Regeling vervallen per 08-06-2022

Verordening jeugdhulp gemeente Eersel 2019

Geldend van 21-12-2019 t/m 07-06-2022 met terugwerkende kracht vanaf 01-03-2019

Intitulé

Verordening jeugdhulp gemeente Eersel 2019

De raad van de gemeente Eersel gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 november 2019, gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, lid 3 van de Jeugdwet en artikel 149 van de Gemeentewet;

rekening houdend met het advies van de Adviesraad Sociaal Domein Eersel,

overwegende dat:

  • 1.

    de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd;

  • 2.

    waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

  • 3.

    en dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over:

    • de door het college te verlenen individuele voorzieningen;

    • de algemene jeugdhulpvoorzieningen;

    • de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

    • de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;

    • de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

    • de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een pgb alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de Jeugdwet;

    • regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een pgb wordt verstrekt de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

besluit vast te stellen:

Verordening jeugdhulp gemeente Eersel 2019,

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    Algemene jeugdhulpvoorziening: jeugdhulpvoorziening op grond van de wet waar de jeugdige of zijn ouders gebruik van kunnen maken zonder dat een beslissing van de gemeente nodig is en welke rechtstreeks toegankelijk is via het gemeentelijke toegangsteam. Er vindt geen toegangsbeoordeling plaats door de gemeente, dan wel een zeer beperkte;

  • b.

    Andere voorziening: georganiseerde aanbod van diensten of activiteiten dat vrij toegankelijk is in het voorliggende veld;

  • c.

    Budgethouder: de persoon die een persoonsgebondenbudget (pgb) ontvangt op grond van de wet;

  • d.

    CJG+: uitvoeringsorganisatie van de Kempengemeenten Bergeijk, Bladel, Eersel en Reusel-De Mierden voor de toegang tot jeugdhulp en de uitvoering van de algemene jeugdhulpvoorzieningen;

  • e.

    Gebruikelijke zorg: hulp die conform vastgesteld ‘Protocol gebruikelijke zorg Jeugdhulp’ mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders;

  • f.

    Huisgenoot: iedere persoon met wie de jeugdige of de ouders gemeenschappelijk een woning bewoont met uitzondering van de persoon die de woning bewoont op basis van een commerciële relatie;

  • g.

    Hulpvraag: behoefte van een jeugdige of ouder(s) in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;

  • h.

    Individuele voorziening: een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden jeugdhulpvoorziening die door het college in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt;

  • i.

    Jeugdhulpaanbieder: aanbieder van specialistische jeugdhulp;

  • j.

    Onafhankelijke cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

  • k.

    Ondersteuningsplan: een document waarin de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouders is vastgelegd, samen met de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren;

  • l.

    Persoonsgebondenbudget (hierna: pgb): het persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of ouder, dat hem in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • m.

    Sociaal netwerk: een familielid, huisgenoot, (voormalig) echtgenoot of andere personen met wie de jeugdige of ouder een sociale relatie onderhoudt;

  • n.

    Veilig Thuis: het regionale advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

  • o.

    Voorliggende voorziening: voorziening ontleend aan wettelijke regelgeving anders dan in het kader van de wet op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen waarmee aan de hulpvraag van de jeugdige of de ouders wordt tegemoetgekomen;

  • p.

    Wet: Jeugdwet.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Besluit Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2. Algemene en individuele jeugdhulpvoorzieningen

Artikel 2. Gemeentelijk toegangsteam

  • 1.

    Een inwoner met een hulpvraag meldt zich bij het gemeentelijke toegangsteam middels het schriftelijk indienen van een door het college ter beschikking gesteld format (aanmeldformulier).

  • 2.

    Een huisarts, medisch specialist of jeugdarts kan inwoners met een hulpvraag doorverwijzen naar het gemeentelijke toegangsteam.

Artikel 3. Onafhankelijke cliëntondersteuner

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat inwoners een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning.

  • 2.

    Het college wijst de jeugdige en zijn ouders voor het onderzoek, als bedoeld in artikel 10 derde lid, p de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning.

Paragraaf 1. Algemene jeugdhulpvoorzieningen

Artikel 4. Beschikbare algemene jeugdhulpvoorzieningen

  • 1.

    De volgende algemene jeugdhulpvoorzieningen zijn beschikbaar: alle vormen van ambulante ondersteuning bij opvoeding, ontwikkelingsvragen en gedragsproblematiek, die uitgevoerd worden door jeugdhulpteams van CJG+.

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen over welke algemene voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.

Paragraaf 2. Individuele jeugdhulpvoorzieningen

Artikel 5. Beschikbare individuele jeugdhulpvoorzieningen

De volgende individuele jeugdhulpvoorzieningen zijn beschikbaar:

  • a.

    behandeling zonder verblijf, waaronder:

  • diagnostiek,

  • jeugdhulp ambulant regulier (middel of zwaar)

  • jeugdhulp ambulant specialistisch (licht, middel of zwaar)

  • jeugdhulp ambulant specialistisch groep (middel of zwaar)

  • vaktherapie

  • diagnostiek en behandeling van ernstige enkelvoudige dyslexie

  • controle psychofarmaca

  • b.

    jeugdmobiliteit, waaronder:

  • vervoer, zonder rolstoel, van en naar behandeling zonder verblijf

  • vervoer, met rolstoel, van en naar behandeling zonder verblijf

  • c.

    verblijf, waaronder:

  • jeugdhulp verblijf (middel, middelzwaar, zwaar of extra zwaar)

  • logeren

  • gezinshuis

  • begeleiding naar zelfstandig wonen (verblijf excl. behandeling)

  • d.

    crisis ambulant, waaronder:

  • ambulante spoedhulp jeugd 0-17

  • ambulante spoedhulp jeugd 18-23

  • crisis verblijf, waaronder verblijf spoedhulp jeugd

  • e.

    pleegzorg, waaronder:

  • pleegzorg

  • crisis pleegzorg

  • f.

    begeleiding jeugd, waaronder

  • ondersteuning zelfstandig leven (middel, middelzwaar zwaar of extra zwaar)

  • ondersteuning zelfstandig leven individueel

Artikel 6. Toeleiding naar individuele jeugdhulpvoorzieningen

Onderstaande partijen kunnen de toeleiding naar individuele jeugdhulp voorzieningen uitvoeren:

  • a.

    huisarts, medisch specialist en jeugdarts;

  • b.

    rechter, openbaar ministerie en justitiële inrichting en gecertificeerde instelling;

  • c.

    gemeente;

  • d.

    Veilig Thuis.

Artikel 7. Toegang individuele jeugdhulpvoorziening via de huisarts, medische specialist of jeugdarts

  • 1.

    De huisarts, medisch specialist of jeugdarts die een jeugdige of zijn ouders behandelt kan direct verwijzen naar een individuele jeugdhulpvoorziening. Van deze verwijzing stelt de huisarts, medisch specialist of jeugdarts het college in kennis.

  • 2.

    Na een verwijzing door de huisarts, medische specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder draagt het college zorg voor de inzet van jeugdhulp als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van deze jeugdhulp nodig is.

Artikel 7a. Doorverwijzing naar gecontracteerde jeugdhulpaanbieder door huisarts, medische specialist of jeugdarts

  • 1.

    De huisarts, medisch specialist of jeugdarts verwijst, indien naar zijn oordeel daartoe noodzaak bestaat, na een melding van een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder(s) door naar een jeugdhulpaanbieder die gecontracteerd is door de gemeente.

  • 2.

    Het college stelt een protocol op waaraan de jeugdhulpaanbieder gehouden is ter waarborging van een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen individuele voorziening.

  • 3.

    Het protocol, zoals geduid in het tweede lid, behelst in ieder geval een beschrijving van de stappen die de jeugdhulpaanbieder met de benodigde zorgvuldigheid en deskundigheid dient te doorlopen. Dit betreft in ieder geval de volgende stappen:

    • a.

      stel de hulpvraag van de jeugdige of de ouder(s) vast;

    • b.

      stel vast of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en, zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn;

    • c.

      bepaal welke hulp, naar aard en omvang, nodig is;

    • d.

      onderzoek of en in hoeverre er mogelijkheden zijn om geheel dan wel gedeeltelijk:

      • op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of andere voorzieningen een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

      • met mantelzorg of hulp van andere personen uit het sociaal netwerk te komen tot een oplossing voor de hulpvraag;

      • met gebruikmaking van een algemene voorziening te komen tot een oplossing voor de hulpvraag;

      • door middel van een voorliggende voorziening te komen tot een oplossing voor de hulpvraag.

  • 4.

    Voor wat betreft het bepalen van aard, omvang en duur van de individuele voorziening, bedoeld in het derde lid, onder c, hanteert de jeugdhulpaanbieder het principe van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening.

  • 5.

    Ter meerdere zekerheid van een zorgvuldige en deskundige uitvoering van het protocol, wordt het protocol vermaakt tot onderdeel van de gesloten overeenkomst met de jeugdhulpaanbieder.

  • 6.

    In de overeenkomst met de jeugdhulpaanbieder staat de mogelijkheid c.q. bevoegdheid van de gemeente beschreven tot een beoordeling door de gemeente van het correct toepassen van het protocol door de jeugdhulpaanbieder en, in het verlengde daarvan, de juistheid van de door de jeugdhulpaanbieder voorgestane individuele voorziening, mede in het licht van het principe zoals genoemd in het vierde lid, waaronder begrepen de omvang en duur van de individuele voorziening.

Artikel 8. Doorverwijzing naar niet-gecontracteerde aanbieder

  • 1.

    Indien ondanks het gestelde in artikel 7a, lid 1 verwijzing plaatsvindt naar een niet-gecontracteerde aanbieder onder wie begrepen een aanbieder die weliswaar is gecontracteerd maar niet voor de voorziening waarvoor verwijzing plaatsvindt, is deze aanbieder gehouden om onverwijld, in ieder geval voor de start van de zorginzet contact te leggen met de gemeente middels een verzoek tot toewijzing.

  • 2.

    Het verzoek tot toewijzing aan een niet-gecontracteerde aanbieder zoals genoemd in lid 1 zal door het college worden gedaan indien het college van oordeel is dat:

    • a.

      het zorgaanbod van de niet gecontracteerde aanbieder in het individuele geval passender is dan het reeds bestaande gecontracteerde aanbod; én

    • b.

      alsnog overeenstemming wordt bereikt over een te sluiten overeenkomst zorg in natura gelijk de reeds bestaande gecontracteerde aanbieders bij een soortgelijk zorgaanbod.

  • 3.

    Hetgeen bepaald in artikel 7a, lid 2 en verder, is ook van toepassing in geval van doorverwijzing naar een niet-gecontracteerde aanbieder.

  • 4.

    Indien geen contractering plaatsvindt, zoals bedoeld in lid 2, komt geen opdracht tot verlenen zorg tot stand en accepteert de gemeente vervolgens geen declaratie van de betreffende aanbieder.

Artikel 9. Toegang individuele voorziening via justitieel kader

  • 1.

    Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter, de gecertificeerde instelling, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering.

  • 2.

    Hiervoor verstrekt het college geen beschikking als bedoeld in artikel 13.

Artikel 10. Toeleiding individuele jeugdhulpvoorziening via de gemeente

  • 1.

    Een aanvraag voor een individuele voorziening dient schriftelijk te worden ingediend middels een door het college ter beschikking gesteld format (aanvraagformulier).

  • 2.

    Als een jeugdige of zijn ouder(s) de individuele voorziening zelf wenst in te kopen met een pgb, dient hij naast de aanvraag daartoe een pgb-plan in zoals bedoeld in artikel 15 van deze verordening.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

Hoofdstuk 3. Beoordeling en besluit door het college

Artikel 11. Onderzoek en opstellen ondersteuningsplan

  • 1.

    De jeugdige of zijn ouder(s) verschaffen het college alle gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. Hiertoe behoort in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 2.

    Het college verzamelt in overleg met de jeugdige of zijn ouder(s) alle noodzakelijke en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie.

  • 3.

    Op basis van één of meerdere gesprekken met de jeugdige of zijn ouder(s), en mogelijk andere betrokkenen, onderzoekt de gemeente in het kader van de hulpvraag zo spoedig mogelijk en voor zover nodig de benodigde ondersteuning. Hiervoor wordt met de jeugdige en/of zijn ouder(s) en deskundigen besproken:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige of zijn ouder(s) en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouder(s) om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om de hulpvraag te beantwoorden door het inzetten van een voorliggende, andere of algemene voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • f.

      de mogelijkheden om te kiezen voor een pgb, waarbij de jeugdige en/of zijn ouder(s) in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze;

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met voorliggende voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • h.

      hoe rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.

  • 4.

    Het college kan met instemming van de jeugdige of zijn ouder(s) informatie inwinnen bij andere instanties, zoals de huisarts, en met deze in gesprek gaan over de problematieken en de meest passende hulp.

  • 5.

    Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een gesprek als bedoeld in het derde lid van dit artikel.

  • 6.

    Het college legt in overleg met de jeugdige en/of zijn ouder(s) de zaken genoemd in het derde lid vast in het ondersteuningsplan.

  • 7.

    Het college legt in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders afspraken vast in het ondersteuningsplan over het moment en de wijze waarop de resultaten van de ontvangen jeugdhulp met de jeugdige en/of zijn ouders, en indien noodzakelijk de jeugdhulpaanbieder, worden besproken.

  • 8.

    Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud van en de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd.

Artikel 12. Medewerkingsverplichting van de jeugdige, ouders en huisgenoten

  • 1.

    De medewerkingsverplichting uit het derde lid van artikel 8.1.2 van de wet ziet toe op alle denkbare vormen van medewerking om toe te kunnen zien op een rechtmatige verstrekking van een individuele voorziening, zowel pgb als in natura.

  • 2.

    Het college is bevoegd om voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de aanvraag voor een individuele voorziening:

    • a.

      de jeugdige, de ouder(s) en huisgenoten op te roepen in persoon te verschijnen en hen te bevragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip;

    • b.

      de jeugdige, de ouders en huisgenoten te laten bevragen en/of te onderzoeken door één of meer daartoe aangewezen deskundigen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip.

  • 3.

    De jeugdige, de ouder(s) en de relevante huisgenoten in het kader van gebruikelijke zorg zijn verplicht medewerking te verlenen aan de oproep als bedoeld in het tweede lid onder a en de bevraging en/of onderzoek als bedoeld in het tweede lid onder b.

  • 4.

    Deze medewerkingsplicht van de jeugdige, de ouder(s) en huisgenoten behelst ook de verplichting om:

    • a.

      aan het college, gevraagd en ongevraagd, mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op de voorziening;

    • b.

      medewerking te verlenen aan een bezichtiging van de persoonlijke woon- en leefsituatie, of een controle van een verstrekte of te verstrekken voorziening.

Artikel 13. Criteria inzet individuele jeugdhulpvoorzieningen

  • 1.

    Jeugdigen of ouder(s) kunnen slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor zover zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag:

    • a.

      binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

      • gebruikelijke zorg van ouders en hulp van andere personen uit het sociale netwerk;

      • het aanspreken van een aanvullende verzekering die is afgesloten.

    • b.

      door gebruik te maken van een voorliggende of andere voorziening;

    • c.

      door gebruik te maken van een algemene jeugdhulpvoorziening.

  • 2.

    Als een individuele voorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate tijdig beschikbare voorziening.

  • 3.

    Indien de aanvraag betrekking heeft op kosten voor jeugdhulp die de jeugdige of ouder(s) voorafgaand aan de aanvraag heeft gemaakt, kan het college hier slechts een voorziening voor verstrekken voor zover het college de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.

  • 4.

    De voorziening als bedoeld in lid 3 kan slechts betrekking hebben op gemaakte kosten over een periode van in beginsel maximaal 3 maanden vóór de aanvraag.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen ter verdere uitwerking van de criteria, zoals genoemd in het eerste, tweede en derde lid.

Artikel 14. Besluit college

  • 1.

    Het college legt de beslissing omtrent het al dan niet verlenen van een individuele voorziening vast in een beschikking.

  • 2.

    Het college neemt het besluit als bedoeld in het eerste lid op grond van de aanvraag en het onderzoek als bedoeld in artikel 10 van deze verordening.

  • 3.

    Het college legt de beslissing tot inzet van een individuele jeugdhulpvoorziening in een spoedeisend geval zo snel mogelijk, doch in ieder geval binnen vier weken na de start van de hulp, vast in een beschikking.

Artikel 15. Inhoud en geldigheidsduur beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele jeugdhulpvoorziening wordt in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke individuele jeugdhulpvoorziening verstrekt wordt, de geldigheidsduur van het besluit, wie de jeugdhulp gaat bieden, en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt, en indien van toepassing;

    • c.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt naast de in lid 1 genoemde zaken bovendien in de beschikking verwezen naar:

    • a.

      de hoogte van het pgb en hoe deze is bepaald;

    • b.

      voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

    • c.

      welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

    • d.

      wat de duur van de verstrekking is waarvoor het pgb is bedoeld;

    • e.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 3.

    Bij het besluit wordt informatie verstrekt over de rechten en de plichten van de jeugdige en zijn ouder(s) op grond van de wet, de verordening en de nadere regels.

  • 4.

    Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is een besluit te heroverwegen en stelt hierover nadere regels.

  • 5.

    Als de betrokken jeugdhulpaanbieder de jeugdhulp in de vorm van zorg in natura beëindigd vóór afloop van de geldigheidsduur van de beschikking stelt deze hiervan het college op de hoogte.

Hoofdstuk 4 Persoonsgebonden budget

Artikel 16. Aanvullende criteria pgb

  • 1.

    Als een jeugdige of zijn ouder(s) in aanmerking komt voor een individuele voorziening maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, dient hij daartoe een pgb-plan in volgens een door het college ter beschikking gesteld format. In het pgb-plan is opgenomen:

    • a.

      de motivatie waarom het natura-aanbod van de gemeente niet passend is en een pgb gewenst is;

    • b.

      welke jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken;

    • c.

      indien van toepassing, welke hiervan de jeugdige of zijn ouders willen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk;

    • d.

      de voorgenomen uitvoerder van de individuele voorziening en de wijze waarop de jeugdhulp georganiseerd wordt;

    • e.

      op welke wijze de kwaliteit van de jeugdhulp is gewaarborgd;

    • f.

      de kosten van de uitvoering, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

  • 2.

    De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:

    • a.

      kosten voor bemiddeling

    • b.

      kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers

    • c.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie

    • d.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb

    • e.

      kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.

  • 3.

    De persoon aan wie een pgb wordt verstrekt kan de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk voor zover het niet gaat om een jeugdhulpaanbieder.

  • 4.

    De jeugdige of zijn ouders hebben niet de mogelijkheid om te kiezen voor een pgb als er overwegende bezwaren zijn als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet. Tevens is er geen recht op een pgb indien de jeugdige of zijn ouder(s) zich niet heeft gehouden aan opgelegde verplichtingen bij eerdere verstrekking van een pgb.

  • 5.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.

Artikel 17. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Bij het vaststellen van de soort hulp die benodigd is, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.

  • 2.

    Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de budgethouder:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten zij beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende jeugdhulptaken en moet de onderneming van deze persoon ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden, of;

    • c.

      personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet (SKJ-register), voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

  • 3.

    Indien de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder is er altijd sprake van informele hulp.

  • 4.

    Indien de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in lid 1 onder a, b of c, is sprake van informele hulp.

Artikel 18. Hoogte pgb

  • 1.

    De hoogte van een pgb wordt bepaald aan de hand van het pgb-plan zoals bedoeld in artikel 15.

  • 2.

    Het hoogte van het pgb tarief wordt:

    • a.

      voor formele hulp voor de ondersteuningsvormen 'persoonlijke verzorging', 'begeleiding individueel', ‘begeleiding groep met en zonder vervoer' en 'incidenteel verblijf (logeren met specialistische begeleiding)' bepaald op basis van de in het lopende jaar geldende pgb-Wlz tarieven van het Zorginstituut Nederland. Voor de ondersteuningsvorm 'behandeling' wordt het pgb tarief voor het lopende jaar van de gemeente Amsterdam gehanteerd; tarievenlijst jeugd gemeente Amsterdam, tarieven voor ambulante jeugdzorg HBO-WO;

    • b.

      voor informele hulp uit het sociaal netwerk voor de ondersteuningsvormen 'hulp en ondersteuning vanuit sociaal netwerk niet-professioneel’ niet zijnde ‘incidenteel verblijf’ (logeren niet-professioneel) en ‘dagbesteding’ geldt het minimum uurloon tarief, geldend voor dat jaar waarin het pgb wordt afgegeven. Dat wil zeggen het tarief gelijk aan het wettelijk minimum bruto uurloon bij een fulltime werkweek en leeftijd 23 jaar of ouder.

    • c.

      Voor informele hulp uit het sociaal netwerk voor de ondersteuningsvormen ‘incidenteel verblijf’ (logeren niet-professioneel) en ‘dagbesteding’ is de hoogte van het pgb gelijk aan de maximale hoogte van de tegemoetkoming per kalendermaand voor een hulp uit het sociaal netwerk zoals opgenomen in artikel 8ab van de Regeling Jeugdwet, tenzij op basis van het pgb-plan van de cliënt kan worden volstaan met een lagere tegemoetkoming.

  • 3.

    De hoogte van het pgb bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate in de gemeente tijdig beschikbare individuele voorziening in natura.

  • 4.

    Als het op basis van het tweede en derde lid vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen jeugdhulp te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één jeugdhulpaanbieder kan worden ingekocht.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

Hoofdstuk 5. Herziening, intrekking, terugvordering en bestrijding misbruik

Artikel 19. Herziening, intrekking en terugvordering

  • 1.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2.

    Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, beëindigen, wijzigen, herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouder(s) onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouder(s) niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouder(s) niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouder(s) de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Als het college een besluit op grond van het tweede lid onderdeel a heeft herzien of ingetrokken, kan het college de geldswaarde vorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening of het teveel of ten onrechte genoten pgb.

Artikel 20. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik

Het college informeert jeugdigen en ouder(s) in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een jeugdhulpvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

Hoofdstuk 6. Afstemming

Artikel 21. Afstemming met gezondheidszorg

  • 1.

    Het college maakt afspraken met huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing, als bedoeld in artikel 2.6 eerste lid, onderdeel g van de wet en artikel 7 lid 1 van deze verordening, plaatsvindt.

  • 2.

    Het college maakt afspraken met de zorgverzekeraars en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) hoe de continuïteit van zorg te garanderen voor jeugdigen die jeugdhulp ontvangen en de leeftijd van 18 jaar bereiken en daarmee onder de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg komen te vallen, en hoe te voorkomen dat jeugdigen tussen wal en schip vallen wanneer er discussie is over het wettelijke kader.

  • 3.

    Het college draagt zorg dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) ondersteund worden richting het CIZ indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg.

Artikel 22. Afstemming met gecertificeerde instellingen

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over de aansluiting tussen de algemene voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 2 paragraaf 1 en de gecertificeerde instellingen.

  • 2.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over:

    • a.

      het overleg over de aangewezen jeugdhulp in het kader van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, zoals bedoeld in artikel 3.5 lid 1 van de wet;

    • b.

      het overleg over de eventueel gewenste jeugdhulp na beëindiging van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;

    • c.

      de vorm en inhoud van het besluit tot inzet van jeugdhulp van de gecertificeerde instelling en hoe het college daarvan op de hoogte gesteld wordt;

    • d.

      wanneer en onder welke voorwaarden de gecertificeerde instelling budgethouder van een persoonsgebonden budget kan zijn namens de jeugdige en zijn ouder(s);

    • e.

      hoe te handelen wanneer de gecertificeerde instelling meent dat niet gecontracteerde jeugdhulp ingezet dient te worden.

  • 3.

    Het college en de gecertificeerde instelling leggen de afspraken als bedoeld in het tweede lid vast in een protocol als bedoeld in artikel 3.5 lid 3 lid van de wet.

Artikel 23. Afstemming met het justitiedomein

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichtingen over het overleg over de inzet van jeugdhulp bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing en jeugdreclassering als bedoeld in artikel 2.4 lid 2 onderdeel b van de wet.

  • 2.

    Het college en de betrokken instellingen nemen de afspraken zoals bedoeld in het eerste lid op in het protocol zoals bedoeld in artikel 21 lid 3 van deze verordening en het protocol bedoeld in artikel 3.1 lid 5 van de wet.

Artikel 24. Afstemming met voorschoolse voorzieningen, onderwijs en leerplicht

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat alle locaties voor kinderopvang, primair en voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs een contactpersoon hebben bij het toegangsteam van de gemeente.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor een goede afstemming tussen de in lid 1 genoemde contactpersonen en de gemeentelijke leerplichtambtenaren.

  • 3.

    Afspraken over de afstemming van jeugdhulpvoorzieningen, onderwijs en leerplichtzaken worden vastgelegd in het ondersteuningsplan van de jeugdige en/of zijn ouders.

Artikel 25. Afstemming met Veilig Thuis

Het college maakt afspraken met Veilig Thuis over de toegang naar algemene en individuele voorzieningen.

Artikel 26. Afstemming met Wmo‐voorzieningen

  • 1.

    Het college draagt zorg voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze verordening en voorzieningen voor jeugdigen dan wel ouders op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor de continuïteit van benodigde zorg onder zijn verantwoordelijkheid wanneer de jeugdige de leeftijd van 18 jaar bereikt.

Artikel 27. Afstemming met voorzieningen werk en inkomen

Het college draagt zorg dat het gemeentelijke toegangsteam, jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen financiële belemmeringen voor het slagen van preventie en jeugdhulp vroegtijdig signaleren en waar nodig jeugdigen en hun ouders helpen de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen, re-integratievoorzieningen en armoedevoorzieningen te krijgen om deze belemmeringen weg te nemen.

Hoofdstuk 7. Waarborgen verhouding prijs en kwaliteit

Artikel 28. Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Hoofdstuk 8. Vertrouwenspersoon, klachten en medezeggenschap

Artikel 29. Vertrouwenspersoon

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2.

    Het college wijst jeugdigen, ouders en pleegouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 30. Klachtregeling

Het college behandelt klachten van de jeugdige of zijn ouder(s) die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van aanvragen als bedoeld in deze verordening overeenkomstig de bepalingen van de Klachtenregeling Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking Kempengemeenten.

Artikel 31. Inspraak en medezeggenschap

  • 1.

    Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt de jeugdige of zijn ouder(s) en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 32. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per vier jaar geëvalueerd.

Artikel 33. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouder(s) afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 34 Overgangsrecht

  • 1.

    Een jeugdige of ouder houdt recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de ‘Verordening jeugdhulp 2015’, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de ‘Verordening jeugdhulp 2015’ en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

Artikel 35. Inwerkingtreding, intrekking oude verordening en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 maart 2019.

  • 2.

    De ‘Verordening jeugdhulp 2015’ en het ‘Wijzigingsbesluit Verordening jeugdhulp 2015’ genomen in 2018, worden per gelijke datum ingetrokken.

  • 3.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Eersel 2019.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Eersel van 17 december 2019

DE RAAD VOORNOEMD

de griffier, J.W.G. van Bree

de voorzitter, W.A.C.M. Wouters