Gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 23-07-2024 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2024

Intitulé

Gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom

De raden, de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters van de gemeenten Houten, IJsselstein, Lopik en Nieuwegein, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;

gelet op

de Wet gemeenschappelijke regelingen en de Gemeentewet;

de toestemming van de gemeenteraden van Houten, IJsselstein, Lopik en Nieuwegein overeenkomstig artikel 1, vierde en vijfde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen;

besluiten:

de Gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom te wijzigen, zodat deze komt te luiden als volgt:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr);

    • b.

      regeling: deze gemeenschappelijke regeling;

    • c.

      gemeente(n): de aan de onder b bedoelde regeling deelnemende gemeente(n), zijnde de gemeente(n): Houten, IJsselstein, Lopik en Nieuwegein;

    • d.

      dienst: het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2, lid 1 van de regeling, in deze regeling eveneens genoemd: de dienst;

    • e.

      college: college van burgemeester en wethouders;

    • f.

      raden: de gemeenteraden van de gemeenten;

    • g.

      gemeentebestuur: raad, college en burgemeester;

    • h.

      gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provincie Utrecht;

    • i.

      algemeen bestuur: het algemeen bestuur van de regeling;

    • j.

      dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de regeling;

    • k.

      minimabeleid: het geheel van inkomensondersteunende maatregelen ter bevordering van de maatschappelijke participatie, activering en toeleiding naar de arbeidsmarkt en ter ondersteuning van ouderen, chronisch zieken en gehandicapten in de bijkomende kosten van bestaan.

    • l.

      lokaal werkteam: een per gemeente gevormd team, waarbinnen medewerkers van de dienst werkzaam zijn, aangestuurd door een leidinggevende van de betreffende gemeente, met als taak het op lokaal niveau en onder verantwoordelijkheid van de gemeente uitvoeren van re-integratie en participatiedienstverlening voor inwoners van de betreffende gemeente;

    • m.

      jaarplan lokaal werkteam: een door het college van de betreffende gemeente vastgesteld plan dat de doelen en prioriteiten met betrekking tot de uitvoering van re-integratie en participatiedienstverlening bevat die de betreffende gemeente met behulp van het lokaal werkteam gaat uitvoeren in dat betreffende jaar. Het plan bevat tevens een begroting van financiële middelen die die gemeente inzet om deze doelen te bereiken.

  • 2. Waar in de regeling artikelen van de Gemeentewet of enig andere wet of wettelijke regeling van overeenkomstige toepassing worden verklaard, worden in die artikelen in de plaats van de gemeente, de raad, het college en de burgemeester gelezen: de dienst, het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur onderscheidenlijk de voorzitter van de regeling.

Artikel 2 Openbaar lichaam

  • 1. Er is een openbaar lichaam, genaamd Werk en Inkomen Lekstroom, gevestigd te Nieuwegein.

  • 2. Het rechtsgebied waarvoor deze regeling geldt omvat het grondgebied van de deelnemende gemeenten.

Artikel 3 Bestuursorganen

Het bestuur bestaat uit: het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

HOOFDSTUK 2 BELANG, TAKEN EN BEVOEGDHEDEN

Artikel 4 Belang en missie

  • 1. De dienst behartigt de gemeenschappelijke belangen van de gemeenten ten aanzien van een klantgerichte uitvoering van de wetten waarvan de uitvoering is overgedragen aan de dienst. Dit geschiedt door middel van een rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering.

  • 2. De dienst heeft de missie dat alle burgers in de deelnemende gemeenten die dat kunnen naar vermogen (economisch) participeren, en sociale uitsluiting, schulden en armoede voorkomen wordt. Degenen die dat nodig hebben krijgen (extra) inkomensondersteuning dan wel een rechtmatige uitkering. Deze inkomensondersteuning en/of uitkeringsafhankelijkheid is zo kort mogelijk en mensen worden hierin zo goed als mogelijk ondersteund. Daarbij gaat de dienst uit van de kracht van mensen zelf en werk boven een uitkering.

Artikel 5 Taken en bevoegdheden

  • 1. Binnen het belang en de missie van het vorige artikel verricht de dienst de daarop gerichte beleids- en uitvoerende taken voor de deelnemende gemeenten in het kader van de aan die gemeenten opgedragen of in de toekomst op te dragen taken op grond van en krachtens

    • a.

      de Participatiewet;

    • b.

      de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • c.

      de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • d.

      het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (incl. artikel 36);

    • e.

      het minimabeleid

    • f.

      artikel 1.13 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

    • g.

      de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening inclusief de afgifte van een verklaring als bedoeld in artikel 285, lid 1 onder f van de Faillissementswet;

    • h.

      de artikelen 21 en 22 van de Wet op de Lijkbezorging

  • 2. De dienst is voorts opgedragen de volledige verantwoordelijkheid en de uitvoering van taken op grond van en krachtens nieuwe wet- en regelgeving, die in de plaats treedt of samenhangt met de in het eerste lid genoemde wetten en regelgeving.

  • 3. De deelnemende gemeentebesturen dragen hun taken en bevoegdheden op grond van de wetten en regelingen bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel over aan het algemeen bestuur van het openbaar lichaam, met uitzondering van de taak en de bevoegdheid tot het vaststellen en uitvoeren van een jaarplan lokaal werkteam dat onderdeel uitmaakt van de taken en bevoegdheden als bedoeld in artikel 7, lid 1 onder a van de Participatiewet.

  • 4. De gemeenteraden van Houten en Nieuwegein dragen in afwijking van het derde lid geen van hun verordenende bevoegdheden over.

  • 5. Bij de uitvoering van de bevoegdheid voor het minimabeleid en de bijzondere bijstand (uitvoering van artikel 35 van de Participatiewet) geldt als randvoorwaarde dat de dienst daarbij het lokaal gemeentelijk beleid voor deze dienstverlening uitvoert.

  • 6. Voorts is de dienst belast met:

    • a.

      de taak en bevoegdheid om te besluiten op bezwaarschriften die in het kader van de uitgeoefende taken worden ingediend;

    • b.

      de behandeling en afhandeling van klachten op basis van de door het algemeen bestuur vast te stellen klachtenregeling.

    • c.

      de voorbereidende werkzaamheden van regelingen die aan het Rijk verantwoord moeten worden ten behoeve van rijksinformatie.

  • 7. De gemeenten kunnen de dienst belasten met de verantwoordelijkheid en de uitvoering van de taken en bevoegdheden op grond van andere dan in het eerste lid genoemde wetten en regelingen inzake de sociale zekerheid en inzake gemeentelijke sociale zorg voor zover de betreffende wetgeving en regelingen daartoe de mogelijkheid bieden.

  • 8. De taken zoals genoemd in het eerste lid, worden zo veel mogelijk uitgevoerd in samenwerking met betrokken gemeenten, het UWV-werkbedrijf en andere organisaties en instanties die belast zijn met de uitvoering van taken binnen het sociaal domein of belast zijn met de uitvoering van sociale zekerheidswetten.

  • 9. De gemeentelijke bestuursorganen verlenen hun medewerking aan de uitvoering van besluiten die het bestuur van de dienst neemt binnen de aan het bestuur toegekende bevoegdheden.

Artikel 6 Dienstverlening

  • 1. Naast de in artikel 5 bedoelde taken is de dienst bevoegd tot het verrichten van diensten voor een of meer deelnemende gemeenten, voor gemeenten buiten het in artikel 2, tweede lid, genoemde rechtsgebied, en/of andere organisaties, indien deze daarom verzoeken en het algemeen bestuur dit verzoek inwilligt.

  • 2. De dienstverlening bedoeld in het eerste lid geschiedt in principe op basis van overeenkomst, tussen de dienst en de gemeente of gemeenten, dan wel organisatie(s) die het aangaat. In deze overeenkomst wordt neergelegd welke prestaties de dienst zal leveren, de kosten die bij de gemeente, dan wel de organisatie in rekening worden gebracht en de voorwaarden waaronder tot de dienstverlening wordt overgegaan.

HOOFDSTUK 3 HET ALGEMEEN BESTUUR

Artikel 7 Taken en bevoegdheden

  • 1. Aan het algemeen bestuur worden door de deelnemende gemeentebesturen alle taken en bevoegdheden overgedragen die op grond van de in artikel 5, leden 1 en 2 genoemde wetten en regelgeving aan de deelnemende gemeentebesturen toekomen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 5, derde tot en met vijfde lid.

  • 2. Alle bevoegdheden die niet bij of krachtens de wet of de regeling aan het dagelijks bestuur of de voorzitter zijn opgedragen, berusten bij het algemeen bestuur.

