Regeling vervallen per 18-12-2020

Omgevingsverordening 2020

Geldend van 17-06-2020 t/m 17-12-2020

Intitulé

Omgevingsverordening 2020

De raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul;

Gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders de dato 29 oktober 2019;

Gelet op artikel 149 149a, 151a,151b, 151c, 151d, 154 en 154a van de Gemeentewet, de artikelen 3 en 4 van de Wet openbare manifestaties, de artikelen 4, 25a, 25b, 25c, en 25d van de Drank- en Horecawet, artikel 5.13 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht,

de artikelen 2.18. eerste lid, onder f en g, en vijfde lid, 2.21 en 3.148, tweede lid van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel  30c, tweede lid, van de Wet op de kansspelen, artikel 3 van de Winkeltijdenwet, artikel 64, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;

Besluit:

vast te stellen de Omgevingsverordening Valkenburg aan de Geul 2020.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • b.

    weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder wordt verstaan;

  • c.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • d.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Valkenburg aan de Geul;

  • e.

    gemeente: de gemeente Valkenburg aan de Geul;

  • f.

    rechthebbende: degene die over een zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • g.

    bouwwerk: hetgeen in artikel 7.1.1.1 van de Verordening daaronder wordt verstaan;

  • h.

    Verordening: de Omgevingsverordening Valkenburg aan de Geul 2020;

  • i.

    gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid van de Woningwet daaronder wordt verstaan;

  • j.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen, diensten en/of activiteiten, waarmee duidelijk wordt bedoeld een commercieel belang te dienen;

  • k.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • l.

    voertuig: voertuig als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen.

Artikel 1.2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan beslist binnen acht weken op een vergunningaanvraag. Deze termijn begint de eerste dag na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn beslissing met ten hoogste acht weken uitstellen.

  • 3. Het eerste en tweede lid gelden niet als daarvan wordt afgeweken in de bepalingen van deze verordening vanaf hoofdstuk 2.

  • 4. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing als wordt beslist op een vergunningaanvraag als bedoeld in artikel 2.5.1, tweede lid, artikel 2.5.3 of artikel 6.8.2.

Artikel 1.3 Indienen aanvraag

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan kan besluiten de vergunningaanvraag af te wijzen als deze aanvraag wordt ingediend minder dan acht weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning nodig heeft.

  • 2. Bij de vergunningaanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt gebruik gemaakt van het door het bevoegde bestuursorgaan vastgestelde aanvraagformulier.

  • 3. Het eerste en tweede lid gelden niet, als daarvan wordt afgeweken in de bepalingen van deze verordening vanaf hoofdstuk 2.

Artikel 1.4 Vergunningvoorschriften

  • 1. Aan een vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Het doel van deze voorschriften mag alleen de bescherming zijn van het belang waarvoor de vergunning vereist is.

  • 2. Degene voor wie de vergunning geldt, mag zich niet gedragen in strijd met de daaraan verbonden voorschriften.

Artikel 1.5 Persoonsgebonden vergunning

De vergunning is persoonsgebonden, tenzij daarvan wordt afgeweken in de bepalingen van deze verordening vanaf hoofdstuk 2.

Artikel 1.6 Intrekking en wijziging vergunning

De vergunning kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

  • a.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn overgelegd om de vergunning te krijgen;

  • b.

    vanwege een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na de vergunningverlening, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging noodzakelijk is door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist;

  • c.

    de aan de vergunning verbonden voorschriften niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn of, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn, en/of

  • e.

    de vergunninghouder daarom verzoekt.

Artikel 1.7 Looptijd vergunning

De vergunning geldt voor onbepaalde tijd, tenzij:

  • a.

    in de vergunning de geldigheidsduur is beperkt, of

  • b.

    de aard van de vergunning zich daartegen verzet.

Artikel 1.8 Weigeringsredenen

  • 1. De vergunning kan door het daartoe bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de zedelijkheid en volksgezondheid, en/of

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2. De vergunning wordt geweigerd als:

    • a.

      de aanvrager geen belang heeft bij de vergunning, en/of

    • b.

      door gebruikmaking van de vergunning duidelijke strijd ontstaat met andere wettelijke voorschriften.

Artikel 1.9 Hogere wetgeving

De in deze verordening genoemde verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hogere wetgeving.

Artikel 1.10 Toezicht

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze Verordening zijn de door het bevoegd gezag aangewezen personen belast.

HOOFDSTUK 2. OPENBARE ORDE

Paragraaf 2.1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot (dreigende) ongeregeldheden.

  • 2. Iemand die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden (dreigen te) ontstaan, of bij een publiek trekkende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden (dreigen te) ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, kan door een politie-agent worden bevolen zijn weg te vervolgen of in de door de politie-agent aangewezen richting te gaan.

  • 3. Het is verboden zich te bevinden op of te gaan naar openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd gezag zijn afgezet in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden.

  • 4. Het in het derde lid bedoelde verbod geldt niet voor buitengewone opsporingsambtenaren, toezichthouders, ambtenaren van politie en hulpdiensten.

Paragraaf 2.2 Betoging

Artikel 2.2.1 Melding betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Iemand die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, meldt dit schriftelijk aan de burgemeester voorafgaand aan de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden.

  • 2. De schriftelijke melding bevat, voor zover van toepassing:

    • a.

      de naam en het adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden, het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats, de route en plaats van beëindiging;

    • e.

      de wijze van samenstelling;

    • f.

      de maatregelen die degene die de betoging houdt, zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Iemand die schriftelijk meldt, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de melding is vermeld.

  • 4. Als het moment van de schriftelijke melding valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, zondag of een algemeen erkende feestdag, dan vindt de schriftelijke melding plaats om uiterlijk 12.00 uur op de donderdag voorafgaand aan de genoemde dagen.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in het eerste lid genoemde termijn verkorten en een mondelinge melding in behandeling nemen.

Paragraaf 2.3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college gedrukte en geschreven stukken alsmede afbeeldingen onder publiek te verspreiden of aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 3. De vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden verleend als het aangeboden materiaal wat betreft inhoud zich niet leent om na ontvangst meteen te worden weggegooid.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Paragraaf 2.4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2.4.1 Straatartiest e.d.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning of toestemming van de burgemeester voor publiek op te treden als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op de door de burgemeester aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    De burgemeester kan voor straatartiesten e.d. nadere regels stellen in plaats van of naast de vergunningplicht als bedoeld in het eerste lid. Het is verboden in strijd te handelen met deze nadere regels.

  • 3.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Paragraaf 2.5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2.5.1 Voorwerpen op, aan of boven de weg

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college in strijd met de publieke functie van de weg voorwerpen te plaatsen op, aan of boven de weg.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      als het beoogde gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaken;

    • d.

      als strijdigheid bestaat met het geldende uitstallingenbeleid.

  • 3. Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als sprake is van een:

    • a.

      evenement als bedoeld in artikel 2.15.2;

    • b.

      standplaats als bedoeld in artikel 3.3.2;

    • c.

      terras als bedoeld in artikel 2.16.1.

  • 4. Het college kan voor bepaalde voorwerpen algemene regels stellen in plaats van of naast de vergunningplicht als bedoeld in het eerste lid. Het is verboden in strijd te handelen met deze algemene regels.

  • 5. Het is in door het college aangewezen gebieden verboden om vlaggen, banieren en wimpels aan te brengen.

  • 6. Het in het vijfde lid bedoelde verbod geldt niet op Nederlandse feestdagen en door het college aangewezen dagen. Op deze dagen is het toegestaan één vlag, één banier of één wimpel per pand aan te brengen. Vlaggen, banieren en wimpels zijn dan alleen toegestaan in de zone tussen de bovenzijde van de raam- of deurkozijnen op de begane grond en de onderzijde van de raamkozijnen op de eerste verdieping. De uitval van vlaggen, banieren en wimpels bedraagt maximaal één meter.

  • 7. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.5.2 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning kan worden verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, of

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4. Op de vergunning als bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2.5.3 Omgevingsvergunning voor het maken of veranderen van een uitweg

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1.8 wordt de vergunning alleen geweigerd:

    • a.

      ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

    • b.

      als de uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast, of

    • d.

      als sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

Paragraaf 2.6 Veiligheid op de weg

Artikel 2.6.1 Hinderlijke beplanting en gevaarlijk, hinderlijk voorwerp

  • 1. Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben waardoor het vrije uitzicht voor het wegverkeer wordt belemmerd of op andere wijze hinder of gevaar wordt veroorzaakt.

  • 2. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 3. Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

Artikel 2.6.2 Voorkomen brand in natuurterreinen en bossen

Het is verboden in natuurterreinen en bossen of binnen een afstand van dertig meter daarvan zich zodanig te gedragen dat daardoor brand kan ontstaan.

Artikel 2.6.3 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen voor het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

Paragraaf 2.7 Parkeren

Artikel 2.7.1 Begripsomschrijvingen

In deze Paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens met uitzondering van kleine wagens, zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens.

Artikel 2.7.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Het is degene die er zijn (neven)bedrijf dan wel gewoonte van maakt voertuigen te stallen, herstellen, slopen, verhuren of verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen, of

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2. Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het gebruiken van een voertuig voor het:

    • a.

      geven van lessen;

    • b.

      vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3. Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, gedurende de tijd die gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

Artikel 2.7.3 Te koop aanbieden van voertuigen

Het is verboden een voertuig te parkeren met het duidelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

Artikel 2.7.4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 2.7.5 Voertuigwrakken

Het is verboden een voertuig op de weg te parkeren dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud verkeert en tevens in duidelijk verwaarloosde toestand is.

Artikel 2.7.6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1. Het is verboden zonder een vergunning van het college een camper, woonwagen, caravan, keetwagen, aanhangwagen of ander dergelijk voertuig dat voor recreatie dan wel voor andere doeleinden dan vervoer wordt gebruikt of is bestemd, langer dan op drie achtereenvolgende dagen te hebben op de openbare weg.

  • 2. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.7.7 Parkeren van reclamevoertuigen

Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg te parkeren als dat voertuig enkel dient als middel om handelsreclame te maken en waarmee niet daadwerkelijk wordt gereden en in die hoedanigheid niet bijdraagt aan de bedrijfsvoering.

Artikel 2.7.8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, inclusief de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, te parkeren op een door het college aangewezen plaats, weg of in een gebied, waar dit schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente en/of leidt tot een ongewenste parkeersituatie.

  • 2. Het is tevens verboden een voertuig als bedoeld in het eerste lid op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt bezorgd.

  • 3. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig noodzakelijk is.

Artikel 2.7.9 Stationair draaiende motoren van voertuigen

  • 1. Het is verboden motoren van voertuigen, airconditioningsinstallaties daarbij inbegrepen, zonder vergunning van het college langer dan vijf minuten stationair te laten draaien.

  • 2. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Paragraaf 2.8 Wegslepen

Artikel 2.8.1 Begripsomschrijvingen

In deze Paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    RVV 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • b.

    wet: de Wegenverkeerswet 1994;

  • c.

    Besluit: het Besluit wegslepen van voertuigen;

  • d.

    motorvoertuig: wat hieronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder c van de wet.

Artikel 2.8.2 Aanwijzing van wegen en weggedeelten waar voertuigen kunnen worden verwijderd, overgebracht en in bewaring gesteld in het belang van het vrijhouden van wegen en weggedeelten

Als wegen en weggedeelten, bedoeld in artikel 170, eerste lid, onder c, van de wet worden alle wegen en weggedeelten binnen de gemeente aangewezen voor zover ze behoren tot een van de in artikel 2 van het Besluit bedoelde soorten wegen en weggedeelten.

Artikel 2.8.3 Plaats bewaring voertuigen en openingstijden

  • 1. De voertuigen die worden weggesleept worden onmiddellijk overgebracht naar een plaats van bewaring.

  • 2. Als plaats van bewaring als bedoeld in het eerste lid wordt aangewezen: het afgesloten terrein in eigendom van Logicx Valkenburg, bestemd voor het stallen van voertuigen en gelegen aan de Valkenberg 8, 6301 PM Valkenburg aan de Geul.

  • 3. De openingstijden van de in het tweede lid bedoelde bewaarplaats worden door het college vastgesteld.

Artikel 2.8.4 Kosten overbrengen en bewaren voertuigen

  • 1. De kosten van het overbrengen van een voertuig naar de bewaarplaats bedragen:

    • a.

      basistarief € 95,-;

    • b.

      voor het overbrengen € 70,29.

  • 2. De kosten van het bewaren van een voertuig bedragen:

    • a.

      voor het eerste etmaal of een gedeelte daarvan € 10,33;

    • b.

      voor elk volgend half etmaal of een gedeelte daarvan € 10,33.

  • 3. De kosten als bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Besluit blijven beperkt tot het basistarief alsmede de gevolgkosten en eventuele openstaande boetes. Alle bedragen zijn exclusief B.T.W.

Artikel 2.8.5 Overbrengen en in bewaring stellen van motorvoertuigen in het geval van gebleken onvoldoende rijgeschiktheid of rijvaardigheid dan wel het ontbreken van een behoorlijk zichtbare kentekenplaat

Als gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 130, vierde lid, artikel 164, zevende lid of artikel 174, eerste lid van de wet, zijn artikel 2.8.1, 2.8.3 en 2.8.4 van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.8.6 Nadere regels

Met het oog op de in deze paragraaf bedoelde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in deze paragraaf, nadere regels vaststellen.

Paragraaf 2.9 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2.9.1 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden gelden niet voor personen van wie aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

  • 4. De burgemeester kan een vergunning verlenen om af te wijken van de in het eerste en tweede lid bedoelde verboden.

Artikel 2.9.2 Plakken en kladden

  • 1. Het is verboden in mergelsteen te krassen en of deze anderszins te beschadigen.

  • 2. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is, te bekrassen of te bekladden.

  • 3. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding te plakken of op andere wijze aan te brengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen.

  • 4. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing als wordt gehandeld krachtens wettelijk voorschrift.

  • 5. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 6. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 7. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

Artikel 2.9.3 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

Het is verboden:

  • a.

    op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

  • b.

    zich op een openbare plaats zodanig op te houden dat aan gebruikers of bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder wordt of kan worden veroorzaakt.

Artikel 2.9.4 Verboden drankgebruik

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2.9.5 Verboden gedrag bij en in gebouwen

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen, soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een dergelijk gebouw.

Artikel 2.9.6 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.9.7 Plaatsen van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek als:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of portiek;

  • b.

    daardoor die ingang wordt versperd.

Artikel 2.9.8 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten lopen of verblijven:

    • a.

      op een openbare plaats als de hond niet is aangelijnd;

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke kinderspeelplaats, zandbak of speelweide dan wel op een andere door het college aangewezen plaats;

    • c.

      op een openbare plaats als de hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk waaruit blijkt wie de eigenaar of houder is.

  • 2. De verboden genoemd in het eerste lid, aanhef, onder a en b zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    • a.

      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden, of

    • b.

      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2.9.9 Verontreiniging door honden

  • 1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van zijn of haar hond op openbare plaatsen, onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2. De verplichting in het eerste lid is niet van toepassing op visueel gehandicapten, die worden geleid door een geleidehond of de houder van een hond die is opgeleid door de Stichting Sociale Honden voor Gehandicapten Nederland of door de Stichting Servicehonden voor Auditief of Motorisch Gehandicapten en aan de houder ter beschikking is gesteld in verband met een motorisch gebrek.

