Regeling vervallen per 05-10-2022

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Doetinchem houdende regels omtrent jeugdhulp (Verordening jeugdhulp gemeente doetinchem 2020)

Geldend van 01-01-2020 t/m 04-10-2022

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Doetinchem houdende regels omtrent jeugdhulp (Verordening jeugdhulp gemeente doetinchem 2020)

De raad van de gemeente Doetinchem

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 11 december 2019;

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 van de Jeugdwet;

overwegende dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd en dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over:

  • -

    de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen;

  • -

    de voorwaarden voor toekenning van een individuele voorziening, de wijze van beoordeling en de afwegingsfactoren daarbij;

  • -

    de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • -

    de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • -

    onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

  • -

    de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

  • -

    regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

b e s l u i t :

vast te stellen de

Verordening jeugdhulp Doetinchem 2020

Artikel 1 Definities

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 1.1.1. van de wet verstaan onder:

  • a.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

  • b.

    college: college van burgemeester en wethouders;

  • c.

    individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

  • d.

    jeugdhulp: jeugdhulp, zoals bedoeld in artikel 1.1. van de Jeugdwet;

  • e.

    overige voorziening: overige voorziening als bedoeld in artikel 2, eerste lid;

  • f.

    pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • g.

    wet: Jeugdwet.

Artikel 2 Vormen van jeugdhulp

  • 1. De volgende vormen van overige (vrij toegankelijke) voorzieningen zijn beschikbaar:

    • -

      Preventie/basiszorg, bestaande uit de functies:

      • informatie- en (opgroei) advies/opvoed- en opgroeiondersteuning;

      • signalering;

      • toeleiding naar vrij toegankelijke hulp;

      • licht pedagogische hulpverlening;

      • coördinatie van zorg bij lichte problematiek.

    • -

      Integrale vroeghulp (IVH)

    • -

      Sociale weerbaarheidstrainingen

    • -

      Autin

    • -

      Jeugdgezondheidzorg

    • -

      Online hulpverlening

    • -

      Jeugdmaatschappelijk werk en trajectbegeleiding binnen het onderwijs

    • -

      jeugd interventie team

    • -

      Meldpunt Spoedeisende Zorg

    • -

      Meld- en coördinatiepunt Veilig Thuis

  • 2. De volgende vormen van individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen zijn beschikbaar:

    • -

      Individuele ondersteuning gericht op ontwikkeling of stabilisatie (categorieën: begeleiding, persoonlijke verzorging en behandeling)

    • -

      Ondersteuning groep gericht op ontwikkeling of stabilisatie (categorieën: begeleiding, persoonlijke verzorging, behandeling en vervoer)

    • -

      Wonen en logeren

    • -

      Jeugdhulp met verblijf (pleegzorg, gezinshuizen, residentiële zorg) en jeugdhulp crisis

    • -

      Generalistische basis GGZ

    • -

      Specialistische GGZ

    • -

      Ernstige Enkelvoudige Dyslexie

    • -

      Kindergeneeskunde: curatieve GGZ zorg door kinderartsen

    • -

      Jeugdbescherming en Jeugdreclassering

    • -

      JeugdzorgPlus (incl. toegang JeugdzorgPlus)

    • -

      Open verblijf 24 uur residentieel, terreinvoorzieningen

    • -

      Gesloten psychiatrisch (BOPZ - bijzondere opnemingen in Psychiatrische ziekenhuizen) - (o.a. eetstoornissen, autisme, persoonlijkheidsstoornissen)

    • -

      Specialistische dagbehandeling en verzorging verstandelijk beperkte jongeren/OBC’s en MFC’s

    • -

      Crisis 24 uur residentieel (bedden)

    • -

      Spoedeisende zorg (crisis) ambulant team

De aanbieders van beschikbare individuele voorzieningen worden gepubliceerd via de website van de gemeente.

Artikel 3 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1. Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2. Bij in lid 1 genoemde beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie.

  • 3. Het college maakt nadere afspraken met de huisartsen, de medisch specialisten, en de jeugdartsen over de verwijzing, zoals bedoeld in lid 1.

  • 4. Alleen als de jeugdige of zijn ouders na verwijzing, als bedoeld in het eerste lid, hierom verzoeken, of als de gemeente niet instemt met het oordeel over benodigde hulpverlening van de jeugdhulpaanbieder na verwijzing, legt het college de te verlenen individuele voorziening, respectievelijk het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 6.

