Verordening jeugdhulp Goeree-Overflakkee 2019

Geldend van 06-10-2021 t/m heden

Intitulé

Verordening jeugdhulp Goeree-Overflakkee 2019

De raad van de gemeente Goeree-Overflakkee;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 29 oktober 2019;

overwegende dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd;

overwegende dat de gemeente zorgdraagt voor de regie van het proces rondom de toekenning en verlening van jeugdhulp waarbij een integrale aanpak voorop staat;

overwegende dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over:

  • a.

    de door burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • b.

    de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • c.

    de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • d.

    de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

  • e.

    de waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

gelet op de artikelen 2.9, 2.12 en 8.1.1, derde en vierde lid, van de Jeugdwet;

besluit vast te stellen de volgende verordening: Verordening jeugdhulp Goeree-Overflakkee 2019.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • -

      aanvraag individuele voorziening: verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen als bedoeld in artikel 17 middels een aanvraagformulier of een ondertekend intake verslag of een ondertekend ondersteuningsplan;

    • -

      algemene voorziening: voorziening op grond van de wet die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand diepgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders;

    • -

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

    • -

      arrangement: geheel van resultaatgebieden of ondersteuningselementen, resulterend in een op een cliënt gericht aanbod van specialistische jeugdhulp;

    • -

      formele hulp: hulp beroepsmatig verleend door een persoon die voldoet aan de norm van verantwoorde werktoedeling neergelegd in de wet en het Besluit Jeugdwet, en die geen deel uitmaakt van het sociale netwerk van een jeugdige of zijn ouder;

    • -

      gebruikelijke hulp: de normale, dagelijkse hulp die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten die tot dezelfde leefeenheid horen, geacht worden elkaar onderling te bieden;

    • -

      gesprek: het gesprek als bedoeld in artikel 13;

    • -

      hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

    • -

      individuele voorziening: een niet vrij toegankelijke voorziening, toegesneden op specialistische jeugdhulp voor de jeugdige of zijn ouders – al dan niet gebaseerd op een arrangement – dat door burgemeester en wethouders in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget kan worden verstrekt op basis van een besluit;

    • -

      informele hulp:

      • 1°.

        hulp die wordt verleend door een natuurlijk persoon die tussen hem en de jeugdige of zijn ouders een bestaande sociale relatie heeft en;

      • 2°.

        waarbij geen sprake is van gebruikelijke hulp;

    • -

      ma ntelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

    • -

      sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt, zoals familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden, (mede)leden van een vereniging en kennissen.

    • -

      persoonsgebonden budget (pgb): het persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door burgemeester en wethouders verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken; 

    • -

      Veilig Thuis: het regionale advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

    • -

      vervoersvoorziening: bestaande vervoersstromen in het kader van Wet maatschappelijke ontwikkeling of leerlingenvervoer dan wel vervoer per besloten (school)busvervoer, taxi, treintaxi of bustaxi;

    • -

      wet: Jeugdwet.

Hoofdstuk 2 Algemene voorziening

Artikel 2 Toegang algemene voorziening

Een algemene voorziening is rechtstreeks toegankelijk zonder tussenkomst van de gemeente.

Artikel 3 Beschikbare algemene voorzieningen

De volgende algemene voorzieningen zijn beschikbaar:

  • a.

    informatieverstrekking over ontwikkelingsbehoeften jeugdigen en opvoedingsvragen van opvoeders, en/of;

  • b.

    basisondersteuning, waaronder het bieden van informatie, advies en consultatie bij opgroei- en opvoedvragen;

  • c.

    vrij toegankelijke lichte ondersteuning en lichte hulp voor jeugdigen of ouders, waaronder vormen van hulp, gericht op het creëren van een stabiele opvoed- en opgroeisituatie.

Hoofdstuk 3 Individuele voorzieningen

Paragraaf 1 Voorzieningen

Artikel 4 Beschikbare individuele voorzieningen (Specialistische hulp)

Individuele voorzieningen die beschouwd worden als specialistische hulp zijn:

  • a.

    Jongeren- en gezinscoaching door medewerkers Team Jeugd en Gezin;

  • b.

    Ambulante Ondersteuning;

  • c.

    Groepsgewijze ondersteuning;

  • d.

    Kortdurend Verblijf (logeren);

  • e.

    Specialistische ondersteuning;

  • f.

    Dyslexiezorg;

  • g.

    Basis GGZ zorg;

  • h.

    Pleegzorg;

  • i.

    Open of gesloten residentiele zorg (basis of behandelsetting);

  • j.

    Langdurig Verblijf in gezinshuis (kamertraining/fasehuis);

  • k.

    Steun, hulp, behandeling (dag);

  • l.

    Jeugdbescherming;

  • m.

    Jeugdreclassering;

  • n.

    Vervoer van en naar behandelplaatsen jeugdhulp;

  • o.

    Crisishulp.

Paragraaf 2 Toegang tot jeugdhulp

Artikel 5 Toegang tot jeugdhulp via de gemeente

Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een individuele voorziening voor jeugdhulp te verlenen.

Artikel 6 Toegang tot jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1. Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2. Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken of als burgemeester en wethouders dit noodzakelijk achten, leggen burgemeester en wethouders de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 23.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen in het kader van regievoering besluiten voor alle verwijzingen via huisarts, medisch specialist of jeugdarts een beschikking als bedoeld in artikel 23 verstrekken.

Artikel 7 Toegang tot jeugdhulp via de gecertificeerde instelling en justitie

  • 1. Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de inzet van jeugdhulp die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering.

  • 2. Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de inzet van jeugdhulp die de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI) of de selectiefunctionaris van de JJI nodig acht bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing.

Paragraaf 3 Toegang tot jeugdhulp via burgemeester en wethouders

Artikel 8 Hulpvraag

  • 1. Belanghebbenden kunnen een hulpvraag indienen bij burgemeester en wethouders.

  • 2. Burgemeester en wethouders bevestigen de ontvangst van een hulpvraag schriftelijk.

  • 3. Indien op grond van de hulpvraag blijkt dat de ondersteuningsbehoefte concreet vast te stellen is, dient de vraag beschouwd te worden als een aanvraag individuele voorziening conform artikel 17, eerste lid.

  • 4. Indien het derde lid van toepassing is, dienen binnen de wettelijke afdoeningstermijn de artikelen 10 tot en met 16 uitgevoerd te worden.

  • 5. Indien op grond van de hulpvraag de ondersteuningsbehoefte niet concreet vast te stellen is en nader onderzoek noodzakelijk is, streven burgemeester en wethouders ernaar het besluit om al dan niet een individuele voorziening te verlenen binnen acht weken na ontvangst.

  • 6. Burgemeester en wethouders informeren de belanghebbende tussentijds over de voortgang van de procedure zoals bedoeld in het vijfde lid.

  • 7. Belanghebbenden kunnen te allen tijde een hulpvraag omzetten in een aanvraag voor een individuele voorziening.

Artikel 9 Spoedeisende jeugdhulp

  • 1. Voor spoedeisende jeugdhulp treffen burgemeester en wethouders zo spoedig mogelijk:

    • a.

      een passende tijdelijke maatregel;

    • b.

      een passende voorziening; of

    • c.

      vragen burgemeester en wethouders een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 2. Burgemeester en wethouders leggen de beslissing omtrent de inzet van hulp in dat geval zo snel mogelijk, doch in ieder geval binnen vier weken na de start van de hulp, vast in een beschikking.

Artikel 10 Vooronderzoek (intake)

  • 1. Burgemeester en wethouders verzamelen na ontvangst van een hulpvraag alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 13, van belang zijnde én toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maken zo spoedig mogelijk met hem of zijn ouders een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Voor of tijdens het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan burgemeester en wethouders alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van burgemeester en wethouders voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

  • 3. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage om het burgerservicenummer te kunnen controleren.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van een vooronderzoek als bedoeld in dit artikel. In dit geval verstrekken de jeugdige of zijn ouders in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

Artikel 11 Familiegroepsplan

  • 1. Bij het vooronderzoek als bedoeld in artikel 10 brengen burgemeester en wethouders de jeugdige en zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet op te stellen.

  • 2. Als de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken, dragen burgemeester en wethouders zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan. Dit familiegroepsplan dient binnen een redelijke termijn te zijn opgesteld.

  • 3. Als de jeugdige en zijn ouders een familiegroepsplan hebben opgesteld, betrekken burgemeester en wethouders dat als eerste bij het onderzoek, bedoeld in artikel 13.

Artikel 12 Onafhankelijke cliëntondersteuning

Burgemeester en wethouders wijzen de jeugdige en de ouder voorafgaand aan het onderzoek bedoeld in artikel 13 op de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van onafhankelijke en kosteloze cliëntondersteuning.

Artikel 13 Onderzoek (en gesprek)

  • 1. Burgemeester en wethouders onderzoeken in een gesprek met de jeugdige of zijn ouders zo spoedig mogelijk en voor zover nodig in het kader van de hulpvraag:

    • a.

      de behoeften en de mogelijkheden, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige of zijn ouders;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van het sociaal netwerk een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden een oplossing voor de hulpvraag te vinden door gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om een oplossing voor de hulpvraag te vinden door het inzetten van een algemene voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen en algemene voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • h.

      hoe rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.

  • 2. Met het bepalen van het vermogen wat jeugdigen en zijn ouders in eigen kracht kunnen wordt in ieder geval rekening gehouden met het belang van de ouder(s) om het gezin te voorzien in een inkomen, de belastbaarheid en draagkracht van de ouder(s).

  • 3. Voor zover voor het onderzoek specifieke deskundigheid vereist is, dragen burgemeester en wethouders er zorg voor dat die deskundigheid is gewaarborgd en dat deze naar discipline van deskundigheid concreet kenbaar is voor de hulpvrager.

  • 4. Burgemeester en wethouders informeren de jeugdige of zijn ouders over de gang van zaken bij het onderzoek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 5. Burgemeester en wethouders vragen de jeugdige of zijn ouders toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

  • 6. Burgemeester en wethouders kunnen in overleg met de jeugdige of zijn ouders afzien van het onderzoek of het gesprek als de relevante gegevens genoegzaam bij burgemeester en wethouders bekend zijn.

Artikel 14 Informatie over persoonsgebonden budget

Wanneer een individuele voorziening aan de orde is, informeren burgemeester en wethouders de jeugdige of zijn ouders tijdens het onderzoek bedoeld in artikel 13 over de mogelijkheid van keuze van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet en wat de gevolgen van die keuze zijn.

Artikel 15 Inwinnen informatie bij andere instanties

Burgemeester en wethouders kunnen, met schriftelijke toestemming van de jeugdige of zijn ouders, informatie inwinnen bij andere instanties, zoals de huisarts of het onderwijs, en met deze in gesprek gaan over de meest aangewezen hulp.

Artikel 16 Verslag en ondersteuningsplan

  • 1. Burgemeester en wethouders zorgen voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek waaruit blijkt wat het vervolg van het traject is en leggen dit vast in het verslag van het onderzoek als bedoeld in artikel 13.

  • 2. Burgemeester en wethouders verstrekken aan de jeugdige of zijn ouders het verslag van de uitkomsten van het onderzoek, tenzij zij hebben meegedeeld dit niet te wensen.

  • 3. Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige of zijn ouders worden aan het verslag toegevoegd.

  • 4. De uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 13 worden gebruikt voor het opstellen van het ondersteuningsplan waarin de gemaakte afspraken en verplichtingen zijn vastgelegd en wordt ondertekend door de cliënt.

Artikel 17 Aanvraag individuele voorziening

  • 1. Een aanvraag voor een individuele voorziening wordt door of namens een belanghebbende schriftelijk ingediend bij burgemeester en wethouders.

  • 2. Het indienen van een ondertekend verslag, een ondertekend ondersteuningsplan of een ondertekend verzoek tot verlenging wordt als een aanvraag gezien.

  • 3. Indien ten tijde van het indienen van een aanvraag burgemeester en wethouders nog geen onderzoek als bedoeld in artikel 13 hebben verricht, voeren burgemeester en wethouders alsnog een onderzoek uit als bedoeld in dat artikel.

  • 4. Als de jeugdhulp betrekking heeft op een ander dan de aanvrager, behoeft de aanvraag de schriftelijke instemming van de jeugdige of zijn ouders waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 5. Heeft de aanvraag betrekking op een minderjarige:

    • a.

      die jonger is dan 12 jaren; of

    • b.

      die ouder is dan 12 jaren en niet in staat tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, dan is niet de instemming van de minderjarige vereist, maar van diens wettelijke vertegenwoordiger(s).

  • 6. Heeft de aanvraag betrekking op een minderjarige die de leeftijd van 12 maar nog niet die van 16 jaren heeft bereikt, dan behoeft de aanvraag de instemming van zowel de minderjarige als de wettelijke vertegenwoordiger, mits de minderjarige in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

  • 7. Weigert de wettelijke vertegenwoordiger(s) in te stemmen met de aanvraag, dan zullen burgemeester en wethouders de aanvraag toch in behandeling nemen als de jeugdhulp voor de minderjarige kennelijk nodig is teneinde ernstig nadeel voor de minderjarige te voorkomen, alsmede indien de minderjarige ook na de weigering van de toestemming de jeugdhulp weloverwogen blijft wensen.

  • 8. Tenzij dit al genoegzaam is gebeurd bij het vooronderzoek bedoeld in artikel 10 verstrekt degene die een aanvraag indient voor een individuele voorziening burgemeester en wethouders in ieder geval een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage voor de controle op het burgerservicenummer.

Artikel 18 Vervoersvoorzieningen

  • 1. Ten behoeve van het bezoeken van de jeugdhulpvoorziening kunnen burgemeester en wethouders aan de jeugdige of wettelijke vertegenwoordiger aan wie conform artikel 22 een individuele voorziening is verstrekt, een vervoersvoorziening dan wel een vergoeding verstrekken.

  • 2. Jeugdigen en ouders kunnen een schriftelijke aanvraag indienen voor een vervoersvoorziening dan wel een vergoeding, indien zij in aanmerking komen voor een individuele voorziening jeugdhulp.

  • 3. De aanvraag als bedoeld in het tweede lid wordt zo mogelijk samen gedaan met de aanvraag voor een individuele voorziening jeugdhulp conform artikel 17.

  • 4. De vervoersvoorziening/vergoeding wordt toegekend indien en voor zover naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

    • a.

      er sprake is van een medische noodzaak dan wel een beperking in de zelfredzaamheid en;

    • b.

      het niet mogelijk is om op eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid (al dan niet gedeeltelijk en/of met behulp van het eigen netwerk) het vervoer te organiseren; of

    • c.

      het zodanige langdurige en/of intensieve hulp betreft dat het niet redelijk en billijk is van de ouders te verlangen dat zij de jeugdige (gedeeltelijk) zelf brengen en halen.