  • 3. Het algemeen bestuur is bevoegd verordeningen en andere regelingen vast te stellen omtrent de eigen organisatie en bedrijfsvoering.

  • 4. Het algemeen bestuur kan aan het dagelijks bestuur bevoegdheden van het algemeen bestuur overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich tegen overdracht verzet.

  • 5. In aanvulling op artikel 33a, lid 2 Wgr kan het algemeen bestuur niet overdragen de bevoegdheid tot:

    • a.

      het vaststellen van de financiële en beleidsmatige kaders;

    • b.

      het vaststellen van verordeningen;

    • c.

      het vaststellen van een liquidatieplan bij opheffing.

Artikel 8 De samenstelling

  • 1. Het algemeen bestuur bestaat uit acht leden die door de raden van de deelnemende gemeenten uit hun midden, de voorzitter van de raden inbegrepen en uit de wethouders van de gemeenten worden aangewezen. Iedere deelnemende raad wijst twee leden aan.

  • 2. De raden van de deelnemende gemeenten beslissen in de eerste vergadering van elke zittingsperiode over de aanwijzing van de leden van het algemeen bestuur.

  • 3. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt op de dag waarop de zittingsperiode van de gemeenteraad afloopt.

  • 4. Aftredende leden kunnen opnieuw als lid worden aangewezen.

  • 5. Het lid dat ophoudt lid van de raad of het college te zijn van de gemeente waarvan de raad hem of haar als lid van het algemeen bestuur heeft aangewezen, houdt daarmee tevens op lid van het algemeen bestuur te zijn.

  • 6. Indien tussentijds door ontslag, overlijden of om andere reden een plaats van een lid van het algemeen bestuur openvalt, wijst de gemeenteraad die het aangaat in zijn eerstvolgende vergadering of, indien dit niet mogelijk is, ten spoedigste daarna, een nieuw lid aan.

  • 7. Totdat de raden van de gemeenten in hun opvolging hebben voorzien, blijven de leden van het algemeen bestuur die op grond van artikel 8, derde lid, hadden moeten aftreden, als zodanig functioneren.

  • 8. In geval van het bestaan van een of meer vacatures blijft het algemeen bestuur bevoegd besluiten te nemen.

Artikel 9 Ontslag

  • 1. De leden van het algemeen bestuur kunnen te allen tijde ontslag nemen.

  • 2. Het lid van het algemeen bestuur dat ontslag neemt, stelt de voorzitter van het algemeen bestuur alsmede de raad die hem heeft aangewezen daarvan op de hoogte. Het ontslag is onherroepelijk.

  • 3. Leden van het algemeen bestuur die ontslag hebben genomen, behouden het lidmaatschap totdat in hun opvolging is voorzien.

  • 4. Een gemeenteraad kan een door hem aangewezen lid ontslaan als dit lid niet meer het vertrouwen van de gemeenteraad bezit. Op een dergelijk ontslag zijn de artikelen 49 en 50 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10 Plaatsvervangende leden

  • 1. Elk lid van het algemeen bestuur heeft een plaatsvervanger.

  • 2. De artikelen 8 en 9 zijn van overeenkomstige toepassing op de plaatsvervangers.

Artikel 11 De werkwijze

  • 1. Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast.

  • 2. Het algemeen bestuur vergadert minimaal twee maal per jaar en verder zo dikwijls als de voorzitter of het dagelijks bestuur dit nodig oordelen, of wanneer een vijfde deel van de leden van het algemeen bestuur dit onder opgave van redenen schriftelijk verzoekt. In het laatste geval vindt de vergadering binnen twee weken na het gedane verzoek plaats.

  • 3. De voorzitter roept de leden schriftelijk tot de vergadering op.

  • 4. Tegelijkertijd met de oproep brengt de voorzitter dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis. De agenda en de daarbij behorende stukken worden tegelijkertijd met de oproep op een bij de openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd, dit met uitzondering van stukken waaromtrent conform de wettelijke bepalingen geheimhouding is opgelegd.

  • 5. De vergaderingen van het algemeen bestuur zijn openbaar. De deuren worden gesloten wanneer een vijfde gedeelte van de aanwezige leden daarom verzoekt of de voorzitter het nodig oordeelt.

  • 6. Het algemeen bestuur beslist vervolgens of met gesloten deuren zal worden vergaderd.

  • 7. In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd of een besluit worden genomen over:

    • a.

      het vaststellen of wijzigen van de begroting;

    • b.

      het vaststellen van de rekening;

    • c.

      het wijzigen van de regeling.

Artikel 12 De besluitvorming

  • 1. Elk lid van het algemeen bestuur heeft in de vergadering één stem.

  • 2. Besluiten worden genomen met gewone meerderheid van stemmen.

  • 3. Bij staking van de stemmen wordt het nemen van een besluit uitgesteld tot een volgende vergadering, waarin de beraadslagingen kunnen worden heropend.

  • 4. Indien de stemmen opnieuw staken in een ingevolge het derde lid opnieuw belegde vergadering, is het voorstel niet aangenomen.

Artikel 13 Commissies

Het algemeen bestuur kan overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 24 en 25 van de Wet, commissies van advies en bestuurscommissies instellen.

Artikel 14 Oprichten van of deelnemen in privaatrechtelijke rechtsvormen

Het algemeen bestuur kan besluiten tot het oprichten van of deelnemen in een besloten of naamloze vennootschap, een stichting, een vereniging, coöperatie of een onderlinge waarborgmaatschappij, onverminderd het bepaalde in artikel 31a van de wet.

Artikel 15

(vervallen)

HOOFDSTUK 4 HET DAGELIJKS BESTUUR

Artikel 16

  • 1. Het dagelijks bestuur heeft de bevoegdheden als genoemd in artikel 33b van de wet en is belast met en bevoegd tot hetgeen hieromtrent in deze regeling is opgenomen.

Artikel 17 De samenstelling

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit een voorzitter en drie leden die ieder uit een andere deelnemende gemeente komen.

  • 2. De leden van het dagelijks bestuur worden aangewezen door en uit het algemeen bestuur. Zij worden aangewezen in de eerste vergadering van het algemeen bestuur in zijn nieuwe samenstelling, volgend op de dag van aftreden van de leden van de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 3. Het aanwijzen van de leden van het dagelijks bestuur ter vervulling van plaatsen die door ontslag, overlijden of om andere reden openvallen, vindt plaats binnen twee maanden na dat openvallen, of indien dit niet mogelijk is zo spoedig mogelijk daarna.

  • 4. Totdat in hun opvolging is voorzien, blijven de leden van het dagelijks bestuur als zodanig functioneren.

  • 5. In geval van langdurige afwezigheid kan een lid van het dagelijks bestuur worden vervangen door het lid van het algemeen bestuur dat namens dezelfde gemeente zitting heeft.

Artikel 18 De werkwijze

  • 1. Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter of tenminste twee leden dit nodig oordelen.

  • 2. In de eerste vergadering van elke zittingsperiode regelen de leden van het dagelijks bestuur onderling de werkzaamheden alsmede de onderlinge plaatsvervanging. De taakverdeling wordt medegedeeld aan het algemeen bestuur en aan de deelnemende gemeenten.

  • 3. Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast. Het reglement wordt na vaststelling ter kennisneming aan het algemeen bestuur overgelegd.

HOOFDSTUK 5 DE VOORZITTER

Artikel 19 De aanwijzing en vervanging

De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter worden door en uit het algemeen bestuur aangewezen.

Artikel 20 Taken en bevoegdheden

  • 1. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 2. De voorzitter tekent de stukken, die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan. Hij kan de ondertekening van de stukken van het dagelijks bestuur opdragen aan een door hem aan te wijzen gemachtigde.

  • 3. De voorzitter vertegenwoordigt de dienst in en buiten rechte. De voorzitter kan de vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen ge(vol)machtigde. Indien de voorzitter behoort tot het bestuur van een gemeente, die partij is in een geding waarbij de dienst is betrokken, wordt de dienst door een ander, door het dagelijks bestuur aan te wijzen, lid vertegenwoordigd.

  • 4. Het algemeen en dagelijks bestuur worden geïnformeerd over eventuele mandaat- , machtigings- en volmachtbesluiten als bedoeld in het tweede of derde lid.

HOOFDSTUK 6 DE DIRECTEUR EN HET PERSONEEL

Artikel 21 De taken en bevoegdheden van de directeur

  • 1. De bestuursorganen van de dienst worden bijgestaan door een directeur, die in de vergaderingen van het algemeen en het dagelijks bestuur een adviserende stem heeft. Hij vervult de functie van secretaris van het algemeen en het dagelijks bestuur.