Artikel 2.9.10 Gevaarlijke honden

  • 1. Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk vindt, kan hij de eigenaar en houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2. De eigenaar of houder van de hond wie een aanlijngebod is opgelegd is verplicht de hond kort aangelijnd te houden met een lijn, met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3. De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd is naast de verplichting bedoeld in het tweede lid verplicht de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      is vervaardigd van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      met een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is;

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4. Een hond als bedoeld in het eerste lid moet zijn voorzien van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2.9.11 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Ter voorkoming van overlast of schade is het verboden op door het college aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, dieren aanwezig te hebben in strijd met de voorschriften in het aanwijzingsbesluit.

Artikel 2.9.12 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen worden getroffen dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2.9.13 Bijen

  • 1. Het is verboden bijen te houden binnen een afstand van 30 meter van:

    • a.

      woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven en/of

    • b.

      de weg.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet als op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.

  • 3. Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voor zover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

Artikel 2.9.14 Sluiting voor publiek toegankelijke plaats en verbieden sportwedstrijden

  • 1. Een voor het publiek toegankelijke plaats kan door de burgemeester voor ten hoogste drie maanden worden gesloten, als er zich feiten hebben voorgedaan die de gegronde vrees rechtvaardigen, dat het geopend blijven van deze plaats gevaar oplevert voor de openbare orde.

  • 2. De burgemeester kan het (laten) spelen van een sportwedstrijd verbieden uit vrees voor het ontstaan van verstoringen van de openbare orde.

  • 3. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde voorschriften geven met betrekking tot een sportwedstrijd.

  • 4. Het is de beheerder van een voor het publiek toegankelijke plaats verboden gedurende de tijd, door de burgemeester op grond van het eerste lid bepaald, daarop of daarin publiek aanwezig te hebben, te houden of toe te laten.

  • 5. Het is verboden een voor het publiek toegankelijke plaats te bezoeken, of daarin aanwezig te zijn, nadat de sluiting daarvan overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid is bevolen en bij openbare kennisgeving is bekend gemaakt.

Artikel 2.9.15 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing als de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of bestemd om onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf mogelijk te maken, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Paragraaf 2.10 Vuurwerk en carbidschieten

Artikel 2.10.1 Begripsomschrijving

In deze Paragraaf wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is. Onder carbidschieten wordt verstaan: het in een (melk)bus, container of opslagvat op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.

Artikel 2.10.2 Ter beschikking stellen consumentenvuurwerk tijdens verkoopdagen

  • 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf zonder vergunning van het college consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen of voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van de openbare orde en in het belang van het voorkomen of beperken van overlast.

  • 3. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.10.3 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Ter voorkoming van gevaar, schade of overlast is het verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken dan wel veroorzaakt.

Artikel 2.10. 4 Verbod carbidschieten

  • 1. Carbidschieten is verboden.

  • 2. Het in lid 1 gestelde verbod geldt niet indien:

  • a. het carbidschieten plaatsvindt in de nacht van 31 december op 1 januari van 22.00 uur tot 02.00 uur en

  • b. het vrije schootsveld minimaal 75 meter is en hierin geen openbare wegen of paden liggen en

  • c. wordt geschoten in een richting afgewend van de woonbebouwing vanaf een locatie die gelegen is buiten de bebouwde kom op een afstand van tenminste 75 meter van woonbebouwing en 300 meter van inrichtingen voor intramurale zorg en 300 meter van inrichtingen waar dieren worden gehouden.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt voorts niet voor zover dit onderwerp wordt geregeld in de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van strafrecht.

Paragraaf 2.11 Drugsoverlast

Artikel 2.11.1 Drugshandel en –gebruik op straat

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg of andere openbare plaats te staan of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in, tegen of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

  • 2. Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

  • 3.

    Het is verboden op een openbare plaats lachgas te gebruiken als daardoor hinder ontstaat voor personen of de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

Paragraaf 2.12 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2.12.1 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats als deze personen het bepaalde in de artikelen 2.1.1, 2.5.1, 2.6.1, 2.9.3, 2.9.4, 2.9.5, 2.9.6 en 2.10.3 van deze verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2.12.2 Veiligheidsrisicogebieden

Bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, kan de burgemeester overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet een gebied, inclusief de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2.12.3 Cameratoezicht op openbare plaatsen

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

Artikel 2.12.4 Gebiedsontzeggingen

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven zich gedurende ten hoogste 48 uur niet in één of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 2. Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht een bevel geven zich gedurende ten hoogste 12 weken niet in één of meer delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

  • 3. Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling plaatsvindt binnen 12 maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid.

  • 4. De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk vergunning verlenen om af te wijken van een bevel.

Paragraaf 2.13 Woonoverlast

Artikel 2.13.1 Woonoverlast

  • 1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het in het eerste lid bedoelde voorschrift wordt uitgeoefend door de burgemeester. De burgemeester oefent de bevoegdheid uit als de ernstige en herhaaldelijke hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan.

  • 3. Onverminderd de laatste volzin van het tweede lid kan de last, bedoeld in de eerste volzin van dat lid, een verbod inhouden om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erf. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen. De artikelen 2, tweede lid en vierde lid, aanhef en onder a en b, 5, 6, 8, eerste lid, aanhef en onder a en b, 9 en 13 van de Wet tijdelijk huisverbod zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de burgemeester bij ernstige vrees voor verdere overtreding de looptijd van het verbod kan verlengen tot ten hoogste vier weken.

Paragraaf 2.14 Verkoopregister

Artikel 2.14.1 Begripsomschrijving

In deze Paragraaf wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.14.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en door of namens de burgemeester gewaarmerkt register, of het register zoals bedoeld in het vastgestelde “aanwijzingsbesluit digitaal in- en verkoopregister handelaren in tweedehands goederen”. Daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover mogelijk – soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen;

    • f.

      het nummer van het legitimatiebewijs van de verkoper.

  • 2. De burgemeester is bevoegd vergunning te verlenen voor het afwijken van deze verplichting.

Artikel 2.14.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk te melden:

    • 1.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2.

      dat de onder a, sub 1, bedoelde adressen veranderen;

    • 3.

      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf werkdagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2.14.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen, tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Paragraaf 2.15 Evenementen

Artikel 2.15.1 Begripsomschrijving

  • 1. In deze Paragraaf wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoop-, theater- of muziekvoorstellingen, voor zover deze worden gehouden in gebouwen die daarvoor zijn bestemd of overwegend worden gebruikt;

    • b.

      sportwedstrijden, met uitzondering van vechtsportwedstrijden en –gala’s;

    • c.

      activiteiten in (horeca)bedrijven die in de uitoefening van het bedrijf gebruikelijk zijn;

    • d.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder g, van de Gemeentewet;

    • e.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • f.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • g.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • h.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2.4.1 en 4.1.1 van deze Verordening.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een snuffelmarkt, zijnde een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • d.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.2.1 van deze Verordening, op de weg;

    • e.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • f.

      een straatfeest of buurtbarbecue op één dag (klein evenement);

    • g.

      een wielertoertocht vanaf 101 deelnemers;

    • h.

      het tussen 22.30 uur en 08.00 uur afsteken van professioneel vuurwerk conform het Vuurwerkbesluit, meer dan 200 kilogram consumentenvuurwerk en/of meer dan 20 kilogram theatervuurwerk met uitzondering van oudejaarsavond.

Artikel 2.15.2 Evenement

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. In aanvulling op de weigeringsredenen als bedoeld in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid, de veiligheid van personen of goederen;

    • c.

      als strijdigheid bestaat met het evenementen- of wielerbeleid, dan wel

    • d.

      vanwege ongewenste cumulatie van evenementen.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning als:

    • a.

      de organisator van een vechtsportwedstrijd of -gala van slecht levensgedrag is;

    • b.

      het evenement gevaar oplevert voor de openbare orde, de gezondheid, de (brand)veiligheid of wanordelijkheden kunnen ontstaan;

    • c.

      een onevenredig groot aantal bezoekers te verwachten is, of

    • d.

      het evenement zich niet verdraagt met het karakter of de bestemming van de plaats waar het wordt gehouden.

  • 4. Het college kan voor bepaalde categorieën evenementen algemene regels stellen in plaats van of naast de vergunningplicht als bedoeld in het eerste lid. Het is verboden in strijd te handelen met deze algemene regels.

  • 5. De organisator van een evenement als bedoeld in het vierde lid meldt dit bij de burgemeester tenminste zes weken voorafgaand aan het evenement, door middel van een door de burgemeester vastgesteld meldingsformulier.

  • 6. De burgemeester kan binnen twee weken na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in het vijfde lid te verbieden vanuit een oogpunt van openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, verkeersveiligheid, veiligheid van personen of goederen, de zedelijkheid, gezondheid of ongewenste cumulatie van evenementen.

  • 7. Bij de aanvraag voor een vergunning voor een vechtsportwedstrijd of –gala, moeten tevens worden overgelegd:

    • a.

      een lijst met deelnemer(s) aan het evenement;

    • b.

      een lijst met sponsoren voor het evenement alsmede het sponsorbedrag;

    • c.

      een Kvk-uittreksel van het beveiligingsbedrijf dat het evenement beveiligt, en

    • d.

      een kopie van het bewijs van lidmaatschap van de brancheorganisatie.

  • 8. Het verbod van het eerste lid geldt niet als het een wielertoertocht betreft met minstens 101 en maximaal 250 deelnemers. Voor deze wielertoertochten geldt een meldplicht met een indieningstermijn van zes weken voorafgaand aan het plaatsvinden van de wielertoertocht.

  • 9. De burgemeester kan besluiten een wielertoertocht als bedoeld in het achtste lid te verbieden als de aanvraag in strijd is met het wielerbeleid.

  • 10. Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

  • 11. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.15.3 Circussen, themamarkten en braderieën

  • 1. Het is verboden om roofvogels tentoon te stellen tijdens markten en braderieën.

  • 2. De burgemeester kan nadere regels vaststellen met betrekking tot het toelaten van circussen, themamarkten en braderieën.

Paragraaf 2.16 Horecabedrijven

Artikel 2.16.1 Begripsomschrijving

  • 1. Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan:

  • a. een hotel, restaurant, pension, (air-)bed & breakfast, café, cafetaria, shishabar (waterpijpcafé), snackbar, discotheek, clubhuis, buurthuis, vakantiewoning, afhaalcentra, campings en recreatieparken;

  • b. elke andere voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid met inbegrip van een terras.

  • 2. Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel daarvan waar sta- en/of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden verstrekt.

  • 3. Onder afhaalcentra wordt verstaan: winkels waar voor gebruik ergens anders dan ter plaatse uitsluitend eetwaren en/of alcoholvrije dranken worden verstrekt.

  • 4. Onder leidinggevende wordt verstaan: de natuurlijke persoon die algemene of onmiddellijke leiding geeft aan een bedrijf alsmede de bestuurder van de rechtspersoon voor wiens rekening en risico een bedrijf wordt geëxploiteerd.

  • 5. Onder shishabar wordt verstaan: een openbare inrichting waar klanten al dan niet tegen betaling een waterpijp kunnen roken.

Artikel 2.16.2 Exploitatievergunning horecabedrijf

  • 1. Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. In aanvulling op artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 3. Bij de toepassing van de in het tweede lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met:

  • a. het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen;

  • b. de aard van het horecabedrijf;

  • c. de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie;

  • d. de wijze van bedrijfsvoering door de exploitant of de leidinggevende;

  • e. het levensgedrag van de exploitant en de leidinggevende.

  • 4. De burgemeester weigert de vergunning geheel of gedeeltelijk als de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf en/of het bijbehorende terras niet voldoet aan de vastgestelde beleidsregels terrassen.

  • 5. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, is geen vergunning vereist voor een horecabedrijf:

  • a. in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet, voor zover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit en er geen sprake is van een terras dat zichtbaar is vanaf de openbare weg;

  • b. in een zorginstelling;

  • c. zijnde (air-) bed & breakfast of vakantiewoning geschikt voor het nachtverblijf voor minder dan 10 personen.

  • 6.

    Een shishabar is binnen de gemeente Valkenburg aan de Geul niet toegestaan.

  • 7. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.16.3 Intrekkingsgronden exploitatievergunning

De burgemeester trekt de vergunning in als:

  • a.

    ter verkrijging van de vergunning gegevens zijn verstrekt die zodanig onjuist of anders blijken te zijn, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

  • b.

    door de wijze van exploitatie het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt aangetast of dreigt te worden aangetast;

  • c.

    zich in het betrokken horecabedrijf feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de ernstige vrees rechtvaardigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde;

  • d.

    binnen een termijn van zes maanden na de dagtekening van de vergunning geen gebruik ervan is gemaakt, behalve in geval van overmacht;

  • e.

    de exploitatie van het horecabedrijf voor een periode langer dan één jaar is of wordt onderbroken, behalve in geval van overmacht;

  • f.

    de vergunninghouder of -houders hierom verzoekt respectievelijk verzoeken;

  • g.

    er aanwijzingen zijn, dat in het horecabedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.

Artikel 2.16.4 Sluitingstijd

Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven, van 03.00 uur tot 06.00 uur.

Artikel 2.16.5 Afwijking sluitingstijd en tijdelijke sluiting

De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor één of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.16.4 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

Artikel 2.16.6 Handel in horecabedrijven

  • 1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2. De exploitant van een horecabedrijf laat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in dat bedrijf een voorwerp verwerft, verkoopt of op andere wijze overdraagt.

Artikel 2.16.7 Ordeverstoring

Het is verboden in een openbare inrichting de orde te verstoren.

Artikel 2.16.8 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Als een openbare inrichting geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan voor de toepassing van artikel 2.16.4 tot en met 2.16.7.

Artikel 2.16.9 Toegang opsporingsambtenaren

De leidinggevende van een inrichting is verplicht ervoor te zorgen dat opsporingsambtenaren, als bedoeld in artikel 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering alsmede de ambtenaren die door het college of de burgemeester met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, vanaf de weg onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn bedrijf als die ambtenaren hun vermoeden uiten dat daar bezoekers aanwezig zijn.

Artikel 2.16.10 Drank in glas op de weg

Het is de exploitant van een inrichting die is gelegen aan een door de burgemeester bij openbare kennisgeving aangewezen weg, verboden zonder vergunning drank in glas te verstrekken, gedurende een door de burgemeester in die openbare kennisgeving aangegeven periode.

Artikel 2.16.11 Voorkomen glas op straat

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, drinkglazen of aangebroken glazen flessen met drank bij zich te hebben.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Paragraaf 2.17 Paracommercie

Artikel 2.17.1 Begripsomschrijvingen

In deze Paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    bijeenkomsten van persoonlijke aard: bijeenkomsten met een vaak feestelijk karakter waarbij meestal alcoholhoudende drank wordt gedronken, die geen direct verband houden met de doelstelling van de paracommerciële rechtspersonen, zoals bruiloften, feesten, partijen, recepties, jubilea, verjaardagen, bedrijfsfeesten, koffietafels, condoleancebijeenkomsten en dergelijke;

  • b.

    wet: Drank- en Horecawet zoals gewijzigd op 1 juli 2012 met het oog op de terugdringing van het alcoholgebruik onder met name jongeren, de voorkoming van alcohol gerelateerde verstoring van de openbare orde en ter reductie van de administratieve lasten;

  • c.

    horecabedrijf: de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan gratis verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse;

  • d.

    paracommerciële rechtspersoon: een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard, richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf;

  • e.

    sterk alcoholhoudende drank: drank die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor vijftien of meer volumenprocenten uit alcohol bestaat, met uitzondering van wijn (artikel 1 van de wet);

  • f.

    vergunning: de vergunning als bedoeld in artikel 3 van de wet;

  • g.

    zwak alcoholhoudende drank: alcoholhoudende drank, met uitzondering van sterk alcoholhoudende drank.

