Regeling vervallen per 01-01-2020

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Helmond houdende regels omtrent openbare orde en veiligheid (Algemene plaatselijke verordening Helmond 2020)

Geldend van 01-01-2020 t/m 31-12-2019

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Helmond houdende regels omtrent openbare orde en veiligheid (Algemene plaatselijke verordening Helmond 2020)

De raad van de gemeente Helmond;  

gelezen het voorstel van college van burgemeester en wethouders van 5 november 2019;

gelet op de artikelen 149, 149a, 151a, 151b, 151c, 151d, 154 en 154a van de Gemeentewet, de artikelen 3 en 4 van de Wet openbare manifestaties, de artikelen 4, 25a, 25b, 25c en 25d van de Drank- en Horecawet, artikel 5.13 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de artikelen 2.18, eerste lid, onder f en g, en vijfde lid, 2.21 en 3.148, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, artikel 30c, tweede lid, van de Wet op de kansspelen, artikel 3 van de Winkeltijdenwet, artikel 64, tweede lid, van de Wet veiligheidsregio’s en artikel 2a van de Wegenverkeerswet 1994;

gezien het advies van de adviescommissie Inwoners van 26 november 2019;

besluit:  

vast te stellen de Algemene plaatselijke verordening Helmond 2020

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Definities

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

  • a.

    openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

  • b.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • c.

    bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994

  • d.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • e.

    voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • f.

    parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • g.

    bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Bouwverordening Helmond 2012;

  • h.

    gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid van de Woningwet;

  • i.

    weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder b van de Wegenverkeerswet 1994;

  • j.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • k.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • l.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

  • m.

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • n.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

Artikel 1:2 Beslistermijnen

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. Het gestelde in het eerste en tweede lid geldt niet voor zover elders in deze verordening anders is bepaald.

  • 4. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing als beslist wordt op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 2:10, vierde lid, een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, tweede lid, 4.3.3 of 4.4.2a.

Artikel 1:3 (Vervallen)

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens of deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1. De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn of

    • e.

      de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

  • 1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

  • 1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Hoofdstuk 2 Openbare orde en veiligheid, volksgezondheid en milieu

Afdeling 1 Orde en veiligheid op openbare plaatsen

Paragraaf 1 Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1.1 Samenscholingen en ongeregeldheden (artikel 2:1 VNG)

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2. Degene die op een openbare plaats:

    • a.

      aanwezig is bij enig voorval waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

  • 3. is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3. Het is verboden zich te begeven naar of zich te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het derde lid.

  • 5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking van rechtswege bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.1.1.2 Verbod veroorzaken gevaar, hinder en overlast op openbare plaatsen

Het is verboden een beplanting, stof, voertuig of voorwerp te plaatsen of te hebben waardoor de veiligheid, de bruikbaarheid of het normaal en doelmatig gebruik van een openbare plaats in gevaar komt, dan wel hinder of overlast ontstaat voor omwonenden.

Artikel 2.1.1.2a Gebiedsontzeggingen

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde of openbare veiligheid aan degene die zich gedraagt in strijd met de wettelijke bepalingen, als in de bijlage bij deze verordening genoemd, een verbod opleggen zich te bevinden in een door de burgemeester aangewezen gebied en de daarin gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en inrichtingen;

  • 2. Het verbod geldt gedurende de in de bekendmaking van het besluit tot het opleggen van een gebiedsontzegging genoemde periode van ten hoogste twee weken.

  • 3. Voor zover de carnavalsdagen, nieuwjaarsdag, eerste en tweede paasdag, hemelvaartsdag, eerste en tweede pinksterdag en eerste kerstdag en tweede kerstdag, niet samenvallen met het in het tweede lid genoemde tijdvak, kan de burgemeester het verbod om zich in een aangewezen gebied en daarin gelegen voor publiek toegankelijke gebouwen en inrichtingen te bevinden tevens opleggen voor deze dagen;

  • 4. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde of openbare veiligheid aan diegene aan wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie binnen zes maanden na het opleggen van dit verbod wordt geconstateerd dat hij zich opnieuw gedraagt in strijd met de in het eerste lid bedoelde wettelijke bepalingen, een verbod opleggen zich te bevinden in een aangewezen gebied en in de daarin gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en inrichtingen op de door de burgemeester aangewezen tijdstippen voor een tijdvak van ten hoogste twaalf weken.

  • 5. De burgemeester kan bepalen dat aan de gebiedsontzegging nadere voorschriften worden verbonden.

Paragraaf 2 Betogingen

Artikel 2.1.2.1 (vervallen)

Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen (artikel 2:3 VNG)

  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2. De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling en

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4. Als het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving door terugrekening valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.1.3.1 Beperking verspreiden geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen (artikel 2:6 VNG)

  • 1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. Het college kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. Het verbod geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Paragraaf 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2.1.4.1 Straatartiest en dergelijke (artikel 2:9 VNG)

  • 1. Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatmuzikant, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op de door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2. De burgemeester kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen op of aan de weg (artikel 2:10 VNG)

  • 1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik:

    • a.

      schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of

    • b.

      niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2. Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet tenminste een vrije doorgang van 1,5 strekkende meter wordt gelaten op voetpaden en van 3,5 strekkende meter op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer;

  • 3. Het college kan in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg;

  • 4. Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod;

  • 5. De ontheffing wordt verleend als een omgevingsvergunning door het bevoegd gezag als het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of onder k van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • 6. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2.2.1.1;

    • b.

      terrassen als bedoeld in artikel 2.3.1.3, tweede lid;

    • c.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3;

    • d.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend;

  • 7. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of de Verordening wegen Noord-Brabant 2010;

  • 8. Op de ontheffing als bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.1.5.2 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg (artikel 2:11 VNG)

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 4. Het verbod geldt voorts niet in situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, Wegenwet, Verordening wegen Noord-Brabant 2010, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of Verordening ondergrondse Infrastructuur Helmond 2014.

  • 5. Op de vergunning als bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking van rechtswege bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2.1.5.3 Maken of veranderen van een uitweg (artikel 2:12 VNG)

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg :

  • 2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 3. Het verbod geldt niet in situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de Verordening wegen Noord-Brabant 2010.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking van rechtswege bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Paragraaf 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2.1.6.1 Winkelwagentjes (artikel 2:14 VNG)

  • 1. Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt is verplicht deze:

    • a.

      te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en

    • b.

      terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf

  • 2. Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten;

  • 3. Het eerste lid, aanhef en onder b, geldt niet in situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2.1.6.2 Rookverbod in bossen en natuurterreinen (artikel 2:18 VNG)

  • 1. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

    • a.

      te roken gedurende een door het college aangewezen periode;

    • b.

      voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 2. Het verbod geldt niet in situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3˚, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2.1.6.3 Voorzieningen voor verkeer en verlichting (artikel 2:21 VNG)

  • 1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het eerste lid geldt niet in situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Afdeling 2 Evenementen

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 2.2.1.1 Begripsomschrijvingen Definities (artikel 2:24 VNG)

  • 1. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder evenement verstaan elke voor het publiek toegankelijke verrichting op het gebied van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoop- en theatervoorstellingen in een daartoe bestemd gebouw;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h, van de Gemeentewet;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • e.

      wedstrijden betaald voetbal als bedoeld in paragraaf 2 van deze afdeling;

    • f.

      sportwedstrijden georganiseerd door een bij de NOC*NSF aangesloten instelling, die volgens door die instelling vastgestelde regels worden gehouden of gespeeld en worden gespeeld of gehouden in of op accommodaties waarover de instelling normaliter de beschikking heeft, niet zijnde vechtsportevenementen als bedoeld in het tweede lid, onder f;

    • g.

      activiteiten als bedoeld in artikel 2.1.4.1 en 2.3.3.5;

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie of rommelmarkt;

    • c.

      een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • d.

      een wedstrijd, een feest of een muziekvoorstelling op of aan de weg;

    • e.

      een straatfeest of buurtbarbecue;

    • f.

      een vechtsportgala.

  • 3. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder organisator verstaan de natuurlijke of rechtspersoon die een evenement in de zin van deze paragraaf organiseert, dan wel als eerst verantwoordelijke aan de organisatie leiding geeft.

Artikel 2.2.1.2a Evenementen (artikel 2:25 VNG)

  • 1. Het is de organisator verboden om zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren, toe te laten of feitelijk te leiden.

  • 2. Het verbod geldt niet voor een evenement:

    • a.

      waarbij minder dan 250 personen tegelijkertijd aanwezig zijn of worden verwacht;

    • b.

      dat vooraf bij de burgemeester is gemeld en

    • c.

      dat voldoet aan de nadere regels zoals bedoeld in het zesde lid van dit artikel.

  • 3. De melding als bedoeld in het tweede lid vindt tenminste twee weken voor de datum dat het evenement zal worden gehouden plaats aan de hand van een door of namens de burgemeester vastgesteld meldingsformulier.

  • 4. De burgemeester zal, als hij van mening is dat sprake is van een vergunningplichtig evenement, de organisator in de gelegenheid stellen om een aanvraag in te dienen.

