Beleidsregels salderen in Gelderland

Geldend van 02-07-2024 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels salderen in Gelderland

Bekendmaking van het besluit van 10 december 2019- zaaknummer 2019-013422 tot wijziging van een regeling

Gedeputeerde Staten van Gelderland

in hun vergadering van 10 december 2019 inzake zaaknummer 2019-013422,

Besluiten

Gelet op artikel 4:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht;

Gelet op artikel 2.2 en 2.7 van de Wet natuurbescherming;

Overwegende dat Gedeputeerde Staten bevoegd zijn toestemmingen te verlenen op grond van de Wet natuurbescherming;

Overwegende dat vergunningverlening na de uitspraak van de Raad van State over het Programma Aanpak Stikstof is stilgevallen;

Overwegende dat het dringend nodig is vergunningverlening zo snel mogelijk weer op gang te brengen;

Overwegende dat daarvoor op dit moment gebruik moet worden gemaakt van het beschikbare, instrumentarium van onder andere intern en extern salderen;

Overwegende dat vanuit onze rol en verantwoordelijkheid als bevoegd gezag de juridische houdbaarheid van nieuwe vergunningen van het grootste belang is;

Overwegende dat het realiseren van stikstofdaling noodzakelijk is voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden;

Overwegende dat er daarom strikte voorwaarden nodig zijn voor intern en extern salderen en dat er daarnaast op korte termijn bronmaatregelen worden opgesteld en in uitvoering worden gebracht;

Artikel I

Besluiten vast te stellen de volgende beleidsregels:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    depositieruimte: in de stikstofbank opgenomen ruimte voor N-depositie op een relevant hexagoon in een Natura 2000-gebied;

  • b.

    doelgebonden depositiebank: voorziening gericht op het aan projecten of plannen kunnen toedelen van in deze bank aanwezige depositieruimte voor een bepaald doel;

  • c.

    extern salderen: salderen met één of meer activiteiten buiten de begrenzing van één project of locatie ten behoeve van de verlening van een natuurvergunning;

  • d.

    Habitatrichtlijn: Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992, inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206);

  • e.

    microdepositiebank: voorziening gericht op het bij het verlenen van natuurvergunningen kunnen toedelen van in deze bank aanwezige depositieruimte aan microdeposities;

  • f.

    microdeposities: door een project veroorzaakte N-depositie van ten hoogste 0,05 mol stikstof per hectare per jaar;

  • g.

    natuurdoelanalyse: beschrijft de huidige toestand van de beschermde natuur in Natura 2000-gebieden om te beoordelen of de uitgevoerde en geplande maatregelen leiden tot het realiseren van de condities voor instandhoudingsdoelen voor habitattypen en soorten,  weergegeven met het oordeel:

    • 1°.

      ja; als de doelen worden gehaald;

    • 2°.

      a, mits; als geen verslechtering optreedt; of

    • 3°.

      nee, tenzij; als er verslechtering dreigt;.

  • h.

    natuurvergunning: omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit als bedoeld in artikel 5.1 .1, eerste lid, aanhef en onder g, die stikstofdepositie veroorzaakt;

  • i.

    N-emissie: stikstofverbindingen die direct of indirect vanuit een bron in de lucht worden gebracht;

  • j.

    N-depositie: neerslaan van stikstofverbindingen uit de lucht op een oppervlakte, uitgedrukt in mol stikstof per hectare per jaar;

  • k.

    referentiesituatie: toestemming als bedoeld in onderdeel q, onder 1°, 3° en 4°, of bij gebrek daaraan een op de Europese referentiedatum aanwezige toestemming als bedoeld in onderdeel q, onder 2° en 5°, waarbij de laagst toegestane depositie vanaf de referentiedatum geldt.

