matige tot zware problematiek, weinig mogelijkheden tot verbetering, primair behoudgericht

Cliëntkenmerken

Deze cliëntgroep heeft matig tot zware problematiek, waarbij ondersteuning nodig is op drie tot zes leefgebieden. De verwachting is dat er weinig of geen ontwikkeling in de situatie van de cliënt kan worden bereikt.

  • Zelfinzicht: heeft beperkt tot geen inzicht in eigen problematiek en herkent vaak niet wanneer het nodig is hulp te vragen.

  • Motivatie: cliënt is beperkt gemotiveerd en heeft problemen bij het initiëren van complexe en soms ook eenvoudige taken. Cliënt staat niet altijd open voor hulpverlening.

  • Lerend vermogen: cliënt heeft een beperkt tot zeer beperkt lerend vermogen.

  • Belastbaarheid: cliënt is beperkt belastbaar.

  • De eventuele onderliggende problematiek van de cliënt is stabiel, fluctuerend of acuut van aard.

Omgevingskenmerken

Er is sprake van een gemiddeld tot eventueel hoog risico voor de veiligheid van de cliënt en/of de omgeving.

Het netwerk van de cliënt kan zowel als beperkend als bevorderend zijn voor het functioneren van de cliënt.

Aard van de ondersteuning

De cliënt heeft behoefte aan begeleiding gericht op toezien, stimuleren en behouden, waarbij ook overname nodig kan zijn.

De ondersteuning is meestal planbaar maar begeleiding moet op afstand beschikbaar zijn.

Vaak is voor een langdurige periode ondersteuning nodig.

Het te verwachten rendement van de inzet van begeleiding is gemiddeld.

Beoogde inzet

De indicatie is minimaal drie en maximaal vijf uur per week, gemiddeld vier uur per week.

 

Individuele Begeleiding Behoudgericht 4 (IBB-4)

Zware problematiek, weinig mogelijkheden tot verbetering, primair behoudgericht

Cliëntkenmerken

Deze cliëntgroep heeft zware problematiek op vrijwel alle leefgebieden waarbij sprake is van een hoog risico voor zichzelf of voor de omgeving. De verwachting is dat er geen of weinig ontwikkeling in de situatie van de cliënt kan worden bereikt.

  • Zelfinzicht: heeft beperkt inzicht in eigen problematiek en herkent meestal niet wanneer het nodig is hulp te vragen.

  • Motivatie: cliënt is beperkt gemotiveerd en heeft problemen bij het initiëren van complexe en soms ook eenvoudige taken.

  • Lerend vermogen: cliënt heeft een beperkt tot zeer beperkt lerend vermogen.

  • Belastbaarheid: cliënt is beperkt belastbaar.

  • De eventuele onderliggende problematiek van de cliënt is stabiel, fluctuerend of acuut van aard. Er is sprake van een meer complex ziektebeeld. De cliënt kan zorgmijdend zijn, wispelturig in gedrag en overlastgevend zijn. Cliënt heeft een moeizame relatie met hulpverlening.

Omgevingskenmerken

Er is sprake van een hoog risico voor de veiligheid van de cliënt en/of de omgeving.

Het netwerk van de cliënt kan zowel als beperkend als bevorderend zijn voor het functioneren van de cliënt.

Aard van de ondersteuning

De cliënt heeft behoefte aan begeleiding gericht op toezien, stimuleren en aanleren, waarbij ook overname nodig is.

De ondersteuning is zowel planbaar als niet planbaar.

Vaak is voor een langdurige periode ondersteuning nodig.

Het te verwachten rendement van de ruime inzet van begeleiding is gemiddeld.

Beoogde inzet

De indicatie is minimaal vijf uur begeleiding per week, gemiddeld acht uur per week.

Bijlage 2.Indicatieprofielen dagbesteding

 

Dagbesteding Ontwikkelgericht 1 (DBO 1)

Doel: ontwikkelen van vaardigheden van de cliënt

Cliëntkenmerken

Deze cliëntgroep heeft behoefte aan ontwikkelingsgerichte begeleiding ten aanzien van werk/school/daginvulling, gericht op doorgroei naar een hoger niveau van functioneren.

  • Zelfinzicht: heeft inzicht in eigen problematiek en herkent meestal wanneer het nodig is hulp te vragen.

  • Motivatie: cliënt is gemotiveerd en staat open voor hulpverlening.

  • Belastbaarheid: de cliënt is beperkt belastbaar of heeft naast de dagbesteding nog een andere invulling van de week.

  • Lerend vermogen: cliënt heeft een lerend vermogen.

  • De eventuele onderliggende problematiek bij de cliënt is stabiel van aard, maar kan eventueel fluctuerend zijn.

Omgevingskenmerken

Er is geen sprake van risico voor de veiligheid van de cliënt en/of de omgeving.

Het netwerk van de cliënt kan zowel beperkend, neutraal als bevorderend zijn voor het functioneren van de cliënt.