  • 5. De burgemeester kan een evenement als bedoeld in het tweede lid in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of ter bescherming van het milieu verbieden.

  • 6. Het college kan met het oog op de belangen als vermeld in het vijfde lid nadere regels stellen voor meldingsplichtige evenementen.

Artikel 2.2.1.2b Aanvraag vergunningplichtig evenement

  • 1. De organisator van een vergunningplichtig evenement is verplicht om middels een door de burgemeester vastgesteld aanvraagformulier, ten minste zestien weken voor de datum waarop het evenement plaats zal vinden, een aanvraag voor vergunning bij de burgemeester in te dienen.

  • 2. Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd voor zover voor het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.

  • 3. De burgemeester kan besluiten de vergunning voor te bereiden volgens de procedure van afdeling 3.4 Awb. In voorkomend geval beslist deze binnen zesentwintig weken na de dag waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 4. Op de vergunning als bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking van rechtswege bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.2.1.3 Ordeverstoring bij evenement

  • 1. Het is verboden om bij een evenement de orde te verstoren.

  • 2. De organisator van een evenement of degene die feitelijk de leiding voert, is in geval van verstoring als vermeld in het eerste lid verplicht:

    • a.

      het evenement te beëindigen indien daartoe door of namens de burgemeester het bevel wordt gegeven;

    • b.

      ervoor te zorgen dat, nadat het onder a bedoelde bevel is gegeven, geen publiek meer tot het evenement wordt toegelaten;

    • c.

      ervoor te zorgen dat alle aanwijzingen van ambtenaren van de gemeente, van de politie of de brandweer onverwijld worden opgevolgd.

  • 2. Het is voor het publiek verboden aanwezig te zijn of te blijven bij een evenement ten aanzien waarvan een bevel als genoemd in het tweede lid onder a van deze bepaling, is gegeven.

Paragraaf 2 Wedstrijden betaald voetbal

Artikel 2.2.2.4 Definities wedstrijden betaald voetbal

  • 1. In deze paragraaf wordt onder organisator verstaan:

    • a.

      de betaald voetbalorganisatie Helmond Sport indien het betreft een voetbalwedstrijd waarbij het eerste elftal van de betaald voetbalorganisatie Helmond Sport als thuisspelende ploeg betrokken is, uitgezonderd wedstrijden buiten enig competitieverband tegen een amateurvoetbalorganisatie;

    • b.

      de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond, indien het betreft een voetbalwedstrijd tussen voetbalorganisaties afkomstig van buiten de gemeente Helmond, waarbij ten minste één betaald voetbalorganisatie is betrokken of in geval van wedstrijden van vertegenwoordigende elftallen;

    • c.

      degene die buiten de gevallen genoemd onder a en b een voetbalwedstrijd organiseert waarbij ten minste één betaald voetbalorganisatie is betrokken.

  • 2. In deze paragraaf wordt onder voetbalwedstrijd verstaan: een voetbalwedstrijd georganiseerd door organisator als bedoeld in het vorige lid.

  • 3. In deze paragraaf wordt onder stadion verstaan: het Lavans Stadion te Helmond.

  • 4. In deze paragraaf wordt onder de omgeving van het Lavans Stadion verstaan: het gebied dat wordt omsloten door de Rijpelbaan, Rembrandtlaan, Wethouder Ebbenlaan, Wethouder van Wellaan, en Geysendorfferstraat.

Artikel 2.2.2.5 Voetbalvergunning

  • 1. Het is de organisator verboden zonder vergunning van de burgemeester een voetbalwedstrijd te houden of te doen houden. Een vergunning kan meerdere wedstrijden betreffen.

  • 2. Een aanvraag om een vergunning moet worden ingediend uiterlijk vier weken voor de datum van de voetbalwedstrijd. De burgemeester kan van de hiervoor vermelde termijn afwijken en de uiterlijke datum van de aanvraag afzonderlijk bepalen.

  • 3. De vergunning als bedoeld in het eerste lid kan door de burgemeester worden geweigerd. Het bepaalde in artikel 2.2.1.2 b, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking van rechtswege bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.2.2.6 Verbod voetbalwedstrijd en aanwijzing risicowedstrijd

  • 1. De burgemeester kan het doen spelen van een wedstrijd verbieden:

    • a.

      uit vrees voor het ontstaan van een ernstige verstoring van de openbare orde of veiligheid;

    • b.

      indien de aan de voetbalvergunning verbonden voorschriften niet worden nageleefd;

    • c.

      indien niet, of niet tijdig een vergunning is aangevraagd.

  • 2. De burgemeester kan een voetbalwedstrijd aanwijzen als een risicowedstrijd, als naar zijn oordeel daaraan een verhoogd risico is verbonden voor de openbare orde, veiligheid of volksgezondheid.

Artikel 2.2.2.7 Orde in verband met voetbalwedstrijden

  • 1. Vanaf vier uur voor het vastgestelde begin van een voetbalwedstrijd tot vier uur na afloop van een voetbalwedstrijd is het niet toegestaan voorwerpen mee te voeren waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze bedoeld zijn om de openbare orde te verstoren.

  • 2. Het is verboden in het stadion de orde te verstoren.

Artikel 2.2.2.7a Aangewezen routes en verplichte combi(vervoers)regeling

  • 1. Het is een ieder die zich door kleding, uitrusting, meegevoerde voorwerpen of gedragingen manifesteert als voetbalsupporter verboden op de dag waarop een risicowedstrijd wordt gespeeld, zich te begeven of te bevinden buiten de door de burgemeester aangewezen routes.

  • 2. Het is een ieder die zich door kleding, uitrusting, meegevoerde voorwerpen of gedragingen manifesteert als voetbalsupporter van een bezoekende voetbalorganisatie verboden op de dag waarop een risicowedstrijd wordt gespeeld gebruik te maken van andere manieren van vervoer naar en van het stadion dan de door de burgemeester voorgeschreven combi(vervoers)regeling.

Artikel 2.2.2.8 Verwijderingsplicht voetbalsupporters

Personen die zich door kleding, uitrusting, meegevoerde voorwerpen of gedragingen manifesteren als voetbalsupporters en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de voetbalwedstrijd dan wel tegen wie het vermoeden bestaat dat zij voornemens zijn de orde te verstoren, zijn verplicht zich op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie met inachtneming van diens aanwijzingen naar een in het bevel aangeven plaats, dan wel buiten de gemeentegrenzen te begeven.

Artikel 2.2.2.9 Stadionomgevingsverbod

  • 1. De burgemeester kan aan een persoon schriftelijk het verbod opleggen zich op te houden in de omgeving van het stadion vanaf vier uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot vier uur na afloop van voetbalwedstrijden. Het verbod geldt voor een bepaalde periode, welke niet langer is dan twee jaar.

  • 2. De burgemeester kan overgaan tot het opleggen van het in het eerste lid bedoelde verbod nadat vast is komen te staan dat de persoon de openbare orde in het stadion of in de omgeving van het stadion heeft verstoord op een dag dat een voetbalwedstrijd wordt gespeeld. Tevens kan dit verbod worden opgelegd aan personen aan wie een stadionverbod is opgelegd.

Artikel 2.2.2.10 2:25d Plaatsbewijzen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats een plaatsbewijs voor een voetbalwedstrijd als bedoeld in artikel 2.2.2.4 te koop aan te bieden, of voor verkoop voorhanden te hebben anders dan in of vanuit de daarvoor bestemde ruimten, behorende bij de plaats waar de wedstrijd gehouden wordt.

  • 2. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid;

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking van rechtswege bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 3 Toezicht op openbare inrichtingen

Paragraaf 1 Toezicht op openbare inrichtingen e.d.

Artikel 2.3.1.1 Definities (artikel 2:27 VNG)

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt of bereid, met uitzondering van een afhaalcentrum. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.

    • b.

      afhaalcentrum: een winkel waarin bedrijfsmatig, of anders dan om niet voor gebruik elders dan ter plaatse spijzen voor directie consumptie, al dan niet in combinatie met dranken, worden bereid of verstrekt.

    • c.

      inrichting: verzamelnaam voor een openbare inrichting en een vergunningplichtig afhaalcentrum;

    • d.

      terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.

    • e.

      leidinggevende: leidinggevende als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet

Artikel 2.3.1.2 Exploitatie openbare inrichting en afhaalcentrum (VNG artikel 2:28)

  • 1. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2. De burgemeester kan een gebied aanwijzen waarbinnen het verboden is om zonder vergunning een afhaalcentrum te exploiteren.

  • 3. Geen vergunning is benodigd voor een openbare inrichting of afhaalcentrum die zich bevindt in:

    • a.

      een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting of het afhaalcentrum een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    • b.

      een zorginstelling;

    • c.

      een museum of

    • d.

      een bedrijfskantine of -restaurant.

  • 4. Binnen een op grond van het tweede lid aangewezen gebied is de burgemeester bevoegd een maximum te stellen aan het aantal te verlenen vergunningen voor afhaalcentra.