  • 2. De directeur wordt benoemd, geschorst en ontslagen door het dagelijks bestuur.

  • 3. De directeur is hoofd van de dienst en belast met de dagelijkse leiding van de dienst.

  • 4. De directeur ondertekent mede alle stukken die van het algemeen en dagelijks bestuur uitgaan.

  • 5. De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de directeur worden vastgelegd in een directiestatuut. Het directiestatuut wordt vastgesteld door het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur ieder voor wat betreft de eigen bevoegdheid.

  • 6. De directeur is verantwoording verschuldigd aan het dagelijks bestuur.

Artikel 22 Het personeel

Het openbaar lichaam is lid van de Werkgeversvereniging samenwerkende gemeentelijke organisaties en past voor de rechtspositie van de werknemers de cao toe die deze werkgeversvereniging voor haar leden afsluit.

HOOFDSTUK 7 INFORMATIE EN VERANTWOORDING

Artikel 23 Informatie- en verantwoordingsplicht van het algemeen bestuur en zijn leden

  • 1. Het algemeen bestuur verstrekt zo spoedig mogelijk aan de raden van de deelnemende gemeenten alle inlichtingen die door één of meer leden van de raden worden gevraagd.

  • 2. Een lid van het algemeen bestuur verstrekt de gemeenteraad die hem als lid heeft aangewezen alle inlichtingen die door één of meer leden van die raad worden gevraagd.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur is aan de gemeenteraad die hem als lid heeft aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid. Het afleggen van verantwoordelijkheid geschiedt op de door de betrokken gemeenteraad geregelde wijze.

Artikel 24 Informatie- en verantwoordingsplicht van het dagelijks bestuur en zijn leden

  • 1. Het dagelijks bestuur geeft aan de raden van de deelnemende gemeenten alle inlichtingen die door één of meer leden van de raden worden gevraagd.

  • 2. Het dagelijks bestuur en elk van zijn leden zijn voor het in dat bestuur gevoerde beleid tezamen en ieder afzonderlijk verantwoording verschuldigd aan het algemeen bestuur.

  • 3. Het dagelijks bestuur en elk van zijn leden verstrekken aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die door één of meer leden daarvan worden gevraagd of die het algemeen bestuur nodig heeft voor de uitoefening van zijn taak.

  • 4. Een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur worden ontslagen, indien dit lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. In dit geval is het bepaalde in de artikelen 49 en 50 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 24a Actieve informatieplicht

  • 1. Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur respectievelijk de voorzitter geeft de deelnemende raden alle informatie die voor een juiste beoordeling van het gevoerde beleid nodig is. Het bestuursorgaan dat het aangaat bepaalt het meest geëigende middel waarmee het de betreffende inlichtingen geeft.

  • 2. Daarnaast geeft het dagelijks bestuur tweemaal per jaar informatie aan de raden over ontwikkelingen binnen het sociaal domein, de keuzes die gemaakt kunnen worden en de betekenis ervan voor de ontwikkelingen binnen de dienst. Voor zover mogelijk wordt daarbij inzicht verschaft in de kosten die daarmee gepaard gaan. Dit voorjaars- en najaarsgesprek vindt op een zodanig moment plaats dat de informatie die gegeven wordt kan worden betrokken bij de vaststelling van de begroting c.q. de opstelling van de kaderbrief.

Artikel 24b Participatie belanghebbenden en ingezetenen

  • 1. Belanghebbenden worden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid op grond van deze regeling betrokken door tussenkomst van een regionale cliëntenraad. De instelling en werkwijze van de regionale cliëntenraad wordt vastgesteld bij verordening.

  • 2. Belanghebbenden en ingezetenen van de deelnemende gemeenten kunnen bij het algemeen bestuur inspreken aan het begin van de vergadering van het algemeen bestuur over onderwerpen die op de agenda van het algemeen bestuur staan. In het reglement van orde, bedoeld in artikel 11, eerste lid, worden nadere regels gesteld omtrent deze inspraak.

HOOFDSTUK 8 VISIE EN BELEID

Artikel 25 Strategische visie en kaderbrief

  • 1. Het algemeen bestuur stelt minimaal eens in de vier jaar een notitie vast met betrekking tot de strategische visie van de dienst op basis van landelijke en regionale ontwikkelingen die zich voordoen op het gebied van de sociale zekerheid.

  • 2. Het dagelijks bestuur stuurt jaarlijks voor 1 januari een ontwerpkaderbrief, waarin vervat de algemene en financiële beleidsmatige kaders, naar de raden als startdocument voor het overleg met de deelnemende gemeenten over het te voeren beleid. De kaderbrief is het uitgangs- en startpunt voor de begroting van het daaropvolgende jaar. In de ontwerpkaderbrief wordt ingegaan op de eerder vastgestelde strategische visie. Aangegeven wordt of de verwachte ontwikkelingen nog in lijn zijn met de strategische visie of dat bijsturing gewenst is

  • 3. De strategische visie en de ontwerpkaderbrief worden voor zienswijzen aan de raden van de gemeenten voorgelegd.

  • 4. Voorafgaande aan het nemen van het besluit over de strategische visie en de kaderbrief stelt het dagelijks bestuur de raden van de gemeenten en het algemeen bestuur schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

HOOFDSTUK 9 FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 26 Geldelijk beheer en de boekhouding

  • 1. Het algemeen bestuur stelt bij verordening de uitgangspunten vast voor het financieel beleid alsmede het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie. Deze verordening waarborgt dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.

  • 2. De artikelen 212 en 213 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27 Zienswijzeprocedure en vaststelling begroting

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt jaarlijks een ontwerpbegroting met toelichting en een meerjarenbegroting met toelichting voor tenminste drie op het begrotingsjaar volgende jaren op. Hierbij neemt de dienst de jaarbegrotingen uit de jaarplannen lokaal werkteam van de deelnemende gemeenten, zoals bedoeld in artikel 1, lid 1, onder m, geconsolideerd over.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting ten minste twaalf weken voordat de ontwerpbegroting aan het algemeen bestuur wordt aangeboden toe aan de raden.

  • 3. De ontwerpbegroting wordt door de zorg van de colleges voor eenieder ter inzage gelegd en, tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld.

  • 4. De raden kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt de commentaren waarin deze zienswijze is vervat bij de ontwerpbegroting, zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 5. Het dagelijks bestuur stelt de raden van de deelnemende gemeenten voorafgaande aan het vaststellen van de begroting schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het vierde lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 6. Het algemeen bestuur stelt de begroting vast in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient.

  • 7. Na vaststelling van de begroting zendt het algemeen bestuur de begroting aan de raden, die ter zake bij gedeputeerde staten hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 8. Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval voor 15 september van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten.

  • 9. Het bepaalde in het tweede, vierde en vijfde lid is van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met uitzondering van die wijzigingen van de begroting waarbij geen wijziging wordt gebracht in de bijdragen van de gemeenten. Het bepaalde in het zesde, zevende en achtste lid is van toepassing, met dien verstande dat wijzigingen in de begroting ook kunnen worden vastgesteld gedurende het jaar waarvoor de begroting geldt en in dat geval inzending aan gedeputeerde staten niet voor 15 september hoeft plaats te vinden.

Artikel 28 Bijdragen van de gemeenten

In de begroting wordt aangegeven welke bijdrage elke deelnemende gemeente verschuldigd is voor de uitvoering van de taken van de dienst. Op de gemeentelijke bijdrage wordt de vergoeding voor diensten van de gemeente aan de dienst in mindering gebracht. De kosten die de dienst aan de gemeenten toerekent, bestaan uit directe en indirecte kosten.

Artikel 29 De indirecte kosten

  • 1. De indirecte kosten zijn de kosten die worden toegerekend aan de deelnemende gemeenten en waartoe behoren:

    • a.

      de kosten van het personeel;

    • b.

      de kosten van automatisering;

    • c.

      de kosten van huisvesting; en

    • d.

      alle overige indirecte kosten.

  • 2. De toerekening van de indirecte kosten per deelnemende gemeente is gebaseerd op een verdeelsleutel, die op voorstel van het algemeen bestuur jaarlijks bij de begrotingsprocedure wordt vastgesteld bij besluit van de raden van de deelnemende gemeenten aan deze gemeenschappelijke regeling.