Artikel 2.17.2 Schenktijden paracommerciële rechtspersonen

Om oneerlijke mededinging te voorkomen geldt voor paracommerciële rechtspersonen het volgende:

  • 1.

    in sportkantines mag op zaterdag vóór 14.00 uur geen alcoholhoudende drank worden verstrekt;

  • 2.

    voetbal- en hockeyverenigingen is het verboden de inrichting geopend te hebben of alcoholhoudende drank te verstrekken:

    • a.

      op zaterdag en zondag na 20.30 uur;

    • b.

      op alle andere dagen na 23.30 uur;

  • 3.

    tennisverenigingen is het verboden de inrichting geopend te hebben of alcoholhoudende drank te verstrekken:

    • a.

      op zaterdag en zondag na 23.00 uur;

    • b.

      op alle andere dagen na 24.00 uur;

  • 4.

    overige paracommerciële rechtspersonen is het verboden de inrichting geopend te hebben of alcoholhoudende drank te verstrekken na 23.00 uur;

  • 5.

    in afwijking van het eerste, tweede en derde lid is het paracommerciële rechtspersonen toegestaan zes keer per jaar tot 02.00 uur af te wijken van de genoemde schenktijden. De paracommerciële rechtspersoon moet dit ten minste vier weken van te voren schriftelijk melden bij de burgemeester, tenzij het om een (periode)kampioenschap gaat;

  • 6.

    in afwijking van artikel 2, eerste tot en met vierde lid kan de burgemeester bij tijdelijke gelegenheden van zeer bijzondere aard (zoals jubileumfeesten e.d.), gerelateerd aan de doelstelling van de paracommerciële rechtspersoon, afwijken van de genoemde schenktijden. De paracommerciële rechtspersoon moet hiervoor ten minste 8 weken voor de tijdelijke gelegenheid een vergunning aan te vragen.

Artikel 2.17.3 Bijeenkomsten van persoonlijke aard of voor derden

Het is verboden in een paracommerciële inrichting alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die zijn gericht op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon zijn betrokken.

Artikel 2.17.4 Happy hours

Ter bescherming van de volksgezondheid en in het belang van de openbare orde is het voor paracommerciële rechtspersonen verboden bedrijfsmatig of anders dan gratis zwak alcoholhoudende drank te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die lager is dan 60% van de prijs die door de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon gewoonlijk wordt gevraagd.

Artikel 2.17.5 Verbod verstrekken van sterk alcoholhoudende drank

Het is verboden in paracommerciële inrichtingen sterk alcoholhoudende drank te verstrekken.

Artikel 2.17.6 Overgangsrecht

Rechtsgeldige besluiten en regels op basis van de Drank- en Horecaverordening Valkenburg aan de Geul 2014 blijven van kracht.

Paragraaf 2.18 Toezicht op inrichtingen voor het bieden van nachtverblijf

Artikel 2.18.1 Begripsomschrijving

In deze Paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    inrichting: elke ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt gegeven;

  • b.

    houder: degene die een inrichting exploiteert of daarin de feitelijke leiding heeft.

Artikel 2.18.2 Melding exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht dit binnen drie dagen daarna schriftelijk te melden bij de burgemeester. Daarbij maakt de melder gebruik van het daarvoor bestemde meldformulier.

Artikel 2.18.3 Gegevens nachtregister

  • 1. Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt en de kampeerder zijn verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en dag van vertrek te verstrekken.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde exploitant of leidinggevende is verplicht op eerste verzoek van de toezichthouder de gegevens te verstrekken zoals bedoeld in het eerste lid.

paragraaf 2.19 Huisvesting arbeidsmigranten

Artikel 2.19.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

shortstay-arbeidsmigranten: personen die hun vaste woon-of verblijfplaats in een ander Europees land dan Nederland hebben en op grond van een EU-paspoort of een tewerkstellingsvergunning legaal in Nederland werkzaam zijn voor maximaal 9 maanden. Onder shortstay-arbeidsmigranten worden tevens verstaan tijdelijke Nederlandse arbeidskrachten.

logiesvoorziening: voor tijdelijke bewoning geschikt gemaakte onroerende zaken en woningen.

logies: het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij degene die hiervan gebruik maakt het hoofdverblijf elders heeft.

Artikel 2.19.2 Exploitatievergunning logiesvoorziening shortstay-arbeidsmigranten

Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een logiesvoorziening te gebruiken voor de huisvesting van meer dan vier shortstay-arbeidsmigranten.

Een vergunning zoals bedoeld in het eerste lid wordt per logiesvoorziening aangevraagd door:

een ondernemer ten behoeve van de huisvesting van voor zijn onderneming werkzame shortstay-arbeidsmigranten;

een ABU (algemene Branchevereniging voor Uitzendondernemingen) of VIA (Vereniging van Internationale Arbeidsbemiddelaars) gecertificeerd uitzendbureau of

een eigenaar van een logiesvoorziening.

Bij de aanvraag moet tevens een verklaring omtrent gedrag van de beheerder en de exploitant van de logiesvoorziening worden ingediend. Als de beheerder en/of exploitant niet de Nederlandse nationaliteit heeft en korter dan drie jaar in Nederland verblijft of nog in het buitenland verblijft, dan moet van deze personen een met de verklaring omtrent gedrag gelijk te stellen verklaring uit het buitenland, worden overlegd.

De vergunninghouder moet gewijzigde omstandigheden waarvan hij redelijkerwijs kan vermoeden dat deze van invloed zijn op de verleende vergunning, onmiddellijk bij de burgemeester melden.

De burgemeester stelt een aanvraagformulier vast.

De burgemeester kan nadere regels stellen over het maximaal aantal logiesvoorzieningen.

Artikel 2.19.3 Weigeringsgronden

Een aanvraag om vergunning zoals bedoeld in artikel 2.19.2 kan, onverminderd de algemene weigeringsgronden van artikel 1:8 worden geweigerd indien en voor zover:

Naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de logiesvoorziening op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

Het beoogde gebruik in strijd is met het bestemmingsplan.

Geen verklaring omtrent gedrag als bedoeld in artikel 2.19.2 is overgelegd.

Wanneer de logiesvoorziening niet voldoet aan de normen van de SNF (Stichting Normering Flexwonen).

Wanneer het een logiesvoorziening betreft die gelegen is op een recreatiepark.

Huisvesting in een tent, toercaravan of stacaravan.

Artikel 2.19.4 Vergunningsvoorschriften

De burgemeester kan aan de vergunning voorschriften verbinden met betrekking tot:

Het bijhouden van een nachtregister; artikel 2.18.3 is van overeenkomstige toepassing.

Toeristenbelasting.

Openbare orde en veiligheid.

Parkeren.

Artikel 2.19.5 Vergunningsduur

De burgemeester verstrekt een vergunning als bedoeld in artikel 2.19.2 voor maximaal 5 jaar.

HOOFDSTUK 3 DETAILHANDEL

Paragraaf 3.1 Detailhandeltijden

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze Paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Winkeltijdenwet;

  • b.

    feestdagen: Nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, eerste en tweede Kerstdag;

  • c.

    winkel: een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin goederen aan particulieren worden verkocht.

Artikel 3.1.2 Openstelling avondwinkel

  • 1. Het college kan op aanvraag ontheffing verlenen van de in artikel 2, eerste lid, onder a en b van de wet opgenomen verboden voor winkels, die gesloten zijn op de in die verboden bedoelde zon- en feestdagen tussen 00.00 en 06.00 uur, alsmede van het onder c. vervatte verbod tussen 22.00 en 06.00 uur.

  • 2. Het college kan voor ten hoogste twee winkels ontheffing verlenen.

  • 3. Aan de ontheffing worden de volgende voorschriften verbonden:

    • a.

      de winkel moet gesloten zijn tussen 00.00 uur en 06.00 uur;

    • b.

      er mogen uitsluitend of hoofdzakelijk eet- en drinkwaren worden verkocht, met uitzondering van sterke drank als bedoeld in artikel 1, eerste lid van de Drank- en Horecawet.

  • 4. De ontheffing kan worden geweigerd als de woon- en leefsituatie of de openbare orde in de omgeving van de winkel op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door het geopend zijn van de winkel.

Artikel 3.1.3 Ontheffing zon- en feestdagenregeling voor afzonderlijke situaties

  • 1. Het college kan ontheffing verlenen van de in artikel 2 van de wet vervatte verboden, voor zover deze betrekking hebben op tijdstippen waarop geen detailhandel mag plaatsvinden voor:

    • a.

      bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard;

    • b.

      het uitstallen van goederen en/of

    • c.

      tentoonstellingen in kunstateliers en galeries.

  • 2. De in het eerste lid genoemde ontheffing kan worden verleend in geval van feestelijkheden, bijeenkomsten, (sport)evenementen, veilingen en beurzen.

  • 3. De ontheffing kan worden geweigerd als de woon- of leefsituatie, de openbare orde of veiligheid in de omgeving van de winkel op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door het open zijn van de winkel.

Artikel 3.1.4 Detailhandelverbod

Op Goede Vrijdag, op 24 december en op 4 mei mag na 19.00 uur geen detailhandel plaatsvinden zonder ontheffing van het college.

Artikel 3.1.5 Beslistermijn

  • 1. Het college beslist op een aanvraag om een ontheffing binnen acht weken.

  • 2. Het college kan de beslistermijn in het eerste lid met ten hoogste acht weken verlengen.

Artikel 3.1.6 Overdracht ontheffing

  • 1. Het college kan toestemming geven voor het overdragen van de ontheffing als bedoeld in deze Paragraaf.

  • 2. In de schriftelijke aanvraag om de toestemming als bedoeld in het eerste lid vermeldt de aanvrager de volledige naam en het adres van de voorgestelde rechtverkrijgende.

Artikel 3.1.7 Intrekken en wijzigen ontheffing

Het college kan een ontheffing intrekken of wijzigen als:

  • a.

    ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten dit noodzakelijk maken in verband met het belang of de belangen ter bescherming waarvan de ontheffing is vereist;

  • c.

    het gebruik van de winkel of de uitoefening van een bedrijf anders dan in een winkel op basis van de ontheffing gevaar oplevert voor de openbare orde, de veiligheid of het woon- en leefklimaat ter plaatse;

  • d.

    de aan de ontheffing verbonden voorschriften niet zijn of worden nagekomen;

  • e.

    van de ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn, of bij de afwezigheid van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn, of

  • f.

    de houder of zijn rechtverkrijgende daarom verzoekt.

Artikel 3.1.8 Toerisme

De verboden in artikel 2, eerste lid, onder a en b en tweede lid van de wet gelden niet tussen 06.00 en 22.00 uur, vanwege de toeristische aantrekkingskracht van de gemeente.

Artikel 3.1.9 Detailhandel op werkdagen tussen 22.00 en 06.00 uur

  • 1. Het college kan categorieën winkels en overige vormen van detailhandel aanwijzen waarvoor de verboden van artikel 2 van de wet niet gelden tot het tijdstip waarop op grond van deze Verordening horeca-inrichtingen gesloten moeten zijn (algemeen sluitingsuur).

  • 2. De aanwijzing als bedoeld in het eerste lid wordt niet gegeven als de woon- of leefsituatie, de veiligheid of de openbare orde in de omgeving van de detailhandel op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door het open zijn van de detailhandel.

Artikel 3.1.10 Verbod straatverkoop bepaalde goederen op zon- en feestdagen

Het college kan bepalen dat de vrijstelling als bedoeld in artikel 12 van het Vrijstellingenbesluit Winkeltijdenwet niet geldt voor de hele gemeente.

Paragraaf 3.2 Markten

Subparagraaf 3.2.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.2.1.1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze Paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    vaste-standplaatsvergunning: publiekrechtelijke toestemming van het college om gedurende een door het college te bepalen tijd een standplaats in te nemen op een bepaalde markt;

  • b.

    dagplaatsvergunning: publiekrechtelijke toestemming van het college om gedurende maximaal één dag een standplaats in te nemen op een bepaalde markt;

  • c.

    standwerkvergunning: publiekrechtelijke toestemming van het college voor iemand die publiek om zich heen verzamelt en dat door een aansprekend verhaal probeert over te halen artikelen te kopen;

  • d.

    uitzoekhandel: handel waarbij de consument kan kiezen uit meer soorten van één artikel.

Artikel 3.2.1.2 Toepassingsgebied

  • 1. Deze Paragraaf is van toepassing op alle door het college ingestelde warenmarkten die op bepaalde tijden worden gehouden.

  • 2. Deze Paragraaf is niet van toepassing op kerstmarkten in de Fluweelen- en de Gemeentegrot, Santa’s village, Bokkemarkt, Antiek & curiosamarkt, Falcobergiamarkt, Luikse markt, Monmartre aan de Geul, St. Rosamarkt, Vlindertjesmarkt, zomermarkt Oosterbeemd en zomermarkt Walem.

Artikel 3.2.1.3 Inrichtingsplan

  • 1. Voor elke markt stelt het college een inrichtingsplan vast, dat in elk geval bevat:

    • a.

      een aanduiding van de dagen en de uren waarop en eventueel de periode waarin de markt wordt gehouden (markttijd);

    • b.

      een plattegrond van de markt;

    • c.

      een aanduiding van de wijze waarop nieuwe vaste-standplaatsvergunningen en dagplaatsvergunningen kunnen worden verstrekt.

  • 2. Op de plattegrond zijn aangegeven:

    • a.

      de grenzen van de markt;

    • b.

      de plaatsen of gebieden die bestemd zijn voor houders van een vaste-standplaatsvergunning;

    • c.

      voor zover van toepassing, de plaatsen of gebieden die bij voorrang zijn bestemd voor één of meer branches of artikelgroepen alsmede, indien van toepassing, de maximum aantallen vaste-standplaatsvergunningen die voor één of meer branches, artikelgroepen of combinaties daarvan kunnen worden afgegeven;

    • d.

      de plaatsen of gebieden die zijn bestemd voor houders van een dagplaatsvergunning.

  • 3. Als een standplaats bestemd voor de houder van een vaste-standplaatsvergunning bij aanvang van de markt nog niet door de vergunninghouder of diens plaatsvervanger is ingenomen, kan daarvoor een dagplaatsvergunning worden afgegeven. De vaste-standplaatsvergunning vervalt dan voor de rest van de dag.

  • 4. Het inrichtingsplan is gedurende markttijd bij de markt aanwezig en in te zien.

Artikel 3.2.1.4 Vergunningen

  • 1. Het is verboden op een markt zonder vaste-standplaatsvergunning of dagplaatsvergunning van het college een standplaats voor het uitoefenen van markthandel in te nemen.

  • 2. Een vaste-standplaatsvergunning geldt voor maximaal 5 jaar en voor de op de vergunning vermelde standplaats, tenzij de vergunning anders bepaalt. Het college kan in bijzondere gevallen een andere standplaats aanwijzen.

  • 3. Als de gebruikelijke marktplaats vaker dan incidenteel wordt gebruikt voor evenementen in plaats van voor de markt, dan wordt daar in het inrichtingsplan melding van gemaakt. Het college kan in dat geval een andere locatie als marktplaats aanwijzen.

