Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR634385
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR634385/5
Verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning gemeente Heerde 2020
Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 01-01-2025
Intitulé
Verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning gemeente Heerde 2020De raad van de gemeente Heerde;
gelezen het voorstel van het college, d.d. 12 november 2019;
gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet; en de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, en artikel 2.1.5., 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 lid 4, en 2.6.6, eerste lid van de Wmo 2015; en artikelen 3.8, tweede lid, en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015; gezien het advies van de Commissie Samenleving
overwegende dat het Rijk middels de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt; en
dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening, over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen, de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet, en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;
dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;
dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;
dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;
dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;
dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de Wmo 2015 met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving.
Besluit:
Vast te stellen de volgende verordening:
Verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning gemeente Heerde 2020.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsbepalingen
- 1.
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, de Wmo 2015, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) of de Gemeentewet.
- 2.
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- a.
algemene voorziening: Aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;
- b.
andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet of de Wmo 2015, op het gebied van zorg, onderwijs, of werk en inkomen;
- c.
bijdrage: bijdrage als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de Wmo 2015;
- d.
cliënt: de persoon conform omschrijving artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 en de jeugdige en zijn ouders conform artikel 1.1 van de Jeugdwet;
- e.
college: het college van de gemeente Heerde;
- f.
familie: familieleden van de eerste en tweede graad, zijnde ouders, kinderen, grootouders, kleinkinderen, broers en zusters;
- g.
formele hulp: ondersteuning en zorg, uitgevoerd door een persoon die beroepsmatig of bedrijfsmatig werkzaam is in deze ondersteuning en zorg, wat blijkt uit de inschrijving van de Kamer van Koophandel van hemzelf of de organisatie waarvoor hij werkzaam is en die geen familie is van de cliënt;
- h.
gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking of mensen met een behoefte aan jeugdhulp en die niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;
- i.
gezinsplan: het hulpverleningsplan betreffende de verlening van jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 en 4.1.3, van de Jeugdwet;
- j.
hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet of behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de Wmo 2015;
- k.
individuele voorziening: op de cliënt toegesneden jeugdhulp voorziening als bedoeld in artikel 7, tweede lid, die door het college in natura of bij pgb wordt verstrekt. Een individuele voorziening is niet vrij toegankelijk;
- l.
Hulp vanuit het sociale netwerk: ondersteuning en zorg die blijkens de definitie van formele hulp niet voldoet aan de voorwaarden van formele hulp;
- m.
maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:
- i.
ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen;
- ii.
ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen;
- iii.
ten behoeve van beschermd wonen en opvang;
- i.
- n.
mantelzorg: langdurige en onbetaalde zorg voortkomend uit een sociale relatie tussen personen. Het gaat hierbij om meer dan de gebruikelijke zorg die in een huishouden aan elkaar wordt geleverd;
- o.
mantelzorgcompliment: de waardering van mantelzorg door de gemeente;
- p.
mantelzorger: persoon die 18 jaar of ouder is en minimaal acht uur per week en langer dan zes maanden in het betreffende kalenderjaar mantelzorg verleend aan de zorgvrager;
- q.
melding: melding van een hulpvraag als bedoeld in artikel 4, eerste lid van de Jeugdwet of artikel 2.3.2., eerste lid van de Wmo 2015;
- r.
ondersteuningsplan: schriftelijke weergave van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 achtste lid van de Wmo 2015;
- s.
overige voorziening: overige voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Wmo 2015 en artikel 2, eerste lid van de Jeugdwet;
- t.
pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet en artikel 1.1.1 van de Wmo2015;
- u.
professional: persoon die betaalde zorg verleent aan een zorgvrager;
- v.
voordrager: persoon die een mantelzorger voordraagt voor het mantelzorgcompliment. De voordrager is altijd de zorgvrager of de professional;
- w.
voorliggende voorziening: iedere regeling of voorziening al dan niet op grond van een andere wet, waar inwoners gebruik van kunnen maken en waarmee de participatieproblemen of problemen bij het zelfstandig wonen verholpen kunnen worden;
- x.
Wmo: de Wmo 2015;
- y.
zaak: roerend hulpmiddel of woningaanpassing dat bedoeld is om beperkingen in de zelfredzaamheid of de participatie te verminderen of weg te nemen;
- z.
zorgvrager: persoon die door zijn/haar fysieke, verstandelijke of psychische beperking(en) mantelzorg ontvangt van een naaste en/of gebruik maakt van een individuele voorziening Wmo of Jeugdhulp of zorg op basis van de Wet Langdurige Zorg.
- a.
Artikel 2. Cliëntondersteuning
- 1.
Het college zorgt ervoor dat inwoners een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.
- 2.
Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger ten tijde van de melding op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning.
Artikel 3. Criteria voor een individuele en maatwerkvoorziening
- 1.
Een cliënt komt in aanmerking voor een individuele of maatwerkvoorziening als:
- a.
de cliënt op eigen kracht of met de hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden;
- b.
de cliënt geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een overige voorziening, of;
- c.
de cliënt geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere, algemeen gebruikelijke of voorliggende voorziening.
- a.
- 2.
Als het college van oordeel is dat een cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs van tevoren had kunnen voorzien en met zijn handelen had kunnen voorkomen, kan het college besluiten dat de cliënt niet in aanmerking komt voor een individuele of maatwerkvoorziening.
- 3.
Als een individuele of maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de adequate én meest goedkope voorziening.
- 4.
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten waarvoor door de cliënt na het maken van de kosten ondersteuning is aangevraagd, moet kunnen worden nagegaan of de voorziening noodzakelijk is en als adequate én meest goedkope voorziening aan te merken valt.
- 5.
Wanneer het vanwege technische afschrijving noodzakelijk is een door de gemeente toegekende voorziening te vervangen binnen de periode van 9 jaar, wordt deze automatisch door de aanbieder verstrekt.
- 6.
In het geval van door nalatigheid en/of verwijtbare veroorzaakte kosten wordt een reële bijdrage gevraagd aan de cliënt ten behoeve van het vervangen van de voorziening.
- 7.
Wanneer de cliënt geen gebruik meer maakt van een maatwerkvoorziening of woningaanpassing kan het college besluiten om de voorziening te beëindigen.
Artikel 4. Integrale bouwstenen
- 1.
De volgende individuele- of maatwerkvoorzieningen kunnen ingezet worden als Wmo- zowel als Jeugdhulp voorziening:
- a.
Crisis
- i.
Wonen/verblijf Crisis Basis
- ii.
Wonen/verblijf Crisis Hoog
- iii.
Begeleiding Crisis
- i.
- b.
Begeleiding
- i.
Begeleiding Individueel Licht
- ii.
Begeleiding Individueel Basis
- iii.
Begeleiding Individueel Complex
- i.
- c.
Begeleiding Groep
- i.
Begeleiding Groep Licht
- ii.
Begeleiding Groep Basis
- iii.
Begeleiding Groep Complex
- i.
- d.
Wonen/Verblijf (excl. Crisis)
- i.
Wonen/verblijf Individueel met begeleiding Perspectief
- ii.
Wonen/verblijf Groep met begeleiding Perspectief
- iii.
Wonen/verblijf Groep met begeleiding Intensief
- iv.
Wonen/verblijf Groep met begeleiding Duurzaam
- v.
Wonen/verblijf Groep met begeleiding Intensief – partnerplaats
- vi.
Wonen/verblijf Groep met begeleiding Intensief (scheiden wonen/zorg)
- vii.
Wonen/verblijf Groep met begeleiding Duurzaam – partnerplaats
- viii.
Wonen/verblijf groep met begeleiding Duurzaam (scheiden wonen/zorg)
- ix.
Wonen/verblijf Groep met begeleiding Perspectief – partnerplaats
- x.
Wonen/verblijf groep met begeleiding Perspectief (scheiden wonen/zorg)
- xi.
Wonen/verblijf Individueel met begeleiding Perspectief – partnerplaats
- xii.
Wonen/verblijf individueel met begeleiding perspectief (scheiden wonen/zorg)
- i.
- e.
overige integrale voorzieningen
- i.
Time-out voorziening
- ii.
Zorgcoördinatie
- iii.
Vervoer
- iv.
Vervoer Plus
- v.
Opslag kindplaats
- i.
- a.
- 2.
De tarieven behorende bij de bouwstenen zijn vastgesteld in een regionaal inkoopproces, en zijn terug te vinden in bijlage 1.
Artikel 5. Toegang (maatwerk)voorzieningen Wmo en Jeugdhulp
- 1.
Het college bepaalt met inachtneming van de artikelen 2.2.1 tot en met 2.3.5 van de Wmo 2015 bij nadere regels op welke wijze in samenspraak met de cliënt wordt vastgesteld of de cliënt voor een algemene dan wel maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.
- 2.
Het college stelt met inachtneming van artikel 2.9, onderdeel a van de Jeugdwet nadere regels met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Onderdeel van deze voorwaarden is de wijze waarop in samenspraak met de jeugdige en/of ouders de vraag om toegang tot een individuele voorziening (juridisch) wordt geformaliseerd.
- 3.
Het college bepaalt met inachtneming van artikel 2.9, onderdeel b van de Jeugdwet dat de toegang tot en het toekennen van een individuele voorziening Jeugdhulp wordt afgestemd met reeds toegekende of toe te kennen voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen.
Artikel 6. Afwijzingscriteria
Er wordt geen individuele voorziening, maatwerkvoorziening of tegemoetkoming meerkosten verstrekt indien:
- a.
de cliënt niet zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Heerde;
- b.
er een voorliggende voorziening is;
- c.
de voorziening voor de cliënt gebruikelijk is;
- d.
het gebruik van een voorziening voor de cliënt zelf of voor derden onveilig is of gezondheidsrisico’s met zich meebrengt;
- e.
de aanvraag betrekking heeft op reeds gemaakte kosten en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was;
- f.
er geen sprake is van aantoonbare meerkosten;
- g.
de maatwerkvoorziening uitsluitend therapeutische doeleinden heeft.
Artikel 7a. Inhoud beschikking
- 1.
In de beschikking tot verstrekking van een individuele of maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.
- 2.
Bij het verstrekken van een individuele of maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:
- a.
welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;
- b.
wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;
- c.
hoe de voorziening wordt verstrekt;
- d.
indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.
- a.
- 3.
Bij het verstrekken van een individuele of maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:
- a.
voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;
- b.
welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;
- c.
wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;
- d.
wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;
- e.
de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.
- a.
- 4.
Als sprake is van een door de cliënt te betalen bijdrage wordt hij daarover in de beschikking geïnformeerd.
Artikel 8. Persoonsgebonden budget
- 1.
Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de Jeugdwet of artikel 2.3.6 van de Wmo 2015.
- 2.
Onverminderd artikel 8.1.1, tweede en vierde lid van de Jeugdwet en artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de Wmo 2015 verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.
- 3.
De hoogte van een pgb:
- a.
wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld bestedingsplan voor het pgb, waarin is aangegeven;
- 1.
welke diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, de cliënt van het budget wil betrekken en;
- 2.
indien van toepassing, welke de cliënt wil betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
- 1.
- b.
wordt berekend op basis van een prijs of tarief;
- 1.
waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om tijdig veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken;
- 2.
waarbij rekening is gehouden met redelijke overheadkosten van derden van wie de cliënt diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren wil betrekken;
- 3.
waarbij, voor zover van toepassing, rekening is gehouden met de in het derde lid gestelde voorwaarden betreffende het tarief onder welke de cliënt de mogelijkheid heeft om de betreffende diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, en ;
- 4.
wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering;
- 1.
- c.
bedraagt voor een materiële maatwerkvoorziening waaronder een hulpmiddel maximaal de kosten die het college verschuldigd is aan dezelfde voorziening in natura;
- d.
bedraagt voor formele hulp niet meer dan de 100 % van de geldende gemeentelijke inkooptarieven in natura;
- e.
bedraagt voor hulp vanuit het sociale netwerk een ander tarief dan voor formele hulp. Hierbij worden de volgende tarieven aangehouden:
- i.
Als ondersteuning in de vorm van begeleiding wordt gegeven door iemand uit het sociale netwerk van de cliënt, dan wordt de hoogte van het pgb vastgesteld het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij FWG 30 van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren;
- ii.
dagbesteding niet meer dan € 5,00 per uur;
- iii.
Als ondersteuning in de vorm van huishoudelijke hulp of persoonlijke verzorging wordt gegeven door iemand uit het sociale netwerk van de cliënt, dan wordt de hoogte van het pgb vastgesteld op het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij hulp bij het huishouden van de voor de betreffende periode geldende cao VVT, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.
- v.
deeltijdverblijf, logeeropvang en respijtopvang een symbolische vergoeding van maximaal €141 per kalendermaand, en;
- i.
- a.
- 4.
De hoogte van een pgb wordt vastgesteld voor:
- a.
een zaak: op basis van de kostprijs van de zaak in natura, indien deze door het college zou zijn verstrekt en rekening houdend met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten;
- b.
huishoudelijke hulp, Begeleiding Individueel (Licht, Basis en Complex) en Begeleiding Groep (Licht, Basis en Complex), door een daartoe opgeleid persoon (in het bezit van bijzondere deskundigheid) in dienst bij een zorgaanbieder: op basis van het toepasselijke tarief per uur dat hiervoor zou worden gehanteerd voor een door de gemeente gecontracteerde aanbieder.
- c.
vervoer van en naar de dagbesteding: op basis van het tarief dat hiervoor wordt gehanteerd bij de uitvoering van de Wet langdurige zorg;
- d.
een autoaanpassing: op basis van de laagste offerte van de noodzakelijke aanpassingen blijkend uit drie aangeleverde offertes;
- a.
- 5.
Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, niet zijnde op onverplichte basis verleende maatschappelijke ondersteuning uit het sociale netwerk als bedoeld in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015, als:
- a.
het tarief of de prijs bedoeld in het derde lid, onderdeel b, onder 1, voor maatschappelijke ondersteuning, minimaal het wettelijke minimumloon bedraagt tot ten hoogste de kostprijs van de daarvoor in de betreffende situatie goedkoopste adequate in de gemeente tijdig beschikbare maatwerkvoorziening in natura als noodzakelijk is om:
- 1.
te verzekeren dat het budget de cliënt in staat stelt tijdig veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en ;
- 2.
op gepaste wijze rekening te houden met de gezinssituatie en de relevante werkervaring en kwalificaties van deze persoon.
- 1.
- b.
Voor hulp uit het sociaal netwerk in de vorm van deeltijdverblijf, logeeropvang en respijtzorg, bestaande uit onverplichte maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 kan vanuit het pgb een forfaitaire tegemoetkoming worden verstrekt van maximaal €141,00 per kalendermaand in die maanden dat ondersteuning wordt geleverd;
- c.
Tussenpersonen of belangenbehartigers worden niet uit het pgb betaald.
- a.
Artikel 9. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp
- 1.
Aanbieders die formele Wmo-hulp bieden, in natura of op basis van een pgb, voldoen kwalitatief aan hetgeen daarover is bepaald in de Wmo 2015 en in de meest recente voorwaarden voor de inkoop Wmo, zoals door het college vastgesteld.
- 2.
Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:
- a.
het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;
- b.
het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg en ondersteuning;
- c.
erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;
- d.
voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.
- a.
- 3.
Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.
Artikel 10. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
- 1.
Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan die belast is met het houden van toezicht op de algemene kwaliteitsvoorwaarden voor de inkoop Wmo, conform artikel 13 van de Wmo 2015, en de naleving van rechtmatige uitvoering van de Wmo, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van de voorziening.
- 2.
Het college wijst een toezichthouder aan die belast is met het houden van toezicht op de naleving van de rechtmatige uitvoering van de jeugdwet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van deze wet.
- 3.
Het college stelt in samenwerking met de regio nadere regels vast over de bevoegdheden van de toezichthouder voor Wmo en Jeugd.
- 4.
Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar of aan de inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.
Hoofdstuk 2. Bijzondere bepalingen Jeugdhulp
Artikel 11. Bouwstenen Jeugd
- 1.
De volgende individuele voorzieningen kunnen ingezet worden als voorziening voor Jeugdhulp (voor tarieven zie bijlage 1):
- a.
Behandeling Jeugd
- i.
Behandeling Basis
- ii.
Behandeling Hoog
- iii.
Behandeling Groep
- i.
- b.
Behandeling Jeugd-SGGZ
- i.
Behandeling Basale stoornissen
- ii.
Behandeling Stabilisatie
- iii.
Behandeling EPA
- iv.
Behandeling Jeugd GGZ - Beschikbaarheidscomponent Crisis (per traject)
- v.
Behandeling Jeugd-GGZ Diagnostiek (volumenorm 1.500 min)
- vi.
Behandeling Jeugd-GGZ Crisis (volumenorm 1.800 min)
- i.
- c.
Verblijf Jeugd
- i.
Verblijf gezinsgericht
- ii.
Verblijf Behandelgroep Jeugd
- iii.
Verblijf Driemilieu-voorziening Jeugd
- iv.
JeugdzorgPlus
- v.
Verblijf Jeugd-GGZ categorie A
- vi.
Verblijf Jeugd-GGZ categorie B
- vii.
Verblijf Jeugd-GGZ categorie C
- viii.
Verblijf Jeugd-GGZ categorie D
- ix.
Verblijf Jeugd-GGZ categorie E
- x.
Verblijf Jeugd-GGZ categorie F
- xi.
Verblijf Jeugd-GGZ categorie G
- xii.
Verblijf Jeugd-GGZ categorie H
- i.
- d.
Pleegzorg jeugd
- i.
Pleegzorg
- ii.
Pleegzorg LVB
- i.
- e.
Respijtopvang Jeugd
- i.
Respijtopvang Laag Jeugd
- ii.
Respijtopvang Basis Jeugd
- iii.
Respijtopvang Hoog Jeugd
- i.
- f.
Jeugdreclassering en Jeugdbescherming
- i.
Consultatie en advies
- ii.
Zicht op veiligheid (vrijwillig kader)
- iii.
Preventieve Jeugdbescherming
- iv.
Begeleiding tijdens Raadsonderzoek (BTR)
- v.
Nazorg
- vi.
Forza
- vii.
OTS < 1 jaar (1 stuk/maand)
- viii.
OTS > 1 jaar (1 stuk/maand)
- ix.
Voogdij + VOVO (1 stuk/maand)
- x.
Opslag bijzondere pupilkosten (1 stuk/maand)
- xi.
Reguliere JR (1 stuk/maand)
- xii.
ITB- Harde Kern (1 stuk/maand)
- xiii.
ITB - Criem (1 stuk/maand)
- xiv.
Scholings- en trainingsprogramma (STP) (1 stuk/maand)
- xv.
Gedragsbeïnvloedende maatregel advies (GBM)
- xvi.
Gedragsbeïnvloedende maatregel begeleiding (GBM) (1 stuk/maand)
- xvii.
Samenloop (1 stuk/maand)
- xviii.
Instemmingsverklaring gedragswetenschapper Jeugdzorg Plus
- i.
- g.
Dyslexie
- i.
Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) Pre-screening
- ii.
Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) Diagnostiek
- iii.
Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) Behandeling
- iv.
Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) Verlenging behandeling
- i.
- h.
overige Jeugdvoorzieningen
- i.
ADHD-zorg (traject van 1 jaar)
- ii.
Psychische en psychiatrische zorg (traject van 1 jaar)
- iii.
Landelijke expertise team (LET) jeugdbescherming
- i.
- 2.
De tarieven behorende bij de bouwstenen zijn vastgesteld in een regionaal inkoopproces, en zijn terug te vinden in bijlage 1.
Artikel 12. Vertrouwenspersoon
- 1.
Het college zorgt ervoor dat een cliënt een beroep kan doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.
- 2.
Het college informeert de cliënt dat hij zich desgewenst kan laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.
Artikel 12a
Het college voert geen controle uit op rechtmatigheid van verwijzingen van huisarts of medisch specialist dan wel jeugdarts als bedoeld in artikel 2.6 lid 1 aanhef en sub e, Jeugdwet. De raad besluit geen financiële consequenties te verbinden aan het niet-naleven van de eis dat een geldige verwijzing aanwezig dient te zijn.
Hoofdstuk 3 Bijzondere bepalingen Maatschappelijke ondersteuning
Artikel 13. Bouwstenen Wmo
- 1.
De volgende maatwerkvoorzieningen kunnen ingezet worden als Wmo voorziening (voor tarieven zie bijlage 1):
- a.
Huishoudelijke hulp
- i.
Schoon en leefbaar Huis
- ii.
Regie op gestructureerd huishouden
- i.
- b.
Persoonlijke verzorging
- c.
Begeleiding
- i.
Begeleiding duurzaam
- ii.
Begeleiding duurzaam intensief
- i.
- d.
Respijtopvang Wmo en Maatschappelijke Ondersteuning / Beschermd Wonen
- i.
Respijtopvang Thuis
- ii.
Respijtopvang Basis
- iii.
Respijtopvang Hoog
- iv.
Verpleging
- i.
- a.
- 2.
De tarieven behorende bij de bouwstenen zijn vastgesteld in een regionaal inkoopproces, en zijn terug te vinden in bijlage 1.
Artikel 14. Tegemoetkoming meerkosten
- 1.
Het college verstrekt aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.
- 2.
Een tegemoetkoming meerkosten is geen maatwerkvoorziening, zoals bedoeld wordt in de Wmo 2015.
- 3.
Het college stelt in het Besluit Jeugd en Maatschappelijke ondersteuning nadere regels ten aanzien van de tegemoetkoming meerkosten.
Artikel 15. Aanvullende criteria voor maatschappelijke opvang en beschermd huis
- 1.
In aanvulling op artikel 5, lid 1 van deze verordening kan een cliënt in aanmerking komen voor maatschappelijke opvang als hij:
- a.
feitelijk dakloos is, al dan niet voorafgaand aan opname in een (psychiatrische) kliniek of na detentie, en;
- b.
beperkt redzaam is op meerdere door het college aan te wijzen leefgebieden, en;
- c.
niet beschikt over alternatieven die de situatie van feitelijke dakloosheid kunnen opheffen.
- a.
- 2.
In aanvulling op artikel 5, lid 1 van deze verordening kan een cliënt in aanmerking komen voor beschermd wonen als:
- a.
hij psychische of psychosociale problematiek heeft, en;
- b.
er sprake is van een noodzaak tot bescherming van zichzelf of zijn omgeving, waarbij die noodzaak direct voortkomt uit de psychische of psychosociale problematiek, en; hij niet beschikt over alternatieven die de noodzaak voor beschermd wonen kunnen opheffen.
- a.
- 3.
Het college stelt nadere regels inzake toelating in de maatschappelijke opvang naar aanleiding van afspraken met andere gemeenten over wederzijdse overdracht van cliënten en inzake prioritering van doelgroepen bij de toegang tot beschermd wonen en maatschappelijke opvang.
Artikel 15a. Aanvullende criteria voor Maatschappelijke opvang
- a.
Ten aanzien van Maatschappelijk Opvang (MO) treft het college algemene voorzieningen in de vorm van dag- en nachtopvang voor diegenen die hun thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Dit dient te gebeuren met inachtneming van het Convenant Landelijke Toegankelijkheid Maatschappelijke Opvang vastgesteld bij collegebesluit van 19 november 2019 of diens rechtsopvolger.
- b.
Na toelating tot een voorziening voor MO is iedere deelnemer verplicht om zo snel als mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, deel te nemen aan een traject aan begeleiding gericht op zelfredzaamheid, participatie en uitstroom uit de opvang.
- c.
Indien de deelnemer in staat is om deel te nemen aan het traject zoals aangegeven in het vorige lid, maar dit weigert zonder een deugdelijke motivering, kan het college de toegang tot MO vanaf dat moment weigeren.
Artikel 15b. Varianten beschermd thuis
Beschermd Thuis: Beschermd wonen zoals bedoeld in de wet (intramuraal verblijf in een 7x24 uurs woonvoorziening), uitgebreid met beschermd wonen in een tussenvorm of zelfstandig in de wijk., bestaande uit de varianten:
- a.
klassiek beschermd wonen waarbij cliënten geen huur betalen (beschermd wonen zoals bedoeld in de wet);
- b.
klassiek beschermd wonen waarbij cliënten wel zelf huur betalen (ook wel scheiden van wonen en zorg);
- c.
tussenvormen van beschermd wonen waarbij cliënten huur of een vergelijkbare vergoeding voor het wonen betalen, bijvoorbeeld waarbij:
- i.
de huur (tijdelijk) wordt overgenomen door de aanbieder;
- ii.
de aanbieder een woning huurt van een woningcorporatie voor de cliënt of voor deze cliënt garant staat;
- iii.
de cliënt een woning huurt van de aanbieder;
- iv.
de cliënt op een andere manier zelfstandig woont met een beschermd wonen indicatie.
- i.
Artikel 15c. Aanvullende criteria voor Beschermd Thuis
- 1.
Het college kan de cliënt in aanmerking laten komen voor beschermd thuis indien de cliënt:
- a.
is aangewezen op een beschermde woonomgeving ter voorkoming van verwaarlozing/teloorgang, maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen;
- b.
er sprake is van complexe psychosociale en psychiatrische problematiek;
- c.
niet in staat is om zichzelf op eigen kracht te handhaven in de samenleving;
- d.
niet geholpen is met ondersteuning vanuit voorliggende en algemene voorzieningen aangevuld met ambulante maatwerkvoorzieningen al dan niet gecombineerd met respijtverblijf of een tijdelijk terugvalverblijf.
- e.
binnen redelijke termijn zichzelf weer op eigen kracht zou kunnen handhaven in de samenleving zonder beschermde woonomgeving.
- 2.
Het college kan de cliënt in aanmerking laten komen voor tijdelijk intramuraal verblijf bij een instelling waarbij er 24/7 begeleiding beschikbaar is op de locatie indien de cliënt:
- a.
niet geholpen is met reeds ingezette ambulante maatwerkvoorzieningen vanuit een beschermde woonomgeving waardoor de leefsituatie instabiel is geworden;
- b.
ADL-taken niet meer zelfstandig kan uitvoeren en de regie overgenomen moet worden;
- c.
is aangewezen op 24/7 toezicht in de nabijheid omdat verwaarlozing/teloorgang, maatschappelijk overlast of gevaar voor cliënt en anderen niet meer afgewend kan worden in de huidige leefsituatie.
Artikel 16a. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen, pgb’s en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen
- 1.
Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening Wmo of pgb Wmo, met ingang van de 1e van de maand volgend op de toekenning van de maatwerkvoorziening of het pgb, zolang de cliënt van de voorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt tot en met de laatste dag van de maand waarin van de voorziening gebruik wordt gemaakt.
- 2.
Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een bij verordening aangewezen algemene voorziening Wmo met ingang van de 1e van de maand volgend op de startdatum van het gebruik van deze voorziening tot en met de laatste dag van de maand waarin van deze voorziening gebruik wordt gemaakt.
- 3.
De bij verordening aangewezen algemene voorzieningen zijn:
- a.
Een schoon en leefbaar huis
4a. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening, pgb en voor bij verordening aangewezen algemene voorzieningen, is gelijk aan de kostprijs van de voorziening, tot ten hoogste het landelijk vastgestelde bedrag per maand (zoals bepaald in 3e lid van artikel 2.1.4 Wmo 2015 (algemene voorzieningen) en/of naar het 4e lid van art. 2.1.4a Wmo 2015 (maatwerkvoorzieningen)). Voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, geen of een lagere bijdrage verschuldigd is.
- b.
In geval van samenloop van een dienst en een zaak wordt de bijdrage geïnd op de maatwerkvoorziening die het langst loopt.
- 5.
De bijdrage is verschuldigd per maand.
- 6.
In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage verschuldigd voor de maatwerkvoorzieningen opgenomen in artikel 3.8 lid 4e en 4.d van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
- 7.
De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouders samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.
Artikel 16b. Bijdrage in de kosten van vervoer
- 1.
Collectief vraagafhankelijk vervoer is uitgesloten van de bijdrage in de kosten zoals bedoeld in artikel 16a van deze verordening. In plaats daarvan is de cliënt een ritbijdrage verschuldigd voor het gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer. De ritbijdragen zijn te vinden in bijlage 2.
- 2.
De in het eerste lid genoemde bedragen zijn conform het prijspeil 2019 en worden jaarlijks regionaal geïndexeerd. De hoogte van de indexatie is vastgelegd in de inkoopdocumenten.
- 3.
Een cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd (zoals bedoeld in artikel 16a van deze verordening) voor het gebruik van het trajectvervoer.
Hoofdstuk 4 Overige bepalingen
Artikel 17. Verhouding prijs en kwaliteit levering individuele en maatwerk-voorzieningen door derden
- 1.
Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.11 van de Jeugdwet en artikel 2.6.4 van de Wmo 2015 en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:
- a.
een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van overeenkomsten met derden; of
- b.
een reële prijs die geldt als ondergrens voor:
- i.
een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en ;
- ii.
de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.
- i.
- a.
- 2.
Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:
- a.
overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 4.1.1, tweede en derde lid, van de Jeugdwet en artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de Wmo 2015;
- b.
rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.13 van de Jeugdwet en artikel 2.6.5, tweede lid, van de Wmo 2015 tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.
- a.
- 3.
Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:
- a.
de kosten van de beroepskracht;
- b.
redelijke overheadkosten;
- c.
kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;
- d.
reis- en opleidingskosten;
- e.
indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;
- f.
overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.
- a.
- 4.
Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.
- 5.
Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid zij een overeenkomst aangaat.
- 6.
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren hulpmiddelen en overige maatwerkvoorzieningen, in ieder geval rekening met:
- a.
de marktprijs van de voorziening en
- b.
de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:
- i.
aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;
- ii.
instructie over het gebruik van de voorziening;
- iii.
onderhoud van de voorziening;
- iv.
verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.
- i.
- a.
Artikel 18. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele of maatwerkvoorzieningen en oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet of de Wmo 2015
- 1.
Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele of maatwerkvoorziening al dan niet in de vorm van een pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet of de Wmo 2015.
- 2.
Onverminderd artikel 8.1.2 van de Jeugdwet en artikel 2.3.8 van de Wmo 2015 doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening als bedoeld in artikel 2.3 of 8.1.1 van de Jeugdwet en artikel 2.3.5 of 2.3.6 van Wmo 2015.
- 3.