Aard van de ondersteuning

De cliënt heeft behoefte aan begeleiding gericht op toezien, stimuleren en aanleren. Er is vaak sprake van een arbeidsmatig karakter van de dagbesteding.

Vaak is voor een beperkte periode ondersteuning nodig om de doorgroei te realiseren.

Het te verwachten rendement van de begeleiding is gemiddeld tot hoog.

Beoogde inzet

De indicatie is minimaal één en maximaal vier dagdelen per week

 

Dagbesteding Ontwikkelgericht 2 (DBO 2)

Doel: ontwikkelen van vaardigheden van de cliënt

Cliëntkenmerken

Deze cliëntgroep heeft behoefte aan ontwikkelingsgerichte begeleiding ten aanzien van werk/school/daginvulling, gericht op doorgroei naar een hoger niveau van functioneren.

  • Zelfinzicht: heeft inzicht in eigen problematiek en herkent meestal wanneer het nodig is hulp te vragen.

  • Motivatie: cliënt is gemotiveerd en staat open voor hulpverlening.

  • Belastbaarheid: de cliënt is gemiddeld tot goed belastbaar.

  • Lerend vermogen: cliënt heeft een lerend vermogen.

  • De eventuele onderliggende problematiek bij de cliënt is meestal stabiel van aard, maar kan eventueel fluctuerend zijn.

Omgevingskenmerken

Er is geen sprake van risico voor de veiligheid van de cliënt en/of de omgeving.

Het netwerk van de cliënt kan zowel beperkend, neutraal als bevorderend zijn voor het functioneren van de cliënt

Aard van de ondersteuning

De cliënt heeft behoefte aan begeleiding gericht op toezien, stimuleren en aanleren. Er is vaak sprake van een arbeidsmatig karakter van de dagbesteding.

Vaak is voor een beperkte periode ondersteuning nodig om de doorgroei te realiseren.

Het te verwachten rendement van de begeleiding is gemiddeld tot hoog.

Beoogde inzet

De indicatie is minimaal vijf en maximaal negen dagdelen per week.

 

Dagbesteding Behoudgericht 1 (DBB-1)

Doel: behouden van vaardigheden, ontlasting mantelzorg

Cliëntkenmerken

Deze cliëntgroep heeft behoefte aan begeleiding ten aanzien van werk/school/daginvulling, waarbij behoud van vaardigheden en/of de ontlasting van de mantelzorg centraal staan. De verwachting is dat er geen ontwikkeling in de situatie van de cliënt kan worden bereikt.

  • Zelfinzicht: heeft beperkt inzicht in eigen problematiek en herkent vaak niet wanneer het nodig is hulp te vragen.

  • Motivatie: cliënt is beperkt of gemiddeld gemotiveerd.

  • Belastbaarheid: de cliënt is beperkt belastbaar.

  • Lerend vermogen: cliënt heeft weinig of geen lerend vermogen.

  • De eventuele onderliggende problematiek bij de cliënt kan stabiel en eventueel fluctuerend zijn.

Omgevingskenmerken

Er kan sprake zijn van risico voor de veiligheid van de cliënt en/of de omgeving.

Het netwerk is beperkend, neutraal of bevorderend, waarbij overbelasting van het netwerk de aanleiding kan zijn voor inzet van dagbesteding.

Aard van de ondersteuning

De cliënt heeft behoefte aan structuur biedende begeleiding, gericht op toezien en stimuleren.

Er is voor een langdurige periode ondersteuning nodig.

Het te verwachten rendement van de begeleiding is gemiddeld.

Beoogde inzet

De indicatie is minimaal één en maximaal vier dagdelen per week

 

Dagbesteding Behoudgericht 2 (DBB2)

Doel: behouden van vaardigheden, ontlasting mantelzorg

Cliëntkenmerken

Deze cliëntgroep heeft behoefte aan begeleiding ten aanzien van werk/school/daginvulling, waarbij behoud van vaardigheden en/of de ontlasting van de mantelzorg centraal staan. De verwachting is dat er geen ontwikkeling in de situatie van de cliënt kan worden bereikt.

  • Zelfinzicht: heeft beperkt zicht op de eigen problematiek en herkent vaak niet wanneer het nodig is hulp te vragen.

  • Motivatie: cliënt is beperkt of gemiddeld gemotiveerd.

  • Belastbaarheid: de cliënt is gemiddeld tot goed belastbaar.

  • Lerend vermogen: cliënt heeft weinig of geen lerend vermogen.

  • De eventueel onderliggende problematiek bij de cliënt kan stabiel, eventueel fluctuerend of acuut van aard zijn.

Omgevingskenmerken

Er kan sprake zijn van risico voor de veiligheid van de cliënt en/of de omgeving.

Het netwerk is beperkend, neutraal of bevorderend, waarbij overbelasting van het netwerk de aanleiding kan zijn voor extra inzet van dagbesteding.