  • 4. Een dagplaatsvergunning geldt voor één dag en voor de op de vergunning vermelde standplaats.

  • 5. Het is verboden zonder standwerkvergunning van het college als standwerker op te treden op een markt.

  • 6. Een standwerkvergunning kan alleen worden verleend aan een handelingsbekwame natuurlijke persoon die gerechtigd is in Nederland arbeid te verrichten en die geen vaste-standplaatsvergunning heeft voor de desbetreffende markt.

Artikel 3.2.1.5 Mandaatverboden

  • 1. De bevoegdheid tot het vaststellen en wijzigen van inrichtingsplannen mag niet worden gemandateerd.

  • 2. De bevoegdheid tot het verlenen en intrekken van een vaste-standplaatsvergunning mag niet aan de marktmeester of een andere toezichthouder worden gemandateerd.

Subparagraaf 3.2.2 Vaste-standplaatsvergunningen

Artikel 3.2.2.1 Selectiestelsel

Voor de verlening van vaste-standplaatsvergunningen gelden de volgende selectieregels:

  • a.

    het college maakt bekend dat voor de markt één of meer vaste-standplaatsvergunningen kunnen worden verleend, voor welke branche of artikelgroep dit geldt en dat gegadigden voor een vergunning vóór de daarbij genoemde datum daarvoor een aanvraag kunnen indienen;

  • b.

    de bekendmaking geschiedt door openbare kennisgeving op de gemeentelijke website en in het regionale weekblad;

  • c.

    bij de beoordeling van de aanvragen kent het college punten toe aan de hand van de volgende aspecten en tot het daarbij vermelde maximum aantal:

    • of het assortiment van de gegadigde een gewenste toevoeging aan het marktassortiment vormt (20);

    • de uitstraling van de uitstalling (20);

    • het marktverleden van de gegadigde en de indruk die hij maakt (20);

    • of bij de gegadigde sprake is van maatschappelijk verantwoord ondernemen (20).

Bij de selectie is het hoogste aantal punten leidend zodat degene die het meeste punten heeft het eerst in aanmerking komt voor een vergunning.

Artikel 3.2.2.2 Overschrijven vaste-standplaatsvergunning

  • 1. Als de houder van een vaste-standplaatsvergunning niet langer zelf gebruik maakt van de vergunning, is overleden of onder curatele gesteld, dan kan het college op aanvraag van de vergunninghouder, zijn erven of curator, de vergunning overschrijven op naam van zijn kind, echtgenoot, geregistreerde partner of andere persoon met wie hij duurzaam samenwoonde.

  • 2. Het recht op een vaste standplaats op de desbetreffende markt kan, met inachtneming van eventuele herziening van de branche(s) conform de op dat moment gewenste nieuwe situatie, overgaan op een mede-eigenaar of medewerker, als deze in ieder geval drie jaren onafgebroken in deze relatie tot de vergunninghouder staat. In dat geval kan het college de overschrijving weigeren als voor de markt een selectiestelsel geldt en de gegadigde naar zijn oordeel niet voor een vaste standplaatsvergunning in aanmerking komt gelet op de in artikel 3.2.2.1, onder c genoemde factoren.

  • 3. In geval van overlijden of onder curatelestelling van de vergunninghouder wordt de aanvraag tot overschrijving binnen twee maanden na de datum van overlijden of onder curatelestelling ingediend.

  • 4. Het college kan van de leden 1 tot en met 3 afwijken voor zover de toepassing daarvan voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de bepalingen te dienen doelen.

  • 5. De aanvraag tot overschrijving wordt alleen geweigerd als niet wordt voldaan aan de uit dit artikel voortvloeiende eisen of aan een eis waaraan een houder van een vaste-standplaatsvergunning volgens deze Verordening moet voldoen.

Artikel 3.2.2.3 Intrekking en vervallen vaste-standplaatsvergunning

  • 1. Het college trekt een vaste-standplaatsvergunning in:

    • a.

      op schriftelijke aanvraag van de vergunninghouder, of

    • b.

      twee maanden na diens overlijden of onder curatelestelling, tenzij een aanvraag tot overschrijving is ingediend overeenkomstig artikel 3.2.2.2.

  • 2. Het college kan een vaste-standplaatsvergunning intrekken als:

    • a.

      de vergunninghouder ter verkrijging van de vergunning onjuiste of onvolledige gegevens heeft gegeven;

    • b.

      de vergunninghouder, degene die hem vervangt of een persoon die hem bijstaat, zich op de markt schuldig heeft gemaakt aan wangedrag, bedrog of een bij of krachtens deze Paragraaf gestelde bepaling heeft overtreden;

    • c.

      van de vergunning gedurende ten minste twee aaneengesloten maanden geen gebruik is gemaakt, of

    • d.

      de vergunninghouder niet of niet tijdig het verschuldigde marktgeld voldoet dat wordt geheven op grond van artikel 229 van de Gemeentewet.

  • 3. In geval van intrekking voor bepaalde tijd kan tevens worden bepaald dat de toegewezen standplaats vervalt.

  • 4. Als de vergunninghouder of zijn overeenkomstig 3.2.2.4 aangewezen vervanger zijn standplaats niet uiterlijk bij aanvang van de markt heeft ingenomen, vervalt de vergunning voor de rest van de dag.

Artikel 3.2.2.4 Persoonlijk innemen standplaats; vervanging

  • 1. De houder van een vaste-standplaatsvergunning kan de hem toegewezen standplaats laten innemen door een vervanger voor ten hoogste 10 procent van het aantal marktdagen per jaar. Zo mogelijk deelt de vergunninghouder dit vooraf mede aan de marktmeester.

  • 2. De vervanger treedt op namens de vergunninghouder. De rechten – behalve die tot vervanging op grond van het vorige lid – en plichten die bij of krachtens deze Paragraaf gelden voor de vergunninghouder, zijn van overeenkomstige toepassing op de vervanger.

Subparagraaf 3.2.3 Dagplaatsen en standwerkers

Artikel 3.2.3.1 Dagplaatsvergunning

  • 1. Een dagplaatsvergunning kan worden verleend door het college voor het innemen van een standplaats voor het uitoefenen van markthandel op plaatsen die daarvoor op grond van het inrichtingsplan in aanmerking komen en op plaatsen die niet worden ingenomen door de houder van een vaste-standplaatsvergunning.

  • 2. Voor een dagplaatsvergunning komen in aanmerking degenen die:

    • a.

      de dag vóór de aanvang van de markttijd bij de marktmeester een aanvraag daarvoor hebben ingediend;

    • b.

      voldoen aan eventueel van toepassing zijnde branche- of artikelgroepvereisten;

    • c.

      gedurende de voorafgaande twee maanden niet vaker dan één keer een dagplaatsvergunning hebben gekregen, en

    • d.

      niet zijn uitgesloten omdat zij gedurende één of meer van de voorafgaande vier marktdagen:

      • i.

        zich op de markt schuldig hebben gemaakt aan wangedrag, bedrog of een bij of krachtens deze Paragraaf gestelde bepaling hebben overtreden, of

      • ii.

        niet tijdig het verschuldigde marktgeld hebben voldaan dat wordt geheven op de grondslag van artikel 229 van de Gemeentewet.

  • 3. Het college kan ten aanzien van een gegadigde bepalen dat een uitsluitingsgrond niet geldt of dat voor de toepassing van het vorige lid een langere termijn in aanmerking wordt genomen.

  • 4. De dagplaatsvergunningen worden verstrekt aan de in aanmerking komende gegadigden op volgorde van ontvangst van de aanvragen. Gegadigden die een artikel of artikelsoort wensen te verkopen dat nog niet op de markt verkrijgbaar is, hebben daarbij voorrang.

  • 5. Een dagplaatsvergunning kan niet worden overgedragen. De vergunninghouder kan zich niet laten vervangen.

Artikel 3.2.3.2 Standwerkvergunning

  • 1. Een standwerkvergunning kan door het college worden verleend met overeenkomstige toepassing van artikel 3.2.3.1, tweede tot en met vijfde lid.

  • 2. Het is verboden te standwerken met:

    • a.

      persoons- en interieurkleding (uitgezonderd steunbroekjes en steunhemden);

    • b.

      voedingsartikelen;

    • c.

      huishoudtextiel (uitgezonderd zakdoeken en gezondheidskussens);

    • d.

      lectuur, posters en wenskaarten;

    • e.

      uitzoekhandel en/of

    • f.

      tweedehands artikelen.

  • 3. Een standwerkvergunning geldt voor de in de vergunning vermelde dag en plaats en betreft de in de vergunning omschreven artikelen.

Subparagraaf 3.2.4 Algemene bepalingen voor vergunninghouders

Artikel 3.2.4.1 Bijstand

De houder van een vaste-standplaatsvergunning of van een dagplaatsvergunning kan zich laten bijstaan door één of meer anderen.

Artikel 3.2.4.2 Legitimatieplicht

Degene die een standplaats of een standwerkplaats wenst in te nemen of inneemt op een markt, is op eerste verzoek van een toezichthouder verplicht aan te tonen dat hij daartoe gerechtigd is.

Artikel 3.2.4.3 Markttijden in acht nemen

  • 1. Een vergunninghouder mag niet meer dan twee uur voor aanvang en meer dan twee uur na afloop van de markt ruimte innemen of laten innemen op het marktterrein, op welke wijze dan ook.

  • 2. Een vergunninghouder neemt zijn standplaats in tot de sluitingstijd van de markt, tenzij het college op aanvraag vergunning heeft verleend om van de sluitingstijd af te wijken. Aan deze vergunning kunnen voorschriften worden verbonden.

Artikel 3.2.4.4 Markt schoonhouden

  • 1. Een vergunninghouder is verplicht afval, dat tijdens de door hem uitgeoefende verkoop op zijn standplaats vrij komt, zodanig te bewaren dat het marktterrein daardoor niet wordt verontreinigd en het afval niet door onbevoegden kan worden verwijderd. Hij voert het afval onmiddellijk na afloop van de markt af of laat het afvoeren.

  • 2. Een vergunninghouder moet de door hem ingenomen standplaats en de naaste omgeving daarvan na afloop van de markt veegschoon achter te laten.

Subparagraaf 3.2.5 Handhaving

Artikel 3.2.5.1 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze Paragraaf bepaalde zijn belast de door het college aangewezen marktmeester en de overige door het college aangewezen toezichthouders.

Artikel 3.2.5.2 Onmiddellijke verwijdering

Het college kan een vergunninghouder of iemand die hem bijstaat of vervangt, gelasten zich onmiddellijk van de markt te verwijderen als deze zich op de markt schuldig heeft gemaakt aan wangedrag of bedrog dan wel een bij of krachtens deze Paragraaf gestelde bepaling heeft overtreden.

Artikel 3.2.5.3 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze Paragraaf wordt gestraft met geldboete van de tweede categorie of hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Subparagraaf 3.2.6 Slotbepalingen

Artikel 3.2.6.1 Overgangsrecht

  • 1. De krachtens de Marktverordening 1992 vastgestelde wacht- en anciënniteitslijsten gelden als lijsten krachtens deze Paragraaf.

  • 2. Een krachtens de Marktverordening 1992 verleende vergunning of ontheffing geldt als vergunning verleend krachtens deze Paragraaf. Het college kan deze ambtshalve vervangen door een vergunning krachtens deze Paragraaf. Ambtshalve vervanging kan de wijziging van voorschriften inhouden.

  • 3. Degenen die daags voor het in werking treden van deze Verordening op de anciënniteitslijst of de wachtlijst stonden, behouden de rechten die daaruit volgens de op die dag geldende regels voortvloeiden na de inwerkingtreding van deze Paragraaf.

Paragraaf 3.3 Standplaatsen

Artikel 3.3.1 Begripsomschrijving

  • 1. In deze Paragraaf wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste, op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel aanbieden van diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, wagen of tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan een vaste plaats op een:

    • a.

      jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      evenement als bedoeld in artikel 2.15.1.

Artikel 3.3.2 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het college weigert de vergunning als niet wordt voldaan aan de door het college gestelde regels in de ‘nadere regels standplaatsen’ bij dit artikel.

  • 3. Naast de weigeringsredenen in artikel 1.8 kan de vergunning ook worden geweigerd als:

    • a.

      de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

    • b.

      indien in de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats als gevolg van bijzondere omstandigheden, voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3.3.3. Nadere regels

Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot het toelaten van het innemen van een standplaats.

Paragraaf 3.4 Venten

Artikel 3.4.1 Begripsbepaling

  • 1. In deze Paragraaf wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 3.2.1.1 van deze verordening.

Artikel 3.4.2 Ventverbod

Het is verboden te venten:

  • a.

    als daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt;

  • b.

    op maandag t/m vrijdag tussen 18.00 uur en 08.00 uur alsmede op zaterdag en zondag, en

  • c.

    op door het college aangewezen openbare plaatsen op maandag tot en met vrijdag tussen 12.00 uur en 08.00 uur alsmede op zaterdag en zondag.

Artikel 3.4.3 Vrijheid van meningsuiting

  • 1. Het verbod als bedoeld in artikel 3.4.2 geldt niet voor venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het venten van gedrukte en geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet verboden op door het college aangewezen openbare plaatsen of op door het college aangewezen dagen en uren.

Paragraaf 3.5. Collecteren

Artikel 3.5.1 Inzameling van geld of goederen

  • 1. Uiterlijk drie weken van te voren moet een openbare inzameling van geld of goederen worden gemeld bij het college door middel van het door het college vastgestelde meldformulier.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. De meldplicht geldt niet voor een inzameling die in besloten kring wordt gehouden.

HOOFDSTUK 4 SPEELGELEGENHEDEN

Paragraaf 4.1 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 4.1.1 Speelgelegenheden

  • 1. Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden een spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te laten exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de minister van Veiligheid en Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3. De burgemeester weigert de vergunning als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4.1.2 Kansspelautomaten

  • 1. De omschrijvingen in artikel 30 van de Wet op de kansspelen zijn eveneens van toepassing op de in deze Paragraaf genoemde begrippen.

  • 2. In deze Paragraaf wordt verstaan onder wet: de Wet op de kansspelen.

Paragraaf 4.2 Speelautomaten

Subparagraaf 4.2.1 Algemene bepalingen

Artikel 4.2.1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. De omschrijvingen in artikel 30 van de Wet op de kansspelen zijn eveneens van toepassing op de in deze Paragraaf genoemde begrippen.

  • 2. In deze Paragraaf wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      speelautomaat: een toestel als bedoeld in artikel 30, onder a, van de wet;

    • c.

      behendigheidsautomaat: een speelautomaat als bedoeld in artikel 30, onder b, van de wet;

    • d.

      kansspelautomaat: een speelautomaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de wet;

    • e.

      hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de wet;

    • f.

      laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de wet;

    • g.

      aanwezigheidsvergunning: de vergunning als bedoeld in artikel 30b, eerste lid van de wet;

    • h.

      speelautomatenhal: een inrichting, als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, onder b, van de wet;

    • i.

      ondernemer/exploitant: de natuurlijke of rechtspersoon die de speelautomatenhal exploiteert;

    • j.

      beheerder/bedrijfsleider: de natuurlijke persoon of personen die met het dagelijks toezicht en de onmiddellijke of feitelijke leiding in de speelautomatenhal zijn belast.

Subparagraaf 4.2.2 Speelautomatenhalvergunning

Artikel 4.2.2.1 Verbodsbepaling

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te vestigen en/of te exploiteren.

  • 2. De burgemeester kan voor maximaal vijf speelautomatenhallen een vergunning verlenen.