Artikel 30 De directe kosten

De directe kosten zijn de kosten die rechtstreeks worden toegerekend aan de gemeente waarvoor de kosten zijn gemaakt en waartoe behoren:

  • a.

    uitkeringskosten, kosten van re-integratie, kosten van voorzieningen, leningen en andere verstrekkingen die voortvloeien uit de uitvoering van de taken en bevoegdheden als bedoeld in artikel 5 van deze regeling, onder aftrek van ontvangsten uit vorderingen, die voortkomen uit de uitvoering van taken en bevoegdheden als bedoeld in artikel 5 van deze regeling, zoals opbrengsten uit terugvordering en verhaal;

  • b.

    alle extra uitvoeringskosten van de dienst die worden veroorzaakt door gemeentelijke beleid dat afwijkt van het algemene beleid van de dienst;

  • c.

    alle kosten van op verzoek van een gemeente toegevoegd personeel voor het lokaal werkteam van de betreffende gemeente dat buiten de vaste formatie van de dienst valt;

  • d.

    alle extra kosten van de dienst die voortvloeien uit een kennelijk ontoereikende uitvoering van de taken en bevoegdheden.

Artikel 31 Betaling aan de dienst

  • 1. De dienst brengt de kosten als bedoeld in de artikelen 29 en 30 in rekening bij de deelnemende gemeenten. De dienst brengt de kosten inclusief BTW in rekening en vermeldt bij de factuur de compensabele BTW.

  • 2. De bevoorschotting door de gemeenten gebeurt per 1e van iedere maand.

  • 3. Kennelijke onbillijkheden die uit de toepassing van dit artikel voortvloeien, worden ter beslissing voorgelegd aan het dagelijks bestuur.

Artikel 32 Garantstelling

  • 1. De deelnemende gemeenten dragen er steeds zorg voor dat de dienst te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 2. Indien aan het algemeen bestuur blijkt dat een deelnemende gemeente weigert deze uitgaven op de begroting te zetten, doet het algemeen bestuur onmiddellijk aan gedeputeerde staten het verzoek over te gaan tot toepassing van de artikelen 194 en 195 Gemeentewet.

Artikel 33 De jaarrekening

  • 1. Het dagelijks bestuur zendt de voorlopige jaarrekening over het afgelopen kalenderjaar jaarlijks voor 15 april toe aan de raden van de deelnemers.

  • 2. Het dagelijks bestuur biedt de rekening over het afgelopen kalenderjaar, met alle bijbehorende bescheiden, jaarlijks vóór 15 april ter vaststelling aan het algemeen bestuur aan. De rekening moet zijn vergezeld van een verslag van het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de jaarrekening ingesteld door de overeenkomstig artikel 213 van de Gemeentewet aangewezen accountants en van hetgeen het dagelijks bestuur voor zijn verantwoordingstaak verder dienstig acht.

  • 3. Het algemeen bestuur onderzoekt de rekening en stelt haar uiterlijk zes maanden na afloop van het betreffende kalenderjaar vast.

  • 4. Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, met alle bijbehorende stukken aan de gemeenten en gedeputeerde staten.

  • 5. Vaststelling van de rekening strekt het dagelijks bestuur tot decharge behoudens later in rechte gebleken valsheid in geschrifte of andere onregelmatigheden.

Artikel 34 Verrekening voorschotten

  • 1. In de rekening wordt het werkelijke bedrag opgenomen dat elk van de deelnemende gemeenten verschuldigd is.

  • 2. Verrekening van het verschil tussen de reeds verrichte betalingen en het werkelijk verschuldigde bedrag vindt plaats onmiddellijk na de kennisgeving aan de deelnemende gemeenten van de vaststelling van de rekening.

Artikel 35 Reserve- en voorzieningenbeleid

  • 1. Het algemeen bestuur kan besluiten tot het instellen van een algemene reserve en bestemmingsreserves met in totaal een maximum van 5% van de organisatiekosten.

  • 2. Het algemeen bestuur kan nadere regels stellen met betrekking tot de wijze waarop nieuw toetredende gemeenten kunnen participeren in de reserve- en voorzieningenpositie van de dienst.

Artikel 36 Vergoedingen

Reis- en verblijfskosten gemaakt als bestuurslid van de dienst, worden door de gemeente die het lid vertegenwoordigd vergoed, op basis van de reis- en verblijfskostenregeling van toepassing in die gemeente.

HOOFDSTUK 10 HET ARCHIEF

Artikel 37 Het archief

  • 1. Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van de dienst overeenkomstig een door het algemeen bestuur vast te stellen verordening, die aan gedeputeerde staten moet worden meegedeeld.

  • 2. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12, eerste lid en artikel 13, eerste lid van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden van de dienst wijst het dagelijks bestuur een archiefbewaarplaats van een van de gemeenten aan.

  • 3. Ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden van de dienst, voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats, is, onder de bevelen van het dagelijks bestuur, met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Archiefwet 1995 belast de archivaris. Met betrekking tot dit toezicht stelt het algemeen bestuur een verordening vast, welke aan gedeputeerde staten wordt meegedeeld.

  • 4. Bij uittreding van een deelnemer worden de archiefbescheiden van ‘lopende’ klanten uit het grondgebied van de uittredende gemeente door deze overgenomen. De dienst blijft de archiefbescheiden van ‘afgesloten’ klanten beheren en ontvangt daar middelen voor van de uittredende gemeente.

  • 5. Bij opheffing van de gemeenschappelijke regeling worden de blijvend te bewaren archiefbescheiden van de dienst door het dagelijks bestuur overgebracht naar de onder het tweede lid aangewezen archiefbewaarplaats. Indien nodig besluit het dagelijks bestuur bij overbrenging tot het stellen van beperkingen aan de openbaarheid. Archiefbescheiden van de dienst die op termijn dienen te worden vernietigd, worden overgedragen aan de gemeente waartoe de aangewezen archiefbewaarplaats behoort. Archiefbescheiden van ‘lopende’ klanten worden overgedragen aan de gemeente waar de klant qua woonadres onder valt.

HOOFDSTUK 11 TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING, GESCHILLEN EN OPHEFFING

Artikel 38 Toetreding

  • 1. Het bestuur van de gemeente dat wenst toe te treden, richt een verzoek ter zake aan het algemeen bestuur.

  • 2. Het algemeen bestuur zendt het verzoek, als bedoeld in het eerste lid, binnen drie maanden door aan de bestuursorganen van de deelnemende gemeenten onder overlegging van zijn advies omtrent de toetreding en de eventueel daaraan te verbinden voorwaarden.

  • 3. Toetreding tot de regeling door een andere gemeente kan plaatsvinden indien de raden, de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters van tenminste drie vijfde van de deelnemende gemeenten daarmee instemmen.

  • 4. Het algemeen bestuur regelt de gevolgen van de toetreding en kan aan de toetreding bepaalde voorwaarden verbinden.

  • 5. [vervallen]

Artikel 39 Uittreding

  • 1. Een deelnemer kan uit de regeling treden door toezending van de daartoe strekkende besluiten van de bestuursorganen aan het algemeen bestuur en aan de overige deelnemers.

  • 2. Tenzij het algemeen bestuur een kortere termijn bepaalt, vindt de uittreding niet eerder plaats dan op 31 december van het tweede kalenderjaar volgend op het jaar waarin het algemeen bestuur van het besluit tot uittreden in kennis is gesteld.

  • 3. Het dagelijks bestuur inventariseert de gevolgen van de uittreding die het directe gevolg zijn van de uittreding en de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan. De financiële gevolgen van de uittreding worden – inclusief de hierdoor ontstane personele verplichtingen – aan de uittredende deelnemer in rekening gebracht.

  • 4. De financiële gevolgen bestaan uitsluitend uit een vergoeding ter compensatie van frictiekosten en desintegratiekosten, onder aftrek van eventuele baten. De frictiekosten en desintegratiekosten worden berekend op basis van de principes van goed koopmanschap en de principes van accounting.

  • 5. Onder frictiekosten worden verstaan alle incidentele kosten te maken door het openbaar lichaam die het directe gevolg zijn van de beslissing tot uittreding van een deelnemer.

  • 6. Onder desintegratiekosten worden verstaan alle kosten direct dan wel toekomstig te maken dan wel te dragen door het openbaar lichaam die samenhangen met de afbouw van overcapaciteit in personele en materiële sfeer en andere verplichtingen, de afbouw van risico’s daarbij inbegrepen, ontstaan als direct gevolg van de uittreding.

  • 7. Bij het vaststellen van de hoogte van de desintegratiekosten wordt gekeken naar een periode van 5 jaar of zoveel korter als financieel verantwoord voor het openbaar lichaam.

  • 8. Het eventueel aanwezige vermogen gaat op basis van de verdeelsleutel zoals gold in het jaar waarin tot uittreding werd besloten naar de uittredende deelnemer, tenzij de deelnemende gemeenten tot een andere verdeling komen.

  • 9. De financiële adviseurs van de dienst en de uittredende deelnemer adviseren in gezamenlijkheid over de vaststelling van de financiële gevolgen als bedoeld in het vierde tot en met achtste lid. Als dit niet tot een gedragen advies en vaststelling leidt vragen de dienst en de uittredende deelnemer gezamenlijk advies aan een onafhankelijke externe deskundige voor de vaststelling van genoemde financiële gevolgen. Het advies van deze deskundige is voor partijen bindend, onverminderd het bepaalde in artikel 28 van de wet. De kosten voor het inschakelen van de deskundige zijn voor rekening van de uittredende deelnemer.

Artikel 40 Wijziging

  • 1. Zowel het algemeen bestuur, op voorstel van het dagelijks bestuur, als de betreffende bestuursorganen van de deelnemende gemeenten kunnen voorstellen doen tot wijziging van de regeling.

  • 2. De regeling kan worden gewijzigd bij een zodanig besluit van tenminste drie vijfde van de betreffende bestuursorganen van de deelnemende gemeenten.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid kunnen de artikelen 5, 7, 8, 12, 17 en 19 alleen worden gewijzigd bij unaniem besluit van de betreffende bestuursorganen van de deelnemende gemeenten.

  • 4. Het algemeen bestuur stelt op basis van de besluiten van alle bestuursorganen vast of al dan niet aan het gestelde in het tweede en derde lid is voldaan. Zij geeft daarvan kennis aan de deelnemende gemeenten.

Artikel 41 Geschillen

  • 1. Voordat over een geschil als bedoeld in artikel 28 van de wet de beslissing van gedeputeerde staten wordt ingeroepen, legt het algemeen bestuur het geschil voor aan een geschillencommissie.

  • 2. De geschillencommissie bestaat uit drie leden. Een lid wordt aangewezen door het algemeen bestuur en een lid wordt aangewezen door de betrokken gemeente of gemeenten. Deze twee leden wijzen gezamenlijk een derde lid aan die tevens als voorzitter van de commissie optreedt.

  • 3. De geschillencommissie hoort de bij het geschil betrokken besturen.

  • 4. De geschillencommissie brengt advies uit over de mogelijkheden partijen tot overeenstemming te brengen.

Artikel 42 Opheffing

  • 1. De regeling kan worden opgeheven op voorstel van het algemeen bestuur, bij een daartoe strekkend besluit van de betreffende bestuursorganen van tenminste drie vijfde van de deelnemende gemeenten.

  • 2. Ingeval van opheffing van de regeling regelt het algemeen bestuur de financiële gevolgen van de opheffing in een liquidatieplan. Hierbij kan van bepalingen van de regeling worden afgeweken.

  • 3. Het liquidatieplan wordt door het algemeen bestuur, de raden van de deelnemende gemeenten gehoord, vastgesteld.

  • 4. Het liquidatieplan voorziet in de verplichting van de deelnemende gemeenten tot deelneming in de financiële gevolgen van de opheffing.

  • 5. Het liquidatieplan voorziet ook in de gevolgen die de opheffing heeft voor het personeel.

  • 6. Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de liquidatie.

  • 7. De organen van de gemeenschappelijke regeling blijven ook na het tijdstip van opheffing in functie, totdat de liquidatie is voltooid.

HOOFDSTUK 12 SLOTBEPALINGEN

Artikel 43 Inwerkingtreding

  • 1. De wijziging van de regeling treedt in werking op de dag na bekendmaking in alle deelnemende gemeenten als bedoeld in artikel 26 van de wet en werkt - voorzover nodig - terug tot 1 juli 2024.

  • 2. Het college van de gemeente Nieuwegein is het aangewezen gemeentebestuur als bedoeld in artikel 26, lid 1 van de wet.

Artikel 44 Overgangsrecht/garantieregeling

  • 1. Verplichtingen ten aanzien van personeel, inventaris, huisvesting, informatie- en communicatietechnologie, die zijn aangegaan of zijn ontstaan voor het aangaan van deze regeling, worden door de gemeente gedragen die de verplichting is aangegaan voor de duur er van. Deze bepaling is niet van toepassing op investeringen die zijn gemaakt ten behoeve van de voorbereiding van de dienst.

  • 2. Vorderingen welke in relatie staan tot de overgedragen taken en bevoegdheden als bedoeld in artikel 5 gaan over naar de dienst, met uitzondering van die vorderingen waarop voorafgaande aan 1 mei 2013 gedurende vijf jaar of langer geen aflossing heeft plaatsgevonden.

Artikel 45 Mededeling van wijzingen aan gedeputeerde staten

[vervallen]

Artikel 46 Duur en evaluatie van de regeling

  • 1. De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

  • 2. De doel- en taakstelling van de regeling en de wijze van uitvoering daarvan zullen periodiek geëvalueerd worden.

  • 3. Daartoe zal het dagelijks bestuur, in overleg met de directeur, gehoord de colleges en de raden van de gemeenten, om de zes jaar of zoveel eerder als gewenst, een onderzoeksvoorstel opstellen, dat aan het algemeen bestuur ter vaststelling zal worden voorgelegd. De eerste evaluatie wordt gepland in 2029.

  • 4. De uitkomsten van het onderzoek worden teruggekoppeld aan de gemeenten. Op grond van de uitkomsten kan het dagelijks bestuur voorstellen doen tot wijziging van de regeling, dan wel tot aanpassing van de bedrijfsvoering en/of organisatiestructuur van de dienst.

Artikel 47 Titel

De regeling kan worden aangehaald als de ‘Gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom’.

Artikel 48 Leemtebepaling

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet beslist het algemeen bestuur.

Ondertekening

Aldus besloten, ieder voor zover zij voor de eigen gemeente bevoegd zijn,

De burgemeester van Houten d.d.

Het college van Houten d.d. ,

De raad van Houten d.d. 15 december 2015,

De burgemeester van IJsselstein d.d. ,

Het college van IJsselstein d.d. ,

De raad van IJsselstein d.d. 17 december 2015,

De burgemeester van Lopik, d.d. ,

Het college van Lopik, d.d. ,

De raad van Lopik, d.d. 15 december 2015,

De burgemeester van Nieuwegein d.d. ,

Het college van Nieuwegein d.d. ,

De raad van Nieuwegein d.d. 26 november 2015 ,

Algemene Toelichting

Algemene Toelichting

Deze gemeenschappelijke regeling is oorspronkelijk in 2012 door vijf gemeenten in het Lekstroomgebied aangegaan om hun samenwerking op het sociale zekerheidsterrein vorm te geven. Het samenwerkingsorgaan is op 1 januari 2013 formeel van start gegaan; de uitvoeringsorganisatie op 1 mei 2013.

Per 1 januari 2020 is de gemeente Vijfheerenlanden uitgetreden en is de samenwerkingsorganisatie met vier gemeenten verder gegaan: Houten, IJsselstein, Lopik en Nieuwegein.

De Wet gemeenschappelijke regelingen (hierna: de Wgr) stelt eisen aan wat er in een dergelijke regeling moet staan. Zo moeten bestuursorganen worden aangewezen, het belang van de samenwerking worden omschreven en welke bevoegdheden worden overgedragen. Deze eisen zijn vertaald naar de gewenste situatie voor Werk en Inkomen Lekstroom (hierna: WIL).

Wettelijk kader

Op 1 juli 2022 is de gewijzigde Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) in werking getreden. Deze wijziging heeft als voornaamste doel de democratische legitimatie van gemeenschappelijke regelingen te versterken. Dit geschiedt via een versterking van de kaderstellende en controlerende rol van de gemeenteraden. Daartoe zijn enkele wijzigingen in de Wgr opgenomen.

Een aantal wijzigingen heeft directe werking, dit betekent dat daar waar de huidige regeling in strijd is met de gewijzigde Wgr, de Wgr voorgaat.

Voor de overige wijzigingen geldt een overgangstermijn van twee jaar, wat betekent dat de Gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom (hierna: GR WIL) voor 1 juli 2024 moet zijn aangepast.

In 2023 is de GR WIL ook aangepast. Die aanpassing was gericht op het formaliseren van het werken met lokale werkteams. De huidige wijziging richt zich op het aanpassen van de GR WIL aan de wetswijzigingen.

Democratische legitimatie

De gemeenschappelijke regeling van Werk en Inkomen Lekstroom is een gemengde regeling. Hierin worden op beperkte schaal raads-, college- en burgemeestersbevoegdheden belegd. Deze bevoegdheden moeten op grond van de wet helder worden omschreven in de gemeenschappelijke regeling. Deels is dat relevant voor de gang van zaken in het rechtsverkeer, deels is dat ook van belang voor de democratische verantwoording aan de raden van de deelnemende gemeenten.