Aard van de ondersteuning

De cliënt heeft behoefte aan structuur biedende begeleiding, gericht op toezien en stimuleren.

Er is voor een langdurige periode ondersteuning nodig.

Het te verwachten rendement van de begeleiding is gemiddeld.

Beoogde inzet

De indicatie is minimaal vijf en maximaal negen dagdelen per week.

Bijlage 3.Aandachtspunten per leefgebied

PERSOONLIJK FUNCTIONEREN

Problematiek

geen

licht

matig

zwaar

Zelfbeeld

 
 
 

Zelfinzicht (o.a. inschatten gevaar voor zichzelf)

 
 
 
 

Omgaan met veranderingen

 
 
 
 

Begrijpen consequenties (korte/lange termijn)

 
 
 
 

Keuzes maken/besluiten nemen

 
 
 
 

Grenzen aangeven (eigen)

 
 
 
 

Hulpvraag formuleren

 
 
 
 

Impulsiviteit (sociale regels, geen risico zien)

 
 
 
 

Emotieregulatie (overspoelen, uitbarsten, driftbuien)

 
 
 
 

Angsten (incl. spanning, zenuwen, nerveus, bang)

 
 
 
 

Stemmingsproblemen (somber, wisselingen, uitbundig)

 
 
 
 

Teruggetrokken/eenzaam/verdrietig

 
 
 
 

Luidruchtig opstandig

 
 
 
 

Agressie verbaal/fysiek (dreigen, vloeken, vechten)

 
 
 
 

Zelfbeschadigend gedrag

 
 
 
 

Dwanghandelingen (herhaling van gedragingen)

 
 
 
 

SOCIAAL FUNCTIONEREN

Problematiek

geen

licht

matig

zwaar

Beïnvloedbaar

 
 
 
 

Inleven in de ander

 
 
 
 

Grenzen aangeven (o.a., gevaar voor de ander)

 
 
 
 

Afspraken nakomen

 
 
 
 

Functioneren binnen gezin/familie

 
 
 
 

Duidelijkheid omtrent wel/geen contact met familie

 
 
 
 

Vrienden maken

 
 
 
 

Vriendschappen behouden

 
 
 
 

Contact met personen die schadelijk zijn

 
 
 
 

Verkering/relatie

 
 
 
 

Vangnet

 
 
 
 

Overlast

 
 
 
 

GEZONDHEID EN ZELFZORG

Problematiek

geen

licht

matig

zwaar

Eten (verantwoord, bereiden)

 
 
 
 

Wassen (verzorgd uiterlijk, geur)

 
 
 
 

Aankleden (schone kleding)

 
 
 
 

Slapen (in- doorslapen, wakker worden, dag-nachtritme)

 
 
 
 

Voldoende beweging/sport

 
 
 
 

Voorkomen van ziekten

 
 
 
 

Beheer medicatie

 
 
 
 

Afspraken zorgprofessionals (huisarts, specialist, begeleider)

 
 
 
 

Seksuele gezondheid (incl. veilig vrijen)

 
 
 
 

VERPLAATSEN EN VERVOER

Problematiek

geen

licht

matig

zwaar

Deelnemen aan het verkeer

 
 
 
 

Gebruikmaken eigen vervoermiddel (o.a. fiets, auto)

 
 
 
 

Route bepalen

 
 
 
 

Gebruikmaken van openbaar vervoer

 
 
 
 

WONEN

Problematiek

geen

licht

matig

zwaar

Onderhoud woning/tuin

 
 
 
 

Overlast (o.a. geluid, stank, spullen)

 
 
 
 

Veiligheid

 
 
 
 

Contact met eigenaar van de woning

 
 
 
 

REGIE BIJ HET HUISHOUDEN

Problematiek

geen

licht

matig

zwaar

Licht- en zwaar, huishoudelijke activiteiten,

wasverzorging, boodschappen en bereiden maaltijden

 
 
 
 

DAGBESTEDING (SCHOOL/WERK)

Problematiek

geen

licht

matig

zwaar

Evenwichtig dag- en nachtritme

 
 
 
 

Structuur

 
 
 
 

Aansturing (zelfstandigheid, zelfactivering)

 
 
 
 

Zinvolle invulling

 
 
 
 

School/werk passend bij interesse

 
 
 
 

Maken van keuzes voor de toekomst

 
 
 
 

Aanwezigheid

 
 
 
 

Op tijd komen

 
 
 
 

Accepteren autoriteit

 
 
 
 

Groepsgeschiktheid

 
 
 
 

Taalbeheersing

 
 
 
 

VRIJE TIJD

Problematiek

geen

licht

matig

zwaar

Zelfstandigheid

 
 
 
 

Interesses

 
 
 
 

Zinvolle invulling (hobby’s)

 
 
 
 

Sport

 
 
 
 