Onverminderd 8.1.4 van de Jeugdwet en artikel 2.3.10 van de Wmo 2015 kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening als bedoeld in artikel 2.3 of 8.1.1 van de Jeugdwet en artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de Wmo 2015 herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:
- a.
de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
- b.
de cliënt niet langer op de individuele of maatwerkvoorziening al dan niet in de vorm van een pgb is aangewezen;
- c.
de individuele of maatwerkvoorziening al dan niet in de vorm van een pgb niet meer toereikend is te achten;
- d.
de cliënt niet voldoet aan de aan de individuele of maatwerkvoorziening al dan niet in de vorm van een pgb verbonden voorwaarden, of;
- e.
de cliënt de individuele of maatwerkvoorziening al dan niet in de vorm van een pgb niet of voor een ander doel gebruikt;
- f.
de cliënt aanspraak blijkt te kunnen maken op de Wet langdurige zorg.
- a.
- 4.
Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.
- 5.
Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van het ten onrechte genoten pgb.
- 6.
Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.
Artikel 19. Opschorting betaling uit pgb
Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d, of e, van de Jeugdwet en artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de Wmo 2015.
Artikel 20. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid
Het college kan onderzoek verrichten, al dan niet steekproefsgewijs, naar het gebruik van individuele of maatwerkvoorzieningen in natura of in de vorm van een pgb met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.
Hoofdstuk 5 Klachten, medezeggenschap en waardering
Artikel 21. Klachtenregeling
- 1.
Het college behandelt klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling en aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de bepalingen van de Verordening behandeling klachten gemeente Heerde.
- 2.
Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtenregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en door het verrichten van een periodiek cliëntervaringsonderzoek.
Artikel 22. Medezeggenschap bij aanbieders
- 1.
Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.
- 2.
Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een periodiek cliëntervaringsonderzoek.
Artikel 23. Betrekken van inwoners bij beleid
- 1.
Het college betrekt inwoners van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
- 2.
Het college stelt inwoners en vertegenwoordigers van cliëntgroepenvroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
- 3.
Het college zorgt ervoor dat inwoners kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.
- 4.
Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.
Artikel 24. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
- 1.
Het mantelzorgcompliment voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente wordt jaarlijks door het college vastgesteld en heeft een waarde van maximaal €100 per mantelzorgcompliment.
- 2.
Het college stelt nadere regels over de procedure omtrent het mantelzorgcompliment.
Hoofdstuk 6 Overgangsrecht en slotbepalingen
Artikel 25 Evaluatie
Het door het college gevoerde beleid kan, naast het gebruik maken van alle overige evaluatie instrumenten, apart geëvalueerd worden.
Artikel 26. Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening als een strikte toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 27. Nadere regels
Voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van deze verordening, kan het college nadere regels stellen.
Artikel 28. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
- 1.
De Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Heerde 2019 wordt gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken.
- 2.
Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Heerde 2019, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.
- 3.
Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Heerde 2019, waarop nog niet is beslist bij het inwerking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.
- 4.
Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Heerde 2019, wordt beslist met inachtneming van de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning gemeente Heerde 2019, die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht houdt.
Artikel 29. Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2020.
Ondertekening
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering d.d. 16 december 2019.
Griffier, Voorzitter,
Bijlage 1
Bijlage 1. Tarieven bouwstenen 2019
De tarieven weergegeven in onderstaande tabel, betreffen de tarieven voor 2019. De indexering van de tarieven voor 2020 zal nog plaatsvinden. De tarieven voor 2020 zullen te vinden zijn in de regionale productcodetabel (zorgregiomijov).
Integrale producten |
||||||||
Product- naam 2019 |
Eenheid |
Frequentie |
Integraal |
Wmo |
Jeugd |
Integraal uurtarief |
Wmo uurtarief |
Jeugd uurtarief |
Begeleiding Crisis |
minuut |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
|
€1,18 |
€1,60 |
|
€70,80 |
€96,00 |
Begeleiding Groep licht |
minuut |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€0,14 |
|
|
€8,40 |
|
|
Begeleiding Groep Basis |
minuut |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€0,19 |
|
|
€11,40 |
|
|
Begeleiding Groep Complex |
minuut |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
|
€0,28 |
€0,32 |
|
€16,80 |
€19,20 |
Begeleiding Individueel Licht |
minuut |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€0,87 |
|
|
€52,20 |
|
|
Begeleiding Individueel Basis |
minuut |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€1,01 |
|
|
€60,60 |
|
|
Begeleiding Individueel Complex |
minuut |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€1,18 |
|
|
€70,80 |
|
|
Huur-betaling |
stuk |
4 weken Wmo / maand Jeugd |
|
€50,0 |
€54,17 |
|
|
|
Opslag kindplaats |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€6,85 |
|
|
|
|
|
Time-Out Voorziening |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€180,70 |
|
|
|
|
|
Vervoer |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€15,00 |
|
|
|
|
|
Vervoer Plus |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€25,00 |
|
|
|
|
|
Wonen/ verblijf Crisis Basis |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€164,12 |
|
|
|
|
|
Wonen/ verblijf Crisis Hoog |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€226,24 |
|
|
|
|
|
Wonen/ verblijf Groep met begeleiding Intensief |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€180,70 |
|
|
|
|
|
Wonen/ verblijf Groep met begeleiding Intensief – partner- plaats |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€153,30 |
|
|
|
|
|
Wonen/ verblijf Groep met begeleiding Intensief bij scheiden wonen/zorg |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€143,30 |
|
|
|
|
|
Wonen/ verblijf Groep met begeleiding Duurzaam |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€111,98 |
|
|
|
|
|
Wonen/verblijf Groep met begeleiding Duurzaam – partner- plaats |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€84,59 |
|
|
|
|
|
Wonen/ verblijf Groep met begeleiding Duurzaam bij scheiden wonen/zorg |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€74,59 |
|
|
|
|
|
Wonen/ verblijf Groep met begeleiding Perspectief |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
|
€136,72 |
€183,40 |
|
|
|
Wonen/ verblijf Groep met begeleiding Perspectief – partner- plaats |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€108,87 |
|
|
|
|
|
Wonen/ verblijf Groep met begeleiding Perspectief bij scheiden wonen/zorg |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€98,87 |
|
|
|
|
|
Wonen/ verblijf Individueel met begeleiding Perspectief |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€89,94 |
|
|
|
|
|
Wonen/ verblijf Individueel met begeleiding Perspectief – partner- plaats |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€76,84 |
|
|
|
|
|
Wonen/ verblijf Individueel met begeleiding Perspectief bij scheiden wonen/zorg |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€66,48 |
|
|
|
|
|
Zorg- coördinatie (max. 1 per week) |
stuk |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€70,80 |
|
|
|
|
|
Specifieke bouwstenen Wmo |
||||
Product- naam 2019 |
Eenheid |
Frequentie |
Wmo tarief |
Wmo uurtarief |
Huishoudelijke hulp: Schoon huis |
minuut |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€0,43 |
€25,80 |
Huishoudelijke hulp: Regie op gestructureerd huishouden |
minuut |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€0,48 |
€28,80 |
Begeleiding groep duurzaam |
minuut |
Totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€0,18 |
€10,80 |
Begeleiding groep duurzaam intensief |
minuut |
Totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€0,22 |
€13,20 |
Persoonlijke verzorging |
minuut |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€0,48 |
€28,80 |
Respijtopvang Thuis |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€155,47 |
|
Respijtopvang Basis |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€120,17 |
|
Respijtopvang Hoog |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€162,49 |
|
Specifiek bouwstenen Maatschappelijke ondersteuning / Beschermd wonen |
|||
Product- naam 2020 |
Eenheid |
Frequentie |
MO/BW tarief |
Verpleging 1,36 |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€12,34 |
Verpleging 1,45 |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€13,15 |
Verpleging 4,74 |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€43,00 |
Respijtopvang Thuis |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€155,47 |
Respijtopvang Basis |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€120,17 |
Respijtopvang Hoog |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€162,49 |
Specifieke bouwstenen Jeugd |
||||
Product- naam 2019 |
Eenheid |
Frequentie |
Tarief Jeugd |
Jeugd uurtarief |
Behandeling Jeugd GGZ - Beschikbaar- heidscomponent Crisis (per traject) |
stuk |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€703,80 |
|
ADHD-zorg kinderartsen |
stuk |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing (12 maanden) |
€277,71 |
|
Psychische en psychiatrische zorg kinderartsen |
stuk |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing (12 maanden) |
€327,07 |
|
Behandeling Basis |
minuut |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€1,46 |
€87,60 |
Behandeling Hoog |
minuut |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€1,60 |
€96,00 |
Behandeling Jeugd-GGZ Diagnostiek (volumenorm 1.500 min) |
minuut |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing (3 maanden) |
€1,79 |
€107,40 |
Behandeling Jeugd-GGZ Basale Stoornissen (volumenorm 8.000 min) |
minuut |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing (12 maanden) |
€1,77 |
€106,20 |
Behandeling Jeugd-GGZ Stabilisatie (volumenorm 10.000 min) |
minuut |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing (24 maanden) |
€1,71 |
€102,60 |
Behandeling Jeugd-GGZ EPA (volumenorm 1.200 min) |
minuut |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing (24 maanden) |
€1,88 |
€112,80 |
Behandeling Jeugd-GGZ Crisis (volumenorm 1.800 min) |
minuut |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing (2 maanden) |
€1,88 |
€112,80 |
Dyslexie pre-screening (volumenorm 60 min.) |
minuut |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€1,45 |
€87,00 |
Dyslexie Diagnostiek (volumenorm 900 min.) |
minuut |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€1,59 |
€95,40 |
Dyslexie Behandeling (volumenorm 3480 min.) |
minuut |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€1,45 |
€87,00 |
Dyslexie Verlenging behandeling (volumenorm 720 min.) |
minuut |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€1,45 |
€87,00 |
Behandeling Groep |
minuut |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€0,50 |
€30,00 |
Verblijf Jeugd-GGZ categorie A |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€146,34 |
|
Verblijf Jeugd-GGZ categorie B |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€210,91 |
|
Verblijf Jeugd-GGZ categorie C |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€241,94 |
|
Verblijf Jeugd-GGZ categorie D |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€281,19 |
|
Verblijf Jeugd-GGZ categorie E |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€347,31 |
|
Verblijf Jeugd-GGZ categorie F |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€382,65 |
|
Verblijf Jeugd-GGZ categorie G |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€504,77 |
|
Verblijf Jeugd-GGZ categorie H |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€453,30 |
|
Verblijf Gezinsgericht |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€136,56 |
|
Verblijf Behandelgroep |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€248,51 |
|
Verblijf 3-milieu |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€289,59 |
|
Pleegzorg |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€39,85 |
|
Pleegzorg LVB |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€41,58 |
|
JeugdzorgPlus |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€380,66 |
|
Respijtopvang Laag |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€151,10 |
|
Respijtopvang Basis |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€205,90 |
|
Respijtopvang Hoog |
etmaal |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€229,73 |
|
Specifieke bouwstenen Jeugdbescherming / Jeugdreclassering |
|||
Product- naam 2019 |
Eenheid |
Frequentie |
Tarief Jeugd |
OTS < 1 jaar |
stuk |
maand |
€814,48 |
OTS > 1 jaar |
|
maand |
€681,02 |
Voogdij + VOVO |
|
maand |
€477,08 |
Opslag bijzondere pupil kosten |
stuk |
maand |
€19,04 |
Reguliere JR |
stuk |
maand |
€607,09 |
ITB - Harde Kern |
stuk |
maand |
€1.386,04 |
ITB – Criem |
stuk |
maand |
€1.838,01 |
Scholings- en trainingspro- gramma (STP) |
stuk |
maand |
€1.838,01 |
Gedrags- beïnvloedende maatregel advies (GBM) |
stuk |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€1.629,32 |
Gedrags- beïnvloedende maatregel begeleiding (GBM) |
stuk |
maand |
€605,97 |
Samenloop |
stuk |
maand |
€152,33 |
Instemmings- verklaring gedragsweten- schapper (jeugdzorg plus) |
uur |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€110,40 |
Landelijke expertise team (LET) jeugd- bescherming |
stuk |
maand |
€1.702,55 |
Consultatie en advies (volumenorm 5 uur) |
uur |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing |
€99,00 |
Zicht op Veiligheid (vrijwillig kader) (volumenorm 50 uur) |
uur |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing (2 maanden) |
€99,00 |
Preventieve jeugd- bescherming (volumenorm regulier: 100 / LVB: 150 uur) |
uur |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing (regulier: 4 maanden / LVB: 6 maanden) |
€99,00 |
Begeleiding tijdens Raads- onderzoek (volumenorm 20 uur) |
uur |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing (2 maanden) |
€99,00 |
Nazorg (volumenorm 12 uur) |
uur |
totaal binnen de geldigheid van de toewijzing (2 maanden) |
€99,00 |
Forza |
stuk |
maand (3 maanden) |
€1.080,00 |
Bijlage 2. Eigen bijdragen vervoer
De tarieven weergegeven in onderstaande tabel zijn regionaal geïndexeerd en betreffen de tarieven voor 2019. De actuele tarieven zijn te vinden op plusov.
|
Dienst/product |
Eigen bijdrage |
1 |
(eenmalige) aanschaf van een vervoerspas |
€ 8,00 |
2 |
Binnen een vervoersgebied van max. 20 km om de woonplek:
|
€ 0,95 € 0,17 per km |
3 |
Binnen een vervoersgebied van 20 - 40 km om de woonplek:
|
€ 0, € 1,80 |
4 |
Meereizen sociale begeleider |
tarieven onder 1 en 2 |
5 |
Meereizen medische begeleider |
het college stelt nadere regels |
Artikelsgewijze toelichting Verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning 2020
Inleiding
Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet en de Wmo 2015. De gemeente is sinds 1 januari 2015 bestuurlijk en financieel verantwoordelijk voor de uitvoering van deze wetten.
Deze verordening vervangt de verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning 2019 per 1 januari 2020. In deze verordening zijn de relevante landelijke, regionale en lokale beleidswijzigingen doorgevoerd die in de loop van 2019 hebben plaatsgevonden.
Net als in 2019 is gekozen voor een integrale verordening, voor zowel Jeugd als maatschappelijke ondersteuning. Dit biedt de volgende voordelen:
- 1.
Het doel van de decentralisaties, namelijk komen tot een geïntegreerd beleid: “één gezin, één plan” wordt hiermee ook in juridische zin vormgegeven.
- 2.
De uitvoeringspraktijk van Jeugd en Wmo 2015 kunnen uitgaan van één kader, wat de integratie en samenwerking ondersteunt.
- 3.
Vanuit de netwerkgedachte kan een jongere soepel overgaan naar mogelijke vervolgondersteuning, zoals ambulante maatschappelijke ondersteuning of beschermd wonen.
- 4.
Waar op dit moment al eenduidig gewerkt wordt, wordt dit in deze verordening expliciet gemaakt door te kiezen voor dezelfde omschrijvingen.
Toch kan het niet anders dan dat er ook in deze verordening ruimte moet zijn voor het specifieke karakter van de Jeugdwet dan wel de Wmo 2015. In deze verordening is dan ook ruimte gemaakt voor de specifieke bepalingen van beide wetten, die ieder een eigen juridisch kader en achtergrond hebben. Dit laat onverlet dat de bedoeling van beide wetten identiek is, namelijk:
- 1.
één gezin, één plan;
- 2.
aanspreken, versterken en faciliteren van de inwoner en zijn sociale omgeving;
- 3.
ondersteunen, niet overnemen;
- 4.
aanvullend voorzieningen bieden op wat de inwoner zelf (in samenwerking van zijn sociale omgeving) al kan regelen.