  • 5. Indien de minimale afstand tussen de woning/school en de plaats van de jeugdhulpvoorziening minder bedraagt dan 6 kilometer wordt vervoer gezien als gebruikelijke zorg of hulp en mag van ouders worden verwacht dat zij dit zelf regelen.

  • 6. Burgemeester en wethouders bepalen bij de toekenning van de vervoersvoorziening de wijze en het tijdstip van de verstrekking dan wel de uitbetaling van de vergoeding, alsmede de tijdsduur van de toegekende vervoersvoorziening dan wel vergoeding.

  • 7. Als aan de criteria als genoemd in het vierde lid is voldaan bepalen burgemeester en wethouders in overleg met de ouders of, en zo ja, welke (combinatie van) vervoersvoorziening(en) het meest passend is. De volgende vormen worden onderscheiden op volgorde van afweging:

    • a.

      kilometervergoeding indien de ouders of iemand uit het sociaal netwerk de jeugdige zelf vervoeren of laten vervoeren, op basis van een vastgesteld tarief: € 0,19 per km;

    • b.

      een vergoeding voor openbaar vervoer (op basis van 2de klas) indien de jeugdige zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kan maken;

    • c.

      een vergoeding voor openbaar vervoer (op basis van 2e klas) met begeleiding indien door de ouders wordt aangetoond dat de jeugdige niet in staat is om zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken of indien de jeugdige zelf kan leren reizen met openbaar vervoer;

    • d.

      aansluiting bij reeds bestaande vervoersbewegingen in het kader van de Wmo en/of leerlingenvervoer binnen (aanvullende) afspraken met het betreffende vervoersbedrijf voor zover dit mogelijk blijkt na onderzoek van de gemeente.

  • 8. Het bepaalde in het vorige lid niet van toepassing indien de gecontracteerde jeugdhulp aanbieder een vervoerscomponent heeft gecontracteerd.

Artikel 19 Persoonsgebonden budget

  • 1. Indien de jeugdige of zijn ouders een persoonsgebonden budget wensen, vermelden zij dit tijdens het onderzoek als in artikel 13 of leggen dit vast in de aanvraag individuele voorziening.

  • 2. Aan de aanvraag bedoeld in het eerste lid voegt de aanvrager een zorgplan toe voor de inzet van het persoonsgebonden budget met een begroting.

  • 3. In het plan bedoeld in het tweede lid geeft aanvrager in ieder geval aan:

    • a.

      wat het beoogde resultaat van de individuele voorziening inhoudt;

    • b.

      wat de voorgenomen uitvoering van de individuele voorziening inhoudt;

    • c.

      welke derde de individuele voorziening gaat uitvoeren;

    • d.

      over welke kwalificaties deze derde beschikt;

    • e.

      wat de kosten zijn van de individuele voorziening, en;

    • f.

      dat het aanbod van jeugdhulp als zorg in natura van de door de gemeente gecontracteerde of gesubsidieerde zorgaanbieder niet passend is naar het oordeel van de jeugdige of zijn ouders.

  • 4. Aan het plan bedoeld in het tweede lid voegt de aanvrager een verklaring omtrent gedrag toe, als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, van de derde die de individuele voorziening gaat uitvoeren. Deze verklaring omtrent gedrag is tot twaalf maanden geldig na datum van afgifte.

  • 5. Indien jeugdhulp wordt ingezet na verwijzing als bedoeld in artikel 6 of in artikel 7, kan door of namens de jeugdige of zijn ouders een aanvraag voor een persoonsgebonden budget worden ingediend als het aanbod van jeugdhulp in zorg in natura van de door de gemeente gecontracteerde of gesubsidieerde zorgaanbieder niet passend wordt geacht. Het tweede, derde en vierde lid zijn hierbij van toepassing.

Artikel 20 Criteria persoonsgebonden budget

  • 1. Conform artikel 8.1.1 van de wet verstrekken burgemeester en wethouders alleen een individuele voorziening in de vorm van een pgb:

    • a.

      als de jeugdige of zijn ouders, al dan niet met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat zijn de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      als de jeugdige of zijn ouders overtuigend kunnen motiveren waarom zij de individuele voorziening die door een (gecontracteerde) aanbieder wordt geleverd, niet passend achten;

    • c.

      als naar het oordeel van burgemeester en wethouders is gewaarborgd dat de jeugdhulp die de jeugdige of zijn ouders willen betrekken van een aanbieder of een persoon die behoort tot het sociale netwerk, van goede kwaliteit is.

  • 2. Een pgb wordt alleen toegekend indien er sprake is van zorg voor hun kind dat naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid van de ouders of verzorgers niet verwacht mag worden.

  • 3. Burgemeester en wethouders betrekken in de afweging als bedoeld in het tweede lid:

    • a.

      de leeftijd van de jeugdige;

    • b.

      de aard van de zorghandelingen;

    • c.

      frequentie/patroon en tijdsomvang van de zorghandelingen; en

    • d.

      de belastbaarheid van de ouders/verzorgers.

  • 4. Onverminderd het genoemde in het eerste lid verstrekken burgemeester en wethouders geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 5. De volgende kosten zijn uitgesloten voor vergoeding vanuit een pgb:

    • a.

      kosten voor bemiddeling;

    • b.

      kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • c.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • d.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • e.

      kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.

  • 6. Het pgb bevat een verantwoordingsvrij deel van € 50,- per jaar.

  • 7. Burgemeester en wethouders kunnen de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de cliënt het pgb in die periode anders ten onrechte zal inzetten.

  • 8. De jeugdhulp kan worden ingekocht bij een persoon uit het sociale netwerk. Uitzondering hierop is ggz-behandeling.

  • 9. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen voor de in het tweede en derde lid genoemde afweging.

Artikel 21 Onderscheid formele en informele hulp

  • 1. Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007). Daarnaast moeten ze diploma’s hebben die nodig zijn voor uitoefening van deze taken;

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007). Daarnaast moeten ze diploma’s hebben die nodig zijn voor uitoefening van deze taken, of;

    • c.

      personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp;

  • 2. Informele hulp is hulp die wordt verleend door een natuurlijk persoon die tussen hem en de jeugdige of zijn ouders een bestaande sociale relatie heeft en een ander persoon is dan beschreven in het eerste lid.

  • 3. [vervallen].

Artikel 22 Hoogte persoonsgebonden budget

  • 1. Het pgb voor formele hulp bedraagt 90% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura die de gemeente beschikbaar heeft. Hiervan kan worden afgeweken als op basis van het pgb-plan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 2. Als het op basis van het eerste lid vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen jeugdhulp te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast (tot maximaal 100% van de kostprijs) dat de hulp hiermee bij tenminste één jeugdhulpaanbieder kan worden ingekocht.

  • 3. De hoogte van het pgb voor informele hulp is gelijk aan 175% van het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon vanaf 21 jaar met een 36-urige werkweek.

  • 4. Een persoon aan wie een pgb is verstrekt kan, voor hulpverlening zonder dienstbetrekking uit het sociaal netwerk, ten laste van zijn pgb per kalendermaand een tegemoetkoming van maximaal € 141 per kalendermaand uitgeven, mits daarvoor een verklaring als bedoeld in artikel 8ab, eerste lid, Regeling Jeugdwet is opgesteld.

  • 5. Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen over de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

Artikel 23 Beschikking

  • 1. Burgemeester en wethouders leggen het besluit om al dan niet een individuele voorziening te verlenen vast in een beschikking.

  • 2. Indien op eigen initiatief door de jeugdige of zijn ouders voor de datum van de start van de zorg vermeld in het besluit tot toekenning van de individuele voorziening de hulp wordt ingezet, komt deze niet voor bekostiging in aanmerking.

  • 3. Het bepaalde in het vorige lid is niet van toepassing als met toestemming van de gemeente de zorg is ingezet. De periode waarover de zorg met terugwerkende wordt vergoed kan nooit langer zijn dan drie maanden.

Artikel 24 Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verlening van een individuele voorziening wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 2. De beschikking vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de conclusies uit het onderzoek;

    • b.

      de resultaten die de jeugdige of zijn ouders wil bereiken;

    • c.

      op welke wijze (tussentijdse) evaluatie plaatsvindt; en

    • d.

      de voorwaarden waaronder de voorziening wordt verstrekt.

  • 3. Bij het verlenen van een voorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke individuele voorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt, en indien van toepassing; en

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 4. Bij het verlenen van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      voor welk resultaat het persoonsgebonden budget moet worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • c.

      de hoogte van het persoonsgebonden budget en hoe deze is bepaald;

    • d.

      de duur van de verstrekking waarvoor het persoonsgebonden budget is bedoeld; en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget.

  • 5. Bij het besluit wordt aan de belanghebbende informatie verstrekt over de rechten en de plichten van de jeugdige en zijn ouders op grond van de wet, de verordening en de nadere regels.

Paragraaf 4 Criteria voor toekenning en weigering jeugdhulp

Artikel 25 Criteria individuele voorzieningen

Jeugdigen of ouders kunnen slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor zover:

  • a.

    zij op eigen kracht, met gebruikelijke hulp of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag en;

  • b.

    zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag door gebruik te maken van een algemene voorziening; of

  • c.

    zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag door gebruik te maken van een andere voorziening.

Artikel 26 Criteria sociaal netwerk

De persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, kan de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, mits:

  • a.

    dit tot betere en effectievere hulp leidt en doelmatiger is dan de inzet van een voorziening in natura of een voorziening bekostigd uit een persoonsgebonden budget voor professionele hulp;

  • b.

    deze persoon heeft aangegeven dat de hulp aan de jeugdige of ouder voor hem niet tot overbelasting leidt;

  • c.

    tussenpersonen of belangbehartigers niet uit het persoonsgebonden budget worden betaald.

Hoofdstuk 4 Gegevensverwerking

Artikel 27 Privacy

  • 1. Burgemeester en wethouders verwerken geen persoonsgegevens van een jeugdige of ouder, tenzij dit voor de uitvoering van de wet noodzakelijk is.

  • 2. Burgemeester en wethouders verwerken geen persoonsgegevens betreffende een jeugdige of ouder, zonder daartoe toestemming te verkrijgen van de jeugdige of ouder, onverminderd het bepaalde in artikel 7.4.1 van de wet.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kunnen burgemeester en wethouders persoonsgegevens van een jeugdige of ouder verwerken zonder daartoe de toestemming te hebben verkregen, wanneer daarmee tegemoet gekomen wordt aan een spoedeisend belang van de jeugdige of zijn ouder of een wettelijke plicht.

Hoofdstuk 5 Herziening, intrekking, terugvordering en controle

Artikel 28 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verleend, is verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan burgemeester en wethouders mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen een besluit, genomen op grond van deze verordening, herzien of intrekken als zij vaststellen dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende persoonsgebonden budget zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het daarmee samenhangende persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het persoonsgebonden budget; of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het daarmee samenhangende persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3. Als burgemeester en wethouders een besluit op grond van het tweede lid hebben herzien of ingetrokken, kunnen zij de geldswaarde vorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening of het teveel of ten onrechte genoten persoonsgebonden budget. Burgemeester en wethouders kunnen de geldswaarde vorderen van de meerderjarige aanvrager(s) van het besluit.

  • 4. Een besluit tot verlening van een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken als blijkt dat het budget binnen drie maanden na toekenning niet is aangewend voor inzet en bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Indien tijdens de looptijd van de beschikking, binnen doelrealisatie van het ondersteuningsplan, een wijziging noodzakelijk is met betrekking tot de hoogte of de inzet van de jeugdhulp kunnen burgemeester en wethouders na overleg met en enkel met toestemming van de jeugdige of zijn ouders een nieuwe beschikking afgeven zonder dat daarvoor een nieuwe aanvraag ingediend hoeft te worden.

Artikel 29 Controle

Burgemeester en wethouders kunnen, al dan niet steekproefsgewijs, onderzoeken of de verleende voorzieningen worden gebruikt dan wel besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

Hoofdstuk 6 Verhouding prijs en kwaliteit

Artikel 30 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbe-schermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Burgemeester en wethouders houden in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke Cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Hoofdstuk 7 Vertrouwenspersoon, klachten en inspraak

Artikel 31 Vertrouwenspersoon

  • 1. Burgemeester en wethouders zorgen ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2. Burgemeester en wethouders wijzen jeugdigen, ouders en pleegouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Artikel 32 Klachtregeling

Burgemeester en wethouders behandelen klachten van de jeugdige of zijn ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van hulpvragen en aanvragen als bedoeld in deze verordening overeenkomstig de bepalingen van de klachtenregeling zoals omschreven in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 33 Betrekken van ingezetenen bij de ontwikkeling van beleid

  • 1. Burgemeester en wethouders betrekken de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Burgemeester en wethouders stellen de jeugdige of zijn ouders en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Burgemeester en wethouders zorgen ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 34 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen de bepalingen in deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 35 Nadere regels

Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels stellen met betrekking tot het bepaalde in deze verordening.

Artikel 36 Indexering

Burgemeester en wethouders kunnen jaarlijks per 1 januari de bedragen, opgenomen in de op deze verordening berustende nadere regels, verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek en de NEA-index.

Artikel 37 Intrekking oude verordening en overgangsrecht

De Verordening Jeugdhulp Goeree-Overflakkee 2015 wordt ingetrokken.

Artikel 38 Overgangsrecht

  • 1. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening Jeugd Goeree-Overflakkee 2015, totdat burgemeester en wethouders een nieuw besluit hebben genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 2. Tenzij het pgb wordt ingezet voor een vergoeding voor hulp uit het sociaal netwerk op onverplichte basis als bedoeld in artikel 22, vierde lid, heeft de budgethouder die op grond van de Verordening Jeugdhulp Goeree-Overflakkee 2015 een pgb voor informele zorg ontvangt recht op een financiële overgangsregeling.

  • 3. De financiële overgangsregeling als bedoeld in het tweede lid behelst voor de pgb vergoeding van informele zorg:

    • a.

      indien de herindicatie plaatsvindt binnen een jaar na inwerkingtreding van deze verordening:

      • 1°.

        staat gedurende dat jaar recht op 86% van het huidig geldige uurtarief;

      • 2°.

        staat gedurende het tweede jaar recht op 72% van het huidig geldige uurtarief; en

      • 3°.

        geldt na een jaar het tarief genoemd in artikel 22, derde lid;

    • b.

      indien de herindicatie plaatsvindt binnen het tweede halfjaar na inwerkingtreding van deze verordening:

      • 1°.

        bestaat gedurende dat jaar recht op 72% van het huidig geldige uurtarief; en

      • 2°.

        geldt vanaf het tweede jaar het tarief genoemd in artikel 22, derde lid;

    • c.

      indien de herindicatie plaatsvindt na twee jaar na inwerkingtreding van deze verordening geldt het tarief genoemd in artikel 22, derde lid.4.