Groepsgeschiktheid

 
 
 
 

FINANCIEN/ADMINISTRATIE

Problematiek

geen

licht

matig

zwaar

Omgaan met betaal- communicatiemiddelen

 
 
 
 

Formulieren invullen

 
 
 
 

Leefgeld/zakgeld/inkomen

 
 
 
 

Overzicht (financiën en administratie op orde)

 
 
 
 

JUSTITIE

Problematiek

geen

licht

matig

zwaar

Stelen/vandalisme

 
 
 
 

Geweld

 
 
 
 

Heling/oplichting

 
 
 
 

Taakstraf

 
 
 
 

Boetes

 
 
 
 

VERSLAVING

Problematiek

geen

licht

matig

zwaar

Roken

 
 
 
 

Alcohol

 
 
 
 

Softdrugs

 
 
 
 

Harddrugs (incl. anabolen)

 
 
 
 

Gamen

 
 
 
 

Telefoon/social media

 
 
 
 

Seks/porno

 
 
 
 

Bijlage 3 Perceel- en productomschrijvingen Begeleiding

Algemene productbeschrijvingen

Begeleiding Individueel (BGI)

Begeleiding individueel voor volwassenen kan voor elke grondslag worden ingezet. De begeleiding wordt geïndiceerd in uren per week. Begeleiding individueel is gericht op het ondersteunen en verbeteren van zelfredzaamheid en participatie met betrekking tot een of meer van de volgende levensgebieden:

  • 1.

    Persoonlijk functioneren

  • 2.

    Sociaal functioneren

  • 3.

    Gezondheid en zelfzorg

  • 4.

    Verplaatsen en vervoer

  • 5.

    Wonen

  • 6.

    Regie bij huishouden7

  • 7.

    Dagbesteding (werk/school)

  • 8.

    Vrije tijd

  • 9.

    Financiën/administratie

  • 10.

    Justitie

  • 11.

    Verslaving

De inzet begeleiding individueel moet in alle gevallen leiden tot een op cliëntniveau meetbaar resultaat, dat door de gemeentelijke toegang is geformuleerd (zie paragraaf 5 van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Leudal 2024).

Bij het afgeven van de toewijzing zullen gemeenten per resultaat op cliëntniveau het type activiteiten inschatten. De 3 groepen van activiteiten zijn:

1. Toezien: cliënt kan activiteiten zelf uitvoeren maar heeft instructies/aansturing nodig.

2. Helpen: cliënt kan deze activiteit slechts met moeite zelf uitvoeren, hij heeft hulp en een steuntje in de rug nodig.

3. Overnemen: cliënt kan ook met ondersteuning de activiteit niet uitvoeren. Iemand anders neemt het over.

Algemene richtinggevende uitgangspunten zijn dat:

  • Wanneer de begeleiding gericht is op het bieden van dagstructuur, als cliënt dit niet (meer) zelfstandig kan, is begeleiding groep de aangewezen leveringsvorm van begeleiding.

  • Wanneer de begeleiding gericht is op het één of meerdere keren per week bieden van hulp bij het doornemen van de dag- of weekstructuur en de ondersteuning niet gericht is op het daadwerkelijk bieden van die dagstructuur, is individuele begeleiding de meest aangewezen leveringsvorm.

  • Wanneer er sprake is van (medische, psychische, psychosociale) contra-indicaties voor begeleiding in groepsverband, kunnen de activiteiten in de vorm van individuele begeleiding worden geboden.

  • Op basis van de te behalen resultaten kunnen individuele begeleiding en begeleiding in groepsverband gecombineerd zijn aangewezen.

Let op

  • Persoonlijke verzorging kan alleen worden geboden indien de Wet langdurige zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet (Zvw) hierin niet voorliggend zijn. Dit betreft begeleiding van de persoonlijke verzorging. Het gaat bij persoonlijke verzorging niet om het daadwerkelijk wassen en aankleden van de cliënt, maar om de begeleiding hierbij. Het gaat dus om cliënten die zichzelf wel kunnen wassen en aankleden en dergelijke, maar daartoe aangespoord moeten worden door de begeleider omdat ze een regieprobleem hebben. Dit betekent dat de aanspraak op persoonlijke verzorging verband houdt met de zelfredzaamheid en in het verlengde ligt van begeleiding.

  • Begeleiding is niet bedoeld ter vervanging van behandeling op basis van de Zvw en/of ter overbrugging als iemand op de wachtlijst staat voor behandeling vanuit de Zvw.

  • De begeleiding is niet primair gericht op het activeren richting werk, onderwijs of het vinden van een betaalde baan. Mocht een cliënt hiervoor in aanmerking komen, signaleert de aanbieder dit bij de gemeente.

  • Begeleiding in groepsverband is voorliggend op individuele begeleiding als hetzelfde doel wordt beoogd en er geen contra-indicaties bestaan tegen het functioneren in een groep.