  • l.

    relevant hexagoon: hexagoon waarbinnen een voor stikstof gevoelig natuurlijk habitat of habitat voor soorten voorkomt, en waarbij tevens sprake is van een overbelasting of een naderende overbelasting van N-depositie vanaf 70 mol per hectare, per jaar onder de kritische depositiewaarde;

  • m.

    salderen: inzetten van een activiteit met N-emissie op grond van een toestemming in de referentiesituatie ten behoeve van de verlening van een natuurvergunning voor een nieuw of gewijzigd project, waarbij deze toestemming geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken of gewijzigd zodat de N-depositie op alle relevante hexagonen niet toeneemt ten opzichte van de referentiesituatie;

  • n.

    saldogevende activiteit: toestemming die wordt ingetrokken ten gunste van de saldo-ontvangende activiteit;

  • o.

    saldo-ontvangende activiteit: aangevraagde activiteit waarbij gebruik wordt gemaakt van extern salderen;

  • p.

    stikstofbank: voorziening bestaande uit een microdepositiebank en eventuele doelgebonden depositiebanken waarin Gedeputeerde Staten vrijgemaakte en vrijgevallen depositieruimte kunnen vastleggen die ten behoeve van saldering kan worden gebruikt;

  • q.

    SSRS: stikstofregistratiesysteem als bedoeld in hoofdstuk 17A van de Omgevingsregeling;

  • r.

    toestemming:

    • 1°.

      Onherroepelijke en vigerende natuurvergunning;

    • 2°.

      Onherroepelijke en vigerende omgevingsvergunning of geldende melding voor een milieubelastende activiteit;

    • 3°.

      Activiteit waarvoor vóór 1 januari 2024 geen natuurvergunning nodig was, maar wel voldeed aan artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming; of

    • 4°.

      Activiteit die op de Europese referentiedatum was toegestaan en sindsdien onafgebroken aanwezig is geweest;

  • s.

    verleasen: extern salderen waarbij de feitelijk gerealiseerde capaciteit van de saldogevende activiteit tijdelijk geheel of gedeeltelijk aantoonbaar buiten gebruik wordt gesteld, ten behoeve van de verlening van een natuurvergunning voor een tijdelijke depositie  gedurende een beperkte vooraf afgebakende periode;

  • t.

    Vogelrichtlijn: Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009, inzake het behoud van de vogelstand (PbEG L 207);

  • u.

    vrijgevallen depositieruimte: ruimte voor N-depositie die resteert als een bevoegd gezag via extern salderen een natuurvergunning verleent;

  • v.

    vrijgemaakte depositieruimte: ruimte voor N-depositie die voldoet aan de eisen voor extern salderen als bedoeld in artikel 6, eerste tot en met vijfde en zevende tot en met twaalfde lid, die afkomstig is uit mitigerende maatregelen die specifiek zijn getroffen voor het mogelijk maken van ontwikkelingen.

Artikel 2 Toepassingsbereik

Gedeputeerde Staten hanteren deze beleidsregels bij het beoordelen van een aanvraag om een natuurvergunning waarbij gebruik is gemaakt van extern salderen voor projecten die een effect kunnen hebben op N-depositie op relevante hexagonen in Natura 2000-gebieden.

Artikel 3 Natuurvergunning

Gedeputeerde Staten verlenen een natuurvergunning in gevallen waarin bij de aanvraag gebruik is gemaakt van extern salderen, uitsluitend indien wordt voldaan aan de in deze beleidsregels opgenomen voorwaarden.

Artikel 4 Rekenmodel

  • 1. Gedeputeerde Staten gaan bij de beoordeling van de N-depositie uit van de op het moment van beslissing op de aanvraag voor de natuurvergunning meest recente versie van de AERIUS Calculator, zoals beschikbaar op www.aerius.nl.

  • 2. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op onderdelen die buiten het toepassingsbereik van de AERIUS Calculator vallen, kunnen Gedeputeerde Staten op deze onderdelen om aanvullende berekeningen verzoeken.

Artikel 5 Voorwaarden intern salderen

[vervallen]

Artikel 6 Voorwaarden extern salderen

  • 1. Er bestaat een directe samenhang tussen de intrekking van de toestemming voor de saldogevende activiteit en de verlening van de natuurvergunning voor de saldo-ontvangende activiteit.

  • 2. Een activiteit mag alleen worden ingezet ten behoeve van extern salderen voor zover er een toestemming was voor de N-emissie veroorzakende activiteit in de referentiesituatie en deze sindsdien onafgebroken aanwezig is geweest of nog kan zijn tot het moment van intrekking of wijziging van de toestemming of het sluiten van een overeenkomst tussen de saldogever en de saldo-ontvanger, zodat hervatting van de activiteit mogelijk was zonder dat daarvoor een nieuwe of gewijzigde natuurvergunning of omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit was vereist.