Artikel 4 Toegang jeugdhulp via de gemeente

Het college bepaalt bij nadere regels de procedure bij een melding of een behoefte aan jeugdhulp voor een individuele voorziening bij het Buurtplein. Zodra duidelijk is dat de hulpvraag zich concentreert op jeugd-/opgroei- of opvoedproblematiek, wordt de vraag door een jeugd- en gezinswerker opgepakt. Het college geeft in de nadere regels aan op welke wijze hij jeugdigen of hun ouders informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op jeugdhulp te doen.

Artikel 5 Criteria individuele voorzieningen

  • 1. Onverminderd dat jeugdhulp ook toegankelijk is na verwijzing door de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts, komt een jeugdige of ouder in aanmerking voor een individuele voorziening als het college van oordeel is dat:

    • a.

      de jeugdige of ouder jeugdhulp nodig heeft in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen;

    • b.

      voor zover de eigen kracht van de ouder of andere personen uit de naaste omgeving geen oplossing voor de hulpvraag kan bieden, en;

    • c.

      geen oplossing voor de behoefte aan jeugdhulp gevonden kan worden door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een overige voorziening.

  • 2. Als een individuele voorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate tijdig beschikbare voorziening.

Artikel 6 Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Bij het verstrekken van een individuele voorziening worden in de beschikking de met de jeugdige of zijn ouders gemaakte afspraken vastgelegd. Hierbij wordt ten minste opgenomen:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat de omvang en het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt;

    • d.

      de beoogde zorgaanbieder, en indien van toepassing

    • e.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3. Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb worden in de beschikking de met de jeugdige of zijn ouders gemaakte afspraken vastgelegd. Hierbij wordt ten minste opgenomen:

    • a.

      voor welke individuele voorzieningen het pgb moet worden aangewend;

    • b.

      wat het beoogde resultaat van de verstrekking is;

    • c.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • d.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is berekend;

    • e.

      welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

    • f.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • g.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

Artikel 7 Regels persoonsgebonden budget

  • 1. Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet. De beoordeling van de kwaliteit van de in te zetten hulp vindt plaats aan de hand van een vooraf in te dienen zorg- en budgetplan.

  • 2. De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de jeugdige of zijn ouders opgesteld plan, waarin in ieder geval uiteen is gezet:

      • 1°.

        welke jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, en

      • 2°.

        indien van toepassing, voor welke hiervan de jeugdige of zijn ouders een persoon die behoort tot het sociale netwerk willen betrekken;

    • b.

      wordt berekend op basis van een tarief of prijs:

      • 1°.

        waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb de jeugdige of zijn ouders in staat stelt tijdig kwalitatief goede jeugdhulp van derden te betrekken;

      • 2.

        waarbij voor professionele ondersteuners het tarief wordt berekend volgens het geldende tariefmodel Sociaal Domein Achterhoek minus een percentage van 15 procent voor de overheadkosten.

      • 3°.

        waarbij, voor zover van toepassing, rekening is gehouden met de in het vijfde lid gestelde voorwaarden betreffende het tarief onder welke de jeugdige of zijn ouders de mogelijkheid heeft om de betreffende jeugdhulp te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

    • c.

      Bij de berekening van een persoonsgebonden budget voor het gebruik van de (eigen) auto wordt uitgegaan van maximaal 2.000 kilometer op jaarbasis. Wat betreft de kosten per kilometer worden de normen van het Nibud voor een compacte klasse auto gehanteerd.

  • 3. Het college stelt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2020 de hoogte van de tarieven vast.

  • 4. Een persoon aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de jeugdhulp onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk:

    • a.

      Dat deze persoon een lager tarief betaald kan krijgen voor zijn diensten dan het tarief voor professionele zorgverleners, zoals bedoeld in artikel 7, lid 3 onder b. De hoogte van het pgb dat wordt besteed aan een persoon uit het sociaal netwerk is opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Doetinchem 2020 en is afhankelijk van de in te zetten dienst;

    • b.

      Deze persoon heeft aangegeven dat de zorg aan de belanghebbende voor hem niet tot overbelasting leidt;

    • c.

      Deze persoon heeft op geen enkele wijze druk uitgeoefend op de ontvanger van het pgb bij diens besluitvorming;

    • d.

      De ondersteuning van het sociale netwerk leidt tot betere of efficiëntere ondersteuning dan andere of professionele hulp, met het oog op de te bereiken resultaten;

    • e.