Jeugdwet
De Jeugdwet maakte in 2015 onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen naar gemeenten. Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg is hierbij vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk). Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.
Wmo 2015
De Wmo 2015 maakte eveneens onderdeel uit van de bestuurlijke en – met toepassing van een budgetkorting – financiële decentralisatie naar gemeenten van een aantal taken uit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ). Deze taken zijn toegevoegd aan het takenpakket dat al bij gemeenten lag onder de ‘oude’ Wmo. Hierbij is voortgeborduurd op de weg die met de ‘oude’ Wmo al was ingezet.
Er wordt onderzocht wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de cliënt en zijn sociaal netwerk, vervolgens zal, waar nodig, de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en om zelfstandig te functioneren in de maatschappij.
Wettelijk kader
Zowel de Jeugdwet als de Wmo 2015 schrijven voor dat de gemeenteraad regels opstelt in de verordening over verschillende onderwerpen waaronder:
- -
de wijze en op basis van welke criteria een cliënt voor een maatwerkvoorziening maatschappelijke ondersteuning of individuele voorziening bij Jeugdhulp in aanmerking komt;
- -
op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;
- -
de wijze waarop inwoners, waaronder cliënten of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij de uitvoering van de wetten.
Deze en andere regels zijn in de huidige verordening geïntegreerd opgenomen.
Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan Jeugdhulp en Wmo, dat de raad op grond van artikel 2.2 van de Jeugdwet en artikel 2.1.2 van de Wmo 2015 eveneens dient vast te stellen, en het beleidsplan Maatschappelijke ondersteuning.
In het beleidsplan Jeugdhulp wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Naast preventie gaat het om het voorzien in een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van jeugdhulp en jeugdzorg: ambulante jeugd en opvoedhulp, de gesloten jeugdzorg, jeugd-ggz, ggz in het kader van het jeugdstrafrecht, residentiele voorzieningen, Veilig Thuis, Jeugdbescherming en Jeugdreclassering.
In het beleidsplan Maatschappelijke ondersteuning wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning vastgelegd.
De gemeente Heerde hecht waarde aan efficiëntie als het gaat om de uitvoering van haar beleid. Om die reden wil ze professionals zoveel mogelijk de ruimte geven om hun werk doelmatig uit te voeren en zo de transformatieopdracht van het Rijk te realiseren.
Dit leidt tot de keuze om slechts wettelijke verplichtingen in de verordening op te nemen, en werkinstructies en zienswijzen over te hevelen naar de nadere regels. Dit bevordert het werken op maat, slagvaardigheid en een efficiënte uitvoering, omdat de gewenste kaders relatief eenvoudig en met een korte doorlooptijd doorgevoerd kunnen worden.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsbepalingen
Eerste lid
Er wordt in artikel 1 gekozen om begrippen die omschreven zijn in de Jeugdwet, de Wmo 2015, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet niet te herhalen in deze verordening, daar deze begrippen door de wet reeds bindend zijn voor deze verordening.
Omwille van de toegankelijkheid en leesbaarheid van de verordening worden hieronder een aantal begrippen uit de Jeugdwet en de Wmo 2015 opgenomen.
Jeugdwet
- -
advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling: advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 4.1.1 Wmo 2015;
- -
college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerde;
- -
familiegroepsplan: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren;
- -
gecertificeerde instelling: rechtspersoon die in het bezit is van een certificaat of voorlopig certificaat als bedoeld in artikel 3.4 en die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering uitvoert;
- -
gesloten accommodatie: bouwkundige voorziening of deel van een bouwkundige voorziening met het daarbij behorende terrein, waar gesloten jeugdhulp wordt verleend;
- -
gesloten jeugdhulp: opname, verblijf en jeugdhulp in een gesloten accommodatie op basis van een machtiging als bedoeld in de artikelen 6.1.2, 6.1.3 of 6.1.4 Jeugdwet;
- -
huiselijk geweld: huiselijk geweld als bedoeld in artikel 1.1.1 Wmo 2015;
- -
jeugdgezondheidszorg: jeugdgezondheidszorg als bedoeld in artikel 1 van de Wet publieke gezondheid;
- -
jeugdhulp:
1°.ondersteuning van hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen;
2°.het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en
3°.het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht;
- -
jeugdhulpaanbieder:
1°.natuurlijke persoon die, het verband van natuurlijke personen dat of de rechtspersoon die bedrijfsmatig jeugdhulp doet verlenen onder verantwoordelijkheid van het college;
2°.solistisch werkende jeugdhulpverlener onder verantwoordelijkheid van het college;
- -
jeugdhulpverlener: natuurlijke persoon die beroepsmatig jeugdhulp verleent;
- -
jeugdige: persoon die:
1°.de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt,
2°.de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht recht is gedaan overeenkomstig de artikelen 77g tot en met 77gg van het Wetboek van Strafrecht, of
3°.de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt en ten aanzien van wie op grond van deze wet:
- -
is bepaald dat de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1°, waarvan de verlening was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, noodzakelijk is;
- -
vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar is bepaald dat jeugdhulp noodzakelijk is, of
- -
is bepaald dat na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is;
- -
jeugdreclassering: reclasseringswerkzaamheden, genoemd in artikel 77hh, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, begeleiding, genoemd in artikel 77hh, tweede lid, van dat wetboek en het begeleiden van en toezicht houden op jeugdigen die deel nemen aan een scholings- en trainingsprogramma als bedoeld in artikel 3 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, het geven van de aanwijzingen, bedoeld in artikel 12, vijfde lid, van die wet, of de overige taken die bij of krachtens de wet aan de gecertificeerde instellingen zijn opgedragen;
- -
kinderbeschermingsmaatregel: voogdij en voorlopige voogdij op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 255, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en voorlopige ondertoezichtstelling, bedoeld in artikel 257, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
- -
kindermishandeling: elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel;
- -
maatschappelijke ondersteuning: maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in Wmo 2015;
- -
opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen:
1°.psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen;
2°.beperkingen in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie in verband met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem bij een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, en
3°.een tekort aan zelfredzaamheid in verband met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking bij een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt;
- -
ouder: gezaghebbende ouder, adoptief ouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder;
- -
pleegouder: persoon die een jeugdige die niet zijn kind of stiefkind is, als behorende tot zijn gezin verzorgt en daartoe een pleegcontract als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, heeft gesloten met een pleegzorgaanbieder;
- -
pleegoudervoogd: pleegouder die tevens belast is met voogdij als bedoeld in boek 1 Burgerlijk Wetboek;
- -
pleegzorgaanbieder: jeugdhulpaanbieder die pleegzorg biedt;
- -
preventie: op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met of jeugdigen met een risico op psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking of van de ouders met of met een risico op opvoedingsproblemen;
- -
vertrouwenspersoon: persoon die jeugdigen, ouders of pleegouders op hun verzoek ondersteunt in aangelegenheden die samenhangen met de wettelijke taken en verantwoordelijkheden van het college, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling en het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling;
- -
woonplaats:
1° woonplaats als bedoeld in titel 3 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
2° ingeval de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige;
3° ingeval de woonplaats, bedoeld onder 1° en 2°, onbekend is dan wel buiten Nederland is: de plaats van het werkelijke verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag;
4° ingeval de jeugdige de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt: de woonplaats van de jeugdige, bedoeld in artikel 10 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
Wmo 2015
- -
aanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die jegens het college gehouden is een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening te leveren;
- -
algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;
- -
AMHK: advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 4.1.1 Wmo 2015;
- -
begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven.
- -
beschermd wonen: wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;
- -
cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;
- -
college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerde;
- -
gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;
- -
hulpmiddel: roerende zaak die bedoeld is om beperkingen in de zelfredzaamheid of de participatie te verminderen of weg te nemen;
- -
maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:
1°.ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,
2°.ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,
3°.ten behoeve van beschermd wonen en opvang;
- -
mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;
- -
opvang: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;
- -
participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;
- -
persoonsgebonden budget: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren en die een cliënt van derden heeft betrokken;
- -
sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;
- -
toezichthoudende ambtenaar: persoon als bedoeld in de artikelen 4.3.1, 6.1 en 6.2 Wmo 2015;
- -
vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;
- -
vertrouwenspersoon: vertrouwenspersoon als bedoeld in artikel 2.6, tweede lid, van de Jeugdwet;
- -
woningaanpassing: bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte;
- -
zaak: roerend hulpmiddelen of woningaanpassing dat bedoeld is om beperkingen in de zelfredzaamheid of de participatie te verminderen of weg te nemen.
- -
zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
Tweede lid
In het tweede lid worden de begrippen uit deze verordening nader uitgelegd. Sommige begrippen worden integraal gebruikt, zowel binnen de jeugdzorg als binnen de maatschappelijke ondersteuning. Andere begrippen zijn nog wel specifiek voor jeugd of maatschappelijke ondersteuning. In deze toelichting wordt hier nadere uitleg over gegeven.
In de begripsomschrijving zijn een aantal ‘soorten’ voorzieningen opgenomen die in alfabetische volgorde in het tweede lid zijn opgenomen. In deze toelichting worden deze begrippen samen met een aantal begrippen die in de Jeugdwet en de Wmo 2015 zijn opgenomen gezamenlijk en in samenhang toegelicht.
Voorzieningen
- -
algemene voorziening (artikel 1, tweede lid onder a.):
- -
Dit begrip is omschreven in de Wmo 2015. Een algemene voorziening is gericht op maatschappelijke ondersteuning en wordt georganiseerd en/of gefaciliteerd door de gemeente.
- -
andere voorziening (artikel 1 tweede lid onder b.): voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet of de Wmo 2015, op het gebied van zorg, onderwijs, of werk en inkomen;
- -
Een andere voorziening is niet per definitie een voorliggende voorziening. Bij een voorliggende voorziening (zie ook begripsbepaling voorliggende voorziening) moet het gaan om een voorziening waarbij aan de hulpvraag tegemoet wordt gekomen. Een andere voorziening is breder en algemener. Voorbeelden van een voorliggende voorziening zijn voorzieningen vanuit de Wet langdurige zorg, wanneer de cliënt hier een indicatie voor kan krijgen.
- -
gebruikelijke voorziening (artikel 1 tweede lid onder h.): voorheen algemeen gebruikelijke voorziening. Voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een behoefte aan jeugdhulp of maatschappelijke ondersteuning en die niet veel duurder is dan vergelijkbare producten.
- -
Dit begrip vindt zijn oorsprong binnen de Wmo 2015, waarbij goederen of ondersteuning die voor een persoon als de cliënt gebruikelijk zijn, niet wordt verstrekt als voorziening. Dit begrip wordt in deze verordening in brede zin toegepast op zowel jeugd als maatschappelijke ondersteuning. Denk in het kader van jeugdhulp bijvoorbeeld aan huiswerkbegeleiding.
- -
Om verwarring te voorkomen met het begrip algemene voorziening wordt niet langer gesproken over algemeen gebruikelijke voorziening, maar over gebruikelijke voorziening.
- -
individuele voorziening (artikel 1 tweede lid onder k.): op de cliënt toegesneden jeugdhulp voorziening als bedoeld in artikel 7, tweede lid, die door het college in natura of bij pgb wordt verstrekt. Een individuele voorziening is niet vrij toegankelijk.
- -
Individuele voorziening is het begrip voor een voorziening vanuit de Jeugdwet, net zoals maatwerkvoorziening dat is voor een voorziening vanuit de Wmo 2015.
- -
maatwerkvoorziening (artikel 1 tweede lid onder m.): op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:
1°.ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,
2°.ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,
3°.ten behoeve van beschermd wonen en opvang;
Het begrip maatwerkvoorziening is zoals hierboven opgenomen omschreven in de Wmo 2015 en betreft de voorziening die door het college op individueel niveau wordt beschikt na afronding van het onderzoek.
Maatwerkvoorziening is het begrip voor een voorziening vanuit de Wmo 2015 net zoals individuele voorziening dat is voor een voorziening vanuit de Jeugdwet.
- -
overige voorziening (artikel 1 tweede lid onder p.) : overige voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Wmo 2015 en artikel 2, eerste lid van de Jeugdwet.
Overige voorziening is een begrip dat gebruik wordt binnen de uitvoering van de Jeugdwet om die voorzieningen aan te duiden die zonder beschikking toegankelijk zijn.
- -
Voorliggende voorziening (artikel 1 tweede lid londer r.): iedere regeling of voorziening al dan niet op grond van een andere wet, waar inwoneers gebruik van kunnen maken en waarmee de participatieproblemen of problemen bij het zelfstandig wonen verholpen kunnen worden.
Wanneer er een voorliggende voorziening is waarmee aan de hulpvraag tegemoet gekomen kan worden, wordt deze voorziening niet verstrekt vanuit de Jeugdwet of de Wmo 2015.
Personen en gemeentelijke organen
- -
cliënt: de persoon conform omschrijving artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 en de jeugdige en zijn ouders conform artikel 1.1 van de Jeugdwet; Het begrip cliënt omvat zowel de personen met behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als de jeugdige en zijn ouders die behoefte hebben aan jeugdhulp.
- -
college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerde.
- -
mantelzorger: persoon die 18 jaar of ouder is en minimaal acht uur per week en langer dan zes maanden in het betreffende kalenderjaar mantelzorg verleend aan de zorgvrager.
- -
voordrager: persoon die een mantelzorger voordraagt voor het mantelzorgcompliment. De voordrager is altijd de zorgvrager of de professional.
Definities omtrent hulp
- -
hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn/haar ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de Jeugdwet of behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de Wmo 2015;
Net als het begrip cliënt wordt het begrip hulpvraag zowel voor de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als voor de behoefte aan jeugdhulp gebruikt.
- -
melding: melding van een hulpvraag als bedoeld in artikel 4, eerste lid van de Jeugdwet of artikel 2.3.2., eerste lid van de Wmo 2015;
- -
ondersteuningsplan: schriftelijke weergave van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 achtste lid van de Wmo 2015;
- -
Het ondersteuningsplan is een term die uitsluitend wordt gebruikt binnen de uitvoering van de Wmo 2015. Binnen de uitvoering van de Jeugdwet wordt dit het gezinsplan genoemd.
- -
gezinsplan: het hulpverleningsplan betreffende de verlening van jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 en 4.1.3, van de Jeugdwet;
- -
Het gezinsplan is een term die uitsluitend wordt gebruikt binnen de uitvoering van de Jeugdwet. Binnen de uitvoering van de Wmo 2015 wordt dit het ondersteuningsplan genoemd.
- -
formele hulp: ondersteuning en zorg, uitgevoerd door een persoon die beroepsmatig of bedrijfsmatig werkzaam is in deze ondersteuning en zorg, wat blijkt uit de inschrijving van de Kamer van Koophandel van hemzelf of de organisatie waarvoor hij werkzaam is en die geen familie is van de cliënt;
Het begrip formele of informele hulp (zie ook onder l.) is van belang bij het vaststellen van de tarieven voor ondersteuning of jeugdhulp. Bij verordening is vastgelegd dat voor informele hulp andere (lagere) tarieven gelden dan voor formele hulp.
Bij de definiëring is tevens toegevoegd dat wanneer familie de ondersteuning/hulp biedt dit nooit formele hulp is, ook niet als de ondersteuner wel al aan de andere voorwaarden voldoet.
- -
Hulp vanuit het sociale netwerk: ondersteuning en zorg die blijkens de definitie van formele hulp niet voldoet aan de voorwaarden van formele hulp;
- -
Zie de toelichting onder het begrip “formele hulp”.