  • 3. Gedeputeerde Staten betrekken een toestemming die niet kan worden ingetrokken uitsluitend bij de beoordeling van de aanvraag, indien de feitelijke uitvoering van de activiteit wordt beëindigd voordat deze activiteit wordt ingezet voor salderen.

  • 4. Gedeputeerde Staten betrekken bij de beoordeling van de aanvraag voor extern salderen uitsluitend de N-emissie van de saldogevende activiteit voor zover intrekking van de daaraan ten grondslag liggende toestemming niet noodzakelijk is in verband met toepassing van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn.

  • 5. Gedeputeerde Staten laten bij de beoordeling van een aanvraag buiten beschouwing de N-emissie van een saldogevend bedrijf voor dat deel van een bedrijf dat ofwel deelneemt aan de stoppersregeling Actieplan Ammoniak Veehouderij ofwel aan de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen.

  • 6. Gedeputeerde Staten ontvangen van het voornemen tot extern salderen van de saldo- ontvanger voorafgaand aan de aanvraag een melding met de gegevens van de saldo- ontvangende activiteit en saldogevende activiteit.

  • 7. Gedeputeerde Staten nemen uitsluitend aanvragen in behandeling die vergezeld zijn van een door de saldogever en de saldonemer ondertekende overeenkomst.

    Gedeputeerde Staten verstrekken een model voor deze overeenkomst na de melding, bedoeld in lid 6 van dit artikel. De gegevens uit de melding zijn in deze overeenkomst opgenomen. Ter verzekering van de nakoming van de overeenkomst is de Provincie Gelderland partij bij deze overeenkomst.

  • 8. Bij het beoordelen van een aanvraag hanteren Gedeputeerde Staten als uitgangspunt dat alleen gebruik wordt gemaakt van de in de toestemming van de saldogever opgenomen N-emissie in de referentiesituatie, voor zover de capaciteit aantoonbaar feitelijk is gerealiseerd.

  • 9. Bij de beoordeling van de feitelijk gerealiseerde capaciteit, bedoeld in het achtste lid, gaan Gedeputeerde Staten uit van de op het moment van indienen van de aanvraag op grond van een toestemming volledig opgerichte installaties en gebouwen, of gerealiseerde infrastructuur en overige voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de activiteit.

  • 10. Gedeputeerde Staten verlenen een natuurvergunning eerst nadat de niet-gerealiseerde capaciteit van de saldogever op diens verzoek is ingetrokken.

  • 11. Gedeputeerde Staten gaan bij het berekenen van de N-emissie van het saldogevende bedrijf in de referentiesituatie uit van ten hoogste de emissie die is toegestaan op grond van paragraaf 4.82 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 12. Bij het beoordelen van een aanvraag om een natuurvergunning voor een activiteit, waarop paragraaf 4.82 van het Besluit activiteiten leefomgeving van toepassing is, gaan Gedeputeerde Staten uit van ten hoogste de N-emissie die op grond van die paragraaf is toegestaan.

  • 13. Bij de verlening van een natuurvergunning wordt 70% van de N-depositie van de feitelijk gerealiseerde capaciteit van de saldogevende activiteit betrokken. Indien de N-depositie plaatsvindt op habitattypen die in de natuurdoelanalyse van het betreffende gebied een nee, tenzij-oordeel hebben gekregen, wordt slechts maximaal 35% van de N-depositie bij de verlening van de natuurvergunning betrokken.

  • 14. In afwijking van het dertiende lid kan tot 100% van de N-depositie van de saldogevende activiteit bij de verlening van een natuurvergunning betrokken worden, indien het project noodzakelijk is ten behoeve van de realisatie van de doelen in een Natura 2000-gebied.

Artikel 6a Verleasen

  • 1. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing op verleasen, met uitzondering van het eerste, zevende en tiende lid.

  • 2. Voor tijdelijke deposities van ten hoogste twee jaar kunnen Gedeputeerde Staten een natuurvergunning verlenen met gebruikmaking van verleasen.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, verlengen indien zij dat voor het project noodzakelijk achten.