De Wet gemeenschappelijke regelingen kent een expliciete regeling van verantwoording, inlichtingenplicht en ontslagmogelijkheid.

Die regeling verantwoording en inlichtingenplicht heeft in de eerste plaats betrekking op de verhouding dagelijks bestuur en algemeen bestuur, maar daarnaast ook op het lid van het algemeen bestuur naar de eigen gemeenteraad. De gemeenteraad bestaat uit de gekozen volksvertegenwoordigers, die door hun verkiezing democratisch gelegitimeerd zijn. Zo kan een raad gebruik maken van het enquêterecht ex artikel 155a Gemeentewet ten aanzien van de eigen bestuurders. De gemeentelijke rekenkamer(commissie) kan onderzoek doen naar de rechtmatigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van het door het samenwerkingsverband gevoerde bestuur (artikel 184 Gemeentewet).In financieel opzicht blijven de gemeenteraden in positie omdat zij jaarlijks hun zienswijze kenbaar kunnen maken over de ontwerpbegroting. Bij de wetswijziging van 2022 is de termijn voor het indienen van een zienswijze verruimd van acht naar twaalf weken. Door toezending van de jaarrekening van het openbaar lichaam wordt achteraf verantwoording afgelegd. Eerder is dat intern gebeurd bij de aanbieding van de jaarrekening door het dagelijks bestuur aan het algemeen bestuur van het openbaar lichaam. Ten slotte wordt opgemerkt dat indien een tussentijdse begrotingswijziging nodig is, die leidt tot een aanpassing van de gemeentelijke bijdrage, de raden van de deelnemende gemeenten wederom in de gelegenheid zijn zich daarover uit te spreken en hun zienswijze kenbaar te maken.

Het aangaan van een gemeenschappelijke regeling leidt tot een bestuurlijk complexe situatie. Hiervoor is aangegeven dat er voor de gemeenteraden als democratisch gekozen volksvertegenwoordiging wel degelijk juridische mogelijkheden aanwezig zijn om betrokken te blijven bij het functioneren van gemeenschappelijke regelingen en om de door hen aangewezen leden van het algemeen bestuur verantwoording te blijven vragen. Wel is het zo dat het aangaan van een samenwerking met andere gemeenten binnen een openbaar lichaam leidt tot gezamenlijk genomen besluiten waarbij de invloed van individuele gemeenteraden afneemt. Rode draad is en blijft ook naar de toekomst toe de zorg voor het goed blijven onderhouden van een tijdige adequate informatievoorziening naar de raden van de deelnemende gemeenten.

Artikelsgewijze toelichting

Hieronder volgt de artikelsgewijze toelichting. Daar waar de Wgr de wettelijke grondslag is en kaders aangeeft wat in de GR mag of moet worden vastgelegd wordt naar de Wgr verwezen. Daar waar een specifieke keuze ten grondslag heeft gelegen aan het bepaalde wordt verwezen naar het waarom van die keuze.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel worden de gebruikte begrippen nader toegelicht.

Artikel 2 Openbaar lichaam

De gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom bezit als openbaar lichaam rechtspersoonlijkheid, waardoor het zelfstandig kan deelnemen aan het rechtsverkeer en bijvoorbeeld overeenkomsten kan aangaan.

Ten tijde van het opstellen van de oorspronkelijke GR was de werknaam van het samenwerkingsverband Werk & Inkomen Lekstroom. Bij het vormgeven van de huisstijl is dit gewijzigd in Werk en Inkomen Lekstroom. Deze naamswijziging is bij de eerste GR-wijziging in 2016 geformaliseerd.

Artikel 3 Bestuursorganen

Artikel 12 Wgr schrijft voor dat een openbaar lichaam de volgende drie bestuursorganen heeft: een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter. Het algemeen bestuur staat aan het hoofd van het openbaar lichaam.

Hoofdstuk 2 Belang, taken en bevoegdheden

Artikel 4 Het belang

De gemeenschappelijke regeling dient het belang of de belangen ter behartiging waarvan zij is getroffen, te vermelden (artikel 10, eerste lid Wgr). Onder ‘belang’ kan worden verstaan het beleidsterrein waarvoor wordt samengewerkt. De belangen moeten helder omschreven zijn omdat een open taakstelling wettelijk niet is toegestaan (gesloten huishouding).

De missie van de dienst is overgenomen uit het Meerjarenbeleidsplan.

Artikel 5 Taken en bevoegdheden

De Wgr spreek in artikel 30 van “bevoegdheden van regeling en bestuur” die overgedragen kunnen worden. Onder regeling wordt verstaan de bevoegdheid tot het stellen van algemeen verbindende voorschriften. Onder bestuur de uitvoering van de verordeningen en het beleid.

De dienst zal de taken genoemd in artikel 5 uitvoeren. Nieuwe wetgeving die in de toekomst in de plaats treedt van de huidige in lid 1 genoemde wetten, hoort daar eveneens bij, zoals voortvloeit uit de bepaling in het tweede lid.

De gemeenteraden hebben ten aanzien van de over te dragen verordende bevoegdheden de volgende voorbehouden gemaakt. Alle gemeenteraden behouden zich het recht voor om zelf bevoegd te blijven ten aanzien van minimabeleid en bijzondere bijstand. Deze bevoegdheid is derhalve uitdrukkelijk buiten de taakomvang van WIL gelaten. Bovendien hebben de gemeenteraden van Houten en Nieuwegein geen enkele verordenende bevoegdheid ten aanzien van de wetten en regelingen waartoe WIL is opgericht, overgedragen. Deze voorbehouden komen tot uitdrukking in artikel, 5 leden 3 en 4.

In de Wgr worden bevoegdheden alleen overgedragen aan het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur kan vervolgens bevoegdheden delegeren. Ook zijn er DB-bevoegdheden in de Wgr zelf vastgelegd.

Behandeling van bezwaarschriften en klachten vloeit niet uit de overgedragen wetten voort, maar uit de Algemene wet bestuursrecht. Daarom is de overdracht in lid 6 expliciet geregeld. Ook is hier vastgelegd dat de dienst de voorbereidende werkzaamheden uitoefent die nodig zijn voor de verantwoording aan het Rijk, maar waarvan de verantwoordelijkheid formeel nog expliciet bij de gemeenten zelf ligt (zoals de Vangnetregeling en ‘Beeld van de uitvoering’).

Indien de dienst haar werkzaamheden wenst uit te breiden naar aanpalende wetgevingsterreinen of vergelijkbare onderwerpen is dit mogelijk gemaakt in lid 7.

Artikel 6 Dienstverlening

Dit artikel geeft de mogelijkheid aan gemeenten om bepaalde diensten van de dienst af te nemen. Bij dienstverlening gaat het om de uitvoering van feitelijke werkzaamheden door de dienst ten behoeve van gemeenten. Er is bij dienstverlening geen sprake van overdracht van beslissingsbevoegdheden van de betrokken gemeente(n) aan de dienst.

De dienst is niet alleen bevoegd diensten te verlenen aan de deelnemende gemeenten. Ook gemeenten en andere organisaties die niet deelnemen aan de gemeenschappelijke regeling kunnen in principe diensten afnemen van deze organisatie. De dienstverlening geschiedt tegen betaling op basis van een overeenkomst tussen de dienst en de gemeente of gemeenten die het aangaat (het tweede lid).

Hoofdstuk 3 Het algemeen bestuur

Artikel 7 Taken en bevoegdheden

Aan het algemeen bestuur komen alle bevoegdheden toe, voor zover deze niet bij wet of delegatie aan het dagelijks bestuur zijn op- of overgedragen. Aan de mogelijkheid tot overdracht van bevoegdheden aan het dagelijks bestuur stelt de wet beperkingen. Zo kunnen de bevoegdheden tot het vaststellen van de begroting en de jaarrekening, ingevolge de Wgr niet worden overgedragen. In de gemeenschappelijke regeling is daaraan toegevoegd dat ook de vaststelling van onder meer de financiële en beleidsmatige kaders en verordeningen tot het exclusieve domein van het algemeen bestuur behoort.

Iedere gemeenschappelijke regeling heeft verordeningen en regelingen die haar eigen organisatie betreffen (zoals bijv. de financiële verordeningen en de archiefverordening). Het is goed om duidelijk vast te leggen dat het algemeen bestuur die ook zelf mag vaststellen.

Artikel 8 De samenstelling

De Wgr schrijft voor (art. 13) dat de leden van het AB per deelnemende gemeente door de raad worden aangewezen. De raad kan uit zijn midden, de voorzitter inbegrepen en uit de wethouders, leden aanwijzen. De zittingsperiode van de leden van het algemeen bestuur loopt parallel aan die van de gemeenteraad (derde en vierde lid).

De leden van het AB en het DB zijn in het bestuur van de GR niet (volledig) vrij om hun partijpolitieke mening uit te dragen. Een lid van het DB wordt geacht primair te handelen vanuit het belang van de GR. Hij/zij is daarover verantwoording schuldig aan het AB. Leden van het AB worden geacht primair de belangen van zijn of haar gemeente te behartigen en moeten daarover verantwoording afleggen aan de raden van hun eigen gemeente.

In lid 1 is aangegeven, dat de leden van het algemeen bestuur door de raden van de gemeenten kunnen worden aangewezen: uit hun midden en uit burgemeester en wethouders. Dit vloeit voort uit de Wet gemeenschappelijke regelingen. Raadsleden kunnen bij een gemengde regeling waarbij raads- en collegebevoegdheden worden ingebracht niet uitgesloten worden van het lidmaatschap van het algemeen of dagelijks bestuur. Steeds meer gemeenten schaffen de raadsvertegenwoordiging in de besturen van gemeenschappelijke regelingen echter af. Dit past beter bij de rol van de raad in het duale stelsel: kaders stellen en controleren. Als raadsleden toetreden tot het bestuur van een GR worden zij zelf onderwerp van de controle door de raad. Dit past niet goed meer en zeker niet bij uitvoeringsorganisaties, wat WIL toch voornamelijk is. Om genoemde redenen wordt daarom sterk de voorkeur gegeven aan een algemeen bestuur dat is samengesteld uit leden van de colleges van burgemeester en wethouders. Door het houden van raadsinformatiebijeenkomsten worden de raadsleden periodiek bijgepraat over de ontwikkelingen die spelen bij Werk en Inkomen Lekstroom. De gemeenteraden zijn in positie als het gaat om oordeelsvorming over de kaderbrief en het meerjarenbeleidsplan en eventuele actualisaties daarvan. Bij die gelegenheden kunnen zij hun zienswijze kenbaar maken en vervolgens ook verantwoording nemen voor de uitvoering van de opgaven waarbij hun gemeente betrokken is.

Artikel 9 Ontslag

Einde van het lidmaatschap en ontslag is wettelijk geregeld in de artikelen 13 en 16 Wgr.

Artikel 10 Plaatsvervangende leden

Op grond van de Wgr is het niet verplicht om plaatsvervangers aan te wijzen in het AB. De gedachte om wel plaatsvervangers aan te wijzen komt voort uit de gedachte dat de vertegenwoordiging vanuit de gemeente geborgd moet zijn. Als er geen plaatsvervangers worden aangewezen is de besluitvorming in het AB afhankelijk van quorum.

Artikel 11 De werkwijze

De Wgr eist dat het AB een reglement van orde vaststelt en dat het AB minimaal twee keer per jaar vergadert (art. 22). In artikel 22 Wgr is ook bepaald dat een aantal artikelen uit de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing is, voor zover daarvan in de Wgr niet is afgeweken. Het betreft de artikelen 16, 17, 19, 20, 22, 26 en 28 tot en met 33 van de Gemeentewet. Zoals daar zijn artikel 20 (quorum voor opening van vergadering), artikel 22 (onschendbaarheid, verschoningsrecht), artikel 26 (handhaving orde vergadering), artikel 28 (niet deelname aan de stemming), artikel 29 (quorum voor geldige stemming) en artikel 33 (ambtelijke bijstand leden van het bestuur).

Artikel 12 De besluitvorming

Voor wat betreft de stemverhoudingen is uitgegaan van het `one man, one vote´-principe, ieder bestuurslid heeft één stem. In het artikel is uitgeschreven hoe de procedure is in het geval de stemmen staken.

Artikel 13 Commissies

Op grond van de Wgr (artikel 24 en 25) kan het AB commissies instellen.

Artikel 14 Oprichten van of deelnemen in privaatrechtelijke rechtsvormen

In dit artikel is geregeld dat WIL een privaatrechtelijke rechtsvorm kan oprichten (denk aan een stichting) of daaraan kan gaan deelnemen (zoals een vereniging). Dit kan niet zomaar. Hieraan zijn regels gebonden, welke in artikel 31a Wgr staan.

Hoofdstuk 4 Het dagelijks bestuur

Artikel 16 Taken en bevoegdheden

Het dagelijks bestuur heeft eigen, geattribueerde, bevoegdheden (artikel 33b Wgr). Zo is het DB in ieder geval bevoegd het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam te voeren, beslissingen van het AB voor te bereiden, regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van het openbaar lichaam, ambtenaren te benoemen, te schorsen en te ontslaan, tot privaatrechtelijke rechtshandelingen te besluiten en te besluiten rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren.

Artikel 17 De samenstelling

De Wgr schrijft voor dat het DB bestaat uit een voorzitter en tenminste twee leden die door en uit de leden van het AB worden gekozen (artikel 14). Hoe groot het DB is en aan welke criteria de DB-leden moeten voldoen, laat de wetgever over aan de deelnemende gemeenten. In lid 1 is opgenomen dat elke deelnemende gemeente in het DB vertegenwoordigd is.

Bij incidentele of kortdurende afwezigheid van een DB-lid kan deze vervangen worden door een ander lid van het DB. Dit is geregeld in artikel 18. Bij langdurige afwezigheid is het gewenst dat de plaats van het DB-lid wordt opgevuld door een vertegenwoordiger die uit dezelfde gemeente als het afwezige lid komt. Logisch is om dan het andere AB-lid daarvoor aan te wijzen. Deze heeft – door zijn frequente aanwezigheid en inbreng in het AB - over het algemeen meer kennis van de dienst dan de plaatsvervanger als bedoeld in artikel 10.

Hoofdstuk 5 De voorzitter

Artikel 19 De aanwijzing en vervanging

Artikel 12, lid 3 van de Wgr stelt dat de voorzitter zowel voorzitter is van het AB als het DB. De voorzitter en plaatsvervangend voorzitter worden door en uit het AB gekozen.

Artikel 20 Taken en bevoegdheden

De positie van de voorzitter is vergelijkbaar met die van burgemeester in een gemeente. In de relatie van de burgemeester tot de voorzitter zal een en ander eigenlijk alleen betrekking hebben op het vertegenwoordigen in en buiten rechte op het terrein van de overgedragen taken en bevoegdheden conform het eerste en tweede lid van artikel 5.

Hoofdstuk 6 De directeur en het personeel

Artikel 21 De taken en bevoegdheden van de directeur

In dit artikel zijn de taken en bevoegdheden van de directeur vastgelegd. Het DB stelt voor de verdere uitwerking van bevoegdheden van de directeur een directiestatuut vast.

Artikel 22 Het personeel

De cao samenwerkende gemeentelijke organisaties is gelijk aan de cao gemeenten, zodat het personeel van de uitvoeringsorganisatie dezelfde rechten en plichten kent als gemeentelijk personeel.

Hoofdstuk 7 Informatie- en verantwoording

Artikel 23, 24 en 24a Informatie en verantwoordingsplichten

De artikelen 23, 24 en 24a vloeien voort uit de artikelen 16 en 17 en 19a van de Wgr. Hierin wordt voorgeschreven dat de GR bepalingen bevat over het verstrekken van informatie en het afleggen van verantwoording. Daarbij gaat het zowel om de informatie-en verantwoordingsplicht binnen de gemeenschappelijke regeling (de relatie tussen het dagelijks bestuur en het algemeen bestuur) als om informatie-en verantwoordingsplicht van de gemeenschappelijke regeling ten opzichte van de (raden van de) deelnemende gemeenten.

De artikelen 23 en 24 bevatten bepalingen ten aanzien van de informatie-en verantwoordingsplicht van respectievelijk het algemeen bestuur en de individuele leden daaruit en het dagelijks bestuur en de individuele leden daaruit.

Artikel 24a is nieuw en geeft aan hoe het openbaar lichaam invulling geeft aan de actieve informatieplicht.

Artikel 24b Participatie belanghebbenden en ingezetenen

Artikel 24b is nieuw en bevat afspraken over burgerparticipatie. Beschreven wordt de wijze waarop ingezetenen en belanghebbenden betrokken worden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid.

Hoofdstuk 8 Visie en Beleid

Artikel 25 Strategische visie en kaderbrief

De strategische visie, oftewel meerjarenbeleidsplan, is een document dat aan de gemeenteraden voor zienswijzen wordt aangeboden, in verband met hun kaderstellende rol.