  • 4. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Jeugdhulp Goeree-Overflakkee 2015 waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening worden afgehandeld met toepassing van deze verordening.

  • 5. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening Jeugdhulp Goeree-Overflakkee 2015 wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 39 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag na die van haar bekendmaking.

Artikel 40 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp Goeree-Overflakkee 2019.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee op 12 december 2019

griffier, voorzitter,

drs. G. Brand mr. A. Grootenboer-Dubbelman

TOELICHTING bij de Verordening jeugdhulp Goeree-Overflakkee 2019

Algemene toelichting

 

1. Voorzieningenplicht

 

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. De Jeugdwet kent een voorzieningenplicht voor de gemeente: de jeugdhulpplicht. Deze houdt in dat de gemeente, het college, een jeugdhulpvoorziening moet treffen als de jeugdige of ouders dit nodig hebben bij problemen met het opgroeien en het zich ontwikkelen, de zelfredzaamheid of deelname aan de maatschappij. De jeugdhulpplicht is in de plaats gekomen van het recht op zorg zoals dat voor 1 januari 2015 gold. De aard en omvang van deze voorzieningenplicht wordt in beginsel door de gemeente bepaald (maatwerk).

 

2. Integrale aanpak, procesregie en eigen regie jeugdige en ouders

 

Burgemeester en wethouders zijn alleen gehouden een voorziening te treffen als de jeugdige en zijn ouders er op eigen kracht niet uitkomen. Het doel van het jeugdzorgstelsel is dat jeugdigen en ouders waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp krijgen, met als beoogd resultaat ervoor te zorgen dat de eigen kracht van de jeugdige, zijn ouders en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin zich versterkt. Daarbij staat een integrale aanpak voorop. Dat wil zeggen dat de problematiek op alle levensdomeinen met name bij multiproblematiek vanaf de vraagverkenning in zijn geheel in beeld wordt gebracht. En dat de oplossing bij multiproblematiek allesomvattend is. De procesregie van burgemeester en wethouders rondom de toekenning en verlening van jeugdhulp borgt de integrale benadering rond de jeugdige.

 

De verordening biedt ook de grondslag voor de jeugdige en de ouders om zoveel mogelijk eigen regie en sturing te kunnen voeren op de inzet van de jeugdhulp. Denk daarbij aan de regeling van keuzevrijheid tussen jeugdhulp als zorg in natura en persoonsgebonden budget en aan regeling voor de informatie die het college in de beschikking op neemt.

 

3. Reikwijdte van de verordening

 

De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:

  • over de door burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en algemene (vrij toegankelijke) voorzieningen;

  • over de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Jeugdwet;

  • over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet;

  • ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

 

Artikel 2.9 van de Jeugdwet biedt ruimte om nog andere regels te stellen. In deze verordening is dat gebeurd door een meer compleet beeld te geven van de rechten en plichten van burgers en de gemeentelijke bestuursorganen.

 

4. Vormen van jeugdhulp

 

Een voorziening voor jeugdhulp kan een breed spectrum van verschillende soorten hulp omvatten. Uit de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de burger recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente. Deze verordening bevat daarom in hoofdstuk 2 en 3 een nadere uitwerking artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. In deze toelichting zijn de voorzieningen nader toegelicht.

 

In de verordening is op het gebied van jeugdhulp onderscheid gemaakt tussen algemene (vrij toegankelijke) en individuele (niet vrij toegankelijke) voorzieningen. Voor een deel van de hulpvragen kan volstaan kunnen worden met een algemene voorziening waarvan de jeugdige en zijn ouders gebruik van kunnen maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit voor nodig hebben. De jeugdige en zijn ouders kunnen zich voor deze jeugdhulp dus rechtstreeks tot de jeugdhulpaanbieder wenden.

 

Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde hulp. Voor deze niet vrij toegankelijke vormen van hulp beoordeelt het college eerst of de jeugdige of zijn ouders deze hulp daadwerkelijk nodig hebben. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. In deze verordening zijn de beschikbare algemene en individuele voorzieningen uitgewerkt in Hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3.

 

5. Toeleiding naar de jeugdhulp in de vorm van een individuele voorziening

 

De toeleiding naar jeugdhulp als individuele voorziening kan op verschillende manieren:

  • via burgemeester en wethouders;

  • na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts;

  • via de gecertificeerde instellingen, rechter, Openbaar Ministerie (OM) of justitiële jeugdinrichting (JJI);

 

Ad 1: Toegang jeugdhulp via burgemeester en wethouders

Een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder kan binnenkomen bij burgemeester en wethouders. De beslissing van burgemeester en wethouderswelke hulp een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt tot stand in overleg met die jeugdige en zijn ouders. In een gesprek tussen een door burgemeester en wethouders ingezette deskundige en de jeugdige en zijn ouders zal gekeken worden wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een vrij-toegankelijke voorziening is of een niet vrij-toegankelijke voorziening. Is het laatste het geval dan geven burgemeester en wethouders daar een beschikking voor af.

 

Ad 2: Toegang via de huisarts, de jeugdarts of de medisch specialist

De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. In de praktijk zullen de huisarts, medisch specialist en jeugdarts vaak niet bepalen welke specifieke vorm van hulptekstnodig is, maar verwijzen naar een van de jeugdhulpaanbieders die de gemeente zoveel als mogelijk heeft ingekocht. Wordt op grond van de wens van ouders verwezen naar een niet gecontracteerde aanbieder kan gebruik gemaakt worden van een PGB of kan een andere maatwerk oplossing gevonden worden.

 

De jeugdhulpaanbieder beoordeelt vervolgens op basis van zijn professionele autonomie welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Daarbij dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met burgemeester en wethouders heeft gemaakt in het kader van zijn contract- of subsidierelatie, en met de regels die daarover zijn neergelegd in deze verordening. Deze afspraken hebben tot doel dat burgemeester en wethouders zo nodig de procesregie kunnen oppakken.

 

Verder zijn er afspraken tussen de artsen en de gemeentelijke toegang vastgelegd in een convenant. De samenwerkingsafspraken dienen wel dringend aangepast te worden naar de nieuwste inzichten.

 

Ad 3: Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter of het openbaar ministerie.

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering) of het openbaar ministerie.

De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met burgemeester en wethouders. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. Burgemeester en wethouderds zijn op hun beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van burgemeester en wethouders vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht.

 

Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met burgemeester en wethouders en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met burgemeester en wethouders te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

 

Ad 4. Toegang via Veilig Thuis

Ten slotte vormt ook Veilig Thuis een toeleiding tot onder andere jeugdhulp. Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. De taken van Veilig Thuis in deze zijn verwoord in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de Jeugdwet en komen verder dus niet terug in deze verordening.

 

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

 

Lid 1 onderdeel a: aanvraag individuele voorziening

 

Dit is de aanvraag om jeugdhulp in de vorm van een individuele voorziening in de zin van een aanvraag als bedoeld in de Algemene Wet Bestuursrecht.

 

Lid 1 onderdeel b: algemene voorziening

 

Een algemene voorziening is een voorziening die vrij toegankelijk is voor degene die zich hiertoe wendt voor ondersteuning of hulp. Er vindt geen toegangsbeoordeling plaats, dan wel een zeer beperkte. Dit laatste betekent dat voorafgaand geen diepgaand onderzoek wordt gedaan naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers.

Voor een algemene voorziening is in beginsel geen beschikking nodig. De Jeugdwet spreekt in artikel 2.9 onderdeel a van 'overige voorziening'. In de memorie van toelichting op de Jeugdwet spreekt de wetgever echter over een algemene of vrij toegankelijke voorziening. Ook de praktijk spreekt vaak over algemene dan wel vrij toegankelijke voorzieningen. Dit sluit ook aan bij de terminologie van de Wmo 2015. Omdat 'algemene voorziening' de meest gangbare term is, is deze overgenomen in de verordening.

 

Lid 1 onderdeel c: andere voorziening

 

Een andere voorziening is een voorziening die de jeugdige kan ontvangen op grond van een andere wet dan de Jeugdwet, bijvoorbeeld de Wmo 2015, de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz).

 

Lid 1 onderdeel d: arrangement

 

De regionaal gecontracteerde jeugdhulp – ingekocht via de Gemeenschappelijke Regelng Jeugdhulp – is met ingang van 1-1-2018 resultaat gericht ingezet doormiddel van het arrangeren (samenstellen) van resultaatgebieden en eventueel aanvullende ondersteuningselementen. Het arrangement is de opdracht voor de jeugdhulpaanbieder om de benoemde doelen te realiseren.

 

Lid 1 onderdeel e: beschikking

 

Spreekt voor zich.

 

Lid 1 onderdeel f: gebruikelijke hulp

 

Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse hulp die ouders en/of andere huisgenoten vanuit eigen kracht geacht worden elkaar onderling te bieden. Voor jeugdigen geldt dat ouders de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen behoren te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden, ook al is er sprake van een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking. Het betreft hulp op het gebied van persoonlijke verzorging en begeleiding.

 

Lid 1 onderdeel g: gesprek

 

Het mondeling contact bij het onderzoek naar de hulpvraag. In dit gesprek bespreken deskundigen namens het college met degene die jeugdhulp vraagt zijn gehele situatie ten aanzien van de ondervonden problemen, de gevolgen daarvan en de gewenste resultaten van de te kiezen oplossingen.

 

Lid 1 onderdeel h: hulpvraag

 

De hulpvraag is het eerste contact van jeugdige en ouders met het college om aan te geven dat zij behoefte hebben aan jeugdhulp. Dit is dus geen aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Na een hulpvraag kan een aanvraag om een individuele voorziening volgen. Maar dit hoeft niet. Bijvoorbeeld als uit het onderzoek blijkt dat de hulpvraag en het probleem op een andere manier kan worden opgelost.

 

Lid 1 onderdeel i: Individuele voorziening

 

Spreekt voor zich.

 

Lid 1 onderdeel j: vervoersvoorziening

De vervoersvoorziening is de voorziening die kan worden ingezet voor vervoer van en naar de behandelplaatsen. In de terminologie is aangesloten bij het doelgroepen-/leerlingenvervoer.

 

Lid 1 onderdeel k: mantelzorg

 

Dit begrip is gelijkluidend aan het begrip mantelzorg uit de begripsbepalingen van Wmo 2015. Mantelzorg is vrijwillig en niet afdwingbaar. Mantelzorg is de zorg voor chronisch zieken, gehandicapten en hulpbehoevenden door naasten: familieleden, vrienden, kennissen en buren. Kenmerkend is de reeds bestaande persoonlijke band tussen de mantelzorger en zijn of haar naaste. Daarnaast gaat het om langdurige zorg die onbetaald is.

 

Lid 1 onderdeel l: informele hulp

 

Deze bepaling geeft weer wanneer sprake is van informele hulp. Het onderscheid tussen formele en informele hulp is van belang bij de bepaling van de hoogte van een persoonsgebonden budget en bij de te stellen kwaliteitscriteria t.a.v. deze hulp. Als een persoon uit het sociaal netwerk wordt ingezet met een persoonsgebonden budget, hoeft deze niet te voldoen aan de norm van verantwoorde werktoedeling (zoals o.a. registratie in het Kwaliteitsregister Jeugd).

 

Lid 1 onderdeel m: sociaal netwerk

 

Het sociaal netwerk kan bestaan uit personen uit de huiselijke kring, maar ook daarbuiten waarmee een sociale relatie wordt onderhouden. Een sociale relatie wordt gekenmerkt door emoties als affectie en vertrouwen.

 

Lid 1 onderdeel n: formele hulp

 

Deze hulp kan bestaan uit beroepsmatig en niet-beroepsmatige hulp. De overeenkomst van beide onderdelen is dat gewerkt moet worden met de norm van verantwoorde werktoedeling.

 

Lid 1 onderdeel o: persoonsgebonden budget

 

Een jeugdige of ouder kan een individuele voorziening ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget(pgb). Met dit budget kan de jeugdige of ouder zelf de benodigde hulp inkopen. Deze begripsomschrijving benadrukt dat het in deze verordening gaat om het persoonsgebonden budget uit het betreffende artikel in de Jeugdwet.

 

Lid 1 onderdeel p: Veilig Thuis

 

In de Jeugdwet wordt het begrip 'advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling' gebruikt. Inmiddels is hiervoor de naam Veilig Thuis in gebruik. In de verordening wordt daarom laatstgenoemde term gebruikt.

 

Lid 1 onderdeel q: wet

 

Deze bepaling spreekt voor zich.

 

Lid 2

Naast de definities in het eerste lid bevat ook de Jeugdwet definities die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in deze verordening. Dit zou overbodig zijn en bovendien voor verwarring kunnen zorgen als er bijvoorbeeld door een latere wetswijziging een verschil zou ontstaan tussen de omschrijving in de verordening en de wettelijke omschrijving. Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als 'jeugdhulp', 'jeugdige', 'ouder' (zie artikel 1.1 van de Jeugdwet). Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals ‘beschikking’ (artikel 1:2 van de Awb). Tot slot hanteert artikel 12 van deze verordening enkele belangrijke begrippen uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming zoals 'verwerken' en 'persoonsgegevens'.

 

In verband met de leesbaarheid van deze verordening hieronder de afkortingen van de diverse wetten en van veelgebruikte termen, zoals opgenomen in deze verordening

 

AVG : Algemene Verordening Gegevensbescherming

Awb : Algemene wet bestuursrecht

BW : Burgerlijk wetboek

de wet : Jeugdwet

Pgb : persoonsgebonden budget

SVB : Sociale verzekeringsbank

VOG : Verklaring omtrent gedrag

WGBO : Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomstWID : Wet op de identificatieplicht

Wlz : Wet langdurige zorg

Wmo 2015 : Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

Zvw : Zorgverzekeringswet

 

 

Hoofdstuk 2 Algemene voorzieningen

 

Artikel 2 Toegang algemene voorziening

 

Algemene voorzieningen zijn vrij toegankelijk en er is geen besluit van het college voor nodig. Voorbeelden zijn de Jeugdgezondheidszorg, het (school)maatschappelijk werk, het opvoedbureau of andere organisaties die voorliggende opvoedondersteuning bieden.

 

Artikel 3 Beschikbare algemene voorzieningen

 

Dit artikel geeft aan welke algemene voorzieningen beschikbaar zijn. Dit ter uitvoering van het eerder genoemde artikel 2.9 onderdeel a van de Jeugdwet, waarin is bepaald dat de gemeente regels stelt over de te verlenen individuele en algemene jeugdhulpvoorzieningen.