  • 5. Degene die een openbare inrichting of binnen het op grond van het tweede lid aangewezen liggend gebied een afhaalcentrum opricht, overneemt of verplaatst, is verplicht dit binnen vijf werkdagen schriftelijk mede te delen aan de burgemeester.

  • 6. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.3.1.3 Terrassen

Het is verboden een terras op of aan de weg te plaatsen of te hebben, tenzij:

  • a.

    voor de openbare inrichting een vergunning is verleend ingevolge de Drank- en Horecawet;

  • b.

    voor de openbare inrichting een vergunning is verleend ingevolge artikel 2.3.1.2;

Artikel 2.3.1.4 Nadere regels terrassen

Met het oog op de belangen als vermeld in artikel 1:8 van deze verordening kan het college nadere regels aan terrassen stellen.

Artikel 2.3.1.5 Aanvraag vergunning

  • 1. Een aanvraag ter verkrijging van een vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet wordt beschouwd als een aanvraag voor een exploitatievergunning als bedoeld in artikel 2.3.1.2.

  • 2. In de gevallen waarin het in het eerste lid bepaalde niet voorziet, geldt dat voor het verkrijgen van een exploitatievergunning een schriftelijke aanvraag bij de burgemeester moet worden ingediend aan de hand van een door de burgemeester vastgesteld aanvraagformulier.

  • 3. Bij een schriftelijke aanvraag als bedoeld in het tweede lid, moet voor iedere leidinggevende een recente verklaring omtrent het gedrag worden overgelegd. Van een recente verklaring is sprake wanneer de afgiftedatum uiterlijk drie maanden voor de datum van indiening van de aanvraag ligt.

  • 4. Per inrichting wordt niet meer dan één aanvraag tegelijk in behandeling genomen.

Artikel 2.3.1.6 Beslistermijn

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2 beslist de burgemeester binnen dertien weken na de datum waarop de aanvraag met bijbehorende bescheiden is ontvangen.

  • 2. De burgemeester kan de termijn als bedoeld in het vorige lid voor ten hoogste dertien weken verlengen.

Artikel 2.3.1.7 Weigeringsgronden

  • 1. De burgemeester weigert de exploitatievergunning indien:

    • a.

      de vestiging of exploitatie strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;

    • b.

      de ondernemer of één van de leidinggevende betrokken is geweest bij de exploitatie van een openbare inrichting, afhaalcentrum of growshop welke wegens de verstoring of dreigende verstoring van de openbare orde, binnen drie jaar voor het indienen van de liggende aanvraag, gesloten is geweest;

    • c.

      een leidinggevende de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt;

    • d.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet overeenkomt met het in de aanvraag vermelde;

    • e.

      het in artikel 2.3.1.2, vierde lid gestelde maximum aantal is bereikt.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de exploitatievergunning weigeren indien:

    • a.

      leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • b.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de aanwezigheid van de inrichting leidt tot een ontoelaatbare verstoring van het woon- en leefklimaat in de omgeving;

    • c.

      in de inrichting middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet worden gebruikt of, al dan niet tegen betaling, worden verstrekt dan wel zullen worden gaan gebruikt of verstrekt.

  • 3. Bij de toepassing van de in het tweede lid onder b genoemde weigeringsgrond wordt rekening gehouden met:

    • a.

      het karakter van de straat en van de wijk waarin de inrichting is gelegen of zal komen te liggen;

    • b.

      de aard van de inrichting;

    • c.

      de spanning waaraan het woon- en leefklimaat ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de inrichting.

Artikel 2.3.1.8 Intrekkingsgronden

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester de vergunning intrekken, indien:

    • a.

      een leidinggevende, dan wel een door de ondernemer ingehuurde portier, zich schuldig maakt aan discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook;

    • b.

      een leidinggevende in de laatste vijf jaar voorafgaande aan het nemen van het intrekkingsbesluit onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf, dan wel een geldboete van € 500,-- of meer, terzake van handel in harddrugs, vuurwapenhandel, verboden wapenbezit, geweldpleging, heling, discriminatie, betrokkenheid bij of deelname aan een criminele organisatie of groothandel in (soft)drugs.

    • c.

      in de betreffende inrichting middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet worden gebruikt of, al dan niet tegen betaling, worden verstrekt;

    • d.

      er sprake is van een gewijzigde exploitatie waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd.

Artikel 2.3.1.9 Sluitingstijden (artikel 2:29 VNG)

  • 1. Openbare inrichtingen en afhaalcentra zijn gesloten tussen 03.00 en 08.00 uur (sluitingstijd).

  • 2. De burgemeester kan in afwijking van het bepaalde in het eerste lid gebieden aanwijzen waarvoor een andere sluitingstijd geldt of door middel van een vergunningsvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras.

  • 3. De sluitingstijden als bedoeld in het eerste en derde lid gelden niet op Koningsdag en op Nieuwjaarsdag.

  • 4. Het is verboden een openbare inrichting of afhaalcentrum voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

  • 5. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.

  • 6. Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2.3.1.2, derde lid onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor een winkel.

  • 7. Het eerste tot en met het vijfde lid zijn niet van toepassing in die situaties waarin bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of het Activiteitenbesluit milieubeheer is voorzien.

  • 8. Op de ontheffing als bedoeld in het vijfde lid is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking van rechtswege bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.3.1.10 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting (artikel 2:30 VNG)

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, openbare veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen of afhaalcentra tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2.3.1.11 Verboden gedragingen (artikel 2:31 VNG)

Het is verboden in een openbare inrichting of afhaalcentrum:

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich te bevinden na sluitingstijd, tenzij het personeel betreft, of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2.3.1.10, eerste lid;

  • c.

    op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van de sta- of zitplaatsen die aanwezig zijn op het terras;

Artikel 2.3.1.12 Handel binnen openbare inrichtingen (artikel 2:32 VNG)

De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

Artikel 2.3.1.13 Het college als bevoegd bestuursorgaan (artikel 2:33 VNG)

Als een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van de artikelen 2.3.1.2, 2.3.1.3 en 2.3.1.10 op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2.3.1.14 Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat.

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Exploitant: natuurlijke persoon of personen of de bestuurder(s) van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

    • b.

      Beheerder: de exploitant alsmede andere natuurlijke personen die de algemene of onmiddellijke leiding hebben over de bedrijfsmatige activiteiten;

    • c.

      Bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor publiek toegankelijk gebouw, of een daarbij behorend perceel, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

  • 2. De burgemeester kan gebouwen en bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waarop het verbod uit het derde lid van toepassing is. Een gebouw wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw kan zich tot een of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend aangewezen als de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.

  • 3. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

    • a.

      In een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebouw voor door de burgemeester genoemde bedrijfsmatige activiteiten, of

    • b.

      Indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

  • 4. De burgemeester kan een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:

    • a.

      In het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

    • b.

      Indien de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

    • c.

      Indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met de aanvraag in overeenstemming zal zijn;

    • d.

      Indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

    • e.

      Indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan of een geldende Leefmilieuverordening;

    • f.

      Indien een of meer beheerders van het bedrijf binnen 3 jaar vóór de indiening van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.

  • 5. Onverminderd het bepaalde in artikel 4 APV kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid intrekken of wijzigen indien:

    • a.

      Door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast, of;

    • b.

      Door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed, of;

    • c.

      De voorwaarden uit de vergunning niet worden nageleefd, of;

    • d.

      De exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is, of;

    • e.

      De exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf danwel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed, of;

    • f.

      Er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden, of;

    • g.

      Er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde, of;

    • h.

      De bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd, of;

    • i.

      Redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is.

  • 6. De burgemeester kan de sluiting van het bedrijf bevelen indien een bedrijf in strijd met het verbod uit het derde lid van deze bepaling wordt geëxploiteerd.

  • 7. Het is een ieder verboden een overeenkomstig het zesde lid van deze bepaling gesloten bedrijf te betreden of daarin te verblijven.

  • 8. De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven.

  • 9. Indien er een verandering van omstandigheden optreedt, waardoor er een wijziging van de vergunning dient te komen, moet de exploitant onverwijld een wijzigingsaanvraag indienen. Indien deze aanvraag niet binnen een maand is ingediend na de verandering van omstandigheden, kan de burgemeester de verleende vergunning intrekken. Een vergunning vervalt, wanneer de verlening van een vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden.

  • 10. Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat een op de vergunning vermelde beheerder in het bedrijf aanwezig is.

  • 11. In afwijking van het derde lid geldt dit verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit reeds onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering of intrekking van een door hem aangevraagde vergunning, voor zover dat eerder is.

Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.3.2.1 Definities (artikel 2:35 VNG)

In deze afdeling wordt onder inrichting verstaan elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft..

Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie (artikel 2:36 VNG)

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht daarvan binnen drie dagen daarna schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2.3.2.3 Verschaffing gegevens nachtregister (artikel 2:37 VNG)

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.3.3.1 Definities (artikel 2:38a VNG)

  • 1. In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2. In deze afdeling voorkomende begrippen die in de Wet op de kansspelen zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in die wet.