- -
mantelzorg: langdurige en onbetaalde zorg voortkomend uit een sociale relatie tussen personen. Het gaat hierbij om meer dan de gebruikelijke zorg die in een huishouden aan elkaar wordt geleverd.
- -
mantelzorgcompliment: de waardering van mantelzorg door de gemeente.
Financiële begrippen
- 1.
bijdrage: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de Wmo 2015; De bijdrage wordt ook wel het abonnementstarief genoemd.
- 2.
pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet en artikel 1.1.1 van de Wmo;
Artikel 2 Cliëntondersteuning
Lid 1
Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4, eerste en tweede lid, van de Wmo 2015. De Wmo 2015 benadrukt dat de cliëntondersteuning voor de cliënt kosteloos is. In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kortcyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit. Deze cliëntondersteuning moet niet smal geïnterpreteerd worden als zou deze beperkt zijn tot vragen rond de Wmo 2015, maar geldt ook voor jeugdhulp, onderwijs, wonen, werk en inkomen.
Lid 2
In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2, derde lid, van de Wmo 2015 bepaald dat het college de cliënt na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van de gratis cliëntondersteuning.
Artikel 3. Criteria voor een individuele en maatwerkvoorziening
In de memorie van toelichting op artikel 2.1.3, tweede lid onder a. van de Wmo 2015 is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening. In deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 134) wordt echter aangegeven dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening op maatwerk aankomt. Gemeentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen zullen worden verstrekt. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt.
Lid 1
In dit lid wordt duidelijk gemaakt welke afwegingsfactoren het college hanteert bij toekenning van een individuele of maatwerkvoorziening. Hierbij is het voor het college van belang de mate van ‘eigen kracht’ en het al dan niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van een overige of andere voorziening, goed te beoordelen.
De Wmo 2015 is explicieter ten aanzien van het vastleggen van de criteria, maar dit laat onverlet dat deze criteria onverkort toepasselijk zijn bij het beoordelen van de individuele voorziening op grond van de Jeugdwet.
Lid 2
Om de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt te benadrukken is in het tweede lid opgenomen dat het college kan besluiten om geen individuele of maatwerkvoorziening te verstrekken als de cliënt met zijn eigen handelen een hulpvraag die hij zou kunnen voorzien, had kunnen voorkomen.
Lid 3
Het college verstrekt de adequate en tevens meest goedkope voorziening. De begrippen ‘goedkoopst’ en ‘adequaat’ moeten in onderlinge samenhang worden bekeken. Pas als er meerdere adequate voorzieningen zijn, kan de goedkoopst adequate voorziening worden gekozen.
Lid 4
Maatwerkvoorzieningen worden in de regel verstrekt voor 9 jaar. Bij de noodzakelijke vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening binnen de periode van 9 jaar, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven met uitzondering van de omstandigheden zoals genoemd in lid 4. Is de voortijdige afschrijving geheel aan de cliënt te wijten, dan wordt rekening gehouden met de door hem geheel of gedeeltelijk te betalen tegemoetkoming in de veroorzaakte kosten.
Artikel 4. Integrale bouwstenen
Uit de memorie van toelichting op de Jeugdwet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente. In de voorliggende verordening wordt deze bepaling uitgebreid naar de Wmo, en worden alle bouwstenen die zijn ingekocht voor 2019 besproken.
In artikel 3 worden de integrale bouwstenen - bouwstenen die zowel ingezet kunnen worden voor cliënten van Jeugd als cliënten van Wmo - besproken. Voor bouwstenen specifiek voor Jeugd en Wmo zie (de toelichting op) artikel 9 en artikel 11.
Bij het ontwikkelen van de productstructuur is onderscheid gemaakt in vier cliënt typen: Crisis, Intensief, Perspectief en Duurzaam. Bij de uitwerking per cliënttype wordt ingegaan op het cliëntperspectief en het hulpverlenersperspectief. De onderverdeling in cliënttypen kan een hulpmiddel zijn bij de toekenning, maar heeft geen dwingend karakter.
De diversiteit onder cliënten is groot, de onderverdeling is echter voor de meeste cliënten passend. Als de onderverdeling niet passend is, zal op basis van de zorgvraag een maatwerkproduct worden toegekend. Voor alle zorgproducten geldt dat de toegangsverlener de duur en omvang van de ondersteuning individueel, op basis van wat de cliënt nodig heeft, bepaald.
Artikel 5. Toegang (maatwerk)voorzieningen Wmo en Jeugdhulp
Lid 1
Het college stelt nadere regels op (met inachtneming van de artikelen 2.3.1. tot en met 2.3.5. van de Wmo 2015) over op de wijze waarop in samenspraak met de cliënt wordt vastgesteld of de cliënt voor een algemene dan wel maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.
In de nadere regels worden procedures besproken met betrekking tot de melding, het (voor)onderzoek, het gesprek, de verslaglegging en de aanvraag.
De keuze voor het delegeren van de procedureregels naar de nadere regels vloeit voort uit het uitgangspunt dat er zoveel mogelijk flexibiliteit moet zijn ten behoeve van een efficiënte uitvoering.
Lid 2
Het college stelt nadere regels op (met inachtneming van artikel 2.9 van de Jeugdwet) met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. In de nadere regels is bijvoorbeeld opgenomen op welke wijze in samenspraak met de jeugdige en/of zijn ouders de aanvraag voor een individuele jeugdhulpvoorziening wordt geformaliseerd.
Lid 3
In artikel 2.9, onderdeel b van de Jeugdwet is vastgelegd dat het college regels stelt over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen.
In het derde lid wordt deze verplichting gedelegeerd naar de nadere regels. In de nadere regels wordt daarbij aandacht besteedt aan eventuele samenloop van verschillende voorzieningen en wordt bekeken of er doorverwijzing nodig is naar andere domeinen (denk bijvoorbeeld aan schuldhulp) in het kader van één gezin, één plan, één regisseur.
Artikel 6. Afwijzingscriteria
In dit artikel worden de afwijzingscriteria voor een individuele voorziening maatwerkvoorziening of tegemoetkoming meerkosten weergegeven. Als aan één of meerdere van de criteria wordt voldaan wordt er in de regel geen voorziening verstrekt.
Dit artikel hangt samen met artikel 4, waarin de criteria tot verstrekking van een individuele of maatwerkvoorziening zijn vastgelegd.
Ad a.
Er wordt geen individuele voorziening, maatwerkvoorziening of tegemoetkoming meerkosten verstrekt indien de cliënt niet zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Heerde.
Dit onderdeel hangt samen met het woonplaatsbeginsel uit de Jeugdwet. Dit beginsel houdt in dat de gemeente waar de gezaghebbende ouder(s) van een jeugdige woont/wonen verplicht is om de Jeugdhulp te verstrekken. Daar waar onder a. gesproken wordt over de woonplaats in Heerde, verwijst dit naar de woonplaats van de ouders/wettelijk vertegenwoordiger(s) van de jeugdige.
Dit onderdeel hangt ook samen met de compensatieplicht uit de Wmo 2015. In artikel 2 van de Wmo is opgenomen dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen. Dit uitgangspunt geldt niet voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang. Hiervoor worden de uitgangspunten handreikingen landelijke toegang maatschappelijke opvang en beschermd wonen gevolgd.
Voor het begrip woonplaats wordt aangesloten bij het begrip woonstede uit het Burgerlijk Wetboek, namelijk het verblijf in een woning meer als zes maanden per jaar.
Ad b.
Er wordt geen individuele voorziening, maatwerkvoorziening of tegemoetkoming meerkosten verstrekt indien er een voorliggende voorziening is.
Wanneer er een voorliggende voorziening is op grond van bijvoorbeeld de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg, wordt de aanvraag voor een individuele voorziening of maatwerkvoorziening afgewezen.
Ad c.
Er wordt geen individuele voorziening, maatwerkvoorziening of tegemoetkoming meerkosten verstrekt indien de voorziening voor de cliënt gebruikelijk is.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen waarover een met de aanvrager vergelijkbare persoon, los van beperkingen of de behoefte aan jeugdhulp, zou kunnen beschikken. Hiervan is sprake als:
- 1.
de voorziening niet specifiek gericht is op mensen met een beperking al dan niet in combinatie met een behoefte aan jeugdhulp, én;
- 2.
algemeen verkrijgbaar/toegankelijk is, én;
- 3.
niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare producten/diensten met hetzelfde doel.
Algemeen gebruikelijke voorzieningen behoeven dus niet te worden verstrekt, omdat zij algemeen toegankelijk zijn. Dit beginsel wordt al tientallen jaren gehanteerd in de sociale wetgeving en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip zoals opgenomen in artikel 1 van deze verordening. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de financiële situatie van de aanvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name de financiële situatie van de aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt.
Ad d.
Er wordt geen individuele voorziening, maatwerkvoorziening of tegemoetkoming meerkosten verstrekt indien het gebruik van een voorziening voor de cliënt zelf of voor derden onveilig is of gezondheidsrisico’s met zich meebrengt.
Onder een onveilige voorziening of een voorziening die gezondheidsrisico’s met zich meebrengt, valt bijvoorbeeld de situatie dat het voor de persoon met een visuele beperking of een slecht reactievermogen niet verantwoord is gebruik te maken van een scootmobiel.
Ad e.
Er wordt geen individuele voorziening, maatwerkvoorziening of tegemoetkoming meerkosten verstrekt indien de aanvraag betrekking heeft op reeds gemaakte kosten en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.
Onder noodzakelijk wordt verstaan het treffen van een voorziening waarbij er geen ruimte voor uitstel bestond voor de aanschaf of het organiseren van de voorziening. Hierbij wordt mede betrokken het moment van melden van de cliënt in relatie tot de noodzaak van de voorziening.
Ad f.
Er wordt geen individuele voorziening, maatwerkvoorziening of tegemoetkoming meerkosten verstrekt indien er geen sprake is van aantoonbare meerkosten.
Uitgangspunt is dat inwoners met of zonder beperkingen of behoefte aan jeugdhulp kosten maken voor bepaalde zaken. Er wordt geen individuele voorziening of maatwerkvoorziening verstrekt, wanneer er geen sprake is van aantoonbare meerkosten ten opzichte van inwoners zonder beperkingen of behoefte aan jeugdhulp.
Ad g.
Er wordt geen individuele voorziening, maatwerkvoorziening of tegemoetkoming meerkosten verstrekt indien de maatwerkvoorziening uitsluitend therapeutische doeleinden heeft.
De bepaling onder g. is uitsluitend van toepassing op voorzieningen op grond van de Wmo 2015. Hier wordt aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een voorziening op therapeutische basis. Voorzieningen op therapeutische basis zijn voorzieningen die nodig zijn vanwege een behandelplan gericht op genezing of instandhouding van de gezondheid op een bepaald niveau.
Artikel 7a. Inhoud beschikking
Lid 1
Uitgangspunt van de Jeugdwet en de Wmo 2015 is een individuele of maatwerkvoorziening in natura. Indien gewenst door de cliënt bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een persoonsgebonden budget, waarbij de voorwaarden zoals gesteld in deze verordening en de nadere regels in acht worden genomen.
In het eerste lid zijn de rechten van de cliënt opgenomen. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikkingen en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen. Indien de cliënt in bezwaar en beroep wil gaan, heeft hij op grond van de Awb het recht op het indienen van een aanvraag, waarmee een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit kan worden uitgelokt. Ook de weigering, of het te lang uitblijven van een beschikking, geeft de inwoner op grond van de Awb de ingang van bezwaar en beroep.
Lid 2
Het tweede lid geeft aan welke elementen de beschikking voor een voorziening in natura ten minste moet bevatten.
Lid 3
Het derde lid geeft aan welke eisen een beschikking voor het verlenen van een pgb ten behoeve van een individuele of maatwerkvoorziening dient te bevatten.
Lid 4
Het vierde lid regelt de verplichting om de cliënt in de beschikking te informeren dat er een bijdrage verschuldigd is, als hier sprake van is.
Artikel 8. Persoonsgebonden budget
Lid 1
Het college kan op grond van artikel 8.1.1 van de Jeugdwet en artikel 2.3.6 Wmo 2015 een pgb verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan binnen de Wmo 2015 zelfs van een verplichting van het college worden gesproken. Van belang is dat een pgb alleen wordt verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd vraagt (zie Wmo 2015, artikel 2.3.6, tweede lid onder b). Met behoud van de motivatie-eis wordt geborgd dat duidelijk is dat het de beslissing van de aanvrager zelf is om een pgb aan te vragen (zie de toelichting op amendement Voortman c.s., Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 103). De motivatie-eis houdt in dat de persoon aangeeft waarvoor hij het PGB in wil zetten.
Ten aanzien van de Jeugdwet geldt in principe hetzelfde, zij het dat de motivatie-eis zwaarder is dan onder de Wmo 2015 (artikel 8.1.1 tweede lid onder b. en c.). Bij de vraag om een pgb binnen de Jeugdwet, moet de cliënt tevens motiveren, waarom hij de individuele voorziening die door een aanbieder geleverd wordt niet passend acht. Voorts is expliciet in de Jeugdwet opgenomen, dat de kwaliteit van de voorziening die de cliënt vanuit het pgb wil betrekken van goede kwaliteit moet zijn.
Lid 2
Het tweede lid geeft aan dat het in de regel niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren. Het college kan hierop een uitzondering maken wanneer achteraf na is te gaan of de voorziening waarvoor de kosten worden aangevraagd:
noodzakelijk was;
De gerealiseerde voorziening de adequate en tevens meest goedkope voorziening was.
In artikel 2.1.3, tweede lid, onder b. van de Wmo 2015 is opgenomen dat in de verordening in ieder geval de essentialia worden bepaald. Door gerechtelijke uitspraken is bepaald dat de tarieven en berekening van de hoogte van het pgb behoren tot de essentialia. Besloten is om in deze verordening deze verplichting analoog te interpreteren voor het pgb binnen de Jeugdwet en uit te werken in het derde, vierde en vijfde lid.
In de memorie van toelichting van het genoemde artikel binnen de Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.).
Lid 3
Sub a. De hoogte van het pgb wordt door het college vastgesteld aan de hand van een persoonlijk plan dat opgesteld wordt door de cliënt ten aanzien van de besteding van het toe te kennen pgb.
Sub b. De gemeente Heerde heeft in de nadere regels opgenomen wat onder redelijke overheadkosten verstaan wordt.
Sub c. Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de Wmo 2015). De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief of de prijs van de door hen gewenste aanbieder hoger ligt dan de voorziening in natura van het college. Het college weigert dan dat deel van het PGB dat boven het tarief of de prijs die door hem voor zorg in natura wordt betaald. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb. Daarbij kan gedacht worden aan vervoers- of opvangvoorzieningen.
Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg en ondersteuning in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd tot maximaal de kostprijs van de in de betreffende situatie adequate én meest goedkope voorziening van de door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura.
Sub d. Het is mogelijk om voor pgb’s ten behoeve van formele hulp door zzp’ers een percentage beschikbaar te stellen van de geldende gemeentelijke inkooptarieven in natura, omdat zzp’ers minder overheadkosten hebben dan andere aanbieders. De gemeente Heerde heeft er echter voor gekozen voor zzp’ers 100% van de geldende gemeentelijke inkooptarieven in natura beschikbaar te stellen.
Sub e. Voor pgb’s ten behoeve van informele hulp worden andere tarieven aangehouden dan voor pgb’s ten behoeve van formele hulp.