  • De aanbieder is niet zelf de verhuurder van de woning/kamer van de cliënt.8

  • Ondersteuning wordt zoveel mogelijk geboden in de nabijheid/eigen woning van de cliënt.

  • Ondersteuning vindt plaats volgens het gedachtegoed positieve gezondheid.

  • De aanbieder is ervoor verantwoordelijk dat ondersteuning zoveel als mogelijk planbaar is. Waar nodig leert de cliënt om de ondersteuningsvraag uit te stellen en/of worden handvaten aangereikt voor situaties waarin de cliënt een directe ondersteuningsvraag heeft.

Begeleiding Groep (BGG)

Begeleiding groep kan voor elke grondslag binnen een perceel worden ingezet. De begeleiding groep wordt geïndiceerd in dagdelen per week. Dit product kan in een perceel worden ingezet, of kan worden ingezet naast een toewijzing voor beschermd wonen. Tevens kan begeleiding groep ter overbrugging van een wachtlijst voor begeleiding in de GGZ of in de Wlz worden toegepast.

Begeleiding groep moet altijd gericht zijn het bevorderen en behoud van de zelfredzaamheid en/of participatie. Begeleiding kan zich ook richten op ontlasting van de mantelzorg als dit ten goede komt aan de betreffende cliënt en leidt tot versterking en/of in stand houding van de mantelzorg. In dat geval is sprake van respijtzorg.

Er is een grote diversiteit aan begeleiding groep mogelijk vanuit een drietal subdoelstellingen:

  • 1.

    isolement voorkomen

  • 2.

    zinvolle tijdsbesteding bieden

  • 3.

    maatschappelijke participatie/diensten bevorderen

Per perceel zijn specifieke doelen van toepassing. Bij het afgeven van de toewijzing zal de gemeente per resultaat op cliëntniveau het type activiteiten inschatten. De drie groepen van activiteiten zijn:

1. Toezien: cliënt kan activiteiten zelf uitvoeren maar heeft instructies/aansturing nodig.

2. Helpen: cliënt kan deze activiteit slechts met moeite zelf uitvoeren, hij heeft hulp en een steuntje in de rug nodig.

3. Overnemen: cliënt kan ook met ondersteuning de activiteit niet uitvoeren. Iemand anders neemt het over.

Algemene richtinggevende uitgangspunten zijn dat:

  • Wanneer de begeleiding gericht is op het bieden van dagstructuur is begeleiding groep de aangewezen leveringsvorm in plaats van begeleiding individueel.

  • Wanneer de begeleiding gericht is op het één of meerdere keren per week bieden van hulp bij het doornemen van de dag- of weekstructuur en de ondersteuning niet gericht is op het daadwerkelijk bieden van die dagstructuur is begeleiding individueel de meest aangewezen leveringsvorm.

  • Wanneer er sprake is van contra-indicaties (medische, psychische, psychosociale) voor begeleiding groep, kunnen de activiteiten in de vorm van begeleiding individueel worden geboden. Eén dagdeel begeleiding groep staat in die situatie niet gelijk aan vier uur begeleiding individueel, maar is afhankelijk van het ondersteuningsdoel.

  • Op basis van de te behalen resultaten kunnen begeleiding individueel en begeleiding groep gecombineerd zijn aangewezen.

Let op

  • Tijdens de begeleiding groep kan er soms ook behoefte zijn aan ondersteuning op ADL-gebied/persoonlijke verzorging. Het gaat dan bijvoorbeeld om mensen helpen met naar de wc gaan. Dit maakt integraal deel uit van het product begeleiding groep en kan niet als apart product BGI worden gedeclareerd. ADL-activiteiten gedurende de groepsbegeleiding dienen door de aanbieder te worden geborgd.

  • Het is niet toegestaan om, als er naast de groepsgewijze dagbesteding, ook begeleiding individueel is toegekend, om die begeleiding individueel in te zetten op het moment dat er ook begeleiding groep plaatsvindt.

  • Binnen begeleiding groep wordt geen therapie gegeven. Er is dan ook geen sprake van behandeling binnen de begeleiding groep.

  • De begeleiding is niet primair gericht op het activeren richting werk, onderwijs of het vinden van een betaalde baan. Mocht een cliënt hiervoor in aanmerking komen, signaleert de aanbieder dit bij de gemeente.

  • Bij een toewijzing die bestaat uit meerdere dagdelen, worden deze indien voor de cliënt noodzakelijk verdeeld over de week (bijvoorbeeld twee dagdelen worden verdeeld over maandag en woensdag en dus niet op één dag ingezet). Alleen als dit echt noodzakelijk is voor cliënt kan er sprake zijn van één dagdeel inzet per dag.