  • 4. Er bestaat een directe samenhang tussen de tijdelijke buitengebruikstelling van de toestemming voor de saldogevende activiteit en de verlening van de natuurvergunning voor de tijdelijke saldo-ontvangende activiteit.

  • 5. Een aanvraag waarbij gebruik wordt gemaakt van verleasen, gaat vergezeld van een afschrift van een getekende overeenkomst tussen saldogever en saldo-ontvanger waarin:

    • a.

      de tijdelijke buitengebruikstelling van de saldogevende activiteit wordt gewaarborgd gedurende de looptijd van de natuurvergunning voor de tijdelijke saldo-ontvangende activiteit; en

    • b.

      saldogever verklaart in te stemmen met een tijdelijke beperking van zijn toestemming.

  • 6. Gedeputeerde Staten nemen het voorschrift op dat de saldo-ontvangende activiteit slechts mag plaatsvinden binnen de looptijd van de natuurvergunning en dat de start- en gereedmelding van deze periode door de saldo-ontvanger moet worden gemeld aan het bevoegd gezag.

  • 7. Gedeputeerde Staten nemen het voorschrift op dat de natuurvergunning niet eerder in gebruik mag worden genomen dan nadat de saldo-ontvanger bij het bevoegd gezag heeft gemeld dat de saldogevende activiteit is gestaakt.

Artikel 7 Plannen

Indien reeds is gesaldeerd voor een plan als bedoeld in artikel 16.53c van de Omgevingswet, dan wel als gevolg van het plan activiteiten met N-emissie worden beëindigd, kan deze saldering dan wel dit planeffect tevens worden ingezet voor een aanvraag voor een natuurvergunning ter invulling van dat plan. Artikel 6, tweede lid, voor zover dat betrekking heeft op het onafgebroken aanwezig zijn van de bedoelde activiteit, achtste en negende lid zijn daarop niet van toepassing.

Artikel 8 Realisatietermijn

Gedeputeerde Staten nemen in een natuurvergunning het voorschrift op dat de activiteit waarvoor de natuurvergunning is verleend, binnen drie jaar na het onherroepelijk worden van de natuurvergunning moet worden gerealiseerd.

Artikel 9 SSRS

  • 1.

    Gedeputeerde Staten reserveren in het stikstofregistratiesysteem pas depositieruimte als bedoeld in artikel 17a.13 van de Omgevingsregeling als de in dat lid genoemde aanvraag volledig is.

  • 2.

    Bij een aanvraag voor extern salderen kunnen niet worden betrokken de bronmaatregelen als bedoeld in artikel 17a.4 van de Omgevingsregeling die zijn opgenomen in het stikstofregistratiesysteem.

  • 3.

    Met uitzondering van het eerste lid, is deze beleidsregel niet van toepassing op aanvragen voor zover bij die aanvraag een beroep wordt gedaan op het stikstofregistratiesysteem.

Artikel 10 Stikstofbank

  • 1. Gedeputeerde Staten van de gezamenlijke provincies dragen zorg voor de inrichting van de stikstofbank.

  • 2. Onderhoud aan en beheer van de stikstofbank vinden plaats onder verantwoordelijkheid van Gedeputeerde Staten van de gezamenlijke provincies.

Artikel 11 Microdepositiebank

  • 1. Gedeputeerde Staten delen alleen depositieruimte uit de microdepositiebank toe in een natuurvergunning als de boven de microdeposities benodigde ruimte op een andere wijze wordt vergund.

  • 2. Gedeputeerde Staten van de provincies vullen gezamenlijk de microdepositiebank aan het begin van ieder kwartaal met vrijgevallen depositieruimte en kunnen deze dan aanvullen met vrijgemaakte depositieruimte.

  • 3. Gedeputeerde Staten reserveren depositieruimte in de microdepositiebank op volgorde van binnenkomst van een volledige aanvraag voor zover alle daarvoor benodigde depositieruimte in de microdepositiebank beschikbaar is.

  • 4. De beschikbare depositieruimte vermindert door het reserveren en toedelen van depositie aan projecten. De depositieruimte vermeerdert door de vulling, bedoeld in het tweede lid.

  • 5. Op verzoek van een aanvrager kunnen Gedeputeerde Staten een volledige aanvraag waarvoor geen depositieruimte beschikbaar is eenmalig voor ten hoogste drie maanden aanhouden om gebruik te maken van de microdepositiebank.