Het tarief voor individuele begeleiding (maximaal €20,00 per uur) is gebaseerd op artikel 5.22, lid 1 van de Regeling langdurige zorg. In dit lid staat beschreven dat het uit pgb te betalen bruto loon of de te betalen vergoeding aan een zorgaanbieder maximaal €20,00 per uur of per dagdeel bedraagt, tenzij de verzekerde kan aantonen dat de zorg verleend is door een formele hulpaanbieder.
De overige tarieven zijn afgeleid van het tarief voor individuele begeleiding, met uitzondering van het tarief voor hulp bij het huishouden (maximaal €12,50 per uur), dat gebaseerd is op de cao VVT 2018-2019.
Verder gelden de volgende voorwaarden waaronder een ontvanger van een pgb diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen kan ontvangen van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk. Ten eerste mag de informele aanbieder van hulp geen tarief hanteren dat hoger is dan het door het college bij de berekening van de hoogte van het pgb gehanteerde tarief (overeenkomstig het derde lid). Bovendien mogen er geen tussenpersonen of belangenbehartigers uit het pgb betaald worden.
Daarnaast is van belang dat in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34) de regering heeft aangegeven dat onder dit sociale netwerk ook mantelzorgers kunnen vallen. Wel is de regering van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers bijvoorbeeld). Hulp vanuit het sociale netwerk bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen is minder goed denkbaar. In geval ook hiervoor een pgb wordt aangevraagd is voor gemeenten van belang dat slechts een pgb wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt (artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de Wmo 2015). Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de Wmo 2015 weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt (artikel 2.3.6, derde lid, van de Wmo 2015). Met ingang van 1 januari 2018 is de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) ook van toepassing bij overeenkomsten van opdracht. Dat betekent dat bij overeenkomsten van opdracht met zorgverleners deze ten minste het minimumloon en 8% vakantiebijslag moeten verdienen. De geldende tarieven zijn te vinden op www.svb.nl/pgb. Deze wijziging heeft effect op overeenkomsten van opdracht in het pgb, met afspraken over hulp vanuit het sociale netwerk op grond van de Wmo 2015 en Jeugdwet.
Per 1 mei 2019 geldt de ministeriële regeling voor hulp vanuit het sociale netwerk (te betalen uit een pgb). De regeling maakt een tegemoetkoming en een onkostenvergoeding mogelijk voor onverplichte hulp vanuit het sociale netwerk. De gemeente Heerde kiest voor een symbolische tegemoetkoming van maximaal € 141,- euro, per kalendermaand voor deeltijdverblijf, logeeropvang en respijtzorg. In de nadere regels legt het college vast wanneer het maximumtarief geldt en in welke situaties een lager bedrag wordt uitbetaald.
Lid 4
Het college is verplicht in de verordening regels te stellen over de berekeningswijze van de hoogte van pgb’s, rekenschap gevende van het derde lid (dat de ‘essentialia’ bevat) in samenhang met het wettelijke kader. Hierbij moet onderscheid gemaakt worden tussen verschillende vormen van zorg en ondersteuning.
Lid 5
Sub a. Dit lid behoeft geen nadere toelichting.
Sub b. Dit lid behoeft geen nadere toelichting.
Sub c. Dit lid behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 9. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de Wmo 2015, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.
De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 e.v. van de Wmo 2015 en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning. De gemeente heeft ervoor gekozen de kwaliteitseisen geldende voor de Wmo tevens te hanteren voor Jeugdhulp.
Lid 1
In dit lid is vastgelegd dat formele aanbieders van Wmo-hulp en Jeugdhulp moeten voldoen aan de kwalitatieve eisen zoals die gesteld worden in de Wmo 2015 én de meest actuele voorwaarden van de inkoop Wmo. Informatie over de inkoop Wmo is terug te vinden op de website van de regionale inkoop 2019.
Lid 2
In het tweede lid zijn een aantal kwaliteitseisen nader uitgewerkt.
Lid 3
Het in dit lid genoemde jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1, eerste lid, van de Wmo 2015.
Artikel 10. Meldingsregeling calamiteiten en geweld
De meldingsregeling calamiteiten is een aanvulling op de calamiteitenregeling beveiliging van de gemeente Heerde. Deze meldingsregeling betreft om die reden geen uitbreiding van de bevoegdheden van de gemeente.
Lid 1
In artikel 5.1 van de Wmo 2015 is bepaald dat het college, personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet. De gemeente Heerde heeft ervoor gekozen tevens een toezichthoudend ambtenaar te belasten met toezicht op Jeugdhulp.
De toezichthoudend ambtena(a)r(en):
- -
is bevoegd om een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner, mits in die woning aan een cliënt een maatwerkvoorziening wordt geleverd;
- -
is bevoegd om dossiers in te zien wanneer dat voor de vervulling van zijn taak noodzakelijk is (in afwijking van de Awb, artikel 5:20, lid 2);
- -
is gehouden aan dezelfde beroeps zwijgplicht als de beroepskracht, in het geval er gegevens verstrekt zijn aan de toezichthoudend ambtenaar
Lid 2
In dit lid is vastgelegd dat de gemeente een toezichthouder kan aanwijzen die zich bezighoudt met het toezicht op een rechtmatige uitvoering van de Jeugdwet (artikel 5.11 Awb). In de Jeugdwet is, anders dan in de Wmo 2015, niet bepaald dat het college een toezichthouder moet aanwijzen. Het toezicht door de aangewezen toezichthouder ziet niet op de kwaliteit van de door de jeugdhulpaanbieders geleverde jeugdhulp. Dat toezicht is namelijk belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Veiligheid en Justitie (Hoofdstuk 9 van de Jeugdwet). Deze voeren het kwaliteitstoezicht uit binnen het samenwerkingsverband Toezicht Sociaal Domein (TSD). Voor zover de gemeente signalen ontvangt over de kwaliteit van de te leveren of geleverde zorg, stuurt de gemeente deze door naar het TSD. Het toezicht door de gemeentelijke toezichthouder Jeugd ziet o.a. op de rechtmatigheid van ingediende declaraties door jeugdhulpaanbieders en op een rechtmatige besteding van het persoonsgebonden budget door de jeugdige casu quo zijn wettelijk vertegenwoordiger. Het college stelt nadere regels vast over de taken en bevoegdheden van de gemeentelijke toezichthouder.
Lid 3
Overeenkomstig het eerste en tweede lid kan het college bij nadere regels bepalen welke verdere eisen en bevoegdheden gelden voor de toezichthoudend ambtena(a)r(en). De keuze voor het delegeren van deze zaken vloeit voort uit het algemene uitgangspunt dat er zoveel mogelijk flexibiliteit moet zijn voor een efficiënte uitvoering. Op basis hiervan stelt het college nadere regels met betrekking tot de bevoegdheden van de toezichthoudend ambtenaar.
Lid 4
Deze bepaling betreft een uitwerking van
- -
artikel 4.1.8, lid 1 van de Jeugdwet, waarin is bepaald dat de jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling onverwijld melding doen aan de toezicht belaste ambtenaar, van:
- a.
iedere calamiteit die bij de verlening van jeugdhulp of bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering heeft plaatsgevonden, en;
- b.
geweld bij de verlening van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering.
- -
de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, tweede lid, onder f van de Wmo 2015 waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 3.4, eerste lid van de Wmo 2015 is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 5.1 van de Wmo 2015, onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening:
- a.
De aanbieder doet bij de toezichthoudende ambtenaar, bedoeld in artikel 5.1 Wmo 2015, onverwijld melding van:
- i.
iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden;
- ii.
geweld bij de verstrekking van een voorziening.
Hoofdstuk 2. Bijzondere bepalingen Jeugdhulp
Artikel 11. Bouwstenen Jeugd
Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Daarnaast komt uit de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente. De wetgever geeft in de memorie van toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning zal door de gemeente of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben. Een voorziening kan een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten. Een beschrijving is gewenst omdat de wetgever gemeenten opdraagt ervoor te zorgen dat de burger zich een beeld kan vormen van de voorzieningen in het kader van jeugdhulp.
De volgende vormen van zorg- en ondersteuning producten zijn een resultaat van de inkoop 2019, en zijn uitsluitend voor jeugdigen beschikbaar:
- a.
Behandeling Jeugd
- i.
Behandeling Basis
- ii.
Behandeling Hoog
- iii.
Behandeling Groep
- b.
Behandeling Jeugd-SGGZ
- i.
Behandeling Basale stoornissen
- ii.
Behandeling Stabilisatie
- iii.
Behandeling EPA
- c.
Verblijf Jeugd
- i.
Verblijf gezinsgericht
- ii.
Verblijf Behandelgroep Jeugd
- iii.
Verblijf Driemilieu-voorziening Jeugd
- iv.
JeugdzorgPlus
- d.
Pleegzorg
- e.
Respijtopvang Jeugd
- i.
Respijtopvang Laag Jeugd
- ii.
Respijtopvang Basis Jeugd
- iii.
Respijtopvang Hoog Jeugd
- f.
Jeugdreclassering en Jeugdbescherming
- i.
Consultatie en advies
- ii.
Zicht op veiligheid (vrijwillig kader)
- iii.
Preventieve Jeugdbescherming
- iv.
Begeleiding tijdens Raadsonderzoek (BTR)
- v
Nazorg
- vi
Forza
- g
Dyslexie
- i.
Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) Pre-screening
- ii.
Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) Diagnostiek
- iii.
Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) Behandeling
- iv.
Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) Verlenging behandeling
- h.
overige Jeugdvoorzieningen
- i.
ADHD-zorg (traject van 1 jaar)
- ii.
Psychische en psychiatrische zorg (traject van 1 jaar)
De tarieven behorende bij de verschillende vormen van jeugdhulp zijn te vinden in bijlage 1 van deze verordening.
Artikel 12. Vertrouwenspersoon
In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de Jeugdwet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze nu al werkzaam is binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.
De Jeugdwet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de Jeugdwet is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven. Bij algemene maatregel van bestuur (het Uitvoeringsbesluit Jeugdwet) is een nadere uitwerking gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.
Hoofdstuk 3 Bijzondere bepalingen Maatschappelijke ondersteuning
Artikel 13. Bouwstenen Wmo
Zoals reeds besproken in de toelichting bij artikel 3 (integrale bouwstenen) en artikel 9 (bouwstenen Jeugd) beschrijft de memorie van toelichting op de Jeugdwet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente. In deze is ervoor gekozen om deze bepaling uit te breiden naar de Wmo.
De volgende vormen van zorg- en ondersteuningsproducten zijn een resultaat van de inkoop 2019, en zijn uitsluitend voor Wmo-cliënten beschikbaar:
- a.
Huishoudelijke hulp
- i.
Schoon Huis
- ii.
Regie op gestructureerd huishouden
- b.
Persoonlijke verzorging
- c.
Respijtopvang Wmo en Maatschappelijke Ondersteuning / Beschermd Wonen
- i.
Respijtopvang Thuis
- ii.
Respijtopvang Basis
- iii.
Respijtopvang Hoog
- iv.
Verpleging
De tarieven behorende bij de verschillende Wmo-voorzieningen zijn te vinden in bijlage 1 van deze verordening.
Artikel 14. Tegemoetkoming meerkosten
Lid 1
Op grond van artikel 2.1.7 van de Wmo 2015 kan het college een tegemoetkoming meerkosten verstrekken aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die om deze reden aannemelijke meerkosten hebben.
Lid 2
Omdat de tegemoetkoming geen maatwerkvoorziening is, geldt hier ook niet de verplichting om de hoogte hiervan bij verordening te regelen mede gezien het feit dat voor een tegemoetkoming geen eigen bijdrage verschuldigd is. Mocht uit onderzoek blijken dat de tegemoetkoming meerkosten geen afdoende oplossing is, dan moeten de mogelijkheden van een maatwerkvoorziening alsnog worden onderzocht.
Lid 3
De voorwaarden en hoogte van de tegemoetkoming worden beschreven in de nadere regels en het Besluit Jeugd en Maatschappelijke ondersteuning.
Artikel 15. Aanvullende criteria voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang
Lid 1 en 2
Deze aanvullende criteria voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang zijn aanvullend op de algemene criteria genoemd in artikel 5, lid 1 van deze verordening.
Lid 3
Het college stelt nadere regels wat betreft de (prioritering van doelgroepen bij de) toegang tot beschermd wonen en maatschappelijke opvang en afspraken tussen gemeenten over wederzijdse overdracht van cliënten. Omdat Apeldoorn als centrumgemeente beschermd wonen en maatschappelijke opvang gemandateerd door de regio uitvoert, zijn deze aanvullende criteria identiek voor de gehele Apeldoornse regio.
Artikel 16a. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen of pgb’s en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen
Dit artikel is opgesteld naar artikel 12 Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en pgb’s van de Model Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015.
Lid 1
Met ingang van 1 januari 2019 vallen alle maatwerkvoorzieningen Wmo onder het abonnementstarief zoals omschreven in artikel 3.8 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Een belangrijke aanleiding voor de invoering van het abonnementstarief is dat een zeer groot deel van de mensen die ondersteuning op basis van de Wmo 2015 ontvangen, eveneens het eigen risico in de Zvw vol maakt. Met de invoering van een abonnementstarief wordt de stapeling van kosten naast het eigen risico van de ZVW beperkt.
Het abonnementstarief geldt niet in de volgende gevallen:
- -
voor een rolstoelvoorziening en collectief vraagafhankelijk vervoer.
- -
voor het meerpersoonshuishouden waarvan één of meer personen nog niet de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt.
- -
wanneer de cliënt of de echtgenoot van de cliënt reeds een bijdrage betaalt voor verblijf in een instelling.
- -
wanneer de cliënt of zijn/haar echtgenoot gedurende twee of meer nachten aaneengesloten in de bijdrage periode in een instelling voor opvang verblijft.
- -
wanneer het college (na advies van een instelling voor algemeen maatschappelijk werk, de Raad voor de Kinderbescherming of het AMHK) van oordeel is dat het verschuldigd zijn van de bijdrage in de kosten kan leiden tot mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding en ontwikkeling van een minderjarige door de ouder.
- -
wanneer de cliënt de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt (m.u.v. woningaanpassing).
- -
wanneer het college van oordeel is dat er voor de vast te stellen bijdrage onvoldoende betalingscapaciteit aanwezig is bij de cliënt.
- -
wanneer het college van oordeel is dat de verschuldigdheid van de bijdrage nadelige gevolgen heeft voor de doelstellingen van een integrale dienstverlening of persoonsgerichte aanpak van een cliënt die gericht is op het zich kunnen handhaven in de samenleving, het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving blijven of de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente.
Lid 2
Vanaf 1 januari 2020 vallen ook algemene voorzieningen waarbij sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie onder het abonnementstarief. Door ook algemene voorzieningen onder het abonnementstarief te brengen, wordt het tegengaan van stapeling van kosten voor zorg beter bereikt. Niet alle algemene voorzieningen worden onder het abonnementstarief gebracht. Er zijn tal van laagdrempelige algemene voorzieningen waarbij een maandelijkse bijdrage van € 19,- niet passend is, gelet op het incidentele karakter van het gebruik. Dit zou leiden tot een ongewenste toename aan bureaucratie en administratieve lasten. Met het oog op deze overwegingen is het begrip ‘duurzame hulpverleningsrelatie’ geïntroduceerd. Om te bepalen of er sprake is van een algemene voorziening waarbij een duurzame hulpverleningsrelatie wordt aangegaan, is met name de aard van de band tussen de cliënt en hulpverlener van belang. Deze afweging wordt per voorziening gemaakt, niet per cliënt.