  • Uitgaande van eigen regie, kracht en verantwoordelijkheid van de cliënt, dient de cliënt in beginsel zelf te zorgen voor maaltijden. Ook het netwerk van de cliënt of de mantelzorger kan daarbij ingeschakeld worden. Immers, alle cliënten die overdag buitenshuis werken of erop uitgaan, hebben die verantwoordelijkheid. De aanbieder mag een maaltijd aanbieden en hiervoor een bijdrage vragen aan de cliënt. Deze bijdrage mag niet hoger zijn dan de kostprijs van de maaltijd.

Vervoer

Het product vervoer kan worden ingezet voor het vervoer vanuit huis naar de locatie van de begeleiding groep. Dit vervoer is alleen bestemd voor cliënten die niet op eigen kracht en/of met behulp van het eigen netwerk van en naar de locatie van de begeleiding groep kan komen. Het betreft zittend vervoer en rolstoelvervoer. Er geldt hiervoor één tarief per dag (heen- én terugrit naar en van de locatie van begeleiding groep). Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat het collectief vervoer van Omnibuzz hiervoor wordt ingezet.

Volwassenen met een toewijzing voor begeleiding groep met een grondslag somatische aandoening of beperking, psychogeriatrische aandoening of beperking, lichamelijke handicap of verstandelijke handicap. De aanbieders die begeleiding groep voor deze doelgroep leveren, zijn ook verantwoordelijk voor het leveren van het vervoer als de cliënt niet op eigen kracht of anderszins van en naar de begeleidingslocatie kan komen.

Cliënten met de grondslag psychische stoornis zijn over het algemeen in staat om zelfstandig naar de begeleidingslocatie te reizen. Aanbieders van BGG voor cliënten met de grondslag psychische stoornis zijn daarom niet verplicht om het vervoer te organiseren. Hen wordt wel de mogelijkheid geboden zich in te schrijven voor het leveren van vervoer.

Wanneer er (in uitzonderingsgevallen) voor een cliënt één dagdeel per dag is geïndiceerd, moet de aanbieder voor deze cliënt het vervoer organiseren.

Begeleiding groep vindt bij voorkeur plaats in de nabijheid van de woon- of verblijfsplaats van de cliënt.

Kortdurend verblijf

Kortdurend verblijf is het verblijf bij een aanbieder voor een afgebakende periode, bedoeld als logeeropvang. Dit kan bijvoorbeeld ingezet worden om (dreigende) overbelasting van de mantelzorger te voorkomen. Kortdurend verblijf wordt geïndiceerd in etmalen per week. Maximaal 3 etmalen per week of een aaneengesloten periode van maximaal zes weken. Er geldt een maximum van 42 etmalen per jaar. Een toewijzing wordt voor maximaal 1 jaar afgegeven.

In het kortdurend verblijf zijn de volgende zaken inbegrepen:

  • Kosten voortvloeiend uit verblijf en overnachting op een locatie van de aanbieder (waaronder bedlinnen en schoonmaak)

  • Maaltijden

  • Recreatieve activiteiten ter invulling van de dag

Exclusief:

  • Begeleiding individueel

  • Begeleiding groep

  • Vervoer van en naar de locatie, hiervoor is cliënt zelf verantwoordelijk.

  • Medische verzorging en verpleging

Wmo kortdurend verblijf onderscheidt zich van eerstelijns verblijf in die zin dat er geen sprake is van een medische noodzaak of herstel na een medische ingreep. De reden voor het verblijf ligt in het gebrek aan zelfverzorgend en zelfregelend vermogen van de cliënt. Dit is vaak aan de orde als bijvoorbeeld de mantelzorger tijdelijk wegvalt. Er kunnen echter ook andere redenen zijn om een cliënt tijdelijk elders te laten verblijven, bijvoorbeeld wanneer de mantelzorg overbelast is of dreigt te raken.

Cliënt kan zelf adequaat hulp inroepen en moet 24 uur per dag een beroep kunnen doen op zorg en ondersteuning. Het primaire doel is het tijdelijk overnemen van de zorg ter ontlasting van de gebruikelijke zorg of de mantelzorger. Het verblijf is aanvullend op het wonen in de thuissituatie.

Kortdurend verblijf betreft de mogelijkheid om ergens te logeren waar ondersteuning in de nabijheid aanwezig is en waarbij ondersteuning geboden wordt.

Persoonlijke verzorging kan alleen worden geboden indien de Wet langdurige zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet (Zvw) hierin niet voorliggend zijn.

Let op

  • Behandeling behoort niet tot kortdurend verblijf.

  • Als ondersteuning tijdens het kortdurend verblijf kan afzonderlijk begeleiding (individueel of groep) worden toegekend. Deze begeleiding maakt geen deel uit van het product kortdurend verblijf.

  • In specifieke gevallen kan het nodig zijn voor de cliënt aanvullende verzorgings- en verpleegtaken te organiseren. Deze taken vormen geen onderdeel van de Wmo. Het gaat dan bijvoorbeeld om persoonlijke zorg en verpleging (uit de Zvw).

afbeelding binnen de regeling

Perceelbeschrijvingen

In de percelen kunnen alle producten (met uitzondering van kortdurend verblijf) en alle grondslagen (met uitzondering van zintuigelijke grondslagen) voorkomen.