  • 6. Gedeputeerde Staten delen depositieruimte toe bij de verlening van een natuurvergunning.

  • 7. Gedeputeerde Staten delen alleen depositieruimte toe voor zover zij is gereserveerd overeenkomstig het derde lid.

  • 8. Een reservering vervalt bij de afwijzing of intrekking van een aanvraag om een natuurvergunning, waarna de hierbij betrokken depositieruimte opnieuw beschikbaar komt als vulling als bedoeld in het tweede lid.

  • 9. Gedeputeerde Staten delen geen depositieruimte toe aan legalisatie van projecten waarvoor een meldingsplicht gold op grond van artikel 8 van de Regeling programmatische aanpak stikstof zoals dat luidde tot 1 januari 2017 of artikel 2.7 van de Regeling natuurbescherming zoals dat luidde op 28 mei 2019 en waarvoor een melding is gedaan.

Artikel 12 Doelgebonden depositiebank

  • 1. Binnen de stikstofbank kunnen Gedeputeerde Staten, al dan niet in samenwerking met andere bevoegde gezagen, doelgebonden depositiebanken instellen.

  • 2. Gedeputeerde Staten nemen per doelgebonden depositiebank een instellingsbesluit, dat in ieder geval het volgende bevat:

    • a.

      het doel van de doelgebonden depositiebank;

    • b.

      voor zover dit niet reeds in deze beleidsregel is bepaald, de termijn waarbinnen de in de doelgebonden depositiebank geregistreerde ruimte uitgegeven wordt, en

    • c.

      voor zover dit niet reeds in deze beleidsregel is bepaald, de regels voor vulling en toedeling van depositieruimte.

  • 3. De vulling van een doelgebonden depositiebank bestaat uit vrijgemaakte ruimte.

  • 4. Depositieruimte is uitsluitend beschikbaar voor plannen of projecten gerelateerd aan het doel als bedoeld in het tweede lid, onder a.

Artikel 13 Gelderse stikstofbank

  • 1. In de Gelderse stikstofbank, ingesteld bij besluit van 9 februari 2021, wordt conform artikel 6 vrijgemaakte depositieruimte opgenomen die ontstaat door de met behulp van AERIUS Calculator berekende vermindering van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden ten gevolge van de intrekking of aanpassing van één of meer toestemmingen ten behoeve van de Gelderse stikstofbank. Van de depositieruimte die ontstaat door intrekking of aanpassing van toestemming wordt maximaal 70% in de Gelderse stikstofbank opgenomen. Gedeputeerde Staten kunnen dit percentage verlagen.

  • 2. Indien op een relevant hexagoon gedurende zes jaar geen gebruik is gemaakt van de geregistreerde depositieruimte, kunnen Gedeputeerde Staten de ruimte uit de stikstofbank verwijderen.

  • 3. Gedeputeerde Staten dragen zorg voor het inboeken, voor het uitgeven door toedeling, of voor het verwijderen van depositieruimte.

  • 4. Gedeputeerde Staten kunnen depositieruimte toedelen als op de relevante hexagonen van voor stikstof gevoelige habitats en leefgebieden binnen een N2000 gebied voldoende depositieruimte beschikbaar is.

  • 5. Aanvragen om met gebruikmaking van de depositieruimte uit de Gelderse stikstofbank extern te salderen worden in behandeling genomen na voorafgaande melding.

  • 6. Bij de beoordeling van een aanvraag om een natuurvergunning (omgevingsvergunning) om met gebruikmaking van depositieruimte uit de Gelderse stikstofbank extern te salderen houden Gedeputeerde Staten rekening met:

    • a.

      de mate van zelfstandig gerealiseerde besparingen van N-emissies

    • b.

      de bijdrage aan duurzaamheid en innovatie

    • c.

      de bijdrage van het concrete project aan doelstellingen van algemeen belang, passend in de Gelderse omgevingsvisie

    • d.

      de uitvoeringszekerheid (binnen een termijn van drie jaar)

    • e.

      de toe te kennen ruimte, deze bedraagt nooit meer dan 2 mol/ha/jr.

  • 7. Indien ruimte in de Gelderse Bank wordt ingezet voor aanvragen voor legalisatie van PAS-melders, dan is lid 6 niet van toepassing.