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    aanwezigheidsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 30b van de wet;

  • b.

    ondernemer: de natuurlijke of rechtspersoon die een speelautomatenhal, een hoogdrempelige inrichting of een laagdrempelige inrichting exploiteert en de wettelijk vertegenwoordiger van die rechtspersoon;

  • c.

    speelautomatenexploitant: degene die ingevolge de vergunning als bedoeld in artikel 30h van de wet, speelautomaten exploiteert;

  • d.

    beheerder: degene die belast is met het dagelijkse toezicht en de onmiddellijke leiding in de speelautomatenhal.

Artikel 2.3.3.2 Aanwezigheid Kansspelautomaten (artikel 2:40 VNG)

  • 1. In een hoogdrempelige inrichting zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

  • 2. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

  • 3. In een speelautomatenhal zijn maximaal honderd kansspelautomaten toegestaan.

Artikel 2.3.3.3 Aanwezigheidsvergunning en tenaamstelling (artikel 30b Wok)

  • 1. De aanwezigheidsvergunning kan uitsluitend op naam van de ondernemer worden gesteld.

  • 2. In de aanwezigheidsvergunning wordt het adres van de inrichting waar de speelautomaten worden geplaatst vermeld.

  • 3. De aanwezigheidsvergunning wordt uitsluitend verleend ten behoeve van de plaatsing van speelautomaten die in eigendom toebehoren aan personen die in het bezit zijn van een exploitatievergunning als bedoeld in artikel 30h van de wet en die voorzien zijn van een merkteken als bedoeld in artikel 30r van de wet.

  • 4. De naam van de speelautomatenexploitant wordt in de aanwezigheidsvergunning vermeld. Bij wijziging dient zulks onverwijld bij de burgemeester te worden gemeld, waarna de aanwezigheidsvergunning wordt aangepast.

Artikel 2.3.3.4 Overname inrichting (artikel 2:40b VNG)

Indien de inrichting waarvoor de aanwezigheidsvergunning is verleend, wordt overgenomen door een nieuwe ondernemer, vervalt de aan de vorige ondernemer verleende aanwezigheidsvergunning van rechtswege.

Artikel 2.3.3.5 Speelgelegenheden (artikel 2:39 VNG)

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen of artikel 2.3.3.6

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:

    • a.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

    • b.

      de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.3.3.6 Exploitatievergunning speelautomatenhallen (artikel 2:40c VNG)

  • 1. Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een speelautomatenhal te vestigen of te exploiteren.

  • 2. De burgemeester kan uitsluitend vergunning verlenen voor maximaal drie speelautomatenhallen, waarvan maximaal één zelfstandige (solitaire) hal en maximaal twee hallen die onderdeel zijn van een complex waarin minimaal drie andere recreatieve functies zijn ondergebracht.

  • 3. De geldigheidsduur van de vergunning bedraagt maximaal 10 jaar.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.3.3.7 Aanvraag exploitatievergunning speelautomatenhal

De ondernemer dient de exploitatievergunning aan te vragen onder overlegging van:

  • a.

    een nauwkeurige beschrijving van de inrichting waarbij is opgenomen de oppervlakte daarvan, alsmede een plattegrond waarin is aangegeven op welke plaats in de speelautomatenhal en in welk aantal kansspelautomaten worden opgesteld;

  • b.

    een verklaring waaruit blijkt dat hij gerechtigd is over de ruimte te beschikken;

  • c.

    een verklaring omtrent het gedrag van de ondernemer en de beheerder van de speelautomatenhal;

  • d.

    een verklaring dat hij beschikt over een exploitatievergunning als bedoeld in artikel 30h, eerste lid van de wet.

Artikel 2.3.3.8 (vervallen)

Artikel 2.3.3.9 Beslistermijn op aanvraag exploitatievergunning speelautomatenhal

  • 1. De burgemeester beslist binnen twaalf weken na de datum waarop hij de aanvraag met de bijbehorende bescheiden heeft ontvangen.

  • 2. De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste twaalf weken worden verdaagd.

Artikel 2.3.3.10 Weigeringsgronden aanvraag exploitatievergunning speelautomatenhal

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de exploitatievergunning worden geweigerd indien:

    • a.

      het betreffende maximum aantal af te geven vergunningen voor speelautomatenhallen is verleend;

    • b.

      de beheerder(s) de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft (hebben) bereikt;

    • c.

      de ondernemer of beheerder van de speelautomatenhal niet voldoet aan de eisen gesteld in artikel 4 van het Speelautomatenbesluit;

    • d.

      door de aanwezigheid van de speelautomatenhal naar het oordeel van de burgemeester de woon- en leefsituatie in de naaste omgeving of het karakter van de winkelstraat of winkelbuurt onevenredig nadelig wordt beïnvloed;

    • e.

      de exploitatie of vestiging van de speelautomatenhal strijd oplevert met een geldend bestemmingsplan zonder dat concreet zicht op de vereiste planologische toestemming voor het ter plaatse vestigen van een speelautomatenhal bestaat.

  • 2. De exploitatievergunning kan daarnaast worden geweigerd indien de beoogde locatie van een zelfstandige (solitaire) speelautomatenhal niet ligt binnen het deel van de gemeente dat op de bij deze verordening behorende kaart is aangegeven (tekeningnummer 13.0067).

Artikel 2.3.3.11 Andere beheerder speelautomatenhal

  • 1. Indien een in de vergunning vermelde beheerder de hoedanigheid van beheerder heeft verloren, dient de ondernemer onder overlegging van de in artikel 2.3.3.7 genoemde bescheiden een nieuwe vergunning aan te vragen binnen twee weken nadat de in artikel 2.3.3.7 onder c bedoelde verklaring omtrent het gedrag aan hem is verzonden.

  • 2. De vergunning vervalt indien de beslissing op een aanvraag voor een nieuwe vergunning voor het vestigen dan wel exploiteren van een speelautomatenhal in hetzelfde pand onherroepelijk is geworden dan wel indien geen aanvraag is ingediend binnen acht weken na het verlies van de hoedanigheid als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.3.3.12 Beëindiging exploitatie speelautomatenhal

  • 1. Indien een ondernemer komt te overlijden dient, indien voortzetting van de exploitatie wordt beoogd, binnen twaalf weken een nieuwe vergunning te worden aangevraagd.

  • 2. In alle andere gevallen van wisseling van ondernemer, dient binnen vier weken na overname van de speelautomatenhal een nieuwe vergunning te worden aangevraagd.

  • 3. Zolang op een tijdig ingediende aanvraag niet is beslist, is voortzetting van de exploitatie toegestaan, met inachtneming van de voorschriften en beperkingen, verbonden aan de van rechtswege vervallen vergunning.

Artikel 2.3.3.13 Intrekkingsgronden exploitatievergunning speelautomatenhal

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6, kan de burgemeester de exploitatievergunning intrekken:

  • a.

    indien de omstandigheden of inzichten op grond waarvan de vergunning is afgegeven zodanig zijn gewijzigd, dat een situatie is ontstaan als bedoeld in artikel 2.3.3.10, eerste lid onder e d;

  • b.

    indien de exploitatie van een speelautomatenhal voor een periode langer dan zes maanden is of wordt onderbroken;

  • c.

    indien aannemelijk is dat de ondernemer of de beheerder betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de speelautomatenhal, die een gevaar opleveren voor de openbare orde of een bedreiging vormen van het woon- of leefklimaat in de omgeving van de speelautomatenhal;

  • d.

    indien de ondernemer strafbare feiten pleegt in de inrichting, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd;

  • e.

    indien zich in de speelautomatenhal anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen dat het geopend blijven van de speelautomatenhal gevaar oplevert voor de openbare orde.

Artikel 2.3.3.14 Gokken op openbare plaatsen

Het is verboden op openbare plaatsen op enigerlei wijze om geld of geldwaarde te spelen.

Artikel 2.3.4.1 (vervallen)

Paragraaf 5 Paracommerciële rechtspersonen

Artikel 2.3.5.1 Definities (artikel 2:34a VNG)

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • -

    alcoholhoudende drank;

  • -

    horecabedrijf;

  • -

    horecalokaliteit;

  • -

    inrichting;

  • -

    paracommerciële rechtspersoon;

  • -

    sterke drank;

  • -

    slijtersbedrijf;

  • -

    zwak-alcoholhoudende drank;

dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.

Artikel 2.3.5.2 Schenktijden paracommerciële rechtspersonen (artikel 2:34b VNG)

  • 1. Het is een paracommerciële rechtspersoon toegestaan om tijdens een activiteit die past binnen de statutaire doelomschrijving van die rechtspersoon alcoholhoudende drank te verstrekken vanaf een uur voor aanvang en tot uiterlijk een uur na beëindiging van de activiteit met inachtneming van de schenktijden als genoemd in het volgende lid.