  • 3. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

Artikel 4.2.2.2 Aanwezigheidsplicht

Het is verboden een speelautomatenhal voor het publiek geopend te houden, als in het bedrijf geen beheerder of bedrijfsleider aanwezig is die op de vergunning vermeld staat.

Artikel 4.2.2.3 Vergunningaanvraag

De vergunningaanvraag voor een speelautomatenhal bevat:

  • a.

    een tekening op schaal van de inrichting, waaruit ten minste blijkt:

    • op welke plaats en in welk aantal kansspel- of behendigheidsautomaten worden opgesteld;

    • op welke plaats leeftijdscontrole plaatsvindt en entreebewijzen worden verstrekt;

  • b.

    een bewijs van inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel;

  • c.

    een overeenkomst of ander schriftelijk stuk waaruit blijkt dat de aanvrager gerechtigd is over de ruimte te beschikken;

  • d.

    een verklaring omtrent het gedrag van de ondernemer, of als de ondernemer een rechtspersoon is, van degene(n) die de onderneming krachtens de statuten vertegenwoordigt (vertegenwoordigen) en van de beheerder;

  • e.

    een bewijsstuk als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de Regeling werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen, waaruit blijkt dat de beheerders en bedrijfsleiders beschikken over voldoende kennis en inzicht met betrekking tot het gebruik van speelautomaten en de daaraan verbonden risico’s van gokverslaving;

  • f.

    een bewijs van lidmaatschap van de VAN Speelautomaten brancheorganisatie;

  • g.

    een bewijs waaruit blijkt dat de ondernemer voornemens is in het eerste jaar van de exploitatie van de speelautomatenhal een Kema-keurcertificaat voor de exploitatie van de speelautomatenhal te verkrijgen;

  • h.

    een ingevuld en ondertekend vragenformulier van de gemeente in het kader van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Artikel 4.2.2.4 Beslistermijn

  • 1. De burgemeester beslist binnen 12 weken na de datum waarop hij de aanvraag met bijbehorende stukken heeft ontvangen.

  • 2. De beslissing kan eenmaal voor maximaal 12 weken worden verlengd.

Artikel 4.2.2.5 Vergunning

  • 1. De vergunning wordt gesteld op naam van de exploitant en is niet overdraagbaar.

  • 2. In de vergunning wordt in ieder geval de naam vermeld van de beheerders/bedrijfsleiders en het vestigingsadres van de speelautomatenhal.

  • 3. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden die zo nodig kunnen worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken.

Artikel 4.2.2.6 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning wordt geweigerd als:

    • a.

      het maximale aantal af te geven vergunningen voor speelautomatenhallen reeds is verleend;

    • b.

      de speelautomatenhal niet uitsluitend rechtstreeks vanaf de weg voor het publiek toegankelijk is;

    • c.

      de beheerder(s) de leeftijd van 25 jaar nog niet heeft (hebben) bereikt;

    • d.

      de exploitant of de beheerder(s) onder curatele staat (staan) of bewind is ingesteld over één of meer aan hen toebehorende goederen, als bedoeld in Boek 1, titel 19, van het Burgerlijk Wetboek;

    • e.

      door de aanwezigheid van de speelautomatenhal naar het oordeel van de burgemeester de leef- en woonsituatie in de naaste omgeving of het karakter van de winkelstraat/winkelbuurt op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 2. De burgemeester kan vergunning verlenen om af te wijken van het leeftijdsvereiste, zoals bedoeld in het eerste lid, onder c.

Artikel 4.2.2.7 Intrekkingsgronden

  • 1. De burgemeester trekt de vergunning in:

    • a.

      als de gegevens die met het oog op het verkrijgen van de vergunning zijn gegeven, zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;

    • b.

      als niet langer wordt voldaan aan de krachtens artikel 30d, vierde lid, onder a, van de wet gestelde eisen;

    • c.

      indien de omstandigheden of inzichten op grond waarvan de vergunning is verleend, zodanig zijn gewijzigd dat een situatie is ontstaan als bedoeld in artikel 4.2.2.6, eerste lid, onder e.

  • 2. De burgemeester kan de vergunning intrekken als:

    • a.

      wordt gehandeld in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

    • b.

      niet wordt voldaan aan het bepaalde in de artikelen 4.2.2.2 en 4.2.2.8 van deze Paragraaf;

    • c.

      de vergunninghouder de bij of krachtens titel VA van de wet gestelde bepalingen heeft overtreden;

    • d.

      het Kema-keurcertificaat door de ondernemer in het eerste jaar van exploitatie van de speelautomatenhal niet wordt verkregen;

    • e.

      het Kema-keurcertificaat wordt verloren door de ondernemer;

    • f.

      gedurende een periode van ten minste zes onafgebroken maanden geen gebruik van de vergunning wordt gemaakt.

Artikel 4.2.2.8 Wijziging beheerder/bedrijfsleider

Als een wijziging plaatsvindt in de vergunning ten aanzien van de vermelde beheerder(s) of bedrijfsleider(s), dient de ondernemer binnen vier weken nadat deze situatie is ontstaan, een aanvraag tot wijziging van de vergunning in, waarbij het bewijsstuk als bedoeld in artikel 4.2.2.3, onder d en e van deze Paragraaf wordt overgelegd.

Artikel 4.2.2.9 Wijziging exploitant/ondernemersvorm

  • 1. Als een ondernemer overlijdt moet, indien voortzetting van de exploitatie wordt beoogd, binnen twaalf weken na de datum van overlijden een nieuwe vergunning worden aangevraagd.

  • 2. In alle andere gevallen van wisseling van ondernemer moet binnen vier weken na overname of wijziging van de ondernemersvorm van de speelautomatenhal een nieuwe vergunning worden aangevraagd. De bestaande vergunning vervalt als niet binnen vier weken na de overdracht een nieuwe vergunningaanvraag is ingediend.

  • 3. Als een personele wijziging plaatsvindt in de dagelijkse leiding (bestuur) of de aandeelhouders van een ondernemersvorm, is het tweede lid van toepassing en moet een nieuwe vergunning te worden aangevraagd.

  • 4. Als een nieuwe vergunningaanvraag is ingediend binnen de gestelde termijn, blijft de bestaande vergunning van kracht totdat op de aanvraag is beslist.

Subparagraaf 4.2.3 Aanwezige speelautomaten

Artikel 4.2.3.1 Aanwezigheidsvergunning aantal speelautomaten in speelautomatenhal

  • 1. De burgemeester kan vergunning verlenen voor het aanwezig hebben van ten hoogste 150 speelautomaten en 150 spelersplaatsen in een speelautomatenhal.

  • 2. De burgemeester kan vergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 4.2.3.2 Aanwezigheidsvergunning aantal speelautomaten in horeca-inrichtingen

  • 1. De burgemeester kan vergunning verlenen voor het aanwezig hebben van twee kansspelautomaten in een hoogdrempelige inrichting.

  • 2. Geen vergunning wordt verleend voor kansspelautomaten in een laagdrempelige inrichting.

Artikel 4.2.3.3 Duur van de aanwezigheidsvergunning

Een aanwezigheidsvergunning wordt verleend voor een periode van één jaar.

Subparagraaf 4.2.4 Slotbepalingen

Artikel 4.2.4.1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze Paragraaf bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 4.2.4.2 Overgangsbepaling

Vergunningen die voor de inwerkingtreding van deze verordening zijn verleend voor het exploiteren van een speelautomatenhal, blijven van kracht.

HOOFDSTUK 5. SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE E.D.

Paragraaf 5.1 Algemene bepalingen

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostitué(e): degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub of prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostitué(e);

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 5.1.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 5.1.3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 5.3.2 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening van de bevoegdheden zoals genoemd in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Paragraaf 5.2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 5.2.1 Seksinrichtingen

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning worden in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf, en

    • d.

      de locatie van de inrichting.

  • 3. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag en

    • c.

      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland inclusief de openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curacao en St. Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 5.2.1, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hen ter zake geen verwijt treft.

Artikel 5.2.3 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven op:

    • a.

      maandag tot en met vrijdag tussen 0.00 en 8.00 uur;

    • b.

      zaterdag en zondag tussen 0.00. en 12.00 uur.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 5.2.4, eerste lid, gesloten dient te zijn.

Artikel 5.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingstijden en (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de in artikel 5.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk, kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 5.2.3, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 5.2.5 Intrekking van de vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 kan het bevoegde bestuursorgaan met het oog op de in artikel 5.3.2, tweede lid genoemde belangen of in geval van handelen of nalaten in strijd met de bepalingen in dit hoofdstuk, de aan de vergunning verbonden voorschriften, of de nadere regels als bedoeld in artikel 5.1.3, de vergunning intrekken.

Artikel 5.2.6 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 5.2.1 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie, en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 5.2.7 Straatprostitutie

  • 1. Het is verboden door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

    • a.

      op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

    • b.

      gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3. Met het oog op de in artikel 5.3.2, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4. De burgemeester kan met het oog op de in artikel 5.3.2, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende een bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.

  • 5. De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 6. Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het vierde lid.

Artikel 5.2.8 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 5.2.9 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen e.d.

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      als het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Paragraaf 5.3 Beslistermijn en weigeringsgronden

Artikel 5.3.1 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 5.2.1, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 5.3.2 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 5.2.1, eerste lid, wordt geweigerd als:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 5.2.2 gestelde eisen;

    • b.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2. Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 van deze Verordening, de vergunning bedoeld in artikel 5.2.1, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 5.2.6, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • c.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de verkeersvrijheid of –veiligheid;

    • e.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • f.

      de arbeidsomstandigheden van de prostitué(e).

Paragraaf 5.4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 5.4.1 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 5.2.1 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen één week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, meldt de exploitant dit schriftelijk aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 5.4.2 Wijziging beheer

  • 1. Als een beheerder het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, meldt de exploitant dit binnen één week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, als het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

HOOFDSTUK 6. BESCHERMING VAN HET MILIEU, HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

Paragraaf 6.1 Geluidhinder

Artikel 6.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze Paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: Activiteitenbesluit;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    dorpskern: Valkenburg, Vilt, Berg, IJzeren en Sibbe, Houthem en Schin op Geul;

  • g.

    woning: gebouw dat voor bewoning gebruikt wordt of daartoe bestemd is;

  • h.

    geluidgevoelige ruimte: ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2;

  • i.

    geluidgevoelige gebouwen: gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • j.

    verblijfsruimten: ruimten als bedoeld in artikel 1.1, sub e van het Besluit geluidhinder binnen geluidgevoelige gebouwen.

Artikel 6.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor zeven door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen gedifferentieerd per dorpskern.

  • 2. Het college maakt de aanwijzing tenminste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 3. Het college kan als een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit onmiddellijk als collectieve festiviteit zoals bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 4. Het geluidniveau, veroorzaakt door de inrichting/festiviteit mag in geluidgevoelige ruimten van woningen van derden en verblijfsruimten niet meer bedragen dan 50/45/40 dB(A) in de respectievelijke dag-/avond-/nachtperiode.

  • 5. Vanaf 24:00 uur mag geen muziekgeluid ten gehore worden gebracht op het terras/buitenterrein van de inrichting en dienen ramen en deuren gesloten te worden gehouden behalve voor het onmiddellijk doorlaten van personen en/of goederen.

  • 6. Een half uur voor het sluitingsuur of de eindtijd moet het geluidniveau worden teruggebracht naar de reguliere exploitatie.

  • 7. Bij het bepalen van de geluidniveaus als bedoeld in het vierde lid wordt geen strafcorrectie van 10 dB(A) vanwege muziekgeluid toegepast.

Artikel 6.1.3 Melding incidentele festiviteiten

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal vijf incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting dit ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit bij het college meldt. De interval tussen deze dagen bedraagt minimaal 10 dagen.

  • 2. De melding moet via de website (www.valkenburg.nl) worden ingediend.

  • 3. De melding wordt geacht te zijn gedaan als het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, op tijd is aangeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 4. De melding wordt tevens geacht te zijn gedaan als het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, onmiddellijk toestaat.

  • 5. Het geluidniveau veroorzaakt door de inrichting, mag in geluidgevoelige ruimten van woningen van derden en verblijfsruimten niet meer bedragen dan 50/45/40 dB(A) in de respectievelijke dag-/avond-/nachtperiode.

  • 6. Vanaf 24:00 mag geen muziekgeluid ten gehore worden gebracht op het terras/buitenterrein van de inrichting en dienen ramen en deuren gesloten te worden gehouden behoudens het onmiddellijk doorlaten van personen en/of goederen.

  • 7. Een half uur voor het sluitingsuur of de eindtijd moet het geluidniveau worden teruggebracht naar de reguliere exploitatie.

  • 8. Bij het bepalen van de geluidniveaus als bedoelt in het vijfde lid wordt geen strafcorrectie van 10 dB(A) vanwege muziekgeluid toegepast.

Artikel 6.1.4 Overige geluidhinder

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Bij de beoordeling of sprake is van geluidhinder gelden de geluidsnormen conform de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit. De beoordeling vindt verder plaats aan de hand van de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, 1999.

  • 3. Het college kan een vergunning verlenen om af te wijken van het in het eerste lid bedoelde verbod.

  • 4. Diegene die de zorg heeft voor een dier moet voorkomen dat omwonenden hiervan geluidhinder ondervinden.

  • 5. Op de vergunning als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Paragraaf 6.2 Geurhinder

Artikel 6.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze Paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    bebouwde kom: de kernen van de gemeente Valkenburg aan de Geul zoals opgenomen in bijlage II van de Gebiedsvisie ten behoeve van de Verordening geurhinder en veehouderij, vastgesteld in de vergadering van de gemeenteraad van 17 mei 2010;

  • b.

    geurgevoelig object: object zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij;

  • c.

    veehouderij: inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangewezen categorie behoort en is bestemd voor het fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren;

  • d.

    wet: de Wet geurhinder en veehouderij.

Artikel 6.2.2 Aanwijzing gebieden

Als gebied als bedoeld in artikel 6, tweede en derde lid van de wet wordt aangewezen het hele grondgebied van de gemeente Valkenburg aan de Geul.

Artikel 6.2.3 Afwijkende waarden voor ou-dieren

Op grond van artikel 6, tweede lid van de wet bedraagt de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld en een binnen de gemeente Valkenburg aan de Geul gelegen geurgevoelig object dat na 18 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij:

  • a.

    binnen de bebouwde kom ten minste 50 meter;

  • b.

    buiten de bebouwde kom ten minste 25 meter.

De afstand moet worden gemeten overeenkomstig de methode in artikel 4 van de Regeling geurhinder en veehouderij.

Artikel 6.2.4 Afwijkende waarden voor vaste afstandsdieren

Op grond van artikel 6, derde lid van de wet bedraagt de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een binnen de gemeente Valkenburg aan de Geul gelegen geurgevoelig object:

  • a.

    binnen de bebouwde kom ten minste 50 meter;

  • b.

    buiten de bebouwde kom ten minste 25 meter.

De afstand moet worden gemeten overeenkomstig de methode in artikel 4 van de Regeling geurhinder en veehouderij.

Paragraaf 6.3 Bodem , weg en milieuverontreiniging

Artikel 6.3.1 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden op een openbare plaats de natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 6.3.2 Toestand van sloten, wateren, niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten, andere wateren, niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder oplevert.

Artikel 6.3.3 Mestopslag e.d.

Het is in de open lucht, op buiten de weg gelegen plaatsen, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden een of meer van de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben: een mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

Paragraaf 6.4 Straling

Artikel 6.4.1 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1. Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen, objecten te plaatsen of te hebben die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Paragraaf 6.5 Vuur

Artikel 6.5.1 Verbod verbranden afvalstoffen buiten inrichtingen en anders vuur stoken

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3. In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 4. Op de vergunning bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Paragraaf 6.6 Gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 6.6.1 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig of bromfiets als bedoeld in artikel 1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, dan wel met een fiets of paard.

  • 2. Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden, en

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen, bromfietsen, fietsers en berijders van paarden:

    • a.

      die deel uitmaken van politie en hulpdiensten, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

Paragraaf 6.7 Afvalstoffen

Subparagraaf 6.7.1 Algemene bepalingen

Artikel 6.7.1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. De omschrijvingen in artikel 1.1, eerste lid van de Wet milieubeheer zijn eveneens van toepassing op de in deze Paragraaf genoemde begrippen.

  • 2. In deze Paragraaf wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: Wet milieubeheer;

    • b.

      inzamelen: verzamelen van afvalstoffen, inclusief de voorlopige sortering en de voorlopige opslag van afvalstoffen, om deze daarna te vervoeren naar een afvalverwerkingsinstallatie;

    • c.

      voor inzameling aanbieden: overdragen van afvalstoffen aan een inzamelende persoon of organisatie, inclusief het achterlaten van afvalstoffen in daartoe door of vanwege de inzamelende persoon of organisatie geplaatste inzamelmiddelen of –voorzieningen of op een daartoe aangewezen plaats;

    • d.

      inzamelmiddel: een voor de inzameling van afvalstoffen bestemd hulp- of bewaarmiddel, bijvoorbeeld een huisvuilzak, minicontainer, afvalemmer of klein chemisch afval-box, ten behoeve van één huishouden;

    • e.

      inzamelvoorziening: een voor de inzameling van afvalstoffen bestemd(e) bewaarmiddel of –plaats, zoals een verzamelcontainer, wijkcontainer of brengdepot, voor meer dan één huishouden;

    • f.

      inzameldienst: de krachtens artikel 6.7.2, eerste lid van deze verordening aangewezen inzameldienst, belast met de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen;

    • g.

      andere inzamelaars: de krachtens artikel 2, tweede lid van deze verordening aangewezen personen en organisaties, belast met het afzonderlijk inzamelen van categorieën huishoudelijke afvalstoffen;

    • h.

      gebruiker van een perceel: degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel waarvoor op grond van artikel 10.21 en artikel 10.22 van de wet een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt;

    • i.

      straatafval: huishoudelijke afvalstoffen van zeer beperkte omvang en gewicht, zoals proppen, papier, sigarettenpeuken, kauwgom, plastic bekertjes, blikjes, verpakkingsmateriaal, en etenswaren, niet zijnde klein chemisch afval, ontstaan buiten een perceel;

    • j.

      motorrijtuigen: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder wordt verstaan.

Subparagraaf 6.7.2 Inzameling van huishoudelijke afvalstoffen

Artikel 6.7.2.1 Aanwijzing inzameldienst en andere inzamelaars

  • 1. Het college wijst de inzameldienst aan, die belast is met het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen.

  • 2. Naast de inzameldienst kan het college andere inzamelaars aanwijzen, die zijn belast met het afzonderlijk inzamelen van categorieën huishoudelijke afvalstoffen.

  • 3. Het college kan aan het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen voorschriften verbinden in het belang van de bescherming van het milieu.

  • 4. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

Artikel 6.7.2.2 Afzonderlijke inzameling

  • 1. Door de inzameldienst of andere inzamelaars worden de volgende categorieën huishoudelijke afvalstoffen afzonderlijk ingezameld:

    • a.

      groente-, fruit- en tuinafval;

    • b.

      klein chemisch afval, inclusief afgewerkte olie;

    • c.

      verpakkingsglas;

    • d.

      oud papier en karton;

    • e.

      kunststof verpakkingen;

    • f.

      textiel en schoeisel;

    • g.

      elektrische en elektronische apparatuur;

    • h.

      bouw- en sloopafval;

    • i.

      verduurzaamd hout;

    • j.

      grof tuinafval;

    • k.

      asbest en asbesthoudend afval;

    • l.

      grof huishoudelijk afval;

    • m.

      huishoudelijk restafval;

    • n.

      autobanden;

    • o.

      kringloopgoederen;

    • p.

      puin;

    • q.

      metaal (inclusief blik);

    • r.

      houtafval;

    • s.

      drankkartons;

    • t.

      vlakglas.

  • 2. Het college kan een omschrijving vaststellen van de categorieën huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 6.7.2.3 Inzamelmiddelen en –voorzieningen

  • 1. De inzameling kan plaatsvinden via een:

    • a.

      inzamelmiddel voor de gebruiker van een perceel;

    • b.

      inzamelvoorziening voor de gebruikers van een aantal percelen;

    • c.

      inzamelvoorziening op wijkniveau;

    • d.

      brengdepot op lokaal of regionaal niveau.

  • 2. Het college kan aanwijzen via welk al dan niet door de gemeente verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling plaatsvindt van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen voor de gebruiker van een perceel.

Artikel 6.7.2.4 Frequentie van inzamelen

  • 1. Groente-, fruit- en tuinafval worden wekelijks bij elk perceel ingezameld.

  • 2. Het college kan de frequentie van inzameling vaststellen van de overige categorieën huishoudelijke afvalstoffen, die afzonderlijk in aangewezen delen van de gemeente bij elk perceel worden ingezameld.

Artikel 6.7.2.5 Inzamelverbod huishoudelijke afvalstoffen

  • 1. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen.

  • 2. Het verbod geldt niet voor de inzameldienst of andere inzamelaars.

  • 3. Het verbod geldt niet voor personen of organisaties, die in het kader van producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben gekregen voor categorieën van huishoudelijke afvalstoffen.

Subparagraaf 6.7.3 Voor inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen

Artikel 6.7.3.1 Verboden

  • 1. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen voor inzameling aan te bieden aan een ander dan de inzameldienst, andere inzamelaars of de personen of instanties die in het kader van de producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben voor categorieën van huishoudelijke afvalstoffen.

  • 2. Het is anderen dan rechthebbenden van percelen verboden om huishoudelijke afvalstoffen voor inzameling aan te bieden vanaf het desbetreffende perceel.

  • 3. Het is verboden om de categorieën huishoudelijke afvalstoffen zoals genoemd in artikel 6.7.2.2, eerste lid van deze verordening niet gescheiden van ander afval voor inzameling aan te bieden.

  • 4. Het in het derde lid gestelde verbod geldt niet voor de door het college bij nadere regels aan te wijzen categorieën van personen.

  • 5. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen aan te bieden aan anderen dan de krachtens artikel 6.7.2.1 aangewezen inzameldienst en andere inzamelaars.

  • 6. Het in het vijfde lid gestelde verbod geldt niet voor het aanbieden van categorieën huishoudelijke afvalstoffen aan personen of organisaties die in het kader van producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben gekregen voor die categorieën huishoudelijke afvalstoffen.

  • 7. Het is de rechthebbende op een perceel, voor wie krachtens artikel 6.7.2.3, tweede lid een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het aangewezen inzamelmiddel, de inzamelvoorziening of het brengdepot.

  • 8. Het is verboden andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelmiddel of inzamelvoorziening aan te bieden dan de categorie waarvoor dit inzamelmiddel of deze inzamelvoorziening krachtens artikel 6.7.2.3, tweede lid is aangewezen.

Artikel 6.7.3.2 Nadere regels

  • 1. Het college kan nadere regels vaststellen omtrent het gebruik van een van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel.

  • 2. Het college kan nadere regels vaststellen omtrent de plaats en wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen moeten worden aangeboden.

  • 3. Het college kan categorieën huishoudelijke afvalstoffen aanwijzen die zonder inzamelmiddel voor inzameling kunnen worden aangeboden.

Artikel 6.7.3.3 Dagen en tijden voor inzameling aanbieden

  • 1. Het college stelt de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen voor inzameling kunnen worden aangeboden.

  • 2. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden voor inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.

  • 3. De openingstijden van de vier regionale milieuparken worden vastgesteld door het bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Milieuparken Geul en Maas.

Artikel 6.7.3.4 Bijzondere gevallen

Het college kan nadere regels vaststellen omtrent het in bijzondere gevallen voor inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst en andere inzamelaars.

Subparagraaf 6.7.4 Inzameling van bedrijfsafvalstoffen

Artikel 6.7.4.1 Voor inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen

  • 1. Het is verboden bedrijfsafvalstoffen aan te bieden aan de inzameldienst.

  • 2. Het college kan nadere regels vaststellen omtrent het voor inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan een ander dan de inzameldienst.

  • 3. Het is verboden bedrijfsafvalstoffen voor inzameling aan te bieden in strijd met de regels als bedoeld in het tweede lid.

Subparagraaf 6.7.5 Zwerf- en straatafval

Artikel 6.7.5.1 Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging

  • 1. Het is verboden buiten een daarvoor door het college bestemde plaats en buiten een inrichting in de zin van de wet een afvalstof of voorwerp op of in de bodem te brengen, te storten, te houden, achter te laten of anderszins te plaatsen op een wijze die aanleiding kan geven of geeft, tot hinder en/of nadelige beïnvloeding van het milieu.

  • 2. Het college kan vergunning verlenen om af te wijken van dit verbod.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op:

    • het overeenkomstig deze Paragraaf voor inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen;

    • het thuis composteren van groente-, fruit- en tuinafval;

    • voor zover de afvalstoffen tijdelijk op de weg terecht komen of worden gebracht als onvermijdelijk gevolg van het laden, lossen of vervoeren van afvalstoffen dan wel het verrichten van andere werkzaamheden op of aan de weg.

Artikel 6.7.5.2 Achterlaten van straatafval

  • 1. Het is verboden straatafval in de openbare ruimte achter te laten zonder gebruik te maken van de door de gemeente of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken, manden of soortgelijke voorwerpen.

  • 2. Het is verboden om andere afvalstoffen dan straatafval achter te laten in de voorwerpen genoemd in het eerste lid.

Artikel 6.7.5.3 Voorkomen zwerfafval bij voor inzameling gereed staande afvalstoffen

  • 1. Het is verboden afvalstoffen of inzamelmiddelen, die voor inzameling gereed staan, te doorzoeken en/of te verspreiden.

  • 2. Het is verboden afvalstoffen of inzamelmiddelen die ter inzameling gereed staan, zo aan te raken dat zwerfafval ontstaat.

Artikel 6.7.5.4 Weggooien van promotiemateriaal

Degene, die in de openbare ruimte reclamebiljetten of ander promotiemateriaal onder het publiek verspreidt, is verplicht deze en de verpakking daarvan onmiddellijk op te ruimen of te laten opruimen, als deze in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats door het publiek worden weggegooid buiten de daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 6.7.5.5 Zwerfafval bij vervoeren, laden, lossen en overige werkzaamheden

  • 1. Het is verboden afvalstoffen, stoffen of voorwerpen zodanig te laden, lossen, te vervoeren of andere werkzaamheden te verrichten dat de weg wordt verontreinigd of het milieu nadelig kan worden beïnvloed.

  • 2. Als bij het laden, lossen of vervoeren van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen de weg wordt verontreinigd of het milieu nadelig wordt beïnvloed, is degene die deze werkzaamheden verricht alsmede diens opdrachtgever, verplicht deze weg te reinigen of te laten reinigen:

    • a.

      direct na het ontstaan van de verontreiniging, en

    • b.

      als de werkzaamheden langer dan één dag duren, elke dag direct na beëindiging van de werkzaamheden.

Artikel 6.7.5.6 Verbod oplaten ballonnen en confettiverbod

  • 1. Het is verboden ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van hete lucht afkomstig van vuur, dan wel door middel van helium of andere gassen, op te laten stijgen.

  • 2. Onder een ballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, gelukslampion, Thaise wensballon, papierballon, geluksballon etc.

  • 3. Onder een ballon wordt in dit verband niet bedoeld een luchtballon, bedoeld voor personenvervoer.

  • 4. Het is verboden om op een openbare plaats plastic confetti en plastic serpentines te strooien. Het gebruik van spuitbussen met confetti en serpentines van plastic is eveneens niet toegestaan.

Subparagraaf 6.7.6 Opslag afvalstoffen

Artikel 6.7.6.1 Verbod

  • 1. Het is verboden afvalstoffen op een voor het publiek zichtbare plaats in de open lucht en buiten een inrichting in de zin van de wet op te slaan of opgeslagen te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op het overdragen of voor inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst, andere inzamelaars alsmede de personen en organisaties die in het kader van producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben voor categorieën van huishoudelijke afvalstoffen.

Subparagraaf 6.7.7 Slotbepalingen

Artikel 6.7.7.1 Strafbepaling

Een gedraging in strijd met de artikelen 6.7.1.1 tot en met 6.7.6.1 van deze Verordening is een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 3, Wet op de economische delicten.

Artikel 6.7.7.2 Overgangsbepalingen

Vervallen

Paragraaf 6.8 Houtopstanden

Artikel 6.8.1 Begripsomschrijvingen

In deze Paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    boom: een plant met een verhoute stam en een kroon, met een diameter van de stam van minimaal 40 centimeter op 1.30 meter boven het maaiveld, gerekend langs de stam als het bomen betreft op particuliere percelen. Op openbaar terrein geldt een stamdiameter van 20 centimeter op 1.30 meter boven maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de diameter van de dikste stam;

  • b.

    houtopstand; één of meer (monumentale) bomen, hakhout of een houtwal;

  • c.

    monumentale boom; een boom die na toetsing aan het Bomenbeleidsplan als monumentaal wordt aangemerkt;

  • d.

    maaiveld: bovenkant van het terrein dat een boom direct omgeeft waarbij het hoogste punt geldt als meetpunt;

  • e.

    vellen: rooien, inclusief verplanten, en het verrichten van handelingen die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand tot gevolg kunnen hebben of hebben;

  • f.

    houtwal: geheel of gedeeltelijk aan de natuur overgelaten erfafscheiding, die kan bestaan uit bomen en/of struiken;

  • g.

    kweekgoed: bomen die worden gekweekt met het doel deze te verhandelen;

  • h.

    hakhout: één of meer bomen die, na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

Artikel 6.8.2 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen of laten vellen.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      populieren en wilgen langs wegen alsmede eenrijig op of langs landbouwgronden, die minder dan een jaar geleden zijn geknot;

    • b.

      vruchtbomen uitgezonderd notenbomen;

    • c.

      houtopstand die fungeert als windscherm om een boomgaard;

    • d.

      maximaal 12 jaar oude fijnsparren die moeten dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor bestemde terreinen;

    • e.

      kweekgoed;

    • f.

      houtopstand die bij wijze van dunning moet worden geveld of als hakhout wordt beheerd;

    • g.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet dan wel een aanschrijving of last van het bevoegd gezag, onverminderd het bepaalde in artikel 6.8.3.

  • 3. Een vergunning wordt verleend voor maximaal 2 jaar.

  • 4. Een vergunning wordt geweigerd als deze in strijd is met het Bomenbeleidsplan.

  • 5. Een vergunning voor het vellen van een monumentale boom wordt uitsluitend verleend, als:

    • a.

      een maatschappelijk belang zwaarder weegt dan het duurzaam behoud van de monumentale boom, of

    • b.

      instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade.