Bij een duurzame hulpverleningsrelatie gaat het om:
- -
algemene voorzieningen waarbij er in belangrijke mate sprake is van persoonlijke hulpverlening,
- -
waarbij arbeid verreweg de grootste kostencomponent is,
- -
waarbij de continuïteit van de band tussen cliënt en hulpverlener belangrijk is voor de ondersteuning van de cliënt
- -
waar langdurig gebruik van wordt gemaakt.
Lid 3
Op grond van artikel 2.1.4 derde lid, van de wet (Wmo 2015) heeft de gemeente Heerde, de algemene voorziening ‘een schoon en leefbaar huis’ aangewezen als voorziening waarbij sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie en die onder het abonnementstarief valt.
Lid 4
Sub a. De hoogte van de bijdrage in de kosten bedraagt €19,- per maand voor één of meerdere voorzieningen in het kader van de Wmo 2015. Dit betekent dat het aantal voorzieningen waar de persoon gebruik van maakt niet van belang is. Het bedrag van €19,- is gelijk voor ongehuwde cliënten en echtparen, en kan jaarlijks worden geïndexeerd aan de hand van de consumentenprijsindex, bij ministeriële regeling. In lijn met de bestaande regelgeving is geen eigen bijdrage verschuldigd door het meerpersoonshuishouden waarin minstens een van beide partners nog niet de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt. Zij het dat de regeling verder versoepeld is doordat daar, in tegenstelling tot voorgaande jaren, ook geen inkomens- en vermogensgrens meer aan gesteld is.
Op grond van de “Wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 inzake de bijdrage voor maatschappelijke ondersteuning en de beoordeling voor de verstrekking van de maatwerkvoorziening” (artikel 2.1.4, lid 5) kan de gemeente ervoor kiezen bepaalde doelgroepen korting te geven op de bijdrage in de kosten of uit te sluiten van de plicht tot bijdrage in de kosten. De gemeente Heerde kiest niet voor generieke uitsluiting van doelgroepen in de verordening, maar laat de mogelijkheid open om maatwerk te verrichten, voor zover dat binnen de Memorie van Toelichting van de wijziging van de Wmo 2015 inzake het abonnementstarief (Artikel I, onderdeel A, tweede lid) wordt toegestaan in de volgende gevallen:
- a.
bij onvoldoende betalingscapaciteit (als iemand wel inkomen en vermogen heeft, maar geen vrije beschikking heeft over zijn middelen). Daarbij interpreteren we het niet vrijelijk kunnen beschikken over middelen als een situatie waarin de persoon formeel onder curatele staat of onderworpen is aan enige andere vorm van budgetbeheer waardoor men geen zeggenschap meer heeft over het eigen inkomen en vermogen. In Heerde vinden we het belangrijk dat inwoners met schulden in staat worden gesteld, deze op te lossen. Het opleggen van een eigen bijdrage kan daarin contraproductief zijn. Indien het college, na advies van een inkomensconsulent of een medewerker schulddienstverlening, tot het oordeel komt dat het opleggen van een bijdrage in de kosten een contraproductieve invloed heeft op het proces van schulddienstverlening, zien wij af van het opleggen van een eigen bijdrage. Dit voor zover en zolang als de schulddienstverlening loopt.
- b.
indien het college, na advies van een instelling voor algemeen maatschappelijk werk, de Raad voor de Kinderbescherming, Stichting Veilig Thuis of CJG, van oordeel is dat de verschuldigdheid van de bijdrage kan leiden tot mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding en ontwikkeling van een minderjarige door de ouder.
- c.
in het kader van een integrale persoonsgerichte aanpak bij mensen die met politie of justitie in aanraking zijn gekomen of zorg mijden ten gevolge van een psychische beperking.
Sub b. Gemeenten kunnen meerdere hulpmiddelen en woningaanpassingen (met kostprijs) aan een burger verstrekken. In dat geval bewaken wij alleen de langst lopende kostprijs. Met langst lopende kostprijs wordt de verstrekking bedoeld waarbij het moment van volledig afbetalen het verst in de toekomst ligt. Om de langst lopende kostprijs te berekenen houdt de gemeente een ‘virtuele’ einddatum van de lopende kostprijzen bij. Hierbij kan gerekend worden met het daarvoor landelijk vastgestelde maximumtarief (in 2020 is dat € 19,00 per maand).
Lid 5
Voor uitvoering van het abonnementstarief is het berichtenverkeer via het Gegevensknooppunt uitgebreid met een module voor het CAK. Voor een landelijke uniforme uitvoering is besloten om de periode waarover inwoners een eigen bijdrage verschuldigd zijn, vast te stellen op een maand.
Lid 6
Dit lid somt de maatwerkvoorzieningen op waarvoor geen eigen bijdrage conform het abonnementstarief is verschuldigd. Indien een cliënt onder het 18e jaar een maatwerkvoorziening toegekend krijgt, is de cliënt vrijgesteld van de bijdrage in de kosten. Vanaf het bereiken van het 18e jaar wordt een bijdrage in de kosten in rekening gebracht. Dit zal in de toekenningsbeschikking kenbaar gemaakt worden.
Lid 7
Dit lid stelt vast dat de eigen bijdrage voor een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt verschuldigd is door zijn/haar wettelijke voogd. Wanneer de cliënt de leeftijd van 18 jaar bereikt, komen de bijdrage in de kosten voor rekening van de cliënt. Dit zal in de toekenningsbeschikking kenbaar worden gemaakt.
Artikel 16b. Bijdrage in de kosten van vervoer
Er worden twee vormen van vervoer onderscheiden: vraagafhankelijk vervoer en routegebonden- of trajectvervoer. Onder vraagafhankelijk vervoer wordt verstaan vervoer dat op afroep plaatsvindt en waarbij de reiziger zelf een keuze heeft in zijn ophaalmoment. Dit vervoer staat vaak tot kort voor de aanvang van de reis niet vast. Omdat de reis meestal met anderen wordt afgelegd, spreken we ook wel van collectief vraagafhankelijk vervoer. Onder routegebonden vervoer wordt verstaan het vervoer dat aan vaste routes gebonden is en waarbij de reiziger geen vrije keuze in het ophaalmoment heeft, zoals het vervoer van en naar dagbesteding en het vervoer van en naar scholen. Bij dit vervoer herhaalt dezelfde route zich en blijft het vervoer vaak voor een langere tijd in stand. Dit vervoer wordt ook wel vast vervoer of trajectvervoer genoemd. Omdat de route samen met anderen wordt afgelegd spreken we ook wel van collectief routegebonden vervoer of groepsvervoer.
Lid 1
Het collectief vraagafhankelijk vervoer kent een bijdrage in de kostensystematiek in de vorm van een ritbijdrage. Het collectief vraagafhankelijk vervoer wordt daarmee uitgesloten van de bijdrage in de kosten zoals bedoeld in artikel 16a van deze verordening. De gemeente compenseert personen voor ritten tot 20 kilometer die niet met het openbaar vervoer kunnen reizen. Om die reden geldt voor ritten tot 20 kilometer een lagere ritbijdrage van € 0,17 per kilometer (tarieven PlusOV 2019). Voor ritten van meer dan 20 kilometer tot 40 kilometer hanteren wij een hogere bijdrage van € 1,80 per kilometer (tarieven PlusOV 2019). Valys, de organisatie die namens de rijksoverheid het bovenlokaal vervoer voor inwoners met een beperking organiseert, vervoert vanaf 25 kilometer. Wanneer personen met het vraagafhankelijke vervoer van PlusOV reizen, naar een bestemming die gelegen is tussen de 20 en de 25 kilometer, dan betalen zij voor maximaal 5 kilometer een hoger tarief. Indien dit in het individuele geval tot problemen leidt, zal maatwerk uitkomst moeten bieden.
Lid 2
De ritbijdrage wordt jaarlijks in gezamenlijkheid door de regio vastgesteld en vastgelegd in het vervoerreglement van OVplus (plusov). De bedragen zijn gebaseerd op de kosten voor openbaar vervoer die een persoon maakt ongeacht of hij beperkingen heeft of niet.
Lid 3
Het trajectvervoer is een maatwerkvoorziening onder de Wmo, en valt daarmee met ingang van 1 januari 2019 onder het abonnementstarief. Om die reden is voor het traject vervoer een bijdrage in de kosten verschuldigd zoals bedoeld in artikel 16a van deze verordening en artikel 3.8 van het uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
Hoofdstuk 4 Overige bepalingen
Artikel 17. Verhouding prijs en kwaliteit levering individuele en maatwerk-voorzieningen door derden
Voor het contracteren van aanbieders van individuele voorzieningen als maatwerkvoorzieningen hebben de samenwerkende gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe, Hattem, Heerde, Lochem, Voorst en Zutphen besloten een gezamenlijk traject te doorlopen. Hiertoe hebben de gemeenten gezamenlijk de inkoop 2019 gerealiseerd.
Tussen 19 december 2017 en 8 maart 2018 hadden aanbieders de mogelijkheid om kostprijsinformatie aan te leveren aan de Zorgregio om te komen tot reële tarieven, zoals bedoeld in het besluit van 10 februari 2017, gepubliceerd in staatsblad 2017, nummer 55 Aan de kwaliteit van de voorziening en de continuïteit in de hulpverlening tussen de cliënt en de hulpverlener werden regels gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld. Op grond van de uitkomsten van dit onderzoek heeft de Zorgregio reële tarieven per zorg- en ondersteuning product vast kunnen stellen. De gehele contracteringsprocedure is digitaal beschikbaar via www.zorgregiomijov.nl.
Algemeen
De bepalingen die de Wmo 2015 stelt ten aanzien van de verhouding prijs en kwaliteit levering diensten door derden, zijn redelijkerwijs van overeenkomstige toepassing op diensten wanneer deze op grond van de Jeugdwet worden verstrekt.
Met het opnemen van dit artikel in de algemene bepalingen kiest de gemeenteraad van de gemeente Heerde ervoor om geen onderscheid in handelen te betrachten ten aanzien van levering van diensten door derden tussen de Wmo 2015 en de Jeugdwet.
Het college kan de uitvoering van de Wmo 2015, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door derden (aanbieders) laten verrichten (artikel 2.6.4, eerste lid, van de Wmo 2015). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid, van de Wmo 2015). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden en de op grond van artikel 2.6.6, tweede lid, gestelde nadere regels in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
Met artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is die nadere invulling gegeven aan de verplichting van artikel 2.6.6, eerste lid, van de Wmo 2015 om bij verordening regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Het artikel bepaalt aan welke eisen ten minste moet worden voldaan om een goede prijs-kwaliteitverhouding te borgen. Gemeenten kunnen er voor kiezen meerdere zaken hieromtrent te regelen; een uitputtende regeling is in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 niet bedoeld.
De regels hebben tot doel dat een vaste prijs of reële prijs wordt vastgesteld voor diensten die in opdracht van het college door derden worden verleend, zodat de kwaliteit en continuïteit van deze diensten kunnen worden gewaarborgd door het gemeentebestuur (artikel 2.1.1 van de Wmo 2015) en de gecontracteerde aanbieders (artikel 3.1 van de Wmo 2015).
In de inkoop 2019 is daarbij speciale aandacht besteedt aan reële tarieven voor de voorzieningen “Schoon en Leefbaar Huis” en “Regie op Gestructureerd Huishouden", in het kader van de nieuwe loonschaal voor huishoudelijke hulp.
In het artikel wordt gerefereerd aan het begrip voorziening dat op grond van artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 zowel een algemene voorziening als maatwerkvoorziening kan betekenen. Daarnaast ziet dit artikel enkel diensten als onderdeel van een voorziening. Dat betekent een beperking van de reikwijdte. De eis voor de continuïteit, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, van artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 ziet enkel op diensten die in het kader van een maatwerkvoorziening wordt geleverd. Dit volgt uit artikel 2.6.5, tweede lid, van de Wmo 2015. Voor de volledigheid wordt vermeld dat het artikel alleen toeziet op overeenkomsten die het college sluit met derden over opdrachten in het kader van de uitvoering van deze Wmo 2015. Het toekennen van een subsidiebeschikking is niet het sluiten van een overeenkomst voor een opdracht voor een dienst. Artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en artikel 20 zien dan ook niet toe op subsidies. Denk hierbij aan veelal kleine welzijnssubsidies die een gemeente verstrekt aan bewoners of vrijwilligersorganisaties. Vanzelfsprekend kan het college bij de bepaling van het toe te kennen subsidiebedrag wel gebruik maken van de genoemde kostprijselementen.
Het vaststellen van een reële prijs door het college sorteert pas effect als duidelijk is voor welk proces het college die prijs dient te gebruiken. De vastgestelde reële prijs dient daartoe zijn plaats te krijgen in de aanbestedingsprocedure en in de overeenkomst met de derde. Er moet na gunning nog een overeenkomst met de betrokken ondernemer worden gesloten. De mededeling van de gunningsbeslissing betekent immers nog niet dat een overeenkomst tot stand is gekomen (zie ook artikel 2:129 van de Aanbestedingswet 2012). Het college dient op grond van artikel 2.114, eerste lid, van de Aanbestedingswet 2012 en artikel 2.6.4, tweede lid, van de Wmo 2015, de overheidsopdracht te gunnen op grond van het criterium van de economisch meest voordelige inschrijving. Overigens kan het college in afwijking van artikel 2.114, tweede lid, van de Aanbestedingswet 2012 een overheidsopdracht niet enkel op grond van het criterium de laagste prijs gunnen (artikel 2.6.4, derde lid, van de wet). Het college moet bij het criterium “economisch meest voordelige inschrijving” in de aankondiging van de opdracht bekend maken welke nadere criteria hij toepast met het oog op de toepassing van dat criterium (artikel 2:115 van de Aanbestedingswet 2012). Die nadere criteria kunnen onder meer prijs en kwaliteit betreffen. De toepassing van het criterium “prijs” betekent dat de inschrijving met de laagste prijs het beste scoort op dat criterium. De vastgestelde reële prijs wordt opgenomen in de aankondiging of de aanbestedingsstukken als eis zodat een inschrijving geen prijs bevat die lager is dan de vastgestelde reële prijs. De vaststelling van de reële prijs betreft een besluit van het college ter voorbereiding op een privaatrechtelijke rechtshandeling (gunningsbeschikking) waartegen geen beroep kan worden ingesteld (artikel 8:3 van de Awb). De reguliere rechtsbescherming bij aanbestedingsprocedures staat uiteraard gewoon open. Aan dit besluit moet een zorgvuldige afweging ten grondslag liggen (artikel 3:4 van de Awb). De inschrijvingen die niet voldoen aan de eis van de reële prijs zijn ongeldig. Het college dient ongeldige inschrijvingen ter zijde te leggen, de betrokken ondernemers komen niet meer in aanmerking voor de gunning. Het artikel vormt dus een toetsingskader voor het gunnen van de overheidsopdracht voor maatschappelijke ondersteuning en vult deze bevoegdheden op grond van de Aanbestedingswet 2012 nader in op grond van artikelen 2.6.4 en 2.6.6 van de Wmo 2015. Het is dus van belang om de reële prijs goed en objectief te onderbouwen. Deze artikelen vormen een lex specialis ten opzichte van de algemene bevoegdheden van de Aanbestedingswet 2012. Artikel 5.4 maakt geen onderscheid tussen diensten in het kader van een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening.