  • 2. Het is een paracommerciële rechtspersoon niet toegestaan om buiten de volgende schenktijden alcoholhoudende drank te verstrekken:

    • a.

      op zondag tot en met donderdag dagelijks van 12.00 uur tot 00.00 uur;

    • b.

      op vrijdag en zaterdag tussen 12.00 uur en 01.00 uur van de dag daarop volgend;

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid onder a is het een paracommerciële rechtspersoon zijnde een sportvereniging toegestaan om alcoholhoudende drank te verstrekken op maandag tot en met donderdag dagelijks van 12.00 uur tot 01.00 uur van de dag daarop volgend voor zover de verstrekking samenvalt met een door een landelijke sportbond erkende competitie of toernooi.

  • 4. De burgemeester kan in het belang van de handhaving van de openbare orde, de veiligheid, de zedelijkheid of de volksgezondheid aan een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet voorschriften verbinden en de vergunning beperken tot het verstrekken van zwak-alcoholhoudende drank.

Artikel 2.3.5.3 Bijeenkomsten van persoonlijke aard

Het is een paracommerciële rechtspersoon verboden om alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens een bijeenkomst van persoonlijke aard.

Artikel 2.3.5.4 Bijeenkomsten gericht op personen die niet of niet rechtstreeks bij activiteiten van de rechtspersoon zijn betrokken

  • 1. Het is een paracommerciële rechtspersoon toegestaan om per kalenderjaar bij maximaal drie bijeenkomsten met activiteiten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij die activiteiten van de rechtspersoon betrokken zijn alcoholhoudende drank te verstrekken.

  • 2. Onder de activiteiten als bedoeld in het vorige lid worden uitsluitend verstaan:

    • a.

      toneelvoorstellingen;

    • b.

      concerten, gegeven door statutair in de gemeente Helmond gevestigde koren, harmonieën en muziekkorpsen;

    • c.

      carnavalsfestiviteiten;

    • d.

      festiviteiten met een charitatief karakter.

  • 3. De paracommerciële rechtspersoon doet uiterlijk vier weken voor een bijeenkomst als bedoeld in het eerste lid hiervan melding aan de burgemeester.

Afdeling 4 Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade

Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning of lokaal (artikel 2:41 VNG)

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden gelden niet voor personen van wie de aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens een dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden (artikel 2:42 VNG)

  • 1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3. Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing voor zover gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht deze aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

  • 5. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 6. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 7. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.

Artikel 2.4.3 (vervallen)

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen en dergelijke (artikel 2:44 VNG)

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2. Het is verboden op een openbare plaats in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 3. Het is verboden op een openbare plaats in de nabijheid van een gestalde (brom)fiets bij zich te hebben gereedschap, een valse sleutel of een ander voorwerp of middel dat ertoe kan dienen om diefstal van een (brom)fiets te vergemakkelijken.

  • 4. De in het eerste, tweede en derde lid gestelde verboden zijn niet van toepassing als de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2.4.5 Rijden over bermen en dergelijke (artikel 2:26 VNG)

  • 1. Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Verordening wegen Noord-Brabant 2010.

Artikel 2.4.6 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen (artikel 2:47 VNG)

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of omwonenden onnodig overlast of hinder berokkent.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet1994.

Artikel 2.4.7 Verboden gebruik lachgas

Het is verboden in het openbaar gebied lachgas te gebruiken als daardoor hinder ontstaat voor personen of de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

Artikel 2.4.8 Verboden drankgebruik (artikel 2:48 VNG)

  • 1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

  • 3. Het verbod geldt voorts niet voor zover artikel 45 van de Drank- en Horecawet van toepassing is.

Artikel 2.4.9 Verboden gedrag bij of in gebouwen (artikel 2:49 VNG)

  • 1. Het is verboden zonder redelijk doel:

    • a.

      zich in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo’n gebouw.

Artikel 2.4.10 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten (artikel 2:50 VNG)

Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimte wordt in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2.4.10a Vechten in het openbaar

  • 1. Het is verboden in het openbaar te vechten of iemand lastig te vallen;

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424 of 426 bis van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.4.11 (vervallen)

Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein en dergelijke (artikel 2:52 VNG)

Het is verboden zich op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2.4.14 (verplaatst naar 2.4.21)

Artikel 2.4.14 t/m 16 (vervallen)

Artikel 2.4.17 Loslopende honden (artikel 2:57 VNG)

  • 1. Het is de eigenaar, houder of verzorger van een hond, alsmede degene die een hond onder zijn hoede heeft, verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      onaangelijnd binnen een door het college aangewezen gebied;

    • b.

      op door het college aangewezen plaatsen;

    • c.

      op openbare plaatsen te laten verblijven of te laten lopen zonder halsband voorzien van naam en adres van de eigenaar, houder of verzorger.

  • 2. Van het verbod zoals gesteld in het eerste lid onder a zijn, indien het een bosgebied betreft, vrijgesteld de leden van een vereniging, die zich de africhtingssport van honden ten doel stelt, uitsluitend voor zover het de aan de vereniging toegewezen afgebakende oefenterrein betreft.

  • 3. Het college kan, al dan niet onder het stellen van voorschriften, ontheffing verlenen van het gestelde in het eerste lid onder a, onder meer ten behoeve van africhtings¬examens of oefeningen daarvoor, danwel indien het revierterreinen van hondenverenigingen betreft.

  • 4. Van het verbod als gesteld in het eerste lid onder b zijn vrijgesteld de bewoners van woningen, welke direct grenzen aan de aangewezen plaats of die daarbinnen woonachtig zijn en deze plaats moeten betreden om hun woning te bereiken of te verlaten.

  • 5. De verboden als gesteld in het eerste lid onder a en b gelden niet voor de eigenaar of houder van een hond:

    • a.

      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of

    • b.

      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

  • 6. Op de ontheffing als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking van rechtswege bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden (artikel 2:58 VNG)

  • 1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft, is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3. De eigenaar, houder of verzorger van een hond is verplicht tijdens het verblijf met die hond op een openbare plaats in het bezit te zijn van een zakje dat geschikt is voor de verwij¬dering van uitwerpselen.

  • 4. Onder verwijderen als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan: het afvoeren van de uitwerpselen naar het huisperceel van degene, als bedoeld in het eerste lid, alsmede het deponeren van de uitwerpselen in een hondenpoepbak of afvalbak.

  • 5. Het eerste en derde lid gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of voor zover een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden (artikel 2:59 VNG)

  • 1. Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2. De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijngebod is opgelegd, is verplicht de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3. De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd is naast de verplichting bedoeld in het tweede lid verplicht de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

Artikel 2.4.20 Gevaarlijke honden op eigen terrein (artikel 2:59a VNG)

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2.4., eerste lid, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als:

    • a.

      op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

    • b.

      het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

    • c.

      het terrein voorzien is van een hoge en deugdelijke afrastering en de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

Artikel 2.4.21 Bedelarij (artikel 2:65 VNG)

Het is verboden op openbare plaatsen of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken indien dit gedrag de openbare orde verstoort of dreigt te verstoren.

Afdeling 5 Bestrijding van heling van goederen

Artikel 2.5.1 Definitie (artikel 2:66 VNG)

In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister (artikel 2:67 VNG)

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onmiddellijk:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, voor zover van toepassing daaronder begrepen soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3. Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking van rechtswege bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter van het Wetboek van Strafrecht (artikel 2:68 VNG)

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1°.

      dat deze het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2°.

      van een verandering van de onder 1o bedoelde adressen;

    • 3°.

      dat deze het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4°.

      dat deze enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan.

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Afdeling 6 Consumentenvuurwerk

Artikel 2.6.1 Definitie (artikel 2:71 VNG)

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit.

Artikel 2.6.2 Ter beschikking stellen consumentenvuurwerk tijdens verkoopdagen (artikel 2:72 VNG)

  • 1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder vergunning van het college

  • 2. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking van rechtswege bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2.6.3 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling (artikel 2:73 VNG)

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1o, van het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 7 Drugsoverlast

Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat (artikel 2:74 VNG)

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2.7.2 Openlijk drugsgebruik (artikel 2:74a VNG)

Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor het publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Afdeling 8 Bestuurlijke ophouding

Artikel 2.8.1 Bestuurlijke ophouding (artikel 2:75VNG)

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2.1.1.1, 2.1.1.2, 2.1.5.1, 2.1.5.2, 2.2.2.7, 2.4.8, 2.4.9, 2.4.10, 2.4.10a, 2.6.3 en 5.5.1 van deze verordening groepsgewijs niet naleven.

Afdeling 9 Veiligheidsrisicogebieden

Artikel 2.9.1 Veiligheidsrisicogebieden (artikel 2:76 VNG)

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

Afdeling 10 Cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2.10.1 Cameratoezicht op openbare plaatsen (artikel 2:77 VNG)

  • 1. De burgemeester kan op grond van artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid ook voor andere voor een ieder toegankelijke plaatsen.

Afdeling 11 Woonoverlast

Artikel 2.11.1 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet (artikel 2:79 VNG)

  • 1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2. De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in de woning of op het erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van de woning of het erf; of

    • e.

      intimidatie van derden vanuit de woning of op of vanaf het erf.