Artikel 14 Hardheidsclausule

Gedeputeerde Staten wijken, in overeenstemming met artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, in individuele gevallen van deze beleidsregels af, wanneer onverkorte toepassing ervan voor een of meer belanghebbenden gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregels te dienen doelen en de afwijking zo min mogelijk afbreuk doet aan het doel om N-depositie of te reduceren.

Artikel 14a Overgangsrecht

  • 1. Als voor 1 juli 2024 een ontwerp ter inzage is gelegd van een besluit op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, blijven de beleidsregels die golden op het moment van de terinzagelegging van toepassing tot het besluit onherroepelijk is.

  • 2. Als voor 1 juli 2024 voor een ambtshalve te nemen besluit toepassing is gegeven aan artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht of het besluit is bekendgemaakt, blijven de beleidsregels die golden op dat moment van toepassing tot het besluit  onherroepelijk is.

  • 3. Als voor 1 juli 2024 een overtreding plaatsvond of is aangevangen of het gevaar klaarblijkelijk dreigde voor een overtreding van het bepaalde bij of krachtens de Wet natuurbescherming, en voor die overtreding een bestuurlijke sanctie is opgelegd of een schriftelijk voornemen daartoe is verzonden aan een belanghebbende, zijn de beleidsregels die golden op het moment van de constatering van toepassing tot het tijdstip waarop:

    • a.

      de beschikking onherroepelijk is geworden en ten uitvoer is gelegd,

    • b.

      de beschikking is ingetrokken, of

    • c.

      als de beschikking de oplegging van een last onder dwangsom betreft:

      • 1°.

        de dwangsom is ingevorderd, of

      • 2°.

        de bij de beschikking opgelegde last onder dwangsom is opgeheven.

Artikel 15 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 16 Citeerwijze

Dit besluit wordt aangehaald als “Beleidsregels salderen in Gelderland”

Artikel II

Besluiten vast te stellen:

Toelichting Beleidsregels salderen

Algemeen

Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) uitspraak gedaan over het Programma Aanpak Stikstof (ECLI:NL:RVS:2019:1603). Als gevolg van de uitspraak is de passende beoordeling die ten grondslag lag aan het PAS onbruikbaar geworden als basis voor toestemmingverlening. Toestemmingverlening voor activiteiten waarbij stikstof vrijkomt is daardoor volledig stil komen te liggen. Het is duidelijk dat een substantiële reductie van stikstofdepositie nodig is om de natuurdoelen te halen. Vergunningverlening voor economische ontwikkelingen wordt dan ook weer mogelijk.

Nu het PAS niet meer gebruikt kan worden en vergunningverlening voor stikstofdeposities lastiger is geworden door de aanvullende eisen die de Afdeling heeft gesteld aan een passende beoordeling, moet in de meeste gevallen worden teruggevallen op het voorkomen van toename van depositie via intern of extern salderen. Waar het bij intern salderen gaat om salderen binnen de begrenzing van één project of locatie, is sprake van extern salderen wanneer wordt gesaldeerd met één of meer activiteiten buiten de begrenzing van één project of locatie

Op 26 september 2019 heeft het adviescollege onder voorzitterschap van de heer Remkes advies uitgebracht, en aangegeven dat toestemmingverlening op korte termijn weer op gang kan komen door intern en extern salderen. Het adviescollege wees er wel op dat afroming van depositieruimte zal moeten plaatsvinden om depositiestijging te voorkomen en depositiedaling te bespoedigen. 1 Inmiddels is duidelijk dat projecten die met intern salderen niet tot een toename van stikstofdepositie leiden niet langer vergunningplichtig zijn2 .

Deze beleidsregels stellen voorwaarden aan het instrument extern salderen, om te voorkomen dat toestemmingverlening voor nieuwe of gewijzigde initiatieven leidt tot een toename van de stikstofdepositie, en om te borgen dat een daling van stikstofdepositie wordt gerealiseerd.

Deze beleidsregels worden toegepast bij de beoordeling van aanvragen voor natuurvergunningen waarbij gebruik wordt gemaakt van extern salderen. Daarnaast gelden bij die beoordeling uiteraard ook andere regels en voorwaarden die uit de wet en jurisprudentie voortvloeien. Aan het eind van de toelichting is de belangrijkste jurisprudentie over extern salderen opgenomen.