Perceel 1 Volwassenen met lichte/matige problematiek gericht op ontwikkeling

Binnen dit perceel is de begeleiding voor volwassenen met lichte/matige problematiek primair gericht op het realiseren van een duidelijke ontwikkeling (leren, groeien, versterken) van de mogelijkheden van de cliënt om zich (meer) zelfstandig te redden in het leven.

Volwassene met lichte/matige problematiek, die door de aard van hun beperking kortdurende ondersteuning nodig hebben. Bij deze volwassenen is er sprake van een perspectief op zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

De problematiek is licht/matig complex.

Volwassenen hebben (door een gebeurtenis) tijdelijke/kortdurende ondersteuning nodig. Ondersteuningsvragen liggen op verschillende levensgebieden. Hierbij kan gedacht worden aan:

  • Het weer op orde krijgen van de financiën;

  • Versterken van het sociaal netwerk;

  • Leren omgaan met de beperking;

  • Vinden van een passende daginvulling.

De begeleiding is gericht op ontwikkeling en herstel en er wordt gestuurd op uitstroom van ondersteuning. Het traject heeft als doel:

  • (deels) uitstroom naar voorliggend veld en/of basis- en algemene voorzieningen;

  • aanleren/versterken van vaardigheden die nodig zijn om zo zelfstandig mogelijk te functioneren en participeren;

  • zinvolle daginvulling;

  • Zo normaal en zelfstandig mogelijk leven is uiteindelijk het doel.

De toewijzing is altijd kortdurend, enkele maanden tot in principe maximaal 2 jaar. Professionals richten zich aantoonbaar op het afbouwen van ondersteuning en het normaliseren van de situatie. Zij richten zich op het samenwerken met basis- en algemene voorzieningen en andere partners c.q. aanbieders om te komen tot effectiviteit in dienstverlening en resultaten.

Perceel 2 Volwassenen met matige/zware problematiek gericht op ontwikkeling

Volwassenen met matig tot zware problematiek gericht op ontwikkeling. Het primaire doel van de begeleiding is het realiseren van een duidelijke ontwikkeling (leren, groeien, versterken) van de mogelijkheden/vaardigheden van de cliënt om zich (meer) zelfstandig te redden in het leven, in een overzichtelijke periode.

Volwassenen die vanwege matig tot zware problematiek niet in staat zijn op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van zijn sociale netwerk of gebruikmakend van basis- en algemene voorzieningen zich staande weten te houden in de samenleving. Er is bij deze doelgroep sprake van perspectief op vergroten van de zelfstandigheid en zelfredzaamheid.

Cliënten hebben matige tot zware problematiek, mogelijk op meerdere leefgebieden. Hierbij kan gedacht worden aan een ondersteuningsbehoefte op het gebied van:

  • zelfredzaamheid en het functioneren binnen het eigen sociale netwerk;

  • verminderen sociaal isolement;

  • het psychisch functioneren;

  • het voorkomen van probleemgedrag;

  • plannen en structureren.

De begeleiding biedt ondersteuningsactiviteiten gericht op ontwikkeling ten behoeve van het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

De intensiteit van de geboden ondersteuning is bij de start van de begeleiding intensief. De verwachting is dat de intensiteit van de begeleiding afneemt naarmate de cliënt vooruitgang boekt in zijn/haar zelfredzaamheid en/of participatie. Zodra de resultaten behaald zijn en er blijkt nog behoefte te zijn aan bepaalde ondersteuning, dan kan de cliënt een overstap maken naar perceel 3, of naar beschermd wonen.

De begeleiding is gericht op ontwikkeling en herstel en er wordt gestuurd op uitstroom van ondersteuning. Het traject heeft als doel:

  • (deels) uitstroom naar voorliggend veld en/of basis- en algemene voorzieningen;

  • aanleren/versterken van vaardigheden die nodig zijn om zo zelfstandig mogelijk te functioneren en participeren;

  • zinvolle daginvulling;

  • Zo normaal en zelfstandig mogelijk leven is uiteindelijk het doel.

Tevens kan vanuit dit perceel ook dagbesteding (begeleiding groep) worden ingezet voor cliënten met een toewijzing voor beschermd wonen.

De toewijzing is altijd kortdurend, enkele maanden tot in principe maximaal 2 jaar. Ondersteuning is erop gericht de inwoner zo zelfstandig mogelijk te maken, normaliseren zodra het kan: er wordt gebruik gemaakt van activiteiten in de wijk, basis- en algemene voorzieningen in de leefomgeving van de inwoners.