 

Informatie, voorlichting en (opvoed)advies; advies aan ouders en verzorgers over opvoeding en ontwikkeling van kinderen en jongeren tussen 0 en 18 jaar.

Cursussen en trainingen; door diverse partijen aangeboden groepstrainingen als Brusjes (Broertjes en Zusjes training: training voor gezinsleden van jeugdhulp cliënten) en SOVA (Sociale Vaardigheidstraining: weerbaarheidstraining).

Vrij toegankelijke lichte ondersteuning: alle voorliggende jeugd en opvoedondersteuning die door verschillende partijen worden aangeboden (zoals Schoolmaatschappelijk Werk, Jeugd gezondheidszorg en Bureau Jeugd in Perspectief).

 

Hoofdstuk 3 Individuele voorzieningen

Voor het verkrijgen van een individuele voorziening, gelden de in dit hoofdstuk beschreven procedures.

 

Jeugdigen en ouders hebben onder de Jeugdwet geen wettelijk recht op jeugdhulp en geen individuele aanspraken op jeugdhulp. Wel is er een voorzieningenplicht voor de gemeente en het daaruit voortvloeiende recht van jeugdigen en ouders op een zorgvuldige procedure. Deze verordening bevat een aantal bepalingen die dit moeten waarborgen. Hiermee kan ten onrechte de schijn worden gewekt dat het telkens om een uitvoerig, onnodig bureaucratisch proces gaat. Dit is echter geenszins de bedoeling. Zo kan het vooronderzoek (artikel 10), afhankelijk van de inhoud van de hulpvraag (artikel 8), meer of minder uitgebreid zijn. Er kan bovendien hiervan – en in bepaalde gevallen ook van het gesprek en ook van onderzoek (artikel 13 lid 5) – in overleg met de jeugdige of zijn ouders afgezien worden. Daartegenover staat dat, als dat nodig is, er ook sprake kan zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken. Als de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zal een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal een gesprek nodig zijn om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. Een vooronderzoek en het onderzoek inclusief gesprek (artikel 13) zullen uiteindelijk vaak wel in enige vorm nodig zijn, omdat voor een zorgvuldig te nemen besluit het van belang is dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Ook andere bepalingen zoals schriftelijke verslaglegging, (artikel 16) en schriftelijke indiening aanvraag (artikel 17) zijn opgenomen met het oog op een zorgvuldige procedure en in het belang van een zorgvuldige dossiervorming.

 

Paragraaf 1 Voorzieningen

 

Onder deze paragraaf zij de individuele voorzieningen benoemd die beschikbaar zijn. Dit ter uitvoering van het eerder genoemde artikel 2.9 onderdeel a van de Jeugdwet, waarin is bepaald dat de gemeente regels stelt over de te verlenen individuele en algemene jeugdhulpvoorzieningen.

 

Artikel 4 Beschikbare individuele voorzieningen (Specialistische hulp):

Jeugd- en gezinscoaching (ambulante jeugdhulp): jeugd- en gezinscoaches uit het lokale team Jeugd en Gezin ondersteunen jeugdigen en ouders met vragen of problemen op het gebied van opvoeden, ontwikkeling, gedrag, sociaal functioneren, financiën, wonen en/of werken. De hulp is gericht op het aanpakken van eventuele stressfactoren en het versterken van vaardigheden. Het streven is steeds dat ouders en kinderen weer op eigen kracht verder kunnen, zo nodig met hulp uit het eigen informele netwerk.

b. Ambulante opvoed- en jeugdhulp (lokaal of regionaal inzetbaar): ambulante ondersteuning wordt ingezet in relatie tot de onderliggende problematiek van de cliënt en gericht is op het individu in zijn thuissituatie, in samenhang met de ouders/verzorgers, het gezin, het sociaal netwerk en/of andere professionals (o.a. school, kinderdagverblijf, wijkverpleegkundige, specialist etc.). Ambulante jeugdhulp kan ingezet worden door jeugd- en gezinscoaches uit het team Jeugd en Gezin een lokaal of regionaal gecontracteerde jeugdhulpaanbieder. Lokale jeugdhulp duidt op jeugdhulp die de gemeente zelf heeft gecontracteerd: regionaal inzetbaar duidt op de zorg die regionaal (door de gemeenschappelijke Regeling Jeugdhulp Rotterdam Rijnmond) is ingekocht en wordt vaak gecombineerd in relatie met specialistische arrangementen.

c. Groepsgewijze ondersteuning: Kenmerkend voor groepsgerichte ondersteuning is dat de ondersteuning wordt georganiseerd in groepsverband per dagdeel. Het doel van Groepsgewijze ondersteuning is dat de cliënt (zo lang mogelijk) een zelfstandig leven leidt. Dagbesteding is een structurele tijdsbesteding met een vaste regelmaat. De ondersteuning is gericht op contacten en een betekenisvolle invulling van de dag, het bieden van activiteiten met als doel het aanbrengen van structuur, sociale participatie, het zoveel mogelijk handhaven van de zelfredzaamheid en cognitieve vaardigheden, het voorkomen van sociaal isolement en het ontlasten van mantelzorgers. De ondersteuning kan gericht zijn op:

  • Deelname aan georganiseerde activiteiten;

  • Ontlasten ouders/ verzorgers;

  • Het aanbieden van routine en structuur voor de dag;

  • Voorkomen van verwaarlozing/opname;

  • Zoveel als mogelijk handhaven dan wel stimuleren van de zelfredzaamheid en cognitieve capaciteiten en vaardigheden.

  • Stimuleren van niet-uitstelbare ADL-handelingen zoals toiletgang, toezien op medicatie-inname, nuttigen maaltijd.

  • Dagbesteding ter vervanging van onderwijs (alleen mogelijk bij een tijdelijke vrijstelling afgegeven door de leerplichtambtenaar

d. Kortdurend verblijf: Kortdurend verblijf betreft het logeren in een instelling afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een Jeugdige. Kortdurend verblijf heeft als doel het verminderen van de draaglast van mantelzorgers en/of (pleeg-)ouders. De inzet van kortdurend verblijf is bedoeld voor Jeugdigen en volwassenen die zonder deze vermindering van de draaglast van mantelzorgers en/of (pleeg-)ouders (op termijn) zouden moeten verblijven in een instelling of zouden verwaarlozen. Kortdurend Verblijf is erop gericht dat Jeugdigen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen en kunnen blijven functioneren en participeren.

e. Specialistische ondersteuning: als ambulante hulpverlening niet voldoende resultaat oplevert, vanwege een te complexe problematiek kunnen kinderen/jongeren, indien de thuissituatie veilig genoeg is en ouders kunnen hun kind voldoende helpen, specialistische dagbehandeling ingezet worden. Vaak is specialistische dagbehandeling voldoende om een residentiële opname te voorkomen of verkorten. Sommige kinderen/jongeren krijgen individuele therapie aangeboden. Voor ouders zelf is er ouderbegeleiding, voor het gehele gezin systeemtherapie.

f. Dyslexiezorg; jeugdhulp dat wordt ingezet indien er sprake is van Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED). In het landelijke Protocol Leesproblemen en Dyslexie.

Dat protocol onderscheidt vier niveaus van ondersteuning. Pas als de ondersteuning op niveau 1, 2 en 3 niet het gewenste resultaat heeft, mag externe hulp worden ingeschakeld.

g. Basis GGZ zorg; ondersteuning voor hulp aan en behandeling van jongeren met lichte psychische klachten.

- Er een (ernstig vermoeden is van) in DSM V-benoemde stoornis;

- De duur van de klachten aan de criteria uit de DSM V richtlijn voor het betreffende ziektebeeld is beantwoord;

- Niet complexe psychische stoornissen;

- Er geen tot matig risico aanwezig is

Diagnostic tekst and tekst Statical Manual, vijfde editie, oftewel DSM-V. Dit kan dus worden gezien als een handleiding voor psychiaters en therapeuten om klachten, problemen en stoornissen te categoriseren en te benoemen.

h. Pleegzorg; Als er problemen met kinderen zijn in een gezin, wordt altijd eerst gekeken of deze thuis opgelost kunnen worden. Kan dat niet, dan is pleegzorg de eerste keus. Het is de opvangvorm die het dichtst bij de natuurlijke gezinssituatie blijft. In de Jeugdwet is vastgelegd dat een kind in het geval van een uithuisplaatsing, indien mogelijk, bij een pleegouder of in een gezinshuis wordt geplaatst, tenzij dit aantoonbaar niet in het belang is van het kind. Het doel is dat de ouders weer zelf de opvoeding weer op zich nemen. Als blijkt dat dit onmogelijk is, nemen pleegouders de opvoeding van het kind voor langere tijd op zich. De relatie met de eigen ouders blijft voor kinderen altijd van belang.

i Open of gesloten residentiele zorg (basis of behandelsetting); In de residentiële jeugdhulp leven kinderen en jongeren, vrijwillig of gedwongen, dag en nacht buiten hun eigen omgeving. Zij verblijven in leefgroepen en worden begeleid door pedagogisch medewerkers. Het verblijf kan variëren van enkele dagen per week tot de hele week, voor een korte of langere periode. Er bestaan diverse vormen van residentiële hulp: kamertraining, leefgroepen gericht op opvoeden en opgroeien, behandelgroepen gericht op de behandeling van specifieke problemen, crisisopvang en gesloten residentiële jeugdhulp, ofwel JeugdhulpPlus.

j. Langdurig Verblijf in gezinshuis (kamertraining/fasehuis); Voorzieningen voor kinderen van 15 jaar en ouder die niet thuis kunnen worden door problemen en begeleiding nodig hebben om in de toekomst zelfstandig te gaan wonen.

Kamertraining:

• Kamertraining is een intensieve training in zelfstandigheid. Het kind leeft samen met andere jongeren in een huis van een organisatie voor Jeugd & Opvoedhulp en gaat overdag naar school of naar het werk. Het kind woont zelfstandig met hulp van een begeleider en leert praktische en sociale vaardigheden.

Fasehuis:

• In een fasehuis leert het kind stap voor stap (in fasen) zelfstandig te wonen. De eerste stap bestaat uit wonen en leven in een woongroep met jongeren. De tweede stap bestaat uit een training zelfstandig zijn. In een fasehuis heeft iedereen een eigen kamer. De jongeren gebruiken samen de keuken, wc en badkamer.

k. Steun, hulp, behandeling (dag): De jeugdige heeft behandeling en/of ondersteuning nodig om te kunnen functioneren. Deze behandeling is ambulant in combinatie met daghulp (al dan niet op locatie). Ouders/opvoeders worden betrokken bij de hulpverlening. Perspectief is gericht op behoud en/of versterken van vaardigheden.

l. Jeugdbescherming: Onder jeugdbescherming wordt formeel verstaan het uitvoeren van jeugdbeschermingstaken en jeugdreclassering. Jeugdbeschermingstaken worden uitgevoerd door de zogenoemde gecertificeerde instellingen. De Jeugdwet bepaalt dat een rechtspersoon die in aanmerking wil komen voor het uitvoeren van de jeugdbescherming of jeugdreclassering, gecertificeerd moet zijn. Het doel van een kinderbeschermingsmaatregel is het opheffen van een bedreiging voor de veilige ontwikkeling van een kind. Alleen de kinderrechter kan besluiten tot zo’n maatregel, nadat de Raad voor de Kinderbescherming onderzoek heeft gedaan. Zo kan de kinderrechter besluiten dat kinderen of jongeren onder toezicht of voogdij moet worden geplaatst. Is de situatie kritiek, dan kan de rechter een kind onmiddellijk uit huis plaatsen. Tegelijk met jeugdbescherming, kan een kind jeugdhulp ontvangen van een jeugd- en opvoedhulpaanbieder.

m. Jeugdreclassering: een andere vorm van gedwongen jeugdbescherming is jeugdreclassering. Daartoe besluit de rechter als hij oordeelt dat jongeren, na hun straf, begeleiding nodig hebben bij hun terugkeer in de maatschappij. Jeugdreclassering wordt ook uitgevoerd door de gecertificeerde instellingen.

n. Vervoer van en naar behandelplaatsen jeugdhulp: spreekt voor zich.

o. Crisishulp: in acute situaties, waar dus onmiddellijke actie nodig is kan het Crisis Interventie Team genaderd worden. Deze voorziening betreft jongeren die vanwege een crisissituatie onmiddellijk uit huis geplaatst moeten worden, bijvoorbeeld bij een 24-uursopvang of een jeugdhulpaanbieder.

 

 

Paragraaf 2 Toegang tot jeugdhulp

 

Artikel 5 Toegang tot jeugdhulp via de gemeente

 

Artikel 2.3 van de Jeugdwet bepaalt dat het college voor een jeugdige of een ouder, die jeugdhulp nodig heeft, een voorziening treft. Het gaat hierbij om een individuele voorziening jeugdhulp.

 

Artikel 6 Toegang tot jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

 

Lid 1

 

De Jeugdwet regelt dat er een directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp bestaat. Zie artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet. Deze verwijzingsmogelijkheid bestaat dus naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp. De verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. De jeugdhulpaanbieder zal na de verwijzing (stap 1) beoordelen welke jeugdhulp precies nodig is. In overleg met de jeugdige of ouder wordt de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp bepaald. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2). Daarbij dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met burgemeester en wethouders heeft gemaakt in het kader van zijn contract- of subsidierelatie, en met de regels die daarover zijn neergelegd in deze verordening. Deze afspraken hebben tot doel dat burgemeester en wethouders zo nodig de procesregie kunnen oppakken.

 

Lid 2

 

Alleen als de jeugdige of zijn ouders dit wensen (bv. als ze een persoonsgebonden budget wensen voor de inzet van jeugdhulp) of in het uitzonderlijke geval dat burgemeester en wethouders een besluit nemen dat afwijkt van het oordeel van de jeugdhulpaanbieder, leggen zij de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking aan de jeugdige of zijn ouders. Op die manier wordt de jeugdige en zijn ouders de benodigde rechtsbescherming geboden en wordt voorkomen dat het college talloze beschikkingen moet afgeven die hetzelfde luiden als hetgeen de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van de wettelijke verwijzer nodig hebben.

 

Lid 3

 

Dit artikellid is toegevoegd om de mogelijkheid van college burgemeester en wethouders te borgen om in het kader van monitoring en regievoering alle verwijzingen van het medisch domein te beschikken.