      Dat degene uit het sociale netwerk - met uitzondering van de gezaghebbende ouders van de minderjarige - beschikt over een VOG als bedoeld in artikel 4.1.6. van de jeugdwet.

  • 5. Tussenpersonen of belangbehartigers mogen niet uit het pgb worden betaald.

Artikel 8 Voorkoming en bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik

  • 1. Het college informeert de jeugdige en zijn ouders dan wel wettelijk vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doet de jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 3. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de individuele voorziening of het pgb.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet of voor een ander doel is aangewend dan waarvoor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken, kan het college bij dwangbevel geheel of gedeeltelijk het ten pgb invorderen.

  • 6. Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van individuele voorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 9 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 10 Klachtregeling

  • 1. Het college behandelt klachten van jeugdigen of ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen, verzoeken en aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de bepalingen van de ‘Klachtenregeling Doetinchem’.

  • 2. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 11 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 3. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Artikel 12 Hardheidsclausule

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. In gevallen de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 13 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt minstens eenmaal per vier jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens vier jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid in de praktijk.

Artikel 14 Intrekking oude verordening

  • 1. De Verordening Jeugdhulp Doetinchem 2018 wordt ingetrokken bij het in werking treden van deze verordening.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een geldende indicatie verstrekt op grond van de Verordening Jeugdhulp Doetinchem 2018 tot afloop van de indicatieduur of tot de cliënt een nieuwe overeenkomst met het college aangaat.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Jeugdhulp Doetinchem 2018 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van de Verordening Jeugdhulp 2020, worden afgehandeld krachtens de Verordening Jeugdhulp 2020.

Artikel 15 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2020.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp Doetinchem 2020.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van Doetinchem,

gehouden op 19 december 2019,

griffier

voorzitter

Toelichting op de verordening

Algemeen

Deze verordening geeft uitvoering aan de wet. Deze wet maakt onderdeel uit van de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen.

Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak) naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening), op een wijze zoals eerder is gebeurd met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbij vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk). Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.

De wet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor waarvoor de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt. Deze staan in de overwegingen bij de verordening allen opgesomd.

Artikel 2.9 van de wet biedt verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de wet andere regels te stellen. Deze verordening maakt hier spaarzaam gebruik van.

Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel 2.2 van de wet eveneens dient vast te stellen.

De toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden.

Vrij toegankelijk

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen overige (vrij-toegankelijke) en individuele (niet vrij-toegankelijke) voorzieningen op het gebied van jeugdhulp (zie artikel 2, eerste, respectievelijk tweede lid). Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij-toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden.

Toegang jeugdhulp via de gemeente

Ook kan een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder binnenkomen bij de gemeente (in sommige gevallen nadat zij naar de gemeente zijn doorverwezen door Veilig Thuis). De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens (overeenkomstig de daarvoor bepaalde nadere regels door het college) tot stand op basis van het onderzoek dat het college in samenspraak met die jeugdige en zijn ouders wordt uitgevoerd. In één of meerdere gesprekken tussen een door de gemeente ingezette deskundige via het Buurtplein (buurtcoach of jeugd- en gezinswerker) en de jeugdige en zijn ouders zal gekeken worden wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een vrij-toegankelijke voorziening is of een niet vrij-toegankelijke voorziening. Is het laatste het geval dan neemt de jeugd- en gezinswerker (samen met het gezin en betrokkenen) namens het college, een besluit tot verstrekking van de voorziening en worden de jeugdige en zijn ouders verwezen naar de jeugdhulpaanbieder die in staat is om de betreffende problematiek aan te pakken.

Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De wet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken zien toe op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken zullen verder ook ingaan op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een jeugdige, zodat de integrale benadering rond de jeugdige en het principe van 1 huishouden – 1 plan - 1 regisseur, met name bij multiproblematiek, kan worden geborgd en er geen nieuwe ‘verkokering’ zal plaatsvinden waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is (zie artikel 2). Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt deze slechts een enkel aspect met betrekking tot het proces (zie artikel 3). Artikel 5 en verder zijn wel van overeenkomstige toepassing.

Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de Raad voor de Kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De Raad voor de Kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De Raad voor de Kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen. Deze toegang wordt al in de wet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

Artikelsgewijs

Hier worden enkel de artikelen toegelicht die nadere uitleg behoeven.