De verplichting tot het opstellen van een kadernota vloeit voort uit de Wet gemeenschappelijke regelingen. Artikel 34b van deze wet schrijft voor dat het dagelijks bestuur voor 30 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders en de voorlopige jaarrekening aan de raden van de gemeenten toestuurt. WIL doet dit al (veel) eerder, nl. voor 1 januari.

De jaarlijkse kaderbrief van WIL dient niet alleen als input voor de begroting van de deelnemende gemeenten, maar ook van WIL zelf. In de ontwerpkaderbrief wordt ingegaan op de eerder vastgestelde strategische visie. Aangegeven wordt of de verwachte ontwikkelingen nog in lijn zijn met de strategische visie of dat bijsturing gewenst is. De gemeenteraden krijgen de mogelijkheid om een zienswijze op de kaderbrief in te dienen. Het dagelijks bestuur stelt vervolgens het algemeen bestuur en de raden van de gemeenten gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze en van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

Hoofdstuk 9 Financiële bepalingen

De Wgr stelt in de artikelen 34, 34a, 34b en 35 de begrotings- en jaarrekeningcyclus in grote lijnen vast. Voor wat betreft de totstandkoming van de begroting en de jaarrekening is aangesloten bij wat gebruikelijk is in deze regio met andere gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 26 Geldelijk beheer en boekhouding

Het AB stelt financiële verordeningen vast zoals ook in de Gemeentewet artikelen 212, 213 en 213a is geregeld.

Artikel 27 Begrotingsprocedure

De begrotingsprocedure is, met inachtneming van de artikelen 34 en 35 Wgr, volledig uitgeschreven

Begrotingswijzigingen volgen in beginsel de procedure als voorgeschreven voor de begroting. Dit artikel zondert in het negende lid daarvan uit die begrotingswijzigingen, die geen invloed hebben op de bijdragen van de deelnemers. De formele procedure daarvoor is: dagelijks bestuur – algemeen bestuur.

Artikel 29 De indirecte kosten

In dit artikel wordt de verdeling van de indirecte kosten over de deelnemende gemeenten weergegeven. De verdeelsleutel wordt jaarlijks bij de begrotingsprocedure voorgesteld en vastgelegd.

Artikel 30 De directe kosten

De directe kosten zijn de kosten die aan de afzonderlijke gemeenten worden toegerekend en ook bij de afzonderlijke gemeenten in rekening worden gebracht.

Artikel 32 Garantstelling

Dit artikel is opgenomen gelet op de eisen die de Bank Nederlandse Gemeenten stelt aan gemeenschappelijke regelingen met het oog op de garantstelling door de deelnemende gemeenten. Financiële verplichtingen die voortvloeien uit gemeenschappelijke regelingen zijn opeisbare schulden. En op grond van artikel 193 sub a van de Gemeentewet zijn opeisbare schulden verplichte uitgaven voor gemeenten.

Bovendien legt artikel 10a van de Wgr uitdrukkelijk vast dat de deelnemers in een gemeenschappelijke regeling hun medewerking moeten verlenen aan de uitvoering van de besluiten van het bestuur van het openbaar lichaam.

Artikel 33 De jaarrekening

Artikel 34 van de Wgr bepaalt dat de rekening uiterlijk 15 juli van het jaar, volgend op het jaar waarop deze betrekking heeft, wordt toegezonden aan gedeputeerde staten. Rekening houdend met de vaststelling van de voorlopige jaarrekening voor 30 april (artikel 34b Wgr), betekent dit dat de definitieve jaarrekening in die tussenliggende periode wordt vastgesteld door het algemeen bestuur. In de controleverordening ex artikel 213 Gemeentewet wordt de accountantscontrole geregeld.

Het is goed gebruik dat de voorlopige cijfers van het voorgaande jaar opgenomen worden als vergelijkingsmateriaal in de begroting van het komend jaar.

Artikel 35 Reserve- en voorzieningenbeleid

In het eerste lid wordt beschreven dat het algemeen bestuur reserves en voorzieningen mag instellen tot een maximum van 5% van de exploitatiekosten.

Het tweede lid is opgenomen om in de toekomst meer helderheid te verschaffen over de positie van nieuw toetredende gemeenten ten aanzien van de reeds opgebouwde reservepositie. Dit moet voorkomen dat nieuw toetredende gemeenten zonder meer delen in een reserve die zij niet mede hebben opgebouwd.

Artikel 36 Vergoedingen

Artikel 21 Wgr bepaalt het een en ander omtrent het al dan niet ontvangen van een vergoeding voor gemaakte onkosten door leden van het bestuur van een openbaar lichaam. In artikel 36 is dit nader uitgewerkt.

Hoofdstuk 10 Het archief

Artikel 37 Het archief

De bepalingen in dit artikel vloeien voort uit de Archiefwet. Op deze wijze wordt ook de toezichthoudende taak van gedeputeerde staten in dit verband verzekerd.

Hoofdstuk 11 Toetreding, uittreding, wijziging, geschillen en opheffing

Artikel 38 Toetreding

In de GR is de mogelijkheid opgenomen dat andere gemeenten toetreden tot de regeling. De raden, de colleges en de burgemeesters van de gemeenten wordt gevraagd een positief besluit te nemen over de toetreding. Indien drie vijfde van de gemeenten instemt, kan toetreding plaatsvinden. Zie ook de toelichting op artikel 40.

Artikel 39 Uittreding

Dit artikel bevat de procedure van uittreding door een gemeente. Uitgangspunt hierbij is dat een gemeentedie wil uittreden daartoe in de gelegenheid wordt gesteld. Om uittreding mogelijk te maken, is geen instemming nodig van de (meerderheid van de) andere gemeenten.

Ingevolge de gewijzigde Wgr moeten de gevolgen van de uittreding in de regeling worden opgenomen. De bestaande regeling is uitgebreid met tekst die algemeen geaccepteerd is als het over het vaststellen van de financiële gevolgen van een uittreding gaat. De tekst geeft maxima aan voor een deelnemer die wenst uit te treden, maar laat ook voldoende ruimte om de uittreedsom over een korter aantal jaren vast te stellen als uit berekeningen blijkt dat de desintegratiekosten dat toelaten.

Artikel 40 Wijziging

Hoofdregel is dat de regeling gewijzigd kan worden indien drie vijfde van de gemeenten daarmee instemt.

In afwijking van de hoofdregel is in lid 3 opgenomen dat een aantal wijzigingsbesluiten alleen bij unanimiteit genomen kan worden. Het betreft de wijziging van artikelen die handelen over bevoegdheden en bestuurssamenstelling. Unanimiteit ligt hier meer voor de hand, omdat anders ook tegen de wil van een gemeente bijv. bevoegdheden kunnen worden overgedragen.

Na een besluit tot uittreding of toetreding is doorgaans wijziging van de GR nodig. Bepalingen ten aanzien van het aantal leden in de besturen of de stemverhouding moeten dan wellicht worden herzien.

Artikel 41 Geschillen

Artikel 28 van de Wgr bepaalt dat gedeputeerde staten bij een verschil van interpretatie van de regeling beslist. Echter, voorafgaand aan deze procedure bij gs kunnen de deelnemende gemeenten een eigen geschillenregeling vaststellen in de GR. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt.

Artikel 42 Opheffing

Gekozen is voor een meerderheid van drie vijfde van de deelnemende gemeenten om te besluiten de GR op te heffen. Het AB blijft in functie voor het afwikkelen van de financiële gevolgen en stelt een liquidatieplan op.

Hoofdstuk 12 Slotbepalingen

Artikel 44 Overgangsrecht/garantieregeling

Dit artikel strekt er toe de lasten als gevolg van reeds voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze gr door de afzonderlijke gemeenten aangegane verplichtingen buiten WIL en de voorbereidingen daaromheen om, ten laste te laten komen van die gemeenten. Op deze manier blijft WIL gevrijwaard van verplichtingen die zijn aangegaan vóórdat de uitvoeringsdienst is gestart.

Artikel 46 Duur en evaluatie van de regeling

De gewijzigde Wgr stelt het opnemen van een evaluatiebepaling verplicht. Gekozen is voor een termijn van zes jaar, waarbij de eerste evaluatie in 2029 is gezet. Dit omdat de regeling per 1 januari 2023 nog aangepast is aan de ontwikkelingen met de lokale werkteams. Daarnaast is de bepaling ruim gehouden, in die zin dat een evaluatie altijd eerder kan worden uitgevoerd als dat gewenst wordt geacht.Artikel 48 Leemtebepaling

In geval zich zaken voordoen waar de gr (en de Wgr of Gemeentewet) niet in voorzien, heeft het AB de bevoegdheid om te beslissen. Het AB houdt daarbij rekening met de achtergrond van de totstandkoming van deze gr en de belangen van de deelnemende gemeenten.