 

Artikel 7 Toegang tot jeugdhulp via de gecertificeerde instelling en justitie

 

Lid 1 en 2

 

Deze bepaling vloeit voort uit artikel 2.4 lid 2 onderdeel b van de Jeugdwet en regelt de uitvoering van de verplichting van burgemeester en wethouders om jeugdhulp in te zetten die nodig wordt geacht in situaties waarbij de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering aan de orde is. In die situaties zal in eerste instantie een beroep moeten worden gedaan op het voorzieningenpakket dat door de gemeente is ingekocht via subsidies dan wel contracten. In het geval dat jeugdhulp ingezet moet worden die niet door de gemeente is ingekocht, zullen burgemeester en wethouders anderszins aan haar verplichting moeten voldoen.

 

Paragraaf 3 Toegang tot jeugdhulp via het college

 

Artikel 8 Hulpvraag

 

De hulpvraag is het eerste contact van jeugdige en ouders of een andere belanghebbende met burgemeester en wethouders om aan te geven dat er een behoefte aan jeugdhulp is bij jeugdige of ouders. Dit is dus geen aanvraag in de zin van de Awb. Na een hulpvraag kan een aanvraag om een individuele voorziening volgen door een belanghebbende. Maar dit hoeft niet. Bijvoorbeeld als uit het onderzoek bedoeld in artikel 13 blijkt dat de hulpvraag en het probleem op een andere manier kunnen worden opgelost of dat er basishulp ingezet kan worden. Er kan een situatie voordoen dat de hulpvraag zodanig concreet is dat dit beschouwd kan worden als een verzoek om een individuele voorziening en er geen nader onderzoek noodzakelijk is. In dat geval is er sprake van een aanvraag. Anders dan de Wmo 2015 kent de Jeugdwet geen aparte aanvraagprocedure.

 

Artikel 9 Spoedeisende jeugdhulp

 

Deze bepaling regelt de toeleiding naar jeugdhulp in crisissituaties. Onder spoedeisende jeugdhulp wordt jeugdhulp verstaan waar onmiddellijke start van de hulp nodig is (en het besluit niet kan worden afgewacht), omdat er sprake is van een acute bedreiging van veilig kunnen opgroeien en zich veilig kunnen ontwikkelen. In dergelijke spoedeisende gevallen, kan het besluit tot inzet van een individuele voorziening genomen worden na de daadwerkelijke start van de hulp. Het besluit tot inzetten van de hulp moet vervolgens binnen vier weken na de start van de hulp zijn vastgelegd in een beschikking.

 

Artikel 10 Vooronderzoek (intake)

 

Lid 1

 

Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en te zorgen dat jeugdigen en ouders goed worden geïnformeerd. Het verzamelen van gegevens dient ter voorbereiding van het gesprek waarbij voor het onderzoek naar aanleiding van de hulpvraag relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht, zodat cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn en een goede afstemming mogelijk is met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de op 25 mei 2018 in werking getreden Algemene verordening gegevensbescherming zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe burgemeester en wethouders geen toegang hebben in verband met de privacyregels, kunnen burgemeester en wethouders de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien. Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de hulpvraag meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek als bedoeld in artikel 14.

 

Lid 2

Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan burgemeester en wethouders alle overige gegevens en bescheiden die naar hun oordeel voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Algemene verordening gegevensbescherming zijn ook hier van overeenkomstige toepassing.

Bij de vaststelling van de datum, het tijdstip en de locatie voor het gesprek kunnen ook al concrete vragen worden gesteld of aan de jeugdige of zijn ouders worden verzocht om nog een aantal stukken te overleggen. In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige of ouders vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht (WID). Tevens kan worden beoordeeld of sprake is van een andere voorziening en of het college op grond van artikel 1.2 van de Jeugdwet al dan niet is gehouden om een voorziening op basis van deze wet te treffen.

 

Lid 3

 

Dit is een nadere invulling van het vereiste uit artikel 7.2.1 van de Jeugdwet. Het college gebruikt het burgerservicenummer van een jeugdige met het doel te waarborgen dat de in het kader van de uitvoering van deze wet en de daarop berustende bepalingen te verwerken persoonsgegevens op die jeugdige betrekking hebben. Dit gegeven wordt uit een document bedoeld in artikel 1 van de WID geverifieerd: ID kaart, rijbewijs of paspoort.

 

Lid 4

 

In het vierde lid is een bepaling opgenomen ter voorkoming van onnodige bureaucratie. Als burgemeester en wethouders al een dossier hebben van de jeugdige of zijn ouders, en de jeugdige of zijn ouders geven toestemming om dit dossier te gebruiken, dan kan een vooronderzoek achterwege blijven. Een gesprek over de acute hulpvraag is dan in de regel nog wel nodig.

 

Indien geen vooronderzoek plaatsvindt, blijft het vaststellen van de identiteit van de jeugdige of ouders in het kader van de rechtmatigheid noodzakelijk. Dit gebeurt in dit geval ook aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de WID.

Ter voorkoming van onnodige bureaucratie stellen burgemeester en wethouders eenmalig de identiteit vast. Alleen als er twijfels rijzen over de identiteit, vindt vaststelling nogmaals plaats.

 

Artikel 11 Familiegroepsplan

 

Lid 1

 

Het familiegroepsplan is in artikel 1.1 van de Jeugdwet gedefinieerd als: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren. Dit familiegroepsplan beoogt ouders, familieleden en anderszins direct betrokkenen de mogelijkheid te geven om (ook in de preventieve fase) voor gedwongen of vrijwillige jeugdhulp mee te denken en te helpen aan een oplossing. Inwoners zijn in veel gevallen zeer wel in staat verantwoordelijkheid te nemen voor problemen in eigen familie- of vriendenkring. Sociale samenhang draagt daarnaast bij aan het welzijn van kinderen. Door vormen van hulp van betrokkenen en steun uit directe kring kan bovendien uithuisplaatsing worden afgewend en wordt netwerkpleegzorg bevorderd.

 

Als er een familiegroepsplan is opgesteld, kan dit als plan van aanpak gaan gelden. Wel kan het in de loop van het traject nodig blijken het plan te actualiseren. De hulpverlener zal dat dan bij de opstellers van het familiegroepsplan aan moeten kaarten. Ook is de uitvoering van een familiegroepsplan begrensd door het professionele kader op grond van de te hanteren professionele standaard als bedoeld in artikel 453 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 4.1.1, tweede lid, juncto 4.1.5, eerste lid, van de Jeugdwet en de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Deze eisen zijn geoperationaliseerd in het Kwaliteitskader van het Besluit Jeugdwet. De professional zal dus vanuit zijn beroepsuitoefening moeten toetsen of hij uitvoering kan geven aan het familiegroepsplan en daarover in gesprek moeten gaan met betrokkenen, met als ondergrens de veiligheid en gezonde ontwikkeling van de jeugdige.

 

De gemeente heeft de taak om haar beleid zo vorm te geven dat het gericht is op het tot stand brengen en uitvoeren van familiegroepsplannen (artikel 2.1, onder g, van de wet).

De wet vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om een zorgvuldige procedure te waarborgen en te zorgen dat jeugdigen en ouders goed worden geïnformeerd over hun rechten en plichten.

 

Dat jeugdigen en ouders niet gedwongen kunnen worden om een familiegroepsplan op te stellen spreekt voor zich, uiteraard kunnen burgemeester en wethouders het – in bepaalde gevallen waar dat meerwaarde zou kunnen hebben – wel aanraden en stimuleren. Bovendien, ook als er geen familiegroepsplan wordt opgesteld, zullen bepaalde zaken die ter sprake kunnen komen tijdens het opstellen van een familiegroepsplan óók ter sprake komen tijdens het onderzoek als bedoeld in artikel 11. Dan gaat het bijvoorbeeld om het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden.

 

Lid 2

 

Het kan zijn dat het nodig is om enige vorm van ondersteuning te bieden bij het opstellen van een familie-groepsplan om hier effectief uitvoering aan te geven. Dat deze ondersteuning geboden dient te worden als de jeugdige of zijn ouders hier behoefte aan hebben, wordt bevestigd in dit artikellid. Uiteraard kunnen de jeugdige of zijn ouders niet gedwongen worden om ondersteuning te accepteren, maar kunnen burgemeester en wethouders het – in bepaalde gevallen waar dat meerwaarde zou kunnen hebben – ook hier wel aanraden en stimuleren. Welke vorm deze ondersteuning heeft, is aan burgemeester en wethouders, bovendien kan deze van geval tot geval verschillen.

Het familiegroepsplan moet binnen redelijke termijn opgesteld worden als er ondersteuning wordt geboden. Een vaste termijn stellen is niet mogelijk, aangezien dit ook mede afhangt van de mate waarin en de vorm van eventuele geboden ondersteuning.

 

Lid 3

 

Omdat het onderwerp zal zijn van het onderzoek, ligt het voor de hand het familiegroepsplan voorafgaand aan het begin van het onderzoek wordt opgesteld. Maar ook tijdens het onderzoek kan mogelijk nog de (gedeelde) wens ontstaan om de eigen kracht nader te onderzoeken en een familiegroepsplan op te stellen. Zo de situatie zich daarvoor leent, kan dan besloten worden hiermee aan de slag te gaan en het onderzoek daarna voort te zetten.

 

Artikel 12 Onafhankelijke cliëntondersteuning

 

Deze cliëntondersteuning is kosteloos voor de inwoner. Het houdt in onafhankelijke ondersteuning van de cliënt met informatie, advies en algemene ondersteuning. De ondersteuning heeft als doel bij te dragen aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening voor de cliënt op het gebied van zorg, preventieve zorg, jeugdhulp, maatschappelijke zorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.

Burgemeester en wethouders dragen er zorg voor dat onafhankelijke cliëntondersteuning beschikbaar is. Bij deze vorm van ondersteuning is het belang van de cliënt uitgangspunt.

 

Artikel 13 Onderzoek (en gesprek)

 

Algemeen

 

Na een hulpvraag volgt een onderzoek. De grondslag voor dit onderzoek is artikel 3:2 van de Awb in samenhang met artikel 2.3 van de Jeugdwet. Daaruit volgt dat de gemeente voldoende kennis dient te vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. Dit brengt met zich mee dat wanneer een jeugdige of een ouder zich meldt met een vraag voor jeugdhulp het college:

  • 1.

    moet vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder is.

  • 2.

    moet vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn.

  • 3.

    wanneer de problemen en stoornissen zijn vastgesteld, kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren.

  • 4.

    onderzoekt of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden.

  • 5.

    Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een voorziening van jeugdhulp te verlenen.

Voor zover het onderzoek naar de nodige hulp, dan wel jeugdhulp specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet mogen ontbreken. De vorenbedoelde verschillende stadia van onderzoek vragen op die stadia aangepaste deskundigheid. Het college dient ervoor zorg te dragen dat die deskundigheid gewaarborgd is en dat deze naar discipline van deskundigheid concreet kenbaar is voor de hulpvrager.

Dit is een vast afwegingskader dat ingezet moet worden in het kader van het onderzoek. Jurisprudentie (CRB:2017:1477) benadrukt dat dit onderzoek zorgvuldig en met deskundigheid moet worden uitgevoerd.

 

Eén van de uitkomsten van het onderzoek kan zijn dat het verlenen van een individuele voorziening nodig is om het probleem op te lossen. Het onderzoek is in dat geval ook van belang voor de beoordeling van een in te dienen aanvraag voor een individuele voorziening.

Voor een zorgvuldig beoordeling van de hulpvraag én van een eventuele aanvraag is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarom wordt het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek op een gemeentelocatie plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie en wens jeugdige en/of ouders worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.

 

In het gesprek zou duidelijk moeten worden hoe ook de meest complexe individuele voorzieningen kunnen worden getroffen. De wetgever omkleedt de procedure om te komen tot een individuele voorziening met allerlei waarborgen rond een deskundige beoordeling. Het kan zelfs gaan om diagnostiek om voor een psychiatrische behandeling in aanmerking te komen of voor een verblijf in 24-uursopvang. Dat zijn zwaarwegende beslissingen waaraan professioneel onderzoek en afweging ten grondslag ligt.

 

Burgemeester en wethouders dienen een familiegroepsplan te betrekken bij het onderzoek. Een deugdelijk familiegroepsplan leggen burgemeester en wethouders zeker niet naast zich neer. Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 11.

 

Lid 1

 

In het eerste lid is opgenomen dat het onderzoek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.

De onderdelen a tot en met h zijn de onderwerpen van het onderzoek. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige of zijn ouders al bij de gemeente bekend zijn, zal een aantal onderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden onderzocht of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij burgemeester en wethouders, dan is doel van het onderzoek om een totaalbeeld van de jeugdige of zijn ouders en zijn situatie te krijgen.

 

In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders vooropgesteld overeenkomstig het in de considerans van de wet en de verordening vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.

 

Dit onderdeel krijgt steeds meer gewicht in de beoordeling van de hulpvraag omdat op grond van jurisprudentie de grenzen van de eigen kracht en zelf oplossend vermogen verschuiven in de richting dat van ouders/verzorgers meer gevraagd mag worden. Zie ook toelichting op lid 2.

 

Ten aanzien van de afstemmingsplicht in onderdeel g valt te denken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de Zvw en/of een voorziening op het gebied van passend onderwijs.

 

Onderdeel h. Bij het bepalen van de aangewezen vorm van jeugdhulp moet de gemeente 'redelijkerwijs' rekening houden met de geloofsovertuiging van de jeugdige (artikel 2.3 lid 4 Jeugdwet). Gemeenten moeten altijd 'passende hulp' inzetten (artikel 2.5 Jeugdwet). Hulpverlening wordt in algemene zin effectiever geacht als deze beter aansluit bij de identiteit van de jeugdige en zijn ouders. Gemeenten mogen daarom ook geen beslissingen nemen die onverenigbaar zouden zijn met die gezindheid, overtuiging of achtergrond. Gelet op de term 'redelijkerwijs' is het dus het uitgangspunt dat de gemeente rekening houdt met de godsdienst van de jeugdige/ouder, maar er zijn situaties denkbaar waarin dat het niet mogelijk is. In casu zal moeten worden onderzocht of de inzet van jeugdhulpaanbieder A die de gemeente gecontracteerd heeft, onverenigbaar is met de godsdienst van de jeugdige. Als dat het geval is, zal de gemeente een aanbieder moeten inzetten die wel passende hulp kan bieden. Als de visie van jeugdhulpaanbieder A niet volledig aansluit bij de geloofsovertuiging van de jeugdige en ouders, maar de inzet van deze jeugdhulpaanbieder niet onverenigbaar is met de geloofsovertuiging, is de inzet van jeugdhulpaanbieder A wel passend.