Artikel 1 Definities

Onder de overige voorzieningen verstaan we (veelal) bestaande voorzieningen die laagdrempelig, zonder indicatie toegankelijk zijn voor alle inwoners. Soms worden deze voorzieningen, die vaak een preventieve functie hebben, ook wel ‘algemeen toegankelijke voorzieningen’ genoemd. Deze voorzieningen zijn voor iedereen toegankelijk, dus ook als iemand geen probleem heeft. Zij zijn te vinden in het gewone leven van elke inwoner en kunnen door vrijwilligers of professionals “bemenst” zijn. Onder het begrip ‘andere voorziening’ wordt in deze verordening verstaan een voorziening die niet op grond van de Jeugdwet wordt getroffen, maar in het kader van maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, werk en inkomen of zorg. Zie ook artikel 2.9, onder b, van de wet. De individuele voorzieningen en overige voorzieningen zijn opgenomen in artikel 2. Hoe individuele voorzieningen verkregen kunnen worden, is nader geregeld in artikel 3 en 4. De melding is het eerste contact van jeugdigen en ouders met het college om aan te geven dat zij behoefte hebben aan jeugdhulp. De melding is iets anders dan de aanvraag om een individuele voorziening; melding en hulpvraag worden bepaald in de nadere regels op basis van artikel 3.

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in de verordening. Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als ‘jeugdhulp’, ‘jeugdige’, en ‘ouder’. In de verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig de wet. Met de aanduiding ‘de jeugdige of zijn ouders’ bedoelen we dus: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar).

In artikel 1.1 van de wet is jeugdhulp als volgt gedefinieerd:

1°. ondersteuning van, hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen of opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;

2°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en

3°. het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht en pleegzorg.

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:2 van de Awb).

Artikel 2 Vormen van jeugdhulp

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.9, onder a, van de wet, op grond waarvan de gemeente verplicht is bij verordening regels te stellen over de door het college te verlenen overige voorzieningen en individuele jeugdhulpvoorzieningen. Los van deze verplichting vindt de gemeente het belangrijk dat voor iedereen duidelijk is wat het gemeentelijke aanbod aan jeugdhulpvoorzieningen is. Ook vindt de gemeente het belangrijk dat op voorhand duidelijk is – uitgaande van toegang tot de jeugdhulp via de gemeente (zie artikel 4) – welke vormen van voorzieningen beginsel vrij toegankelijk zijn voor iedereen waarvoor ze bedoeld zijn (de overige voorzieningen) en welke voorzieningen alleen toegankelijk zijn na een besluit van de gemeente (de individuele voorzieningen).

In deze verordening is er voor gekozen om de kaderstellende rol van de gemeenteraad zodanig vorm te geven dat hij een opsomming geeft van een aantal algemene categorieën van overige en van individuele voorzieningen. De inzet van een specifieke variant zal steeds afhankelijk zijn van de uitkomst van het onderzoek en de betreffende situatie en de specifieke behoeften van de jeugdige en zijn ouders.

Artikel 3 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

Naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp (zie hierna), bestaat ook nog steeds de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2). Uiteraard is de aanbieder hierbij gehouden aan hetgeen volgt uit de contract- of subsidierelatie met de gemeente en uit deze verordening (bijvoorbeeld ten aanzien van welke voorzieningen vrij toegankelijk zijn en welke alleen met een besluit van de gemeente). Zie ook de algemene toelichting en de toelichting bij artikel 2.

Het college maakt verder afspraken met de huisartsen, de medisch specialisten, de jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing plaatsvindt (artikel 2.7, vierde lid, van de wet). Deze afspraken dienen ertoe dat de gemeente haar regierol kan waarmaken en de omvang van het voorzieningenpakket beheersbaar kan houden. De afspraken zullen ook ingaan op hoe de verwijzende artsen en degenen die namens de gemeente betrokken zijn bij de gemeentelijke toegang op passende wijze van elkaar op de hoogte blijven met betrekking tot verwijzingen en behandelingen, zodat het streven van een integrale benadering en het uitgangspunt van 1 gezin – 1 regisseur – 1 plan, in het bijzonder bij multiproblematiek, zo goed mogelijk verwezenlijkt kan worden.

De jeugdhulpaanbieder dient zich bij de beoordeling te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. De aanbieder moet bijvoorbeeld aan de gemeente melden dat een kind is doorverwezen door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts.

Als de jeugdige of zijn ouders dit wensen of in het uitzonderlijke geval dat het college een besluit neemt dat afwijkt van het oordeel van de jeugdhulpaanbieder, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking aan de jeugdige of zijn ouders. Op die manier wordt de jeugdige en zijn ouders de benodigde rechtsbescherming geboden en wordt voorkomen dat het college talloze beschikkingen moet afgeven die hetzelfde luiden als hetgeen de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van de jeugdhulpaanbieder nodig hebben.