Hoofdstuk 3. Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen

Afdeling 1 Algemene bepalingen

Artikel 3.1.1 Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een (raam)prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • f.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • g.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1°.

      de exploitant;

    • 2°.

      de beheerder;

    • 3°.

      de prostituee;

    • 4°.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5°.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

    • 6°.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.1.3 Nadere regels

Met het oog op de openbare orde belangen en de belangen genoemd in artikel 3.3.2, tweede lid, kan het college nadere regels stellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden als bedoeld in dit hoofdstuk.

Afdeling 2 Seksinrichtingen, escortbedrijven, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3.2.1 Seksinrichtingen en escortbedrijven

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen.

  • 2. Het college kan gebieden of delen van de gemeente aanwijzen waar het niet is toegestaan om een seksinrichting te exploiteren.

  • 3. Het bevoegde bestuursorgaan kan voor maximaal twee seksinrichtingen vergunning verlenen voor zover deze seksinrichtingen niet zijn gelegen in een gebied of deel van de gemeente dat is aangewezen ingevolge het tweede lid.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het derde lid kan het bevoegde bestuursorgaan voor maximaal één seksbioscoop vergunning verlenen.

  • 5. Geen vergunning wordt verleend voor seksinrichtingen zijnde raamprostitutiebedrijven.

  • 6. Het college kan ten aanzien van escortbedrijven bepalen dat er een maximum aantal vergunningen wordt verleend.

  • 7. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

  • 8. Op de vergunning als bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking van rechtswege bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1. De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2. Naast de gestelde eisen in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland (inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustasius) Aruba, Curaçao en Sint-Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • 1°.

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000 en de Wet arbeid vreemdelingen en Hoofstuk 3 van de Algemene plaatselijke verordening Helmond;

      • 2°.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

      • 3°.

        artikel 69 van de Algemene wet in zake rijksbelastingen;

      • 4°.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 en artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • 5°.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; of

      • 6°.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid , onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5. De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3.2.3 Sluitingstijden seksinrichtingen

  • 1. Het bevoegd gezag kan door middel van een vergunningvoorschrift voor een seksinrichting sluitingstijden vaststellen.

  • 2. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid, dan wel krachtens artikel 3.2.4, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of het Activiteitenbesluit milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1. Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3.3.2, tweede lid, of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de in de vergunningvoorschriften opgenomen sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend.

Artikel 3.2.5 Aanwezigheid en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3.2.6 Straatprostitutie

  • 1. Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, te trachten als prostituee de aandacht van passanten op zich te vestigen.

  • 2. Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te begeven.

Artikel 3.2.7 (vervallen)

Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen e.d.

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het verbod bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3 Beslistermijn en weigeringsgronden

Artikel 3.3.1 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegd gezag neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd gezag kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden

  • 1. De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan of stadsvernieuwingsplan;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.

    • d.

      er door vergunningverlening meer vergunningen verleend zouden worden dan het door het bevoegd bestuursorgaan bepaalde maximum aantal vergunningen.

  • 2. Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • c.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de verkeersvrijheid- of veiligheid;

    • e.

      de gezondheid of zedelijkheid of

    • f.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie en wijziging beheer

Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de op de vergunning vermelde exploitant de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3.4.2 Wijziging beheer

  • 1. Indien de beheerder het beheer van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk beëindigt, geeft de exploitant daarvan binnen een week schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder of nieuwe beheerders, indien de exploitant het bevoegd bestuursorgaan hiervan vooraf in kennis heeft gesteld en het bevoegd bestuursorgaan de kennisgeving heeft aanvaard, dan wel na de kennisgeving zes weken zijn verstreken.

Hoofdstuk 4 Bescherming van milieu en natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Voorkomen of beperken geluidhinder en hinder door verlichting

Artikel 4.1.1 Definities (artikel 4:1 VNG)

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • -

    Besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • -

    inrichting:

  • -

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • -

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • -

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • -

    gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • -

    gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer

  • -

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten (artikel 4:2 VNG)

  • 1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 4.1.4a van deze verordening gelden niet voor horeca inrichtingen voor de volgende collectieve festiviteiten:

    • a.

      Carnaval:

      • -

        carnavalsvrijdag vanaf 17.00 uur

      • -

        carnavalszaterdag t/m dinsdag vanaf 10.00 uur

    • b.

      Koningsnacht vanaf 13.00 uur en Koningsdag vanaf 09.00 uur

    • c.

      Jaarwisseling op 31 december vanaf 17.00 uur en op 1 januari tot 09.00 uur

  • 2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3:148, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3. In een aanwijzing als bedoeld in tweede lid kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

  • 4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5. Als een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, kan het college een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 85 dB(A)/100 dB(C), gemeten op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7. De geluidsnorm, bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Besluit en artikel 4.1.4a van deze verordening - uiterlijk om 24.00 uur beëindigd en op dagen dat een zaterdag, zondag of erkende feestdag volgt uiterlijk om 01.00 uur.

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten (artikel 4:3 VNG)

  • 1. Het is een houder van een inrichting gelegen binnen een horecaconcentratiegebied als bedoeld in artikel 4.1.6 van deze verordening toegestaan op maximaal zes dagen per kalenderjaar en een houder van een inrichting elders in de gemeente op maximaal tien dagen per kalenderjaar incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a van het Besluit en artikel 4.1.4a van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een houder van een inrichting toegestaan om tijdens maximaal twaalf dagen per kalenderjaar in verband met de viering van incidentele festiviteiten de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3:148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 85 dB(A)/100 dB(C) gemeten op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7. De geluidsnorm, bedoeld in het zesde lid, is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2:19a en 2.20 van het Besluit en artikel 4.1.4a van deze verordening - uiterlijk om 24.00 uur beëindigd en op dagen dat een zaterdag, zondag of erkende feestdag volgt uiterlijk om 01.00 uur.

  • 9. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid in het bebouwde gedeelte van de inrichting blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4.1.4 (vervallen)

Artikel 4.1.4a Onversterkte muziek (artikel 4:5 VNG)

  • 1. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1, onder d, van het Besluit geluidhinder.

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

    • e.

      Tabel

       

      7.00 – 19.00 uur

      19.00 – 23.00 uur

      23.00 – 7.00 uur

      LAr,LT op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen

      50 dB(A)

      45 dB(A)

      40 dB(A)

      LAr,LT in in- en aanpandige geluidsgevoelige gebouwen

       

      35 dB(A)

      30 dB(A)

      25 dB(A)

      LAmax op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen

      70 dB(A)

      65 dB(A)

      60 dB(A)

      LAmax in in- en aanpandige geluidsgevoelige gebouwen

      55 dB(A)

      50 dB(A)

      45 dB(A)

  • 2. Voor de duur van 8 uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 3. Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 4. Het eerste lid geldt niet voor collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in de artikelen 4.1.2 of artikel 4.1.3.

Artikel 4.1.4b Geluidhinder door dieren (artikel 4:5c VNG)

Degene die buiten een inrichting de zorg heeft voor een dier moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder veroorzaakt.

Artikel 4.1.5 Overige geluidhinder (artikel 4:6 VNG)

  • 1. Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3. Het verbod geldt niet in situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Bouwbesluit 2012 of de Provinciale milieuverordening Noord-Brabant 2010.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking van rechtswege bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4.1.6 Aanwijzing horecaconcentratiegebied

Het college kan delen van de gemeente aanwijzen als concentratiegebied voor horeca-inrichtingen als bedoeld in artikel 2.19a van het Besluit.

Artikel 4.1.7 Verbod ballonnen op te laten

  • 1. Het is verboden ballonnen op te laten stijgen.

  • 2. In het eerste lid wordt onder een ballon verstaan: elke onbemande ballon of huls die door middel van helium, open vuur of andere gassen in de lucht wordt gebracht, waarbij de richting en/of de hoogte van de ballon niet door menselijk ingrijpen kan worden bepaald

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4.2.1 Natuurlijke behoefte doen (artikel 4:8 VNG)

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4.3.1 Definities (artikel 4:10 VNG)

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • -

      houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

    • -

      hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen

    • -

      puntelement: een solitaire boom of boomgroep;

    • -

      lijnelement: een bomenlaan, bomenrij of houtwal;

    • -

      vlakelement: een gebied;

  • 2.

    In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4.3.2 Aanwijzing elementen

  • 1. Het college wijst puntelementen, lijnelementen en vlakelementen aan op grond van leeftijd, conditie, zeldzaamheid en locatie van de houtopstand. Voorts kan aanwijzing plaats vinden in verband met de beeldbepalende, cultuurhistorische, dendrologische, economische, ecologische of milieuwaarde van de houtopstand.

  • 2. De ingevolge het eerste lid aangewezen vlakelementen, lijnelementen en puntelementen worden aangegeven op een bomenkaart en beschreven in een boomcatalogus.

Artikel 4.3.3 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden (artikel 4:11 VNG)

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan aangegeven op de bomenkaart en zijn beschreven in de boomcatalogus.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op houtopstand die in verband met dunnen moet worden geveld;

    • b.

      als de burgemeester toestemming verleent voor het onmiddellijk vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een acuut gevaar voor personen of goederen.