Perceel 3 Volwassenen gericht op behoud

Volwassenen gericht op behoud met lichte, matige tot zware problematiek. De doelgroep van dit perceel betreft volwassenen die door de aard van hun beperking langdurig ondersteuning nodig hebben. Ondersteuning is gericht op het stabiel krijgen en houden van de situatie in de eigen woonomgeving. In de praktijk kan tijdelijk geen ondersteuningsbehoefte zijn, een intensievere ondersteuningsbehoefte of juist een beperktere ondersteuningsbehoefte. Inzet van ondersteuning is sterk onderhevig aan de behoefte van de cliënt. Echter voor deze cliënten is geen noodzaak voor 24-uurs ondersteuning in de nabijheid (afbakening met de Wlz).

Het kan gaan om lichte, matige tot zware problematiek. Het kan hierbij ook gaan om beperkingen die voortvloeien uit een aandoening met een progressief karakter. De begeleiding moet leiden tot bevordering en/of behoud van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, om op die manier het zelfstandig leven en het deelnemen aan maatschappelijke verkeer met zoveel mogelijk eigen regie mogelijk te maken waar nodig en mogelijk met behulp van voorliggende voorzieningen en het eigen netwerk.

Er kan een bijkomend element van ontwikkeling aan de orde zijn. Ook gecontroleerde achteruitgang kan in bepaalde gevallen een resultaat zijn binnen dit perceel.

De toewijzing is langdurig (1 tot 5 jaar).

In sommige gevallen is het nodig dat de cliënt kan terugvallen op de aanbieder als het wat minder gaat. In deze situatie kan gebruik worden gemaakt van een laag-intensieve toewijzing qua uren en ondersteuningsmomenten. Waar nodig kan snel worden opgeschaald naar intensievere ondersteuning.

Ondersteuning is erop gericht de inwoner zo zelfstandig mogelijk te maken, normaliseren zodra het kan: er wordt gebruik gemaakt van activiteiten in de wijk, basis- en algemene voorzieningen in de leefomgeving van de inwoners.

Perceel 4 Ouderen gericht op gecontroleerde achteruitgang

Volwassenen die door ouderdom gerelateerde beperkingen lichte tot zware problematiek ervaren op het gebied van participatie en zelfredzaamheid. Hiernaast kunnen ondersteuningsbehoeften ontstaan vanuit (overbelaste of ter voorkoming van overbelaste) mantelzorgers.

De doelgroep van dit perceel betreft volwassenen die door de aard van hun beperking langdurig ondersteuning van de Wmo nodig hebben. Ondersteuning is gericht op behoud en gecontroleerde achteruitgang in de eigen woonomgeving. Inzet van ondersteuning is sterk onderhevig aan de behoefte van de cliënt (en diens mantelzorger). Echter voor deze cliënten is geen noodzaak voor 24-uurs ondersteuning in de nabijheid (afbakening met de Wlz).

De doelen en resultaten zijn:

  • Behouden van vaardigheden

  • Bieden van structuur

  • Ontlasten van de mantelzorger

De toewijzing is langdurig (1 tot 5 jaar).

Perceel 5 Kortdurend verblijf (KDV)

Kortdurend verblijf is het tijdelijk overnemen van de totale ondersteuning ter ontlasting van de mantelzorger. Zie het product kortdurend verblijf.


Noot
1

De terminologie varieert in het land. Veelgebruikte termen zijn Huishoudelijke Ondersteuning, Hulp bij het Huishouden, Huishoudelijke Hulp en Huishoudelijke Verzorging. Wij gebruiken het begrip Huishoudelijke Ondersteuning.

Noot
2

Het empirisch onderzoek is uitgevoerd in Utrecht, Amsterdam, Haarlem, Hoorn, Emmen en nog een grote gemeente (naam wordt niet genoemd omdat deze gemeente niet formeel heeft gepubliceerd, de inhoud van het onderzoek mogen we wel gebruiken t.b.v. dit normenkader). Het rapport dat we voor Utrecht hebben opgesteld, is door de CRvB als ‘deugdelijk’ bestempeld. De onderzoeken in andere gemeenten zijn op overeenkomstige wijze uitgevoerd.

Noot
3

Een uitgebreide beschrijving en toelichting op de uitgevoerde onderzoeken is desgewenst beschikbaar.

Noot
4).
Noot
5

Voorliggende oplossingen zijn alle mogelijke oplossingen die ‘voorgaan’ op een Wmo-maatwerkvoorziening.

Noot
6

ECLI:NL:CRVB:2018:819

Noot
7

Regie bij het huishouden kan ook onderdeel zijn van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden. De gemeentelijke toegang beoordeelt per individu of dit bij de begeleiding wordt opgepakt, of als aparte maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden wordt geïndiceerd.

Noot
8

Wanneer dit in uitzonderingsgevallen wel het geval is, omdat de woonsituatie voorafgaand aan dit contract is ontstaan, maakt dit onderwerp deel uit van de evaluaties en wordt toegewerkt naar een scheiding van wonen en zorg.