Lid 1
In dit artikel wordt geregeld dat het college voor het leveren van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4. van de Wmo 2015, of een vaste prijs vaststelt of een reële prijs vaststelt die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde of die geldt als ondergrens voor de vaste prijs. In het geval het college een reële prijs vaststelt, is het mogelijk dat inschrijvers een hoger tarief dan de reële prijs neerleggen. Het is niet mogelijk een lagere prijs neer te leggen. Indien het college een vaste prijs vaststelt, dan zal het tarief voor de inschrijvers gelijk zijn aan de vaste prijs.
Lid 2
Op grond van artikel 5.4, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 dient het college voor het vaststellen van de vaste prijs of reële prijs rekening te houden met de vastgestelde kwaliteit van de dienst en de continuïteit in de relatie tussen cliënt en hulpverlener, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de Wmo 2015 en met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de Wmo 2015, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners. De invulling van de continuïteit van de hulpverleningsrelatie in financiële zin is nieuw voor de gemeenten. De aanbieder die de opdracht gegund krijgt moet overleggen met de aanbieder die de opdracht tot dan toe had uitgevoerd over de overname van personeel. De gedachte is dat overname van personeel gemakkelijker verloopt indien de gemeente een reële prijs betaalt voor de opdracht.
Lid 3
Met het derde lid van artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de regels uit de algemene maatregel van bestuur reële kostprijs Wmo 2015 wordt een vaste prijs of reële prijs nader gedefinieerd en geconcretiseerd, zodat kan worden beoordeeld of in redelijkheid de kostprijselementen zijn verdisconteerd in een reële prijs. De kostprijselementen waar het college ten minste een vaste prijs of reële prijs op moet baseren staan hierin vermeld en zijn opgenomen in het tweede en derde lid van artikel 17. Het betreft de kosten van de beroepskracht, redelijke overheadkosten, kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg, reis- en opleidingskosten, indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst en overige kostprijselementen. Voor de uitvoeringspraktijk zijn handreikingen over de normering van kostprijselementen beschikbaar die de Raad, colleges en aanbieders kunnen toepassen om te komen tot een reële prijs.
Een vaste prijs of reële prijs wordt gebaseerd op de volgende kostprijselementen:
- a.
kosten van de beroepskracht. Een beroepskracht is een natuurlijk persoon die de ondersteuning uitvoert; dit kan zowel een zelfstandige zonder personeel zijn als een werknemer), waaronder de loonkosten en overige kosten voortvloeiend uit de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst, de kosten van wettelijke verplichtingen ter zake van de arbeid en de overige kosten van wettelijke verplichtingen verbonden aan het leveren van een dienst. Het gaat hierbij onder meer om wettelijke verplichtingen als werkgever premies, wettelijke sociale verzekeringen en pensioenpremies, wettelijk verlof, wettelijke verplichtingen op het gebied van arbeidsomstandigheden en overige wettelijke verplichtingen die het leveren van de dienst met zich mee brengt. Als uitgangspunt geldt dat een aanbieder beroepskrachten inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden (de eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, zie artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de Wmo 2015). Het college zal zich dus een beeld moeten vormen van de vereiste activiteiten en de daaraan verbonden reële kosten. Het college baseert een reële prijs vervolgens op de collectieve arbeidsovereenkomsten die door de aanbieder in de betreffende sector moeten worden gehanteerd. In Nederland zijn immers bij veel aanbestedingen de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van een collectieve arbeidsovereenkomsten van toepassing en daarmee gelden de bepalingen voor alle werknemers in de betreffende sector. Als op een beroepskracht geen collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing is, omdat het bijvoorbeeld gaat om een zelfstandige zonder personeel of een buitenlandse aanbieder (Europese aanbesteding), wordt van colleges evengoed verwacht een reële kostprijs te hanteren die qua arbeidsvoorwaarden gelijk is aan de positie van een werknemer (immers de gemeente is al gebonden aan één kwaliteitsniveau) en de wijze van kostprijsopbouw te motiveren. Bij een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst kan bij een Europese aanbesteding hetzelfde niveau aan arbeidsvoorwaarden worden geëist. Immers via de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid (Waga) waarmee de Europese Detacheringsrichtlijn is omgezet in Nederlandse wetgeving, zijn de kernbepalingen van deze algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomsten ook van toepassing op gedetacheerde werknemers van dienstverleners uit andere EU-lidstaten die hier (tijdelijk) werken. Indien er geen sprake is van een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst en de werkgever geen partij is bij een afgesloten bedrijfstak-cao gelden de wettelijke minimumnormen zoals opgenomen in de Wet minimumloon en vakantiebijslag.
- b.
Naast de kosten van de beroepskracht is een reële prijs gebaseerd op directe en indirecte kostprijselementen als een redelijke mate van overheadkosten. Uit het verslag presentatie tarieven inkoop blijkt dat voor het overheadpercentage niet is gekozen voor een percentage van de loonkosten maar voor een vast bedrag per directe fte.
- c.
Verder is de reële prijs gebaseerd op een voor de sector reële mate van niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;
- d.
Reis- en opleidingskosten;
- e.
Indexatie van loon en prijs binnen een overeenkomst; en
- f.
Kosten als gevolg van gemeentelijke eisen zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen. Vanuit het oogpunt van kostenbeheersing kunnen colleges en derden afspraken maken om bepaalde kostenverhogende activiteiten die niet aan de directe dienstverlening zijn gerelateerd zoals gemeentelijke rapportageverplichtingen niet meer te doen of de administratieve lasten terug te brengen. Dergelijke afspraken tussen het college en derden kunnen een reële prijs verlagen.
Lid 4
Dit lid is niet verplicht op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en is hier opgenomen ter wille van de leesbaarheid en de samenhang van dit artikel. Het vierde lid biedt het college de mogelijkheid om geen vaste of reële prijs te bepalen op basis van de genoemde kostprijselementen maar de bepaling van de hoogte van een reële prijs over te laten aan de inschrijvende partijen. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Lid 5
Dit lid is niet verplicht op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en is hier opgenomen ter wille van de leesbaarheid en de samenhang van het hele artikel 20. Het college bepaalt met welke derde hij een overeenkomst aangaat. Hieronder wordt verstaan een aanbieder, te weten een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die jegens het college gehouden is een voorziening te leveren (zie artikel 1.1.1 van de Wmo 2015). Het overeenkomen van contracten is het primaat van het college. Het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 treedt dan ook niet in de contractvrijheid van het gemeentebestuur. Het college legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Lid 6
Dit lid specificeert dat het college bij het vaststellen van de tarieven voor door derden te leveren hulpmiddelen en overige maatwerkvoorzieningen rekening houdt met, naast de marktprijs, eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier gevraagd worden. Door middel van deze bepaling wordt verzekerd dat leveranciers geen extra kosten maken die niet gedekt worden door de tarieven.
Artikel 18. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele of maatwerkvoorzieningen en oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet of de Wmo 2015
In de verordening worden regels gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele of maatwerkvoorziening al dan niet in de vorm van de pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet en de Wmo 2015.
Aan het ‘bestrijden’ van ten onrechte ontvangen individuele en maatwerkvoorzieningen gaat een poging om dit te ‘voorkomen’ vooraf. Duidelijke informatie over enerzijds de rechten en plichten van de cliënt en anderzijds de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik spelen hierbij een belangrijke rol. Daarom is in het eerste lid een ‘informatieplicht’ voor het college opgenomen.
Het tweede, derde en vijfde lid bevatten een herhaling van hetgeen al in de tekst van de Jeugdwet en Wmo is opgenomen (artikel 8.1.2 en 8.1.4 Jeugdwet en artikel 2.3.8 en 2.3.10 Wmo 2015). Met opname van deze wettekst in de verordening wordt beoogd een compleet beeld te geven van de regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele of maatwerkvoorziening al dan niet in de vorm van een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Het vierde lid is een ‘kan’-bepaling. Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van het pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Deze bepaling is te zien als een verbijzondering van de bepaling in het derde lid, onder e dat tevens op voorzieningen in natura ziet.
In artikel 2.4.1 tot en met 2.4.4 van de Wmo 2015 zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening al dan niet in de vorm van een pgb. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen. Uit de memorie van toelichting op artikel 2.4.1 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 157) wordt duidelijk dat daarnaast de mogelijkheid blijft bestaan om maatwerkvoorzieningen terug te vorderen; ‘omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.’ De Jeugdwet kent geen materiële voorzieningen zoals hulpmiddelen en heeft deze bepalingen ten aanzien van het pgb PGB (artikel 8.1.4 Jeugdwet).
Artikel 19. Opschorting betaling uit pgb
Met deze regeling wordt uitvoering gegeven aan artikel 2.1.3, vierde lid, van de Wmo 2015, in combinatie met artikel 2, vierde lid, aanhef en onder e, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 en wordt beoogd misbruik en oneigenlijk gebruik van pgb’s te bestrijden. In bepaalde gevallen is (tijdelijke) opschorting van een betaling uit het pgb naar aanleiding van een declaratie een beter instrument dan beëindiging of weigering (op grond van artikel 2, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015) of zelfs intrekken of herzien van het verleningsbesluit (op grond van artikel 2.3.10 van de Wmo 2015). Middels opschorting kan ruimte geboden worden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij herziening van de toekenningsbeschikking.
Om deze redenen is de mogelijkheid voor het college om de SVB te verzoeken over te gaan tot opschorting aan de verordening toegevoegd. Het college kan een verzoek enkel doen als een ernstig vermoeden is gerezen dat:
- -
de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid,
- -
de cliënt niet voldoet aan de aan het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden, of
- -
de cliënt het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt.
Van de onder artikel 2 genoemde omstandigheid is ook sprake als de cliënt niet langer voldoende in staat is op eigen kracht, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren en als niet langer is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
Uiteraard moet het college het verzoek goed motiveren en – met inachtneming van de daarvoor geldende regels – de SVB van voldoende informatie voorzien op grond waarvan de SVB over kan gaan tot deugdelijke besluitvorming ten aanzien van het al dan niet nemen van een besluit tot opschorting. Verder kan er voor ten hoogste dertien weken worden opgeschort. Hierbij is aansluiting gezocht bij de termijn zoals deze ook wordt gehanteerd in artikel 4:56 van de Awb en onder de Wet langdurige zorg.
Artikel 20. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid
Deze bepaling is grotendeels een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, vierde lid, van de Wmo 2015, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015.
In deze integrale verordening wordt deze bepaling ook toegepast op voorzieningen op grond van de Jeugdwet. Het college kan al dan niet steekproefsgewijs onderzoeken of de verstrekte individuele voorzieningen of maatwerkvoorzieningen in natura en pgb worden gebruikt, respectievelijk besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze zijn verstrekt, of de besteding op een rechtmatige manier gebeurt en of de geleverde ondersteuning van goede kwaliteit is. Een onderzoek kan zowel betrekking hebben op het handelen van een cliënt of pgb-houder, als op de ondersteuningsverlening door een aanbieder. Het onderzoek kan onder meer bestaan uit: dossieronderzoek, bezoek aan de cliënt, bezoek aan de locatie waar de cliënt ondersteuning krijgt en gesprekken met de aanbieder.
Hoofdstuk 5 Klachten, medezeggenschap en waardering
Artikel 21. Klachtenregeling
De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. De gemeente Heerde beschikt ook over een dergelijke regeling.
In het eerste lid is een bepaling opgenomen over het gemeentelijke klachtrecht. Deze bepaling is niet verplicht op grond van de Jeugdwet en de Wmo 2015 en is hier opgenomen in het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met de eenvoudige bepaling van het eerste lid worden volstaan. In het tweede lid is een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.
Artikel 22. Medezeggenschap bij aanbieders
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f, van de Wmo 2015. Hierin is bepaald dat per verordening moet worden vastgelegd voor welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap vereist is. De medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder gaat daarbij over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn.
Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels over medezeggenschap geheel aan gemeenten overgelaten.
Lid 1
In het eerste lid is dit uitgewerkt door te bepalen dat aanbieders een regeling voor medezeggenschap dienen vast te stellen. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een medezeggenschapsregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder b, van de Wmo en artikel 4.2.4 tot en met 4.2.12 van de Jeugdwet).
Lid 2
In het tweede lid zijn een aantal instrumenten voor het college aangegeven om te zorgen dat de verplichting tot medezeggenschap door aanbieders goed wordt uitgevoerd.
De periodiciteit van de overleggen en het cliëntervaringsonderzoek is vastgelegd in de contracten met de aanbieders.
Artikel 23. Betrekken van inwoners bij beleid
Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.10 van de Jeugdwet en artikel 2.1.3, derde lid van de Wmo 2015.
In het eerste lid wordt verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het jeugdhulpbeleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle inwoners. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.
In Heerde functioneert de Adviesraad Sociaal Domein als lokaal adviesorgaan, van welke de taken en bevoegdheden zijn vastgelegd in de Verordening adviesraad sociaal domein gemeente Heerde 2016.
In de nadere regels wordt uitgewijd over de invulling van het in lid 2 en 3 bepaalde.
Artikel 24. Jaarlijkse waardering mantelzorgers
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.6 van de Wmo 2015. Hierin is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.
Artikel 2.1.6 stelt van de Wmo 2015 dat het moet gaan om mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.
De keuze voor het delegeren van deze zaken vloeit voort uit het algemene uitgangspunt dat er zoveel mogelijk flexibiliteit moet zijn voor een efficiënte uitvoering. Op basis hiervan stelt het college nadere regels met betrekking tot de waardering voor mantelzorgers.
Hoofdstuk 6. Overgangsrecht en slotbepalingen
Artikel 25. Evaluatie
Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om de uitvoering van het beleid te kunnen evalueren.
Artikel 26. Hardheidsclausule
Juist omdat het in de Jeugdwet en de Wmo 2015 om maatwerk gaat, zal het college er niet aan ontkomen om, ook als er een zorgvuldige afweging gemaakt is, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is. Immers, bij de afwegingen gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de belanghebbende een beroep doen op deze clausule.
Artikel 27. Nadere regels
Het kan noodzakelijk zijn nadere regels te stellen op het gebied van onderwerpen die niet expliciet als onderwerp van nadere regelgeving zijn aangemerkt. In nadere regels kunnen onderwerpen uit de verordening verder worden uitgewerkt. Dit artikel biedt daartoe de grond.
Artikel 28. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
Dit artikel geeft aan hoe aanvragen die zijn ingediend vóór 1 januari 2020 worden afgehandeld. In het eerste lid is opgenomen dat de Verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning gemeente Heerde 2019 wordt per 1 januari 2020 ingetrokken. In het tweede lid is overgangsrecht opgenomen voor lopende voorzieningen op basis van de oude verordeningen. In het derde lid is bepaald dat aanvragen die voor de inwerkingtreding van deze nieuwe verordening zijn ingediend maar waarop bij de inwerkingtreding nog niet is beslist, worden afgedaan op grond van de nieuwe verordening. In het vierde lid is voor lopende bezwaarschriften bepaald dat deze volgens de oude verordeningen worden afgedaan.
Artikel 29. Inwerkingtreding en citeertitel
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2020 en kan worden aangehaald als “Verordening Jeugdhulp en Maatschappelijke ondersteuning gemeente Heerde 2020”.
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering d.d. 16 december 2019.
griffier, voorzitter,
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl