Regeling vervallen per 30-01-2024

Verordening maatschappelijke ondersteuning Maasdriel 2020

Geldend van 01-01-2020 t/m 29-01-2024

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning Maasdriel 2020

De raad van de gemeente Maasdriel,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van ;

gezien het advies van de Participatieraad van 22 september 2019;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

overwegende dat:

  • het noodzakelijk is om cliënten te ondersteunen als zij beperkingen ondervinden in hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid en zij niet in staat zijn om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hiervoor een oplossing te vinden;

  • het noodzakelijk is om cliënten met psychische of psychosociale problemen en cliënten die vanwege huiselijk geweld of om andere redenen de thuissituatie hebben verlaten, te ondersteunen bij het zich handhaven in de samenleving als zij hier niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, of met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen toe in staat zijn;

  • het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen met betrekking tot de invulling van de plicht tot ondersteuning.

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning Maasdriel 2020

Hoofdstuk 1: Begrippen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan het, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de cliënt daarover ook als hij geen beperkingen had, kon beschikken, omdat:

      • de voorziening niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking;

      • algemeen verkrijgbaar is en;

      • niet (veel) duurder is dan vergelijkbare producten.

    • b.

      andere voorziening : voorziening anders dan in het kader van de wet;

    • c.

      beleidsregels: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Maasdriel;

    • d.

      besluit: Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Maasdriel;

    • e.

      bijdrage: Bijdrage als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

    • f.

      hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft;

    • g.

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet;

    • h.

      ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Maasdriel;

    • i.

      melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 van de wet;

    • j.

      persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 4 Wmo 2015 onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

    • k.

      pgb: persoonsgebonden budget;

    • l.

      uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • m.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2: Melding en onderzoek

Artikel 2. Melding

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens de cliënt vormvrij bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van de melding schriftelijk en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

Artikel 3. Onderzoek

  • 1. Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt of zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig andere personen.

  • 2. De volgende factoren maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • c.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • e.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • f.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn.

  • 3. Tijdens het gesprek wordt aan de cliënt in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een pgb en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 4. Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 4 in te dienen.

  • 5. Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college de cliënt, zijn mantelzorger of bij gebruikelijke hulp zijn huisgenoten oproepen voor een gesprek of een onderzoek door een daartoe aangewezen deskundige.

  • 6. Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen.

  • 7. Het college geeft de cliënt een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek, waaronder een verslag van het gesprek.

Hoofdstuk 3: Aanvraag maatwerkvoorziening

Artikel 4. Aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt door of namens een cliënt schriftelijk ingediend bij het college.

  • 2. Het college kan een ondertekend verslag aanmerken als aanvraag als de cliënt dat op het verslag heeft aangegeven.

Artikel 5. Algemene criteria

  • 1. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in zijn zelfredzaamheid of participatie, als de cliënt de beperkingen niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:

    • a.

      eigen kracht en/of;

    • b.

      gebruikelijke hulp en/of;

    • c.

      mantelzorg en/of;

    • d.

      hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;

    • e.

      algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of;

    • f.

      algemene voorzieningen en/of;

    • g.

      andere voorzieningen.

  • 2. Een cliënt met psychische of psychosociale problemen en een cliënt die vanwege huiselijk geweld of om een andere reden de thuissituatie heeft verlaten, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving, als de cliënt de problemen niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:

    • a.

      eigen kracht en/of;

    • b.

      gebruikelijke hulp en/of;

    • c.

      mantelzorg en/of;

    • d.

      hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;

    • e.

      algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of;

    • f.

      algemene voorzieningen en/of;

    • g.

      andere voorzieningen.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen over de maatwerkvoorzieningen die op grond van lid 1 en lid 2 beschikbaar zijn.

Artikel 6. Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst compenserende voorziening.

  • 2. De maatwerkvoorziening wordt slechts verstrekt indien deze gezien de beperkingen van de cliënt, veilig voor hemzelf en zijn omgeving is, geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengt en niet anti-revaliderend werkt.

  • 3. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      als voor de problematiek die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      als de cliënt de gevraagde voorziening na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven of de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen;

    • c.

      als de gevraagde voorziening al eerder aan de cliënt is verstrekt op grond van enige wettelijke bepaling en de normale afschrijvingstermijn van die voorziening nog niet verstreken is. Tenzij de voorziening verloren is gegaan door omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen of de cliënt de restwaarde van de voorziening die verloren is gegaan geheel of gedeeltelijk vergoedt;

    • d.

      als deze niet hoofzakelijk op het individu is gericht;

    • e.

      als de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de cliënt rekening had gehouden met bestaande en bekende beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan.

  • 4. Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt als:

    • a.

      deze niet langdurig noodzakelijk is, tenzij het gaat om hulp bij het huishouden of begeleiding;

    • b.

      de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Maasdriel.

  • 5. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening voor zowel lokaal als regionaal vervoer wordt alleen rekening gehouden met de verplaatsingen tot een maximum aantal kilometer op jaarbasis zoals is bepaald door het samenwerkingsverband Regio Rivierenland.

  • 6. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening voor alleen regionaal vervoer wordt rekening gehouden met de verplaatsingen tot een maximum van de helft van het in het vorige lid bedoelde aantal kilometers op jaarbasis. Dit is van toepassing als de cliënt gebruik kan maken van een lokale vervoersvoorziening.

  • 7. Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      als de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;

    • b.

      als de cliënt zijn hoofdverblijf niet heeft of niet zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen;

    • c.

      ten behoeve van woonruimten die niet geschikt zijn voor permanente bewoning. Er kan dan wel een voorziening voor verhuizing en inrichting worden verstrekt;

    • d.

      als het om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten gaat, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte. Er kan dan wel een voorziening voor verhuizing en inrichting worden verstrekt;

    • e.

      als de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding was op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor de verhuizing is;

    • f.

      als de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is gegeven door het college;

    • g.

      als de voorziening in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden;

  • 8. In afwijking van lid 7 onderdeel b van dit artikel en artikel 2.3.5. lid 6 van de wet kan voor cliënten die in een Wlz-instelling wonen één woning bezoekbaar gemaakt worden.

  • 9. Het college verstrekt de voorzieningen opvang en beschermd wonen conform het daartoe vastgesteld beleid van de centrumgemeente ’s-Hertogenbosch, de geldende verordening maatschappelijke ondersteuning en de daarop gebaseerde nadere regels en/of beleidsregels maatschappelijke ondersteuning van deze centrumgemeente.

Artikel 7. Toegang en besluit

  • 1. Het college legt het besluit om wel of geen maatwerkvoorziening te verstrekken vast in een beschikking.

  • 2. De cliënt moet zich, indien van toepassing, binnen 3 maanden na de besluitdatum hebben gemeld bij de aanbieder van de maatwerkvoorziening of het pgb binnen 3 maanden gebruiken voor het resultaat waarvoor het is verstrekt.

Artikel 8. Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening staat of deze voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en de duur van de verstrekking;

    • c.

      indien van toepassing de termijn van 3 maanden waarbinnen de cliënt zich bij de aanbieder moet hebben gemeld als bedoeld in artikel 7 lid 2;

    • d.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      aan welk doel het pgb moet worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is bepaald;

    • d.

      de ingangsdatum en de duur van de verstrekking;

    • e.

      de termijn van 3 maanden waarbinnen de cliënt het pgb moet besteden als bedoeld in artikel 7 lid 3;

    • f.

      hoe de besteding van het pgb verantwoord moet worden en;

    • g.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

Artikel 9. Regels voor een pgb

  • 1. Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 2.3.6. lid 2 van de wet opgenomen voorwaarden. De cliënt dient daarvoor een pgb-plan in. In het pgb-plan is in elk geval opgenomen:

    • a.

      hoe de cliënt zelf of met hulp van iemand uit het sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze gaat uitvoeren;

    • b.

      wat de motivering is om de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te ontvangen;

    • c.

      welke voorziening de cliënt met het pgb zou willen inkopen en bij welke uitvoerder;

    • d.

      op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd en duidelijk is dat de voorziening geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt;

    • e.

      de kosten van de voorziening, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief.

  • 2. Het pgb mag niet worden besteed aan:

    • a.

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • d.

      kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.

  • 3. Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

  • 4. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de cliënt het pgb in die periode anders ten onrechte kan inzetten.

Artikel 10. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1. Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.

  • 2. Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de cliënt:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.

  • 3. Informele hulp is:

    • a.

      Hulp die geboden wordt door personen, al dan niet uit het sociaal netwerk, die niet voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2;

    • b.

      Hulp die wordt geboden door personen die voldoen aan de criteria als genoemd in lid 2, maar bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad zijn van cliënt.

Artikel 11. Hoogte pgb

  • 1. De hoogte van het pgb voor een zaak wordt maximaal vastgesteld op:

    • a.

      Het bedrag van de goedkoopst compenserende voorziening in natura bij de leverancier waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten, zo nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering of;

    • b.

      Het bedrag van de kosten volgens de door het college geaccepteerde offerte indien de gemeente voor de betreffende zaak geen overeenkomst heeft gesloten.

  • 2. De hoogte van het pgb voor vervoer bedraagt de netto zoneprijs die de gemeente betaalt voor het collectief vervoer vermenigvuldigd met het aantal benodigde zones, waarbij het uitgangspunt geldt dat het aantal kilometers zoals bedoeld in artikel 6, lid 5 en 6 op jaarbasis binnen de eigen leef- en woonomgeving moet kunnen worden gereisd.

  • 3. De hoogte van het pgb voor formele hulp vermeld onder artikel 10, lid 2 onder a, is gelijk aan het tarief voor gecontracteerde ondersteuning in natura, tenzij op basis van het pgb-plan van de cliënt passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 4. De hoogte van het pgb voor formele hulp vermeld onder artikel 10, lid 2 onder b, is gelijk aan 90% van het tarief voor gecontracteerde ondersteuning in natura, tenzij op basis van het pgb-plan van de cliënt passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 5. De hoogte van het pgb voor informele hulp is gelijk aan:

    • a.

      een bedrag per uur van € 15,00 of;

    • b.

      de maximale hoogte van de tegemoetkoming per kalendermaand voor een hulp uit het sociaal netwerk zoals opgenomen in artikel 2ab lid 1 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015, tenzij op basis van het pgb-plan van de cliënt kan worden volstaan met een lagere tegemoetkoming.

  • 6. Indien het op basis van lid 1, lid 2 en lid 3 vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen voorziening te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één aanbieder kan worden ingekocht.

  • 7. Het college kan nadere regels stellen over de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

Hoofdstuk 4: Bijdrage in de kosten

Artikel 12. Bijdrage in de kosten maatwerkvoorzieningen of pgb’s en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening of een pgb zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2. Er worden geen algemene voorzieningen aangewezen waarvoor een cliënt een bijdrage verschuldigd is.

  • 3. Het collectief vervoer wordt uitgezonderd van de bijdrage. Een cliënt is een vergoeding verschuldigd voor de kosten van het gebruik van het collectief vervoer ter hoogte van een bedrag per rit zoals dat is bepaald door het samenwerkingsverband Regio Rivierenland.

  • 4. Als een maatwerkvoorziening of pgb wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders en;

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 5. De bijdrage in de kosten wordt vastgesteld conform het uitvoeringsbesluit.

  • 6. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten die het college voor de desbetreffende maatwerkvoorziening zelf maakt.

  • 7. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 8. De bijdragen in de kosten voor opvang worden door het Centraal Administratiekantoor vastgesteld en geïnd.

Hoofdstuk 5: Bestrijding misbruik

Artikel 13. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik van een maatwerkvoorziening

Het college informeert cliënten op een begrijpelijke manier over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

Artikel 14. Verrekening

Het college kan een terug te vorderen bedrag verrekenen met betalingen op grond van de wet, die nog uitgekeerd moeten worden.

Hoofdstuk 6: Kwaliteit en veiligheid

Artikel 15. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen door:

    • a.

      voorzieningen af te stemmen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      voorzieningen af te stemmen op andere vormen van zorg;

    • c.

      inzet van de juiste deskundigheid;

    • d.

      ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de van toepassing zijnde erkende keurmerken voor de betreffende sector;

    • e.

      er bij het leveren van voorzieningen op toe te zien dat beroepskrachten handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, waaronder eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten.

  • 3. Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 16. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • i.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • ii.

        vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      conform de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3 lid 2 onderdeel c van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5 lid 2 van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van loon binnen een overeenkomst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van gemeentelijke eisen, zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • i.

        aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • ii.

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • iii.

        onderhoud van de voorziening, en

      • iv.

        verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

Artikel 17. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onmiddellijk aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Hoofdstuk 7: Waardering mantelzorgers

Artikel 18. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1. De jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat uit een financiële bijdrage ter hoogte van € 100,-- per jaar, per cliënt.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de uitvoering van de jaarlijkse blijk van waardering .

Hoofdstuk 8: Klachten en medezeggenschap

Artikel 19. Klachtregeling

  • 1. Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2. Het college behandelt klachten van cliënten die betrekking hebben op een ambtenaar in dienst van de gemeente overeenkomstig de gemeentelijke klachtregeling.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 20. Medezeggenschap

  • 1. Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van

    • a.

      hulp bij het huishouden;

    • b.

      begeleiding;

    • c.

      kortdurend verblijf.

  • 2. Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 21. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 3. Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Hoofdstuk 9: Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 22. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per twee jaar geëvalueerd. Het college rapporteert over de bevindingen aan de gemeenteraad.

Artikel 23. Geen bepalingen

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 24. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen in het voordeel van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening als door toepassing ervan de cliënt duidelijk onrecht wordt aangedaan.

Artikel 25. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening maatschappelijke ondersteuning Maasdriel 2019 wordt ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Maasdriel 2019 totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning Maasdriel 2019 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld conform deze verordening.

  • 4. Het beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Maasdriel 2019 gebeurt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Maasdriel 2019 die daarvoor zijn geldigheid behoudt.

  • 5. Van lid 4 kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

Artikel 26. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2020.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Maasdriel 2020.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 12 december 2019.

De gemeenteraad voornoemd,

de raadsgriffier,

mw. drs. H.P. van Ommeren

de voorzitter,

H. van Kooten