Om aan dit artikel uitvoering te kunnen geven wordt van de rechtmatig doorverwijzende partijen verwacht dat zij van de doorverwijzing een melding doen bij het college (artikel 3 lid 2). Dit maakt het ook mogelijk dat afstemming tot stand kan komen tussen bijv. huisarts en generalistenteam gericht op integrale benadering van de hulpvraag (één plan met één aanspreekpunt) van de jeugdige.

Artikel 4 Toegang jeugdhulp via de gemeente

Deze, en in aanvulling daarop de nadere regeling van het college, regelen de toegang tot jeugdhulp via de gemeente. Deze bepalingen zijn opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het college is daarbij verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en bevoegd om de toegang tot jeugdhulp te verlenen op grond van de wet. In de praktijk zal het college de beslissing over het inzetten van jeugdhulp niet zelf uitvoeren, maar mandateren aan deskundigen. Ook op andere plaatsen in dit hoofdstuk en in de wet waar ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid mandateren.

Artikel 5 Criteria individuele voorzieningen

In artikel 2.9, aanhef en onder a, van de wet is onder meer bepaald dat de raad bij verordening regels moet stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Daar is onder andere in dit artikel uitvoering aan gegeven, met de kanttekening dat het bij het verstrekken van een individuele voorzieningen altijd op maatwerk aankomt.

Artikel 6 Inhoud beschikking

Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouder een voorziening in ‘natura’ krijgt. Indien gewenst door de jeugdige of zijn ouder bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen. De bepaling in lid 1 bevestigt de regeling van deze onderwerpen in de wet en de Awb en is opgenomen om een zo compleet mogelijk beeld te geven van rechten en plichten van burgers. Indien de jeugdige of zijn ouders een formele aanvraag bij het college indienen of er overeenkomstig artikel 3, vierde lid, een beschikking afgegeven wordt, dient het college een schriftelijke beschikking op te stellen, waartegen zij bezwaar en beroep op grond van de Awb kunnen indienen. Ook de weigering, of het te lang uitblijven van een beschikking, geeft de burger op grond van de Awb de ingang van bezwaar en beroep.

Lid 2 geeft aan welke elementen de beschikking voor een voorziening in natura dient te bevatten. Het bepaalde onder b. strekt ertoe om de relatie met het door de gemeente gesubsidieerde of gecontracteerde hulpaanbod te leggen. Deze moet duidelijk kenbaar zijn voor de jeugdige en zijn ouders.

Artikel 7 Regels persoonsgebonden budget

In dit artikel wordt duidelijk gemaakt welke afwegingsfactoren het college hanteert bij toekenning van individuele voorzieningen, inclusief het pgb. Hierbij is het voor het college van belang de mate van ‘eigen kracht’ en het al of niet gedeeltelijk gebruik kunnen maken van een overige of andere voorziening, goed te beoordelen. Dit is vastgelegd in artikel 7, lid 1.

In lid 3 van dit artikel zijn specifieke bepalingen voor de hoogte van het pgb opgenomen. Hiermee wordt voldaan aan artikel 8.1.1 lid 3 van de wet. De gemeenten in de regio Achterhoek hanteren een tarief met als uitgangspunt het tariefmodel, waarmee inwoners in staat zijn met behulp van pgb passende zorg in te kopen bij een niet door de gemeente gecontracteerde aanbieder. Bij het pgb voor professionele ondersteuning is het percentage overheadkosten aan te passen, omdat er vanuit de gemeenten geen verplichting is voor deelname berichtenverkeer, accountantsverklaring en kwaliteitscontrole. Daarnaast is er veelal sprake van een kleinere instelling, met een kleinere huisvesting en minder kosten voor bedrijfsvoering.

In artikel 8.1.1, vijfde lid, onderdeel a, van de wet is bepaald dat het college een pgb kan weigeren voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening. Zo wordt voorkomen dat inkoopvoordelen zouden wegvallen als te veel personen zelf ondersteuning willen inkopen met een pgb.