  • 6. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 6.8.3 Herplant- en instandhoudingsplicht

  • 1. Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen aan de eigenaar van de grond waarop houtopstand stond die zonder vergunning als bedoeld in artikel 6.8.2, eerste lid is geveld.

  • 2. Het bevoegd gezag kan aan de herplantplicht voorschriften verbinden betreffende:

    • a.

      de termijn waarbinnen herplant moet plaatsvinden;

    • b.

      de minimale termijn van duurzame instandhouding van de herbeplanting;

    • c.

      de boomsoort en maat, en

    • d.

      de locatie.

  • 3. Als houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze Paragraaf van toepassing is in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de eigenaar van de grond waarop zich de houtopstand bevindt, de verplichting opleggen om voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

Artikel 6.8.4 Bescherming groenvoorzieningen

Het is in een voor publiek toegankelijk park, bos, plantsoen en in bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken, bloembakken en of openbare beplantingen, verboden een voertuig te laten staan, schade toe te brengen aan de flora en hout te sprokkelen.

Artikel 6.8.5 Afstand erfgrens

De geoorloofde afstand tot de erfgrens als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek is één meter voor bomen alsmede nul meter voor heggen en heesters.

Paragraaf 6.9 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 6.9.1 Begripsomschrijving

In deze Paragraaf wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 6.9.2 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen en geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd.

  • 2. Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op zijn terrein.

  • 3. Naast de weigeringsredenen in artikel 1.8, kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht, en/of

    • c.

      het voorkomen of beperken van overlast.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 6.9.3. De weg als slaapplaats gebruiken

Het is verboden om de weg, niet als zijnde recreatief nachtverblijf, als slaapplaats te gebruiken, al dan niet in een voertuig of kampeermiddel.

Paragraaf 6.10 Handelsreclame

Subparagraaf 6.10.1 Algemene bepalingen

Artikel 6.10.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze Paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    naambord: aanduiding familie- en/of bedrijfsnaam met beroep;

  • b.

    abri: een wachthuisje bij een halte van het openbaar vervoer;

  • c.

    omgevingsvergunning: een vergunning, als bedoeld in artikel 2.2, lid h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, om op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die zichtbaar is vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats;

  • d.

    bouwwerk: hetgeen in artikel 7.1.1.1 van deze verordening daaronder wordt verstaan;

  • e.

    historische muurreclames : de muurreclames die in de vorm van muurschilderingen voor 1930 op de zijgevel van het pand hoek Passage/Lindenlaan te Valkenburg zijn aangebracht en die worden teruggebracht op panden binnen de gemeente Valkenburg aan de Geul alsmede andere historische muurreclames van voor 1930 die geen huidige commerciële uitdrukking bevatten en voldoen aan de gestelde criteria;

  • f.

    totaalplan: een door het bestuursorgaan welke bevoegd is om een besluit te nemen op een aanvraag om omgevingsvergunning, schriftelijk geaccordeerd plan waarin is vastgelegd op welke manier handelsreclame wordt gevoerd bij, aan of op bouwwerken die onderdeel uitmaken van een grootschalig nieuwbouwplan.

Artikel 6.10.1.2 Reikwijdte

Deze Paragraaf heeft betrekking op handelsreclame niet zijnde bouwwerken.

Subparagraaf 6.10.2 Vergunningplicht

Artikel 6.10.2.1 Handelsreclame

  • 1. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die zichtbaar is vanaf een openbare plaats.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor handelsreclame:

    • a.

      die is aangebracht om te voldoen aan een wettelijke plicht;

    • b.

      die is aangebracht op grond van en in overeenstemming met een expliciete wettelijke bevoegdheid;

    • c.

      die geen grotere oppervlakte heeft dan 0,15 m2 en in de wet geen andere afmetingen staan;

    • d.

      die is aangebracht op zuilen, borden en muren die door het bevoegd gezag zijn aangewezen of vergund om handelsreclame op aan te brengen;

    • e.

      aan abri’s en niet groter is dan die abri;

    • f.

      aan of bij een onroerende zaak, als:

      • deze zaak geheel of gedeeltelijk te koop, te huur of in pacht wordt aangeboden;

      • de handelsreclame niet verlicht is;

      • het niet meer dan twee handelsreclames betreft, en

      • elke afzonderlijke handelsreclame een oppervlakte heeft van maximaal 1 m2;

    • g.

      die mag worden aangebracht op basis van een bij of krachtens wettelijke regels vastgesteld door een bestuursorgaan van de gemeente;

    • h.

      voor een gebeurtenis van maximaal 14 dagen, aan een onroerende zaak (niet zijnde op, aan of boven de weg) als:

      • de handelsreclame niet verlicht is;

      • het niet meer dan twee handelsreclames betreft;

      • elke afzonderlijke handelsreclame een oppervlakte heeft van maximaal 1 m2, en

      • als één handelsreclame wordt aangebracht, deze handelsreclame een oppervlakte heeft van maximaal 2 m2;

    • i.

      die betrekking heeft op een werk in uitvoering, als:

      • zij direct bij het werk in uitvoering is geplaatst;

      • niet verlicht is, en

      • zij niet langer aanwezig is dan de uitvoering van dat werk duurt;

    • j.

      die is aan te merken als een naambord, als:

      • de handelsreclame niet verlicht is;

      • het niet meer dan één bord betreft, en

      • het bord niet groter is dan 0,15 m2.

  • 3. De handelsreclame:

  • a.

    voldoet aan de criteria zoals opgenomen in artikel 6.10.2.2 van deze verordening;

  • b. voldoet aan het ‘gemeentelijk beleidsplan bewegwijzering’;

  • c.

    voldoet aan de beleidsregels inzake het voeren van propaganda bij verkiezingen;

  • d.

    wordt ter beoordeling voorgelegd aan de stadsbouwmeester en indien het bouwwerk waarop de handelsreclame wordt aangebracht een monument is, aan de monumentencommissie, deze beoorde(len)elt of de handelsreclame in samenhang is met het betreffende bouwwerk conform de welstandsnota (inclusief de excessenregeling).

Artikel 6.10.2.2 Criteria

Reclamecriteria die gelden voor de hele gemeente:

reclame mag in alle gevallen niet aanstootgevend zijn;

reclame mag niet intermitterend, roterend of mechanisch bewegend zijn;

reclame in de vorm van licht reflexborden is niet toegestaan;

reclame op borden of constructies vervaardigd van niet deugdelijk of niet weerbestandig materiaal is niet toegestaan;

lichtbakken of lichtcouranten zijn, behoudens in het gebied: Industrieterrein, niet toegestaan;

reclame dient uitgevoerd te worden in open letters of in losse letters en tekens;

voor reclame op bedrijfs- of industrieterreinen in het welstandsgebied ‘ enkelbestemming bedrijventerreinen’ zijn de richtlijnen genoemd onder “Reclame aan gevels”,“Reclame op of aan een voorbouw of bouwkundige luifel” en “Criteria voor reclame overig” niet van toepassing. De gemeentelijke stadsbouwmeester dient wel een positief oordeel uit te spreken voor het aanbrengen van reclame in dit welstandsgebied;

voor historische muurschilderingen zijn de richtlijnen genoemd onder “Reclame aan gevels”,“Reclame op of aan een voorbouw of bouwkundige luifel” en “Criteria voor reclame overig” niet van toepassing. De gemeentelijke stadsbouwmeester dient wel een positief oordeel uit te spreken voor het aanbrengen van de historische muurschilderingen;

geen enkel onderdeel van een reclame, behoudens die genoemd onder “overige” mag zich bevinden op minder dan:

2,20 meter boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg, gemeten vanaf het ter plaatse aansluitende terrein, weg of trottoir tot de onderzijde van de reclame;

0,50 meter van het voor rijverkeer bestemde gedeelte van de weg;

met uitzondering van reclame aan gevels van gebouwen gelegen in welstandsgebied ‘enkelbestemming bedrijventerreinen en die genoemd onder “Reclame aan de achtergevel” en “Diversen”, dient reclame aangebracht te worden in het gebied ‘vanaf halverwege de raampartijen op de begane grond tot de onderkant van de raampartijen op de eerste verdieping’;

bij nieuwbouw en verbouwing van bestaande panden dienen de elektrische leidingen ten behoeve van de reclame onzichtbaar te worden aangebracht;

bij bestaande architectuur dienen de elektrische leidingen en de hulpconstructies ten behoeve van het opbergen van deze leidingen geschilderd te worden in dezelfde kleur als het gevelvlak, waartegen de reclame wordt aangebracht;

De aanduiding ‘hotel/ pension’ op de gevel mag worden aangebracht;

Functionele reclames op de volant mits kort en bondig is toegestaan (bijvoorbeeld Tapas, visspecialiteiten).

Criteria voor reclame aan gevels:

Reclame aan een voorgevel:

aan een voorgevel mag maximaal 1 platte reclame en maximaal 1 loodrecht tegen de gevel geplaatste reclame worden aangebracht;

de platte reclame mag maximaal 0,9 meter hoog zijn;

de platte reclame mag maximaal de helft van de totale breedte van de voorgevel zijn, tot een maximum breedte van 4,5 meter;

de loodrecht tegen de voorgevel geplaatste reclame mag maximaal 0,9 meter hoog; 0,9 meter breed en 0,2 meter diep zijn.

Reclame aan een zijgevel:

aan een zijgevel mag maximaal 1 platte reclame worden aangebracht;

aan een zijgevel mag geen loodrecht tegen de zijgevel geplaatste reclame worden aangebracht;

de platte reclame mag maximaal 0,9 meter hoog zijn;

de platte reclame mag maximaal de helft van de totale breedte van de zijgevel zijn, tot een maximum breedte van 4,5 meter.

Reclame aan een hoekgevel:

aan een hoekgevel mag maximaal 1 platte reclame worden aangebracht;

aan een hoekgevel mag geen loodrecht tegen de hoekgevel geplaatste reclame worden aangebracht;

de platte reclame mag maximaal 0,9 meter hoog zijn;

de platte reclame mag maximaal de helft van de totale breedte van de hoekgevel zijn, tot een maximum breedte van 4,5 meter.

Reclame aan een achtergevel:

aan een achtergevel mag geen reclame aangebracht worden.

Criteria voor reclame op of aan de voorbouw en bouwkundige luifel/droogloop

Reclame op of aan een voorbouw:

aan een voorbouw mag maximaal één platte reclame worden aangebracht, met dien verstande dat dan geen platte reclame aan de overige gevels geplaatst mag worden;

aan een voorbouw mag geen loodrecht tegen de voorbouw geplaatste reclame worden aangebracht;

de platte reclame mag maximaal 0,9 meter hoog zijn;

de platte reclame mag maximaal de helft van de totale breedte van de voorbouw zijn, tot een maximum breedte van 4,5 meter;

op het dakgedeelte van een voorbouw mag geen reclame worden aangebracht.

Reclame op of aan een bouwkundige luifel:

aan een luifel mag maximaal één platte reclame worden aangebracht, met dien verstande dat dan geen platte reclame aan de overige gevels geplaatst mag worden;

aan een luifel mag geen loodrecht tegen de luifel geplaatste reclame worden aangebracht, tenzij de reclame wordt aangebracht op de volant;

de platte reclame mag maximaal 0,9 meter hoog zijn;

de platte reclame mag maximaal de helft van de totale breedte van de luifel zijn, tot een maximum breedte van 4,5 meter, of wanneer het betreft een luifel boven de hoofdingang, maximaal even breed als de hoofdingang, tot een maximum van 4,5 meter;

op het dakgedeelte van een luifel mag geen reclame worden aangebracht.

Criteria voor reclame overig:

Reclamelantaarns:

aan de gevel of de voorbouw mogen maximaal 2 reclamelantaarns worden aangebracht, met dien verstande dat deze aan weerszijden van de hoofdingang dienen te worden aangebracht;

de reclamelantaarns mogen -inclusief bevestiging- maximaal: 0,4 meter hoog; 0,3 meter breed en 0,3 meter diep zijn.

Reclames in reliëfkokers:

reclames gemonteerd in afzonderlijke reliëfkokers mogen maximaal 0,12 meter diep zijn;

reliëfkokers dienen vakkundig geschilderd te zijn.

Reclame op markiezen en uitvalschermen:

Er mogen alleen reclameteksten op de volant van de markiezen of uitvalschermen aangebracht worden.

Reclamecriteria zoals deze gelden voor het welstandsgebied Centrum Valkenburg:

het kleurgebruik dient terughoudend te zijn (geen fluorescerende kleuren).

de naamaanduiding of reclame is maximaal 40 cm hoog en niet breder dan maximaal 40% van de breedte van de voorgevel én tevens niet breder dan een (ondergelegen) etalageraam of deuropening;

voor een horecagelegenheid is naast één naamaanduiding één reclame-uiting toegestaan. De reclame-uiting mag uitsluitend worden toegepast op de volant van een uitvalscherm;

voor een winkelpand is één naamaanduiding toegestaan;

naamborden, logo’s, reclame en andere toevoegingen dienen bescheiden van aard en afmeting te zijn en afgestemd te zijn op de uitstraling en architectuur van het pand en zijn omgeving;

de reclame uitvoeren in open belettering zodat de achterliggende gevel zichtbaar blijft;

verticale naamaanduiding of reclame is niet toegestaan;

reclame kan worden aangelicht vanaf de gevel (bij voorkeur achter de belettering, maar ook boven, onder of in de belettering is mogelijk);

er is geen reclame toegestaan op de verlichtingsarmaturen;

er is geen reclame toegestaan op terrrasafscheidingen;

er is geen reclame toegestaan op menuborden, de bedrijfsnaam is wel toegestaan;

er is geen reclame toegestaan op bloembakken;

reclame-uitingen of de bedrijfsnaam mogen alleen aanwezig zijn op de volant van de parasol;

er is één uiting per parasol toegestaan.

De bovenstaande criteria voor het aanbrengen van handelsreclame zijn niet van toepassing op grootschalige nieuwbouwprojecten zoals het centrumplan ‘aan de Kei’. Het plaatsen of aanbrengen van handelsreclame bij, op of aan bouwwerken die onderdeel uitmaken van een grootschalig nieuwbouw project wordt pas toegestaan nadat:

bij het bestuursorgaan welke bevoegd is om een besluit te nemen op een aanvraag om omgevingsvergunning, een totaalplan c.q. een totaalvisie over het aanbrengen van handelsreclame is aangeleverd;

het totaalplan c.q. deze totaalvisie past bij het karakter van de nieuwe bebouwing en het karakter van de directe omgeving, dit ter beoordeling van het bestuursorgaan welke bevoegd is om een besluit te nemen op een aanvraag om omgevingsvergunning en;

indien van toepassing, de voor het aanbrengen van de handelsreclame benodigde vergunningen zijn verleend.

Artikel 6.10.2.3 Weigeringsgronden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.10.2.1, eerste lid, kan door het bevoegd gezag worden geweigerd als:

geen totaalplan als bedoeld in artikel 6.10.1.1, onder f is opgesteld of de aanvraag daarmee in strijd is;

de handelsreclame in strijd is met één of meer van de voorschriften van artikel 6.10.2.1, derde lid, of

er geen functioneel verband bestaat tussen de handelsreclame en de plaats waar deze wordt aangebracht. Deze voorwaarde geldt niet voor historische muurreclame.