Salderen met feitelijk gerealiseerde capaciteit

Uitgangspunt is dat uitsluitend gesaldeerd mag worden met feitelijk gerealiseerde capaciteit, tenzij er redenen zijn om hiervan gemotiveerd af te wijken. Door uit te gaan van de feitelijk gerealiseerde capaciteit kan de niet-gerealiseerde capaciteit niet betrokken worden bij aanvragen met salderen. Zo wordt voorkomen dat het alsnog benutten van deze capaciteit leidt tot een feitelijke stijging van depositie.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 1: Schematische weergave feitelijk gerealiseerde capaciteit

Stikstofdaling via extern salderen

Op nationaal niveau is er sprake van een forse overbelasting met stikstof. Reductie van de stikstofdepositie is noodzakelijk om de instandhoudingsdoelen voor Natura 2000-gebieden te kunnen realiseren. Daarom is in deze beleidsregels bepaald dat de saldo-ontvanger bij extern salderen 70% van de verkregen stikstofemissie kan benutten; de overige 30% draagt bij aan depositiedaling.

Daarnaast valt bij extern salderen altijd ruimte vrij, omdat saldogever en saldo-ontvanger zich niet op exact dezelfde locatie bevinden ten opzichte van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.

Deze vrijvallende ruimte wordt vastgelegd in de stikstofbank en kan worden ingezet om in de nabije toekomst nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken door vergunningverlening.

Depositiedaling wordt met name bereikt door generieke bronmaatregelen (zie onder meer de Kamerbrief van 24 april 2020, kenmerk BPZ 20120075).

Jurisprudentie extern salderen

In jurisprudentie is gedetailleerd uitgewerkt welke voorwaarden gelden in geval van externe saldering. Initiatieven die een beroep doen op deze beleidsregels moeten, naast de voorwaarden die in deze beleidsregels zijn opgenomen, ook voldoen aan de voorwaarden uit de jurisprudentie voor externe saldering. Gedeputeerde Staten toetsen dus aan deze jurisprudentie en ook aan eventuele jurisprudentie die zich op dit vlak ontwikkelt na inwerkingtreding van deze beleidsregels.

De voornaamste voorwaarden die in de jurisprudentie zijn ontwikkeld met betrekking tot extern salderen zijn, samengevat:

  • -

    Een milieuvergunning die is verleend en is ingetrokken voordat artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn van toepassing werd op een Natura 2000-gebied waarop het bedrijf stikstofdepositie veroorzaakt (de Europese referentiedatum), kan niet voor externe saldering worden gebruikt (uitspraak Raad van State van 18 april 2012, zaaknummer 201003985/1/A4).

  • -

    Mitigatie in de vorm van externe saldering is slechts mogelijk als er directe samenhang bestaat tussen de intrekking van de milieuvergunning en de verlening van de natuurvergunning (Wnb of Nbw). Die directe samenhang wordt aangenomen als de vergunning voor het saldogevende bedrijf daadwerkelijk is of zal worden ingetrokken ten behoeve van de uitbreiding van het saldo-ontvangende bedrijf. Dit kan blijken uit het intrekkingsbesluit of uit een overeenkomst tussen het saldogevende en saldo-ontvangende bedrijf over de overname van het stikstofdepositiesaldo van de in te trekken toestemming.

Verder dient vast te staan dat de bedrijfsvoering van het saldogevende bedrijf daadwerkelijk is of wordt beëindigd (uitspraak Raad van State van 13 november 2013, zaaknummers 201303243/1/R2, 201303324/1/R2, 201303514/1/R2 en 201303816/1/R2).

Wanneer een natuurvergunning wordt verleend met een uitgestelde inwerkingtreding tot het moment waarop de intrekking van het toestemmingsbesluit van de saldogevende activiteit onherroepelijk is, kan eveneens de samenhang worden geborgd (vgl. ABRvS 29 juni 2016 ECLI:NL:RVS:2016:1818 en ECLI:NL:RVS:2016:1819).