In lid 5 wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid van artikel 8.1.1, vierde lid, van de wet om bij verordening te bepalen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk. Deze voorwaarden strekken er onder andere toe om te verhinderen dat een pgb wordt verstrekt aan een jeugdige die hier onder druk van mensen in zijn omgeving om heeft verzocht en bij wie een werkelijke hulpbehoefte niet aantoonbaar is of bij wie de hulpvraag ondergeschikt is aan financieel gewin. Daarnaast is uit het oogpunt van kwaliteit een voorwaarde met betrekking tot een verklaring omtrent gedrag toegevoegd. Het tarief lager is dan het tarief voor formele hulp aangezien voor hulpverleners uit het sociaal netwerk geen arbeidsrechtelijke verplichtingen (o.a. werkgeverslasten), verzekeringen, reiskosten gelden en omdat lagere kwaliteitseisen worden gesteld t.o.v. de aanbieder van formele zorg (o.a. opleidingsniveau). Gelet op de genoemde uitgangspunten van de Jeugdwet en het Beleidskader sociaal domein gemeente Doetinchem 2017 – 2020, is het reëel dat voor ondersteuning ingekocht bij het sociale netwerk het pgb zodanig is vastgesteld dat dit niet als inkomensvoorziening gaat gelden. Het tarief maakt duidelijk dat ondersteuning vanuit het sociale netwerk van een andere orde is dan ondersteuning verleend door derden of gecontracteerde aanbieders.

Artikel 8 Voorkoming en bestrijding misbruik en oneigenlijk gebruik

Deze bepaling is een uitwerking van de bij Nota van Wijziging (NvW) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d. van de wet. Hierbij is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. De bepaling beoogt het standaardiseren van de regelgeving met betrekking tot de aan elkaar verwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. In de toelichting op de NvW is voorts vermeld dat het immers tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoort misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of pgb’s. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan.

Lid 2 van deze bepaling berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de wet. De bepaling in lid 3 is geënt op artikel 8.1.4 van de wet en is in de verordening opgenomen op grond van de verplichting van artikel 2.9, onder d, van de wet. Ook hier is de tot de pgb beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 uitgebreid tot de individuele voorziening in natura. Lid 3 en lid 4 hebben betrekking op respectievelijk de terugvordering van de geldswaarde van een ten onrechte genoten individuele voorziening en de mogelijkheid van intrekking van een besluit tot verlening van een pgb.

Artikel 9 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.12 van de wet. Deze bepaling is bij amendement Ypma en Leijten (TK 33684, nr. 107) in de wet ingevoegd en luidt:

Met het oog op gevallen waarin ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering artikel 2.9a (thans: 2.12), eerste lid, wordt toegepast, worden bij verordening regels gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij wordt rekening gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Artikel 10 Klachtregeling

De gemeente is al op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. In deze verordening kan derhalve met een enkele bepaling worden volstaan. In het tweede lid is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet. Pas wanneer dit klachtrecht niet bevredigend is, of niet logisch, bijvoorbeeld bij gedragingen van gemeenteambtenaren, dan komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht.

Artikel 11 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over de medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 e.v. van de wet. Regeling van de medezeggenschap is verplicht op grond van artikel 2.10 van de wet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015. In artikel 2.10 worden de artikelen 2.1.3, derde lid en 2.5.1 (jaarlijks cliëntervaringsonderzoek) van de Wmo 2015 overeenkomstig van toepassing verklaard. Ingevolge artikel 2.1.3 derde lid, van de Wmo 2015 dient bij verordening te worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet. Met het derde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.

Artikel 12 Hardheidsclausule

Dit artikel dient als vangnet voor situaties waarin een afweging op grond van de jeugdwet tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Wordt de hardheidsclausule vaker voor hetzelfde onderwerp gebruikt, dan kan dit een signaal zijn om het beleid ter zake aan te passen.

Artikel 13 Evaluatie

Op grond van dit artikel moet het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd worden. Dat beleid omvat zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de Verordening, als het uitvoeringsbeleid. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, dient de evaluatie te leiden tot aanpassing van de Verordening of het uitvoeringsbeleid.

Artikel 14 Intrekking oude verordening

Na vaststelling van deze verordening door de gemeenteraad wordt deze op de gebruikelijke wijze gepubliceerd en treedt de Verordening jeugdhulp gemeente Doetinchem 2020 per 1 januari 2020 in werking.

Artikel 15 Inwerkingtreding en citeertitel

De citeertitel geeft aan onder welke benaming deze verordening kan worden aangehaald. Het vermelde jaartal geeft het jaar van vaststelling aan, niet de geldingsduur. Deze is in beginsel onbeperkt vanaf de datum van inwerkingtreding.