Subparagraaf 6.10.3 Strafbepalingen

Artikel 6.10.3.1 Strafrechtelijke handhaving

Het overtreden van artikelen uit deze Paragraaf is een economisch delict dat op basis van artikel 6, eerste lid, onder 4 van de Wet op de economische delicten kan worden gestraft.

Subparagraaf 6.10.4 Overgangsrecht

Artikel 6.10.4.1 Overgangsrecht

Een handelsreclame die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening met vergunning aanwezig of in uitvoering is en afwijkt van de gestelde regels, mag, mits deze naar aard en omvang niet wordt vergroot, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd.

HOOFDSTUK 7. BOUWEN

Paragraaf 7.1 Bouwregels

Subparagraaf 7.1.1 Algemene bepalingen

Artikel 7.1.1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      Bouwbesluit: de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 van de Woningwet;

    • b.

      bouwwerk: elke constructie van enige omvang en van een materiaal, die op de plaats van bestemming direct en of indirect met de grond verbonden is, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

    • c.

      NEN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

    • d.

      NVN: een door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven voornorm;

    • e.

      omgevingsvergunning: vergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • f.

      stadsbouwmeester: door de gemeenteraad benoemde onafhankelijke deskundige die aan het college van burgemeester en wethouders advies uitbrengt ten aanzien van de vraag of het uiterlijk of de plaatsing van een bouwwerk, waarvoor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van dat bouwwerk is ingediend, in strijd is met redelijke eisen van welstand.

  • 2. In deze verordening wordt mede verstaan onder:

    • a.

      bouwwerk: een gedeelte van een bouwwerk;

    • b.

      gebouw: een gedeelte van een gebouw.

Subparagraaf 7.1.2 Bodem

Artikel 7.1.2.1 Bodemonderzoek

  • 1. Het onderzoek naar de toestand van de bodem als bedoeld in artikel 8, vierde lid Woningwet bestaat uit:

    • a.

      de resultaten van een maximaal twee jaar oud milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740, uitgave 2009 plus A1: 2016, in overeenstemming met het onderzoeksprotocol dat volgt uit figuur 1;

    • b.

      als op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, -deeltjes of –stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats in overeenstemming met NEN 5707, uitgave 2015 plus C2: 2017.

  • 2. De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht geldt niet als het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in de artikelen 2 en 3 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.

  • 3. Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken toe van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht, als bij het bevoegd gezag reeds beschikt over bruikbare onderzoeksresultaten van maximaal twee jaar oud.

  • 4. Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken toestaan van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, als uit het in NEN 5725, uitgave 2017, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is of de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 plus A1: 2016 niet rechtvaardigen.

  • 5. Als pas kan worden gebouwd nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, moet het bodemonderzoek plaatsvinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen.

Artikel 7.1.2.2 Bouwverbod op verontreinigde bodem

Op of in bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:

  • a.

    waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen verblijven;

  • b.

    waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist, en

  • c.

    dat de grond raakt of waarvan het bestaande rechtmatige gebruik niet wordt voortgezet in geval van een functiewijziging naar een gevoeligere bestemming.

Artikel 7.1.2.3 Voorschriften omgevingsvergunning voor bouwen

Het bevoegd gezag kan voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning als op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere onderzoeksresultaten dan wel op grond van het goedgekeurde saneringsplan als bedoeld in artikel 39, tweede lid van de Wet bodembescherming het bevoegd gezag van oordeel is, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het geven van voorschriften alsnog geschikt kan worden gemaakt.

Subparagraaf 7.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen

Artikel 7.1.3.1 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.37, derde lid van het Bouwbesluit, heeft een verbindingsweg als bedoeld in artikel 6.37, eerste lid van het Bouwbesluit een verharding over een breedte van tenminste 3,25 meter, die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van ten minste 25.000 kg.

Subparagraaf 7.1.4 Welstand

Artikel 7.1.4.1 Stadsbouwmeester

  • 1. De stadsbouwmeester adviseert het bevoegd gezag over de vraag of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunningaanvraag is ingediend, in strijd is met redelijke eisen van welstand.

  • 2. Het advies van de stadsbouwmeester wordt binnen de wettelijke proceduretermijn schriftelijk uitgebracht aan het college of diens gemandateerde.

  • 3. De stadsbouwmeester beoordeelt of een informele aanvraag voor bouwactiviteiten in strijd is met redelijke eisen van welstand.

  • 4. De stadsbouwmeester kan een oplossingsrichting aandragen als een bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 5. Op verzoek van het college geeft de stadsbouwmeester advies over:

    • a.

      het uiterlijk van andere bouwwerken dan bedoeld onder 1 en 2;

    • b.

      het uiterlijk van de (openbare) ruimte waaronder het uiterlijk van reclame-uitingen, uitstallingen en terrassen;

    • c.

      ruimtelijke- en/of stedenbouwkundige plannen.

  • 6. De stadsbouwmeester wordt bij diens afwezigheid vervangen door een plaatsvervangend stadsbouwmeester en bij de beoordeling van (bouw)plannen die door hem / haar (mede) zijn ontwikkeld.

Subparagraaf 7.1.5 Actuele normen en voorschriften

Artikel 7.1.5.1 Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften

Het bevoegd gezag kan rekening houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze Paragraaf wordt verwezen, als de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.

Subparagraaf 7.1.6 Overgangsrecht

Artikel 7.1.6.1 Overgangsbepalingen

Op een omgevingsvergunningaanvraag die is ingediend vóór de inwerkingtreding van deze Paragraaf en waarop op dit tijdstip nog niet is beslist, zijn de bepalingen van de Bouwverordening 2013 van toepassing, zoals die luidden voor inwerkingtreding van deze Paragraaf, tenzij de aanvrager aangeeft dat de bepalingen uit deze Paragraaf moeten worden toegepast.

Paragraaf 7.2 Monumentencommissie

Artikel 7.2.1 Rol Monumentencommissie

  • 1. De commissie op het gebied van monumentenzorg (monumentencommissie) adviseert het bevoegd gezag bij de beslissing op een omgevingsvergunningaanvraag voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 2. Op verzoek van het college geeft de monumentencommissie advies op het gebied van monumentenzorg.

Artikel 7.2.2 Formering en werkwijze Monumentencommissie

De formering en de werkwijze van de monumentencommissie vindt plaats conform het ‘reglement van orde voor de monumentencommissie district Mergelland’.

HOOFDSTUK 8. PROCEDURE PLANSCHADE

Paragraaf 8.1 Advisering tegemoetkoming in planschade

Artikel 8.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze Paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: Wet ruimtelijke ordening;

  • b.

    Besluit: Besluit ruimtelijke ordening;

  • c.

    aanvrager: degene die een aanvraag om tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 6.1 van de wet indient;

  • d.

    adviseur: de door het college aan te wijzen persoon als bedoeld in artikel 6.1.1.1, onder c, van het Besluit;

  • e.

    planologische maatregel: oorzaak als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid van de wet;

  • f.

    planschade: schade als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid van de wet.

Artikel 8.1.2 Opdrachtverstrekking

Binnen twaalf weken na het verstrijken van de termijnen als bedoeld in artikel 6.1.3.1 van het Besluit verstrekt het college aan één of meer adviseurs gezamenlijk, opdracht om ter zake van een aanvraag advies uit te brengen, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 van het Besluit of aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 8.1.3 Adviseur of adviescommissie

  • 1. Voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking wordt door het college een adviseur aangewezen die beschikt over voldoende deskundigheid op het gebied van planschade.

  • 2. Als het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege inkomensderving en, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid, dan wordt door het college een tweede adviseur aangewezen die deskundig is op het gebied van accountancy of financieel economische bedrijfsvoering.

  • 3. Als het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege waardevermindering van een onroerende zaak en, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid, wordt door het college een tweede adviseur aangewezen die deskundig is ter zake van de waardering van onroerende zaken en van waardevermindering daarvan als gevolg van een planologische verslechtering.

  • 4. Als naar het oordeel van het college het tweede en het derde lid van toepassing zijn, worden zowel de in het tweede als het derde lid bedoelde adviseurs aangewezen.

  • 5. Bij aanwijzing van meer adviseurs vormen deze een adviescommissie, waarvan de in het eerste lid bedoelde adviseur voorzitter is.

  • 6. De adviescommissie wijst uit haar midden een rapporteur aan.

Artikel 8.1.4 Deskundigheid en onafhankelijkheid

  • 1. Voordat een persoon als adviseur wordt aangewezen, kan het college verlangen dat deze aantoont op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 8.1.3 bedoelde aspecten waarop deze persoon de aanvraag moet beoordelen.

  • 2. Een adviseur mag niet:

    • a.

      werkzaam zijn onder verantwoordelijk van de raad, en

    • b.

      betrokken zijn of zijn geweest bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 8.1.5 Betrokkenheid belanghebbenden bij aanwijzing adviseur en adviescommissie

  • 1. Voordat het college de opdracht tot advisering zoals bedoeld in artikel 8.1.2 verstrekt, stelt het college de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid van de wet schriftelijk op de hoogte van de aanwijzing van:

    • a.

      een adviseur als bedoeld in artikel 8.1.3, eerste lid, of

    • b.

      meer adviseurs als bedoeld in artikel 8.1.3, vijfde lid.

  • 2. De aanvrager, andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid van de wet, kunnen binnen twee weken na de mededeling als bedoeld in het eerste lid schriftelijk en gemotiveerd een verzoek tot wraking van één of meer adviseurs bij het college indienen.

  • 3. Het college beslist binnen twee weken na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn over een ingediend verzoek tot wraking.

Artikel 8.1.6 Werkwijze adviseur en adviescommissie

  • 1. Het college stelt aan de adviseur en de adviescommissie alle op de aanvraag betrekking hebbende informatie, alsmede schriftelijke en elektronische stukken ter beschikking.

  • 2. Het college wijst uit de ambtelijke organisatie één of meer personen aan die de adviseur of de adviescommissie bij de uitvoering van de adviesopdracht bijstaat.

  • 3. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie organiseert één of meer hoorzittingen, waar de aanvrager en de in het tweede lid bedoelde ambtelijke vertegenwoordiger(s) in de gelegenheid worden gesteld de aanvraag toe te lichten en de voor de advisering over de aanvraag relevante informatie te geven, dan wel een standpunt van de gemeente over de aanvraag kenbaar te maken. Eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid van de wet, worden eveneens in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken.

  • 4. De hoorzitting als bedoeld in het derde lid vindt geen doorgang als geen van de betrokken partijen daaraan behoefte heeft.

  • 5. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie bepaalt het tijdstip waarop de adviseur of de adviescommissie de situatie ter plaatse zal bezichtigen, als dat voor het advies nodig wordt geacht. In dat geval wordt de aanvrager voor de plaatsopneming uitgenodigd.

  • 6. Voor een taxatie van een bij de aanvraag betrokken onroerende zaak, wordt door de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie met de aanvrager een afspraak gemaakt.

  • 7. Van de in het derde lid bedoelde hoorzitting en van de in het vierde lid bedoelde bezichtiging wordt door, dan wel onder verantwoordelijkheid van, de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie een verslag gemaakt, dat onderdeel vormt van het uit te brengen advies.

  • 8. Voordat een advies wordt uitgebracht zendt de adviseur of de adviescommissie binnen zestien weken na de dagtekening van de opdracht tot advisering een concept daarvan aan de gemeente, de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid van de wet. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie kan deze termijn onder opgaaf van redenen met een daarbij aan te geven termijn met ten hoogste vier weken verlengen.

  • 9. De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet worden in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de toezending van het concept advies schriftelijk hierop te reageren.

  • 10. In het geval binnen de gestelde termijn reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen vier weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn een advies uit aan het college, waarbij de reacties zijn betrokken.

  • 11. In het geval geen of niet op tijd reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen twee weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn een advies uit aan het college.

HOOFDSTUK 9. KWALITEITSEISEN

Paragraaf 9.1 Kwaliteitseisen vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht

Artikel 9.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze Paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • b.

    Besluit: Besluit omgevingsrecht;

  • c.

    betrokken wetten: de wet en de wetten, bedoeld in artikel 5.1 van de wet, voor zover bij of krachtens de genoemde wetten is bepaald dat hoofdstuk 5 van de wet van toepassing is;

  • d.

    kwaliteitscriteria: de in landelijke samenwerking tussen bevoegde bestuursorganen ontwikkelde en beschikbaar gestelde kwaliteitscriteria voor vergunningverlening, toezicht en handhaving met betrekking tot de beschikbaarheid en de deskundigheid van organisaties die met de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten zijn belast;

  • e.

    basistaken: taken die in ieder geval door een omgevingsdienst worden uitgevoerd.

Artikel 9.1.2 Reikwijdte

Deze Paragraaf is van toepassing op de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten door of in opdracht van het college.

Artikel 9.1.3 Betrokkenheid gemeenteraad

De gemeenteraad ziet toe op de hoofdlijnen van het beleid voor de kwaliteit van de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten in het licht van de voor de gemeente vastgestelde beleidskaders voor de fysieke leefomgeving.

Artikel 9.1.4 Kwaliteitsdoelen

  • 1. Het college beoordeelt de kwaliteit van de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten in het licht van daarvoor door het college krachtens artikel 7.3, eerste lid van het Besluit gestelde doelen.

  • 2. De doelen die moeten worden gerealiseerd bij de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten bedoeld het eerste lid, hebben in ieder geval betrekking op de:

    • a.

      dienstverlening;

    • b.

      uitvoeringskwaliteit van diensten en producten;

    • c.

      financiën.

Artikel 9.1.5 Kwaliteitsborging basistaken

  • 1. Op de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten door of in opdracht van het college betreffende de basistaken zijn de kwaliteitscriteria van toepassing.

  • 2. Over de naleving van de kwaliteitscriteria doet het college jaarlijks mededeling aan de gemeenteraad.

  • 3. Voor zover de kwaliteitscriteria niet zijn of niet konden worden nageleefd, doet het college daarvan gemotiveerd opgave.

HOOFDSTUK 10. STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 10.1 Strafbepaling

  • 1. Overtreding van bij of krachtens de in deze verordening bepaalde artikelen en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.5.2, tweede lid en 6.8.2.

Artikel 10.2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:

    • de functionarissen van de Regionale Politie-eenheid Limburg;

    • milieu- en parkwachters;

    • de marktmeester;

    • algemeen toezichthouders, die de taak hebben toezicht op gemeentelijke verordeningen uit te oefenen.

  • 2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college of de burgemeester aan te wijzen personen inclusief de al dan niet in (onbezoldigde) dienst van de gemeente zijnde personen.

Artikel 10.3 Binnentreden woningen

Degenen belast met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde, veiligheid, bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner(s).

Artikel 10.4 Overgangsrecht

  • 1. Besluiten, genomen krachtens de Omgevingsverordening Valkenburg aan de Geul 2019of besluiten die gelden als besluiten genomen krachtens de Omgevingsverordening Valkenburg aan de Geul 2019, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2. Lopende aanvragen om een vergunning op grond van de Omgevingsverordening Valkenburg aan de Geul 2019, worden behandeld overeenkomstig deze verordening.

Artikel 10.5 Intrekking Omgevingsverordening Valkenburg aan de Geul 2019

De Omgevingsverordening Valkenburg aan de Geul 2019 wordt in getrokken.

Artikel 10.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Omgevingsverordening Valkenburg aan de Geul 2020.

Artikel 10.7 Inwerkingtreding

  • Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2020.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van 9 december 2019.

De raad van de gemeente Valkenburg aan de Geul,

De griffier, De burgemeester,