  • 3. Het in het eerste lid genoemde verbod is verder niet van toepassing op:

    • a.

      houtopstanden op erven of in tuinen buiten de bebouwde kom;

    • b.

      fruitbomen en windschermen om boomgaarden;

    • c.

      naaldbomen, kennelijk bedoeld om te dienen als kerstbomen, indien niet ouder dan twintig jaar;

    • d.

      kweekgoed;

    • e.

      uit populieren of wilgen bestaande:

      • 1°.

        wegbeplantingen;

      • 2°.

        beplantingen langs waterwegen, en

      • 3°.

        eenrijige beplantingen langs landbouwgronden;

    • f.

      uit populieren, wilgen, essen of elzen bestaande beplantingen die kennelijk zijn bedoeld voor de productie van houtige biomassa, indien zij:

      • 1°.

        ten minste eens per tien jaar worden geoogst;

      • 2°.

        bestaan uit minstens tienduizend stoven per hectare per beplantingseenheid, zijnde een aaneengesloten beplanting die niet wordt doorsneden door onbeplante stroken breder dan twee meter, en

      • 3°.

        zijn aangelegd na 1 januari 2013.

  • 4. Het bevoegd gezag kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid verlenen indien:

    • a.

      de houtopstand een gevaar oplevert voor de veiligheid;

    • b.

      de houtopstand zwaarwegende overlast veroorzaakt;

    • c.

      het vellen van de houtopstand noodzakelijk wordt geacht voor een goede agrarische bedrijfsvoering; of

    • d.

      in afweging van alle betrokken belangen het algemeen belang prevaleert.

    • e.

      ingevolge artikel 4.3.8 juncto artikel 5:42 lid 2 BW de boom te dicht bij de erfgrens staat

  • 5. In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd op grond van:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand; of

    • f.

      de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.

  • 6. Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

  • 7. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking van rechtswege bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 4.3.4 Aanvraag omgevingsvergunning

  • 1. Een omgevingsvergunning kan alleen worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

Artikel 4.3.5 Herplantplicht zonder omgevingsvergunning en instandhoudingsplicht

  • 1. Indien de houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in artikel 4.3.3 van toepassing is, zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hem te geven aanwijzingen en binnen een door hem te stellen termijn.

  • 2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3. Indien het voortbestaan van de houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in artikel 4.3.3 van toepassing is ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen en binnen een door hem te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die dreiging wordt weggenomen.

Artikel 4.3.7 Bestrijding iepziekte

  • 1. De rechthebbende op een terrein waarop zich een of meerdere iepen bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is - na daartoe door het bevoegd gezag te zijn aangeschreven en binnen de in de aanschrijving genoemde termijn - verplicht:

    • a.

      deze iepen te vellen voor zover deze in de grond staan;

    • b.

      deze iepen te ontbasten en de bast te vernietigen of

    • c.

      de niet ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen danwel zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

  • 2. Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren. Dit verbod is niet van toepassing op geheel ontbast iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm.

  • 3. Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking van rechtswege bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4.3.8 Afstand van de erfgrens

De afstand als bedoeld in artikel 5:42, tweede lid Burgerlijk Wetboek bedraagt:

  • a.

    voor bomen: 0,5 meter;

  • b.

    voor heesters en heggen: nihil

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4.4.1 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke (artikel 4:13 VNG)

  • 1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4.5.1 of onderdelen daarvan, voor zover het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2. Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3. Het in dit artikel bepaalde geldt niet voor situaties waarin wordt voorzien door of krachtens de Wet ruimtelijke ordening een provinciale verordening.

Artikel 4.4.2 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder handelsreclamegebied: een gebied zoals weergegeven op de bij deze verordening behorende kaart (zie bijlagen).

Artikel 4.4.2a Omgevingsvergunning handelsreclame (artikel 4:15 VNG)

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag op of aan een onroerende zaak en zichtbaar vanaf een openbare plaats of op een openbare plaats handelsreclame te maken of te voeren, of te laten maken of te voeren, door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien de handelsreclame op zichzelf of in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • c.

      ter voorkoming van hinder voor de omgeving.

  • 3. Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      handelsreclame op gevels van panden gelegen buiten de door het college aangewezen handelsreclamegebieden, voor zover wordt voldaan aan de door het college vastgestelde nadere regels;

    • b.

      overige door het college aangewezen handelsreclame, voor zover wordt voldaan aan de door het college vastgestelde nadere regels;

    • c.

      voorwerpen op of aan de openbare weg als bedoeld in artikel 2.1.5.1 van deze verordening.

  • 4. Het in het eerste lid genoemde verbod is niet van toepassing op handelsreclame:

    • a.

      in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die kennelijk niet gericht is op zichtbaarheid vanaf de weg;

    • b.

      op zuilen, borden, muren of andere constructies, aangewezen door de overheid;

    • c.

      die betrekking heeft op een openbare verkoop of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak en voor zolang deze feitelijke betekenis heeft; d. die betrekking heeft op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, voor zover deze geplaatst is op eigen terrein en voor zolang deze feitelijke betekenis heeft;

    • d.

      dienstbaar aan het openbaar vervoer.

  • 5. Op de vergunning als bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking van rechtswege bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4.5.1 Definitie (artikel 4:17 VNG)

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4.5.2 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen (artikel 4:18 VNG)

  • 1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

    • a.

      natuur en landschap; of

    • b.

      een stadsgezicht.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking van rechtswege bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4.5.3 Aanwijzing kampeerplaatsen (artikel 4:19 VNG)

  • 1. Artikel 4:18, eerste lid, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in artikel 4.5.2, vierde lid.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen en stopverbod

Artikel 5.1.1 Gereserveerd (artikel 5:1 VNG)

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke (artikel 5:2 VNG)

  • 1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen; of

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2. Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van vijfentwintig meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5. Op de ontheffing als bedoeld in het vierde lid is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking van rechtswege bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5.1.2a Te koop aanbieden van voertuigen (artikel 5:3 VNG)

  • 1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod verlenen.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen (artikel 5:4 VNG)

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken (artikel 5:5 VNG)

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod geldt niet op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.1.5 Kampeermiddelen en andere voertuigen (artikel 5:6 VNG)

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan gedurende zeven achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben;

    • b.

      te plaatsen of te hebben in de openlucht op particulier terrein voor zover zichtbaar vanaf een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op situaties waarin wordt voorzien door de Verordening wegen Noord-Brabant 2010.

Artikel 5.1.5a Bevestigen vervoermiddelen aan straatmeubilair e.d.

Het is verboden een fiets, snorfiets, bromfiets of ander voertuig te bevestigen aan niet daarvoor bestemd straatmeubilair, verkeersmeubilair en gemeentelijke groenvoorzieningen.

Artikel 5.1.6 Reclamevoertuigen (artikel 5:7 VNG)

  • 1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen (artikel 5:8 VNG)

  • 1. Het is verboden binnen de bebouwde kom een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren, behoudens op de door het college aangewezen plaatsen, waar dit parkeren naar zijn oordeel niet schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente of niet buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met zaterdag, dagelijks van 05.00 tot 18.00 uur.

  • 3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 4. Het verbod is niet van toepassing op voertuigen die voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt voertuigen als bedoeld in artikel 5.1.5, eerste lid voor zover deze voertuigen niet langer dan zeven achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5. Op de ontheffing als bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking van rechtswege bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5.1.8 Uitzichtbelemmerende voertuigen (artikel 5:9 VNG)

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2.4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.1.9 Parkeren of laten stilstaan van voertuigen anders dan op de rijbaan (artikel 5:10 VNG)

  • 1. Het is verboden een voertuig te parkeren of te laten stilstaan op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen (artikel 5:11 VNG)

  • 1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2. Dit verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      de weg;

    • b.

      voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;

    • c.

      voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 5.1.11 Overlast van fietsen of bromfietsen (artikel 5:12 VNG)

Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

Afdeling 2 Collecteren, venten en standplaatsen

Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving (artikel 5:13 VNG)

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 2. Onder een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het aanvaarden van geld of goederen bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt gehouden.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing

Artikel 5.2.2 Definitie (artikel 5:14 VNG)

  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5.2.4;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5.2.3.

Artikel 5.2.2a Ventverbod (artikel 5:15 VNG)

  • 1. Het is verboden te venten op door het college aangewezen openbare plaatsen, dagen of uren en op zondagen en maandag tot en met zaterdag tussen 22.00 en 08.00 uur.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid is het venten van gedrukte en geschreven stukken verboden op door het college in het belang van de openbare orde aangewezen openbare plaatsen, dagen of uren.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van de verboden in het eerste en derde lid.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5.2.3 Standplaatsen (artikel 5:17 VNG)

  • 1. In deze afdeling wordt onder standplaats verstaan het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5.2.4 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden (artikel 5:18 VNG)

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:

    • a.

      de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

    • b.

      een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5.2.4 Toestemming rechthebbende (artikel 5:19 VNG)

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5.2.5 Afbakeningsbepalingen (artikel 5:20 VNG)

  • 1. Artikel 5.2.4, eerste lid, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Afdeling 3 Openbaar water en waterstaatswerken

Artikel 5.3.1 Begripsomschrijvingen (artikel 5:23 VNG)

  • a. vaartuigen: alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.