 

Lid 2

 

In de uitspraak van de CRB (17 juli 2019 18/3757JW) worden de componenten benoemd die onderdeel vormen van een deugdelijke en zorgvuldige afweging, teneinde te bepalen wat in eigen kracht uitgevoerd kan worden. In deze uitspraak wordt uiteengezet welke factoren onderzocht en beoordeeld moeten zijn om de vraag te beantwoorden, of en, in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van zijn ouders toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te bieden. Daartoe is moet onder meer gekeken naar:

behoefte en de mogelijkheden van jongeren/ouders,

voor hem benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan,

mogelijkheden, de draagkracht en de belastbaarheid van zijn ouders,

samenstelling van het gezin en woonsituatie, en

het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen.

 

Het inkomensonderzoek behelst een onderzoek naar de volledige gezinsinkomsten en dat wat een vergelijkbaar gezin minimaal nodig heeft voor de uitgaven voor het huishouden. Hierbij wordt informatie van het NIBUD in het 'persoonlijk budgetadvies' als onderlegger gebruikt.

Onder punt 3 moet beoordeeld worden of ouders (eventueel met hulp van het sociaal netwerk) voldoende ‘eigen kracht’ hebben om het probleem zelf op te lossen. Daarvoor moeten de onderstaande vragen worden beoordeeld:

1. Is de ouder (of het sociale netwerk) in staat om de hulp die nodig is te bieden?

2. Is de ouder (of het sociale netwerk) beschikbaar om de hulp die nodig is te bieden?

3. Levert het bieden van de hulp door de ouder (of het sociale netwerk) geen overbelasting op?

4. Ontstaan er geen financiële problemen in het gezin als de hulp door de ouder (of het sociale netwerk) wordt geboden?

 

Als al deze vragen bevestigend worden beantwoord hoeft de gemeente geen jeugdhulp (al dan niet in de vorm van een pgb) in te zetten. In dat geval hebben ouders (eventueel met hulp van het sociale netwerk) immers volgens de CRvB voldoende ‘eigen kracht’ om de problematiek van de jeugdige zelf op te lossen.

 

Het inkomensonderzoek behelst een onderzoek naar de volledige gezinsinkomsten en dat wat een vergelijkbaar gezin minimaal nodig heeft voor de uitgaven voor het huishouden. Hierbij wordt informatie van het NIBUD in het 'persoonlijk budgetadvies' als onderlegger gebruikt.

 

Lid 3

 

Dit lid is toegevoegd omdat indien er specifieke deskundigheid vereist is om tot een goed onderzoek te komen, dit ook ingezet kan worden. De uitspraak van de CRB (zie lid 2) illustreert dit ook.

 

Lid 4

 

Dit artikellid is bedoeld voor de situatie dat een specifieke wet geen grondslag biedt voor de verwerking van persoonsgegevens, maar dat dit wel nodig is en er dus toestemming gevraagd moet worden. Bij de uitvoering van de Jeugdwet is het noodzakelijk om persoonsgegevens te verwerken. Een zorgvuldige omgang met deze gegevens is belangrijk om de drempel naar hulp, ondersteuning of zorg te verlagen. Burgemeester en wethouders mogen echter niet zomaar alle gegevens van jeugdigen of hun ouders vastleggen of uitwisselen met anderen. Daar is een wettelijke grondslag voor vereist.

 

Voor de inwoner is het van belang dat duidelijk is dat burgemeester en wethouders alleen persoonsgegevens verwerken als daar een specifieke wettelijke grondslag voor is of als er ondubbelzinnige toestemming voor is gegeven conform het bepaalde in de Algemene verordening gegevensbescherming

Als de toestemming in vrijheid gegeven is, kan de gegevensverwerking worden gerechtvaardigd. Hierbij geldt dat steeds een grondige analyse moeten plaatsvinden of er sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat de toestemming niet geacht kan worden “in vrijheid” te zijn gegeven. Dit is in lijn met de opvatting van De Autoriteit Persoonsgegevens.

 

Lid 5

 

Bij het onderzoek ter beoordeling van een aangemelde hulpvraag zal in beginsel in een gesprek met de jeugdige en zijn ouders de gehele situatie worden bekeken en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een overige jeugdhulpvoorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening.

 

Indien de hulpvraag al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, dan kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het onderzoek en/of gesprek worden afgezien.

 

Artikel 14 Informatie over persoonsgebonden budget

 

De jeugdige en zijn ouders worden geïnformeerd over de mogelijkheden te kiezen voor een persoonsgebonden budget. Deze informatieplicht volgt uit artikel 8.1.6 van de Jeugdwet.

 

Artikel 15 Inwinnen informatie bij andere instanties

 

Uit het onderzoek en het gesprek tussen de jeugdige en zijn ouders enerzijds en burgemeester en wethouders anderzijds kan naar voren komen dat er al professionals vanuit andere domeinen betrokken zijn of zouden moeten zijn. In dat geval kunnen burgemeester en wethouders informatie nodig hebben van die instantie. Dit kan op verschillende manieren vorm krijgen.

 

De ouder kan zelf voor de nodige informatie uit deze domeinen zorgen. Of er kan voor gekozen worden dat gezamenlijk het gesprek aan wordt gegaan met deze andere professionals. Dan is toestemming voor het doorbreken van de geheimhoudingsplicht niet nodig. Ook kunnen burgemeester en wethouders ervoor kiezen informatie op te vragen namens en met toestemming van de jeugdige en/of zijn ouders. Hierbij wordt de jeugdige of zijn ouders gevraagd toestemming te geven aan de betrokken instantie als dit nodig is om een geheimhoudingsplicht te doorbreken. Hiervoor gebruiken burgemeester en wethouders een formulier toestemmingsverklaring.

 

Artikel 16 Verslag en ondersteuningsplan

 

Lid 1 en 2

 

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij.

Wel wordt aangesloten bij de praktijk van de Wmo 2015. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14 33 841, nr.3) staat dat burgemeester en wethouders een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekken om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk.

 

Een goede weergave maakt het voor burgemeester en wethouders inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn.

 

Lid 4

Burgemeester en wethouders gebruiken de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek voor het opstellen van het ondersteuningsplan waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat zij en de cliënt dit plan ondertekenen.

 

Artikel 17 Aanvraag individuele voorziening

 

Algemeen

 

Deze bepaling is een uitwerking van artikel 2.9, onder a, van de Jeugdwet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Een aanvraag is nodig om een beschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen.

 

In de Jeugdwet is geen termijn opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in artikel 4:13 van de Awb geldt daarom onverkort. Dit betekent dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).

 

Deze termijnen zijn maximumtermijnen. Indien nodig kan na een aanvraag binnen enkele dagen een individuele voorziening worden verstrekt, in complexe situaties kan in het belang van een zorgvuldige besluitvorming een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een wat langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.

 

Lid 1

 

De Awb is van toepassing. Een belanghebbende, in de regel zijn dat de jeugdige of ouders, kan daarom een aanvraag (laten) indienen voor een individuele jeugdhulpvoorziening.

In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af. Dat betekent in ieder geval dat - op grond van artikel 4:1 van de Awb - een aanvraag om een individuele voorziening schriftelijk moet worden ingediend bij burgemeester en wethouders. Daaronder wordt ook verstaan een aanvraag die via de website van de gemeente wordt ingediend.

 

Lid 2 t/m 5

 

De Jeugdwet geeft geen regels over toestemming bij indiening van een aanvraag. De Jeugdwet regelt wel de toestemming die nodig is voor het daadwerkelijk verlenen van jeugdhulp (zie artikelen 7.3.4, 7.3.5 en 7.3.15 van de Jeugdwet). Door de toestemming bij de aanvraag goed te regelen, kan voorkomen worden dat later - op het moment dat de hulpverlening van start kan gaan - de toestemming voor het eerst gevraagd moet worden en, bij een eventuele weigering de jeugdhulpverlening niet (of vertraagd) op gang komt.

In deze bepalingen is daarom geregeld wiens toestemming wanneer nodig is bij een aanvraag voor jeugdhulp. Daarbij is aangesloten bij de hiervoor genoemde toestemmingsregels uit de Jeugdwet, respectievelijk de WGBO. De in deze bepalingen genoemde wettelijk vertegenwoordiger van de jeugdige is de ouder(s) met gezag of de voogd.

 

Lid 6

 

Ontbreekt de vereiste toestemming bij de aanvraag, dan is sprake van een incomplete aanvraag. Op grond van artikel 4:5 Awb zal de aanvrager dan in de gelegenheid moeten worden gesteld om binnen een bepaalde termijn de aanvraag te voorzien van de vereiste toestemming. Komt die toestemming er niet, dan kunnen burgemeester en wethouders besluiten de aanvraag niet te behandelen/kan de aanvraag buiten behandeling gesteld worden (op grond van artikel 4:5 lid 1 onderdeel a Awb).

 

Weigeren de wettelijke vertegenwoordiger(s) in te stemmen met de aanvraag, dan zullen burgemeester en wethouders het college de aanvraag toch in behandeling nemen als de jeugdhulp voor de minderjarige kennelijk nodig is teneinde ernstig nadeel voor de minderjarige te voorkomen, en ook indien de minderjarige na de weigering van de toestemming de jeugdhulp weloverwogen blijft wensen.

Indien een wettelijke vertegenwoordiger geen toestemming geeft voor het indienen van een aanvraag, kan dit betekenen dat deze wettelijk vertegenwoordiger ook geen toestemming gaat geven voor het verlenen van jeugdhulp na een besluit daartoe. De Jeugdwet biedt dan de mogelijkheid het toestemmingsvereiste voor de inzet van jeugdhulp buiten toepassing te laten in het geval jeugdhulp wordt ingezet in het kader van een machtiging gesloten jeugdhulp, of ter uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering (artikel 7.3.4 lid 1 Jeugdwet). Bij het ontbreken van toestemming van een wettelijke vertegenwoordiger bij de aanvraag onderzoeken burgemeester en wethouders of toepassing van artikel 7.3.4 lid 1 Jeugdwet aan de orde is.

Lid 7

 

Bij indiening van de aanvraag zal in het kader van de rechtmatigheid de identiteit van de jeugdige of ouders worden vastgesteld. Dat gebeurt aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Mocht zo een document al zijn verstrekt bij een vooronderzoek en in het dossier zijn opgenomen, dan hoeft dit niet.

 

Artikel 18 Vervoersvoorzieningen

 

Algemeen

 

In artikel 2.3 lid 2 van de wet is onder meer vastgelegd dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp ook vervoer van de jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden kan omvatten. In dit artikel zijn de voorwaarden opgenomen om tot een vervoersvoorziening te komen.

 

Lid 1 , 2 en 3

Het toekennen van een vervoersvoorziening dan wel een vergoeding is altijd gekoppeld aan de beschikking voor het toekennen van een jeugdhulpvoorziening. De aanvraag daartoe dient schriftelijk plaats te vinden op het moment dat duidelijk is dat zij in aanmerking komen voor jeugdhulp en zo mogelijk dienen de aanvragen gezamenlijk ingediend te worden.

 

Lid 4

Bij de afweging of een vervoersvoorziening of vergoeding wordt toegekend zijn de bepalingen onder a t/m c van toepassing.

 

Het eigen kracht principe is leidend, dat betekent dat mensen niet standaard in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening. In een gesprek met de ouders/jeugdige is het van belang om te bekijken wat de mogelijkheden zijn om zelf het vervoer te kunnen regelen en welke combinaties van vervoer mogelijk zijn. Dit gesprek vindt plaats bij elke nieuwe aanvraag en bij elke verlengingsaanvraag.

 

Om te kunnen bepalen of een vervoersvoorziening noodzakelijk is, gaat de gemeente in gesprek met ouders/jeugdige waarbij het volgende principe geldt:

 

Een eventuele vergoeding voor vervoer betreft een vervoersbeweging naar een voor een kind dagelijkse voorziening. Hierbij gaat het om een vervoersvoorziening van huis of school naar de behandellocatie en terug naar huis.

 

Van medische noodzaak is sprake wanneer een jongere door zijn lichamelijke, verstandelijke of zintuigelijke beperking niet in staat is om (eventueel onder begeleiding van een volwassene) gebruik te maken van het openbaar vervoer.

 

Van beperkingen in de zelfredzaamheid is sprake wanneer:

  • De leeftijd van de jeugdige het niet toe laat zelfstandig te reizen met het OV, nadat is aangetoond dat ouders of andere personen in de naaste omgeving niet in staat kunnen worden geacht om zorg te dragen voor de begeleiding;

  • of er sprake is van ernstige gedragsproblemen welke reizen in het OV of eigen vervoer onmogelijk maken;

  • of er andere redenen van niet-medische aard zijn die het zelfstandig of onder begeleiding reizen in het OV of eigen vervoer onmogelijk maken;

  • dan wel er is wel mogelijkheid het vervoer zelf te regelen, maar er is geen financiële draagkracht.

 

Wanneer de afstand tussen de woning of de school en de behandellocatie minder is dan 6 kilometer, komt het vervoer niet voor vergoeding in aanmerking en wordt dit beschouwd als gebruikelijke zorg.

 

Indien echter de hulp langdurig en/of intensief is het niet redelijk en billijk dat de ouders de jeugdigen zelf brengen en halen. Wat als langdurig en/of intensief beschouwd wordt is individueel maatwerk.

 

Lid 6

Indien voldaan is aan de criteria uit lid 4, wordt in een vorm van vervoer toegekend in de vaste volgorde:

 

a. Kilometervergoeding op basis van een vastgesteld tarief: € 0,19 per km;

b. Een vergoeding voor openbaar vervoer indien de jeugdige zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kan maken;

c. Een vergoeding voor openbaar vervoer met begeleiding indien door de ouders wordt aangetoond dat de jeugdige niet in staat is om zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken of indien de jeugdige zelf kan leren reizen met openbaar vervoer;

d. Aansluiting bij reeds bestaande vervoersbewegingen in het kader van de Wmo en/of leerlingenvervoer binnen (aanvullende) afspraken met het betreffende vervoersbedrijf voor zover dit mogelijk blijkt na onderzoek van de gemeente.

De onder d genoemde variant houdt in dat de gemeente gebruik maakt van de Gemeentelijke Vervoerscentrale Zeeland bv (regiecentrale) doelgroepenvervoer, door de cliënt daartoe naar te verwijzen.

 

Indien de cliënt vervoert dient te worden naar de behandellocatie van de zorgaanbieder die vervoer heeft gecontracteerd, gaat dit voor op de hiervoor genoemde volgorde.

 

Artikel 19 Persoonsgebonden budget

 

Lid 1

 

Als de jeugdige of zijn ouders een persoonsgebonden budget willen voor de individuele voorziening die nodig is, moeten ze daarvoor een aanvraag indienen, of moeten ze dit bij hun aanvraag (als bedoeld in artikel 17) vermelden. De aanvraag is nodig om te kunnen beoordelen of de kwaliteit gegarandeerd is (lid 3 d) en de op grond van de Jeugdwet vereiste motivering aanwezig is (lid 3 f).