  • b. woonschepen: schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

Artikel 5.3.1a Voorwerpen op, in of boven openbaar water (artikel 5:24 VNG)

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een voorwerp als bedoeld in het tweede lid of een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2. Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 3. De verboden in het eerste en derde lid gelden niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de wet beheer Rijswaterstaatswerken, de Waterwet of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 5.3.2 Ligplaats woonschepen (artikel 5:25 VNG)

  • 1. Het is verboden met een woonschip een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een woonschip beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een woonschip op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen met betrekking tot het aantal woonschepen.

  • 3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, Woningwet, Wet administratieve bepalingen omgevingsrecht, het Binnenvaartpolitiereglement of de Waterwet.

Artikel 5.3.3 Aanwijzingen ligplaats woonschepen

  • 1. Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5.3.2 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een woonschip aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2. De rechthebbende op een woonschip is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de Woningwet, Wet administratieve bepalingen omgevingsrecht, het Binnenvaartpolitiereglement of de Waterwet.

Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatswerken (artikel 5:28 VNG)

  • 1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2. Het verbod van het eerste lid geldt niet in situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de Vaarweg- en kadeverordening Helmond 2008.

Artikel 5.3.6 Reddingsmiddelen (artikel 5:29 VNG)

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5.3.6a Zwemmen en baden in openbaar water

  • 1. Het college kan bij openbare kennisgeving plaatsen of gedeelten van de gemeente aanwijzen waar het niet geoorloofd is in openbaar water te zwemmen of te baden.

  • 2. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid kan beperkt worden tot de in de openbare kennisgeving vermelde dagen en uren.

Artikel 5.3.7 Veiligheid op het water (artikel 5:30 VNG)

  • 1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement of de Waterwet.

Artikel 5.3.7a Brugklimmen en springen in openbaar water

  • 1. Het is verboden op bruggen en fonteinen te klimmen of hiervan af te springen in openbaar water.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement en de Waterwet.

Artikel 5.3.7b Naaktrecreatie

  • 1. Het is verboden om op openbare plaatsen naakt te recreëren.

  • 2. Het verbod uit het eerste lid geldt niet op het met borden als zodanig aangeduid terrein langs de noordelijke oever van de plas Berkendonk .

Afdeling 4 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5.4.1 Crossterreinen (artikel 5:32 VNG)

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Het verbod geldt niet in situaties waarin wordt voorzien door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Besluit omgevingsrecht , de Zondagswet of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden (artikel 5:33 VNG)

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4. Het verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale milieuverordening aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als ‘toestel’.

  • 5. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking van rechtswege bij niet tijd beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 5 Vuurverbod

Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken (artikel 5:34 VNG)

  • 1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2. Het verbod geldt niet voor zover het betreft:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden,

  • voor zover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5. Het verbod geldt niet in situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

  • 6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking van rechtswege bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 6 Overleden gezelschapsdieren

Artikel 5.6.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: Wet dieren;

  • b.

    gezelschapsdieren: dieren als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit houders van dieren;

  • c.

    aangifteplichtige: degene die als eigenaar of houder van een gezelschapsdier, bij het overlijden van dit dier, verplicht is daarvan aangifte te doen op grond van de wet;

  • d.

    verzamelplaats: het gedeelte van de Milieustraat aan de Gerstdijk te Helmond dat bestemd is om overleden gezelschapsdieren in ontvangst te nemen.

Artikel 5.6.2 Overbrengen naar verzamelplaats

  • 1. De aangifteplichtige is gehouden het gezelschapsdier uiterlijk op de eerste werkdag, die volgt op de dag waarop dat gezelschapsdier is overleden danwel in die toestand is aangetroffen, te vervoeren naar de verzamelplaats en daar aan te geven en voor destructie af te staan.

  • 2. Tot het tijdstip van afgifte is de aangifteplichtige gehouden het overleden gezelschapsdier zodanig te bewaren, dat vermenging met ander materiaal wordt voorkomen.

  • 3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing voor zover het overleden gezelschapsdier wordt begraven:

    • a.

      op een terrein dat in particulier eigendom is;

    • b.

      op een dierenbegraafplaats of

    • c.

      in geval van crematie, op het terrein van het dierencrematorium.

  • 4. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing voor zover het overleden gezelschapsdier ter destructie wordt achtergelaten bij een dierenarts.

Hoofdstuk 6 Strafbepaling, toezicht en inwerkingtreding

Artikel 6.1 Strafbepaling

  • 1. Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

  • 2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van bepalingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 6.2 Toezichthouders

  • 1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde, behoudens Hoofdstuk 3, zijn belast:

    • a.

      de opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering;

    • b.

      de medewerkers van de Afdeling Veiligheid en Naleving van de gemeente Helmond, de afdeling Preventie van de Veiligheidsregio Brabant Zuid-Oost en de Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant, voor zover het taakvelden betreft waarvan het toezicht aan hen is toevertrouwd;

    • c.

      de door het college aangewezen buitengewoon opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering, voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld; en

  • 2. Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten

  • 3. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens Hoofdstuk 3 van deze verordening bepaalde zijn belast de ambtenaren van het Prostitutie Controle Team.

Artikel 6.3 Binnentreden van woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Intrekking oude verordening

De Algemene Plaatselijke Verordening Helmond 2008 wordt ingetrokken.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

  • 1. Besluiten, genomen krachtens de Algemene plaatselijke verordening Helmond 2008, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 2. Op aanvragen om een besluit ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening en waarop nog geen besluitvorming heeft plaatsgevonden, wordt beslist met inachtneming van het bepaalde in deze verordening.

  • 3. Op een aanhangig bezwaar- of beroepschrift gericht tegen een besluit dat genomen is voor de inwerkingtreding van deze verordening, wordt beslist met toepassing van deze verordening

  • 4. De inwerkingtreding van deze verordening heeft geen gevolgen voor de geldigheid van de nadere regels, beleidsregels en uitvoeringsbesluiten (aanwijzingsbesluiten) genomen krachtens de Algemene plaatselijke verordening Helmond 2008, voor zover de rechtsgrond waarop deze besluiten zijn gebaseerd is vervat in een bepaling van gelijke strekking in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 6:6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2020.

Artikel 6:7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening Helmond 2020.

De volgende bijlagen maken onverkort deel uit van deze verordening:

  • 1.

    Bepalingen zoals bedoeld in artikel 2.1.1.2a 

  • 2.

    Kaart 120067 Speelautomatengebied zoals bedoeld in artikel 2.3.3.6

  • 3.

    Kaart 060254 Handelsreclamegebied zoals bedoeld in artikel 4.4.2

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 3 december 2019 

De raad voornoemd, 

de voorzitter,    de griffier, 

BIJLAGE 1

Een gebiedsontzegging ingevolge artikel 2.1.1.2a, eerste lid, APV Helmond 2008 kan uitsluitend worden gegeven bij de volgende geconstateerde feiten en voor de daarbij vermelde duur:

Duur eerste ontzegging maximaal zeven dagen:

  • -

    Baldadigheid (artikel 424 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Orde verstoren in openbare inrichting (artikel 2.3.1.11 APV Helmond 2008)

  • -

    Niet voldoen aan bevel of vordering (artikel 184 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Openbare dronkenschap (artikel 453 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Dronken de orde verstoren (artikel 426 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Deelnemen aan vechtpartijen (artikel 306 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Vechten in het openbaar (artikel 2.4.10a APV Helmond 2008)

  • -

    Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen (artikel 2.4.6 APV Helmond 2008)

  • -

    Lokaalvredebreuk (artikel 138 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Belediging van ambtenaar in functie (artikel 267 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Verboden drankgebruik (artikel 2.4.8 APV Helmond 2008)

Duur eerste ontzegging maximaal veertien dagen:

  • -

    Vernieling en vandalisme (artikel 350 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Openlijke geweldpleging (artikel 141 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Wederspannigheid (artikel 180 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Mishandeling (artikel 300 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Zware mishandeling (artikel 302 Wetboek van Strafrecht)

  • -

    Wapenbezit (Wet wapens en munitie)

  • -

    Overtreding van artikel 2 of 3 van de Opiumwet

  • -

    Drugshandel op straat (artikel 2.7.1 A.P.V. Helmond 2008)

  • -

    Openlijk gebruik harddrugs (artikel 2.7.2 A.P.V. Helmond 2008)

Duur tweede ontzegging e.v. maximaal twaalf weken:

  • -

    Overtreding van een opgelegde gebiedsontzegging (artikel 2.1.1.2a APV Helmond 2008)

BIJLAGE 2

Speelautomatengebied

afbeelding binnen de regeling

BIJLAGE 3

Handelsreclamegebied “De Veste”.

afbeelding binnen de regeling