 

Lid 2

 

Beoordeling van de aanvraag vindt o.a. plaats aan de hand van een plan met begroting (budgetplan) dat de aanvrager bij de aanvraag toevoegt.

 

Lid 3

 

Burgemeester en wethouders kunnen waarborgen vragen over de kwaliteit van hulp die wordt geboden bij een persoonsgebonden budget (art. 8.1.1, tweede lid, onder c van de wet). De in dit lid genoemde onderwerpen moeten daarom in ieder geval in het plan, bedoeld in lid 2, opgenomen zijn.

Lid 4

 

Iedere professional moet een verklaring omtrent gedrag (VOG) hebben (artikel 4.1.6

Jeugdwet). Jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen moeten deze verklaring hebben van de personen die beroepsmatig in contact kunnen komen met jeugdigen of met hun ouders. Dat geldt ook voor vrijwilligers die niet-incidenteel in contact komen met jeugdigen of hun ouders.

 

De jeugdhulpaanbieder of de gecertificeerde instelling moet de VOG vóór aanvang van de werkzaamheden hebben. De VOG moet ook actueel zijn. Dat betekent dat de VOG niet ouder mag zijn dan 3 maanden (artikel 4.1.6 lid 2 Jeugdwet).

 

Artikel 4.1.6 Jeugdwet geldt voor jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. Voor een persoon uit het sociale netwerk geldt dit artikel niet.

 

Gemeentelijke bestuursorganen kunnen waarborgen vragen over de kwaliteit van hulp die wordt geboden bij een persoonsgebonden budget (art. 8.1.1, tweede lid, onder c van de wet). Bij verordening kan daarom worden bepaald, dat bij de aanvraag voor een persoonsgebonden budget een VOG van de derde die de hulp verleent, wordt overlegd. Dit geldt zowel voor hulp verleend door een professional én voor hulp verleend door het sociale netwerk

Deze bepaling regelt daarom dat een VOG wordt overlegd bij de aanvraag voor een persoonsgebonden budget voor hulp verleent een professional én bij hulp verleent door het sociale netwerk.

 

Om de administratieve lasten voor aanvragers en de derden die de jeugdhulp uitvoeren zo laag mogelijk te houden, is opgenomen dat het moet gaan om een VOG die niet ouder is dan twaalf maanden. De kosten voor de aanvraag van een VOG komen niet voor rekening van de gemeente.

 

Lid 5

 

Als jeugdhulp ingezet moet worden op basis van een verwijzing door een (huis/jeugd-)arts of in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, moet het college waarborgen dat de hulp wordt ingezet. In beginsel zal dat jeugdhulp in natura zijn, maar onder omstandigheden kan een persoonsgebonden budget gewenst zijn.

 

De aanvraag is nodig zodat via deze weg (namens) de ouders of jeugdigen de vereiste motivering kan worden gegeven, het proces goed wordt gestroomlijnd en er een duidelijke beschikking komt waar rechtsmiddelen tegen open staan.

 

De aanvraag ziet dan op zichzelf beschouwd niet meer op de inzet van jeugdhulp, die noodzaak staat immers al vast met de doorverwijzing. Het gaat enkel om de verzilveringsvorm (natura of persoonsgebonden budget). Het is dan aan burgemeester en wethouders om te toetsen of aan de voorwaarden voor een persoonsgebonden budget wordt voldaan. Zij zullen hier een beschikking over afgeven, zodat de rechtsbescherming ook is geborgd. Die beschikking ziet dus enkel op het al dan niet verstrekken van een persoonsgebonden budget. Als burgemeester en wethouder oordelen dat geen persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt de hulp in natura ingezet.

 

Artikel 20 Criteria persoonsgebonden budget

 

Algemeen

 

Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 8.1.1 van de Jeugdwet een persoonsgebonden budget verstrekken. Uitgangspunt van de Jeugdwet is keuzevrijheid van de jeugdige en zijn ouder om de jeugdhulp als zorg in natura te ontvangen of te kiezen voor een persoonsgebonden budget en zelf de jeugdhulp in te kopen. Indien de jeugdige en zijn ouder aan een aantal in de wet geformuleerde voorwaarden voldoet, moet het college een persoonsgebonden budget verstrekken. Er is dan dus zelfs sprake van een verplichting van burgemeester en wethouders om een persoonsgebonden budget te verstrekken. Zie ook de tekst van artikel 8.1.1, eerste lid, van de Jeugdwet: “Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen …”.

De wettelijke voorwaarden zijn in dit artikellid herhaald om een compleet beeld van rechten en plichten van de cliënt te geven.

 

Lid 2 en 3

Een pgb wordt niet toegekend indien de noodzakelijke zorg naar algemene en aanvaardbare opvattingen in de redelijkheid niet van de ouders of verzorgers verwacht mag worden. Om de zorg, die de gebruikelijke zorg te boven gaat, te bepalen dient in de afweging betrokken te worden de leeftijd van de jeugdige; de aard van de zorghandelingen; de frequentie/patroon en tijdsomvang van de zorghandelingen en de belastbaarheid van de ouders/verzorgers. De beleidsregel gebruikelijke zorg biedt een handreiking om deze afweging te kunnen maken.

 

Lid 4

 

Deze bepaling geeft aan dat het in beginsel niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren.

 

Lid 5 en 6

 

Onder dit lid genoemde kostencomponenten zijn in elk geval uitgesloten voor vergoeding vanuit het pgb. Tevens kan er geen vrij besteedbaar deel uit het pgb budget afgezonderd worden. Het pgb dient volledig ingezet te worden voor zorg. Binnen het zorg in natura is er eveneens geen ruimte voor een vrij besteedbaar bedrag.

 

Artikel 21 Onderscheid formele en informele hulp

 

Het onderscheid tussen formele en informele hulp is van belang omdat de berekening en de hoogte van het pgb voor beide categorieën anders is.

 

Lid 1 a t/m c

In deze artikelen worden de personen benoemd die de formele hulp kunnen bieden en welke kwaliteitseisen zij moeten voldoen.

 

Artikel 22 tekst Hoogte persoonsgebonden budget

 

Algemeen

 

Artikel 2.9 onderdeel c van de Jeugdwet bepaalt dat de verordening moet regelen op welke wijze de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld. De hoogte van het persoonsgebonden budget en het onderscheid dat daarbij gemaakt wordt tussen het tarief voor de inzet van professionele hulp (inclusief hulp door ZZPérs) en het tarief voor de inzet van hulp uit het sociaal netwerk hoort ook in de verordening geregeld te worden (Zie Memorie van Toelichting, artikelsgewijs TK 2012-2013, 33 684, nr. 3, p. 151). In de verordening wordt een andere beleidslijn ingezet. De aanleiding daarvoor is dat systematiek – vastgelegd

 

Lid 1

 

Van belang is dat de hoogte van het budget zodanig is, dat de jeugdige of zijn ouders de vastgestelde jeugdhulp ook werkelijk met het budget kunnen inkopen. Onverminderd het bepaalde in de overige leden van dit artikel, moet de hoogte van het persoonsgebonden budget toereikend zijn om veilige, doeltreffende en kwalitatieve goede jeugdhulp in te kopen. Anders is het budget voor de jeugdige of zijn ouders immers geen zinvol alternatief. Anderzijds is het alternatief van een persoonsgebonden budget voor burgemeester en wethouders slechts zinnig wanneer het budget gelijk of lager is dan de kosten van een voorziening die door een gecontracteerde of gesubsidieerde aanbieder in natura wordt geleverd.

Bepaald is dat de vergoeding voor de formele hulp niet meer kan bedragen dan 90% van de kostprijs de goedkoopst adequate individuele voorziening in natura die de gemeente beschikbaar heeft. Met deze bepaling wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen professionals die via instellingen of via ZZP constructie jeugdhulp verlenen met pgb.

 

Lid 2

Artikel 8.1.4 onder a van de Jeugdwet bepaalt dat burgemeester en wethouders een persoonsgebonden budget kunnen weigeren voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening. De maximale hoogte van een persoonsgebonden budget mag dus begrensd worden op de kostprijs van de in de betreffende situatie door het college ingekochte goedkoopst adequate individuele voorziening in natura. Zo wordt voorkomen dat inkoopvoordelen zouden wegvallen als te veel personen zelf ondersteuning willen inkopen met een persoonsgebonden budget.

 

De situatie waarin het door de jeugdige of zijn ouders beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van burgemeester en wethouders betekent dus niet bij voorbaat dat het persoonsgebonden budget om die reden geheel geweigerd kan worden. De jeugdige of zijn ouders moeten zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door burgemeester en wethouders voorgestelde aanbod en zij toch voor die gewenste aanbieder kiezen.

 

Het college kan het persoonsgebonden budget dan slechts weigeren voor het gedeelte dat duurder is dan het door burgemeester en wethouders voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat van gemeentewege als gevolg van inkoopvoordelen individuele voorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een persoonsgebonden budget.

 

Dit artikel biedt de mogelijkheid om indien de 90% ontoereikend is een hoger bedrag toe te kennen.

 

Lid 3

Voor niet-professionele hulp wordt een ander tarief gehanteerd dan voor professionele hulp. De markt voor niet-professionele hulp is een andere dan de markt voor professionele hulp. Niet-professionele hulp betrekt de inwoner in de regel uit het sociale netwerk. Vandaaruit redenerend, is er voor niet-professionele hulp een lager tarief dan voor dezelfde ondersteuning door een professional.

 

Bij de bepaling van de tarifering is rekening gehouden met het feit dat niet-professionals niet onder een cao vallen en dat het gaat om voor de betreffende hulp ongeschoolden. In de verordening is daarom 175% van het minimumloon vanaf 21 jaar als ondergrens voor het tarief voor een pgb voor niet-professionele hulp opgenomen. Hiermee wordt aangesloten bij het uurtarief dat geldt voor een persoonsgebonden budget voor informele zorg onder de Wet langdurige zorg (zie artikel 5.22, eerste lid, van de Regeling langdurige zorg). Dat is uit maatschappelijk oogpunt een correcte ondergrens.

 

Lid 4

Dit lid biedt de mogelijkheid voor de pgb houder om uit het pgb een vast bedrag van € 141,- per maand toe te kennen aan mensen uit het sociaal netwerk die op onverplichte basis hulp verlenen. Veelal betreft dit een vergoeding voor opvang van het kind in het weekeinde door het sociaal netwerk. Daartoe dient een verklaring ingediend worden bij de Sociale Verzekeringsbank. Onder dit type hulp wordt bijvoorbeeld weekeind opvang/respijtzorg in het sociaal netwerk beschouwd.

 

De verklaring (opgesteld volgens het vigerende, door de Sociale verzekeringsbank vastgestelde model) behoeft de goedkeuring van het college. Het college kan de goedkeuring slechts geven indien de verklaring voldoet aan onderstaande eisen:

a. de naam, de geboortedatum en het burgerservicenummer van de hulp uit het sociaal netwerk;

b. de ingangsdatum vanaf wanneer op verzoek een tegemoetkoming kan worden verstrekt;

c. de mededelingen dat de hulp uit het sociaal netwerk zonder dienstbetrekking jeugdhulp zal verlenen aan de persoon aan wie een persoonsgebonden budget is verstrekt en of een bedrag per kalendermaand en of door het college vastgestelde bedragen worden aangevraagd;

d. de handtekening van de persoon aan wie een persoonsgebonden budget is verstrekt, waarmee die persoon aangeeft dat hij inderdaad jeugdhulp uit het sociaal netwerk zal ontvangen, alsmede de handtekening van de hulp uit het sociaal netwerk.

 

Artikel 23 Beschikking

 

Lid 1 en 2

 

Burgemeester en wethouders beslissen op een bij hen ingediende aanvraag voor de verlening van een individuele voorziening op het gebied van jeugdhulp. Een individuele voorziening wordt toegekend (of afgewezen) op basis van een beschikking. Deze beschikking is gebaseerd op het onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige of zijn ouders en de ingediende aanvraag.

 

Artikel 24 Inhoud beschikking

 

Algemeen

De jeugdige of zijn ouders moeten in de beschikking de informatie krijgen die nodig is om zo veel mogelijk eigen regie en sturing op de inzet van de jeugdhulp te kunnen voeren. Hiernaast moet de beschikking de informatie bevatten die nodig is voor de jeugdige of zijn ouders om hun rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de jeugdige of zijn ouders goed en volledig informeert. In deze artikelleden zijn de essentialia opgenomen die in ieder geval in de beschikking moeten worden opgenomen.

 

Bij de toelichting op lid 1 is al vermeld dat uitgangspunt is dat een voorziening in natura wordt verstrekt. Keuzevrijheid voor de jeugdige of zijn ouders staat voorop bij het bepalen van de aanbieder die de voorziening in natura uiteindelijk levert. Burgemeester en wethouders informeren de aanvrager over de mogelijke aanbieders en nemen vervolgens in de beschikking op welke gecontracteerde of gesubsidieerde aanbieder van jeugdhulp de voorziening gaat leveren (grondslag: artikel 23 derde lid, onder d).

 

Lid 1

 

Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening in natura krijgen. Indien gewenst door de jeugdige of zijn ouders bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb. Dit lid bevestigt de regeling van deze onderwerpen in de Jeugdwet en de Awb en is hier opgenomen in het belang van inwoners om hen in de verordening een zo compleet mogelijk beeld te geven van hun rechten en plichten.

 

Lid 2

Onderdeel d

Monitoring op de resultaten van de inzet van de individuele voorzieningen op cliëntniveau is maatwerk. Evaluatie vindt daarvoor plaats door cliënt én burgemeester en wethouders in samenspraak. Basis voor de evaluatie is de beschikking en het ondersteuningsplan. Daarom vermeldt de beschikking op welke wijze de tussentijdse evaluatie plaatsvindt.

 

Lid 5

 

Indien de jeugdige of zijn ouders een formele aanvraag bij burgemeester en wethouders indienen (artikel 17) of indien zij overeenkomstig artikel 7, tweede lid, een beschikking moeten afgeven, dienen burgemeester en wethouders een schriftelijke beschikking op te stellen die vatbaar is voor bezwaar en beroep. Ook de weigering, of het te lang uitblijven van een beschikking, geeft de burger op grond van de Awb de ingang van bezwaar en beroep.

De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen. Uitzonderingen zijn onder meer beschikkingen die inhouden dat gesloten jeugdhulp nodig is of een door de gecertificeerde instelling genomen besluit tot verlening van jeugdhulp op grond van artikel 3.5, eerste lid, van de Jeugdwet (zie artikel 1 van bijlage 2 bij de Awb).

 

Paragraaf 4 Criteria voor toekenning en weigering

 

Artikel 25 Criteria individuele voorzieningen

 

Algemeen

 

Artikel 2.9 onderdeel a van de Jeugdwet bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening moet aangeven wat de voorwaarden voor toekenning van een individuele voorziening zijn. Dit artikel bevat een kader daarvoor.

 

Lid 1

 

Onderdeel a

 

Belangrijk is dat bij het beoordelen van de problematiek allereerst gekeken wordt in hoeverre het eigen sociale netwerk van de betrokkene ondersteuning kan bieden. Dit is een van de belangrijkste uitgangspunten van de Jeugdwet: het inschakelen, herstellen en versterken van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige, zijn ouders en hun omgeving (artikel 2.1 onderdeel d van de Jeugdwet). Pas als blijkt dat jeugdige of zijn ouders er zelf, met hulp van de omgeving, niet of slechts gedeeltelijk uitkomen, moet het college een voorziening treffen.

 

Uit deze bepaling volgt tevens dat geen voorziening hoeft te worden toegekend voor zover het naar algemeen aanvaarde maatstaven gebruikelijk is dat deze hulp wordt geboden door de partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. We spreken dan van gebruikelijke hulp. De beleidsregel gebruikelijke hulp biedt een handreiking om te bepalen wat gebruiken of niet gebruikelijk zorg is.

 

Onderdeel b

 

Een algemene (vrij toegankelijke) voorziening heeft voorrang boven een individuele voorziening. Met andere woorden: is er een algemene voorziening beschikbaar die volledig tegemoet komt aan de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige of zijn ouders, dan hoeft het college geen individuele voorziening te treffen.

 

Onderdeel c

 

Burgemeester en wethouders behoeven evenmin een voorziening te verstrekken als jeugdige of zijn ouders gebruik kunnen maken van een andere (voorliggende) voorziening. Het gaat dan om een voorziening op grond van een andere wet dan de Jeugdwet (bijvoorbeeld Wmo 2015 of Wlz). Dit vloeit overigens reeds voort uit artikel 1.2 van de Jeugdwet, maar is voor de volledigheid ook hier opgenomen.

 

Ten overvloede wordt opgemerkt dat wanneer slechts een gedeelte van de ondersteuningsbehoefte opgelost kan worden door bijvoorbeeld het eigen netwerk of een andere voorliggende voorziening, burgemeester en wethouders nog steeds een voorziening zullen moeten treffen voor de resterende ondersteuningsbehoefte. Dat volgt uit het gebruik van de zinsnede "voor zover" in de aanhef van deze bepaling.

 

Artikel 26 Criteria sociaal netwerk

 

Deze bepaling is een uitwerking van artikel 8.1.1 lid 3 van de Jeugdwet dat de gemeenteraad de bevoegdheid heeft te bepalen onder welke voorwaarden de houder van het persoonsgebonden, jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

Hoewel de regering de inzet van het sociale netwerk zeer waardevol vindt, acht de regering het wenselijk dat beloning daarvan met een persoonsgebonden budget beperkt blijft tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Burgemeester en wethouders kunnen dit het beste beoordelen in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders (TK 2013-2014, 33684, nr. 11, p. 17). Als een persoon uit het sociale netwerk wordt ingezet met een persoonsgebonden budget voor niet-professionele hulp, hoeft deze niet te voldoen aan de norm van verantwoorde werktoedeling (zoals o.a. registratie in het Kwaliteitsregister Jeugd).

 

Hoofdstuk 4 Gegevensverwerking

 

Artikel 27 Privacy

 

Vanwege de kwetsbare positie waarin een jeugdige en zijn ouders zich bevinden en de gevoelige aard van de informatie waarmee wordt gewerkt, zijn in dit artikel regels opgenomen om de privacy van de jeugdige of zijn ouders zoveel als mogelijk te garanderen. Deze artikelen zijn in overeenstemming met de Algemene Verordening Gegevensbescherming:

Lid 1 – uitvoeren wettelijke taak/wettelijke verplichting (AVG 8.1c)

Lid 2 – toestemming betrokkene (AVG 8.1a)

Lid 3 – vitaal belang (AVG 8.1d)

 

Onder een spoedeisend belang bedoeld in artikel 27 lid 2 van de verordening wordt o.a. een acuut onveilige situatie verstaan.

 

Deze regels sluiten aan op het in de Algemene verordening gegevensbescherming neergelegde kader. In dit artikel wordt evenals in de Avg gesproken van het verwerken van persoonsgegevens en daarmee geldt het artikel voor elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens. Daaronder valt onder meer het verzamelen, vastleggen, bewaren, wijzigen, opvragen, raadplegen, vernietigen, het delen met derden, en het verstrekken door middel van doorzending.

Hoofdstuk 5 Herziening, intrekking, terugvordering en controle

 

Artikel 28 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

 

Algemeen

 

Het hoort tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of persoonsgebonden budgetten. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan. Deze bepaling is een uitwerking van artikel 2.9, onder d, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.

 

Lid 1

 

Deze bepaling berust mede op artikel 8.1.2 lid 1 van de Jeugdwet, waarin is vastgelegd dat de jeugdige of zijn ouders het college alle informatie verstrekt die van belang kan zijn voor de verlening van een persoonsgebonden budget. In deze verordening wordt de toepassing van deze informatieplicht verbreed naar de voorzieningen in natura. Immers, ook van jeugdigen en/of ouders met jeugdhulp in natura kan verlangd worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of terecht een beroep op de voorziening wordt of is gedaan. Voor deze uitbreiding naar hulp als zorg in natura kan ook steun gevonden worden in de tekst van de toelichting op artikel 8.1.2. Daar staat dat de in het eerste lid geregelde inlichtingenverplichting als uitgangspunt heeft dat van de jeugdige en zijn ouders aan wie een individuele voorziening of een daaraan gekoppeld persoonsgebonden budget is verstrekt, verlangd kan worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om burgemeester en wethouders in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele voorziening of het daaraan gekoppelde persoonsgebonden budget terecht is gedaan.

 

Indien het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb, dienen zij dit onverwijld aan burgemeester en wethouders te melden. Verstrekken zij niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de voorziening of het daaraan gekoppelde pgb. Burgemeester en wethouders kunnen niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de belanghebbende vragen.

 

Lid 2

 

Deze bepaling regelt in welke gevallen burgemeester en wethouders een besluit tot verlening van een individuele voorziening kunnen intrekken of herzien. De bepaling is afgeleid van artikel 8.1.4 van de Jeugdwet die de herziening en intrekking regelt van verstrekte persoonsgebonden budgetten. Deze bepaling in de verordening breidt dit uit tot de individuele voorziening in natura. Het gaat hier om een 'kan'-bepaling. Burgemeester en wethouders zijn dus niet verplicht gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot herziening of intrekking.

 

Intrekking of herziening kan aan de orde kan zijn als dit blijkt uit de evaluatie zoals genoemd in artikel 20, tweede lid, onderdeel d. Maar kan ook uit andere hoofde nodig blijken.

 

Lid 3

 

Intrekking of herziening van een jeugdhulpvoorziening kan leiden tot de conclusie dat ten onrechte of teveel hulp is verleend. Deze bepaling regelt dat burgemeester en wethouders in dat geval bevoegd zijn de geldswaarde terug te vorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening in natura, dan wel van het teveel of ten onrechte verstrekte persoonsgebonden budget.

 

Terugvordering is niet geregeld in de Jeugdwet. Het is daarom van belang deze bepaling op te nemen in de verordening. Net zoals bij herziening en intrekking gaat het bij terugvordering om een bevoegdheid van burgemeester en wethouders.

 

Deze bepaling is een ‘kan-bepaling’. Burgemeester en wethouders kunnen de individuele omstandigheden laten meewegen bij het besluit om al dan niet deze bepaling toe te passen.

Bijvoorbeeld, als de terugvordering te wijten is aan het handelen van de meerderjarige ouder of wettelijke vertegenwoordiger als aanvrager, kunnen burgemeester en wethouders na afweging van deze ouder of wettelijk vertegenwoordiger terugvorderen. Zij vorderen dan niet bij de jeugdige terug.

 

Lid 4

 

Deze bepaling is ook een ‘kan-bepaling’. Burgemeester en wethouders zijn dus niet verplicht om na het verlopen van de redelijke termijn van drie maanden de beslissing tot verlening van het persoonsgebonden budget in te trekken. Zij kunnen desgewenst het hierbij te hanteren beleidskader neerleggen in een beleidsregel.

 

Artikel 29 Controle

Op grond van artikel 2.9 onderdeel d van de Jeugdwet moeten in de verordening regels worden gesteld over de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening in natura of een pgb alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Deze bepaling is een uitwerking van deze wettelijke plicht. Essentieel is dat burgemeester en wethouders periodiek controles uitvoeren naar het gebruik en de besteding van voorzieningen op grond van deze wet.

 

Hoofdstuk 6 Verhouding prijs en kwaliteit

 

Artikel 30 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

 

Lid 1

 

Burgemeester en wethouders kunnen de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11, eerste lid, van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 van de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

 

Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

 

Hoofdstuk 7 Vertrouwenspersoon, klachten en inspraak

 

Artikel 31 Vertrouwenspersoon

 

In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel f van de Jeugdwet is bepaald dat burgemeester en wethouders ervoor verantwoordelijk zijn dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze vóór 2015 al werkzaam was binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.

 

De wet adresseert burgemeester en wethouders rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. Dit artikel is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven. In paragraaf 4.1 van het Besluit Jeugdwet (http://wetten.overheid.nl/BWBR0035779/2017-02-28) is een nadere uitwerking gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.

 

Artikel 32 Klachtregeling

Algemeen

In de gemeente wordt de uitvoering van de Jeugdwet neergelegd bij het team Jeugd en Gezin dat bestaat uit professionals van zorgaanbieders die onder de verantwoordelijkheid van de gemeente deze taak uitvoeren. Door deze constructie kan het voorkomen dat het afhandelen van klachten de verantwoordelijkheid zijn van het gemeentebestuur (toegang en proces) of van zorgaanbieder (inhoud en kwaliteit). Om de cliënt niet van-het-kastje-naar-de-muur te sturen is de gemeente altijd het contactadres waar de klachten ingediend kunnen worden. Burgemeester en wethouders en de zorgaanbieder bepalen dan in overleg hoe de klacht afgehandeld dient te worden. Deze aanpak is in lijn met het advies van de Nationale ombudsman die specifiek daar onderzoek naar gedaan heeft.

 

Dit artikel regelt dat burgemeester en wethouders klachten behandelen over gedragingen van bestuursorganen en van personen die onder verantwoordelijkheid van de gemeente werkzaam zijn. Het gemeentebestuur is al op grond van de Awb (Algemene wet bestuursrecht) in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over deze gedragingen. Hoofdstuk 9 van de Awb, dat uitvoerig de wijze van klachtbehandeling regelt, is van toepassing.

 

Op de website van de gemeente staat meer informatie over de manier van deze klachtbehandeling. Het opnemen van dit artikel in de verordening is dus niet noodzakelijk. Het is in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven.

 

Hiernaast hebben aanbieders een eigen klachtregeling die is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de Jeugdwet. Daarover kan de cliënt informatie bij de betreffende aanbieder opvragen.

 

Artikel 33 Betrekken van ingezetenen bij de ontwikkeling van beleid

 

Lid 1

 

Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.10 van de Jeugdwet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid, (http://wetten.overheid.nl/BWBR0035362/2018-01-01#Hoofdstuk1) van de Wmo 2015. Op grond van die bepalingen moet in de verordening worden geregeld hoe ingezetenen, waaronder in ieder geval jeugdigen en ouders, worden betrokken bij de vormgeving van het jeugdbeleid. Maar ook hoe zij gevraagd en ongevraagd advies uit kunnen brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen. In deze artikelen is vastgelegd dat burgemeester en wethouders daarbij bevoegdheden hebben. De uitwerking daarvan vindt plaats in de Verordening cliëntenraad Jeugdwet Goeree-Overflakkee.

 

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

 

Artikel 34 Hardheidsclausule

 

Dit artikel bepaalt dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders kunnen afwijken van de bepalingen van deze verordening (en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen). Afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken jeugdige of zijn ouders.

 

Het kan alleen in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Burgemeester en wethouders moeten in verband met precedentwerking dan ook duidelijk motiveren waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

 

Artikel 35 Nadere regels

 

Dit lid biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid nadere regels te stellen ter uitvoering van deze verordening, ook als dat niet expliciet in een specifiek artikel is bepaald.

 

Artikel 36 Indexering

 

Vanwege ontwikkelingen in de prijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek en de NEA-index is het nodig om jaarlijks bedragen te kunnen actualiseren. Deze wijze van indexatie is gelijk aan de indexatie van de jeugdhulp als zorg in natura zoals vastgelegd bij de inkoop van deze zorg in natura.

 

Artikel 37 Intrekking oude verordening en overgangsrecht .

 

De intrekking van de verordening 2015 na aanpassing valt samen met het van kracht worden van de Verordening 2019. Deze nieuwe regeling heeft alleen betrekking op nieuwe gevallen, op rechtsfeiten, die plaatsvinden na de inwerkingtreding van de nieuwe rechtsregel.

 

Artikel 38 tekst Specifiek overgangsrecht pgb informele zorg

Omdat met de inwerkingtreding van de Verordening Jeugdhulp Goeree-Overflakkee 2019 voor de budgethouder pgb informele zorg een versobering optreedt, is in het kader van zorgvuldigheid een specifieke overgangsregeling vastgelegd. Deze regeling heeft een geldigheidsduur van maximaal 2 jaar na inwerkingtreden van deze verordening. De kern van deze regeling is:

 

  • 1.

    Alle budgethouders pgb informele zorg worden schriftelijk geïnformeerd over de versobering waardoor zij twee jaar kunnen anticiperen op een lager pgb bedrag.

  • 2.

    Afhankelijk of de herindicatie binnen het eerste of tweede halfjaar plaatsvindt, heeft de budgethouder recht op respectievelijk 86 of 72% van het geldende tarief.

  •   

Financiële afbouwregeling informele PGB

perc.

uurloon

Uurtarief ZIN

 

€ 56,15

Oud beleid: 60% van ZIN voor ondersteuning door een niet-professional voor vergoeding informele zorg

 

€ 33,69

Nieuw beleid: 175% van het minimum uurloon

 

€ 19,83

Totale afbouw per uur

42%

€ 13,86

Per half jaar afbouw

 

€ 4,62

Percentage eerste halfjaar

86%

€ 28,97

Percentage tweede halfjaar

72%

€ 24,26

Tarief per uur na een jaar

alinea 

€ 19,83