  • -

    Externe saldering kan alleen met stikstofdeposities die waren vergund op de Europese referentiedatum en die ook nog aanwezig waren of konden zijn tot het moment van intrekking van de toestemming of het sluiten van de overeenkomst. Dat is het geval als de hervatting van het bedrijf mogelijk is zonder dat daarvoor een natuurvergunning voor de realisering van een project is vereist (uitspraak Raad van State van 13 november 2013, zaaknummers 201303243/1/R2, 201303324/1/R2, 201303514/1/R2 en 201303816/1/R2).

  • -

    Het voorkomen dat dezelfde emissierechten tegelijkertijd op twee bedrijven worden gebruikt, maar ook dat enige tijd in het geheel geen gebruik kan worden gemaakt van een saldo, kan volgens de Raad van State bij wijze van voorbeeld als volgt worden gerealiseerd. De vergunning voor de saldo-ontvanger wordt pas verleend nadat het daarvoor benodigde intrekkingsbesluit onherroepelijk is geworden. Om te voorkomen dat er een periode ontstaat waarin noch de saldo-ontvanger, noch de saldogever gebruik kan maken van het saldo, kan in het intrekkingsbesluit worden bepaald dat dat besluit pas werking verkrijgt zodra de vergunning van kracht is geworden (uitspraak Raad van State van 29 juni 2016, zaaknummer 201502440/1/R2).

  • -

    De Afdeling is van oordeel dat dubbele inzet van stikstofdepositie is uitgesloten als extern gesaldeerd wordt met een bedrijf dat (i) op 1 juli 2015 geen stikstofdepositie meer veroorzaakte of (ii) op 1 juli 2018 nog stikstofdepositie veroorzaakte, of (iii) binnen één kilometer afstand van een Natura 2000-gebied staat. Dubbele inzet van deposities is niet uitgesloten als extern gesaldeerd wordt met een bedrijf dat feitelijk is beëindigd in de periode 1 juli 2015 - 1 juli 2018 (uitspraak Raad van State van 29 mei 2019, zaaknummer 201506170/2).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Sub a (depositieruimte)

Het in de stikstofbank opnemen van depositieruimte vereist een berekening met AERIUS Calculator. Gedeputeerde Staten gaan daarbij uit van de op dat moment meest recente versie van de AERIUS Calculator, zoals beschikbaar op www.aerius.nl.

Sub c (extern salderen)

Bij extern salderen vinden de saldogevende activiteit en de saldo-ontvangende activiteit op verschillende locaties plaats. Het gaat hierbij om verschillende projecten of plannen.

Externe saldering wordt aangemerkt als een mitigerende of beschermende maatregel in de zin van artikel 6, lid 3 Habitatrichtlijn en moet dus plaatsvinden in het kader van een passende beoordeling.

Sub e (microdepositiebank)

Binnen de stikstofbank betreft de microdepositiebank een voorziening van de provincies die erop is gericht om depositieruimte aan natuurvergunningen te kunnen toedelen. De depositieruimte in deze microdepositiebank is afkomstig van vrijgevallen ruimte. Daarnaast kunnen de verschillende bevoegde gezagen de microdepositiebank vullen met vrijgemaakte depositieruimte.

Als Gedeputeerde Staten een aanvraag om een natuurvergunning ontvangen waarin de aanvrager verzoekt om toedelen van depositieruimte uit deze bank, beoordelen zij of de microdepositiebank daarvoor de ruimte biedt. Deze beoordeling staat los van de vraag welk bevoegd gezag de betrokken natuurvergunning heeft verleend waarbij depositieruimte is vrijgevallen, of welk bevoegd gezag vrijgemaakte ruimte heeft ingebracht. Er is in zoverre sprake van een collectieve voorziening.

Sub i (N-emissie)

Bij de term ‘stikstofverbinding’ gaat het om zogenoemd reactief stikstof. Hieronder vallen onder andere stikstofoxiden (NOx), ammoniak (NH3) en ureum. Stikstofgas (N2), waaruit het grootste deel van onze lucht bestaat is inert en valt hier niet onder.

Sub k (referentiesituatie)

De referentiesituatie wordt bepaald in samenhang met het begrip ‘toestemming’ en de Europese referentiedatum.

Bij gebrek aan een natuurvergunning is een toestemming op de Europese referentiedatum het uitgangspunt voor het bepalen van de referentiesituatie. In de jurisprudentie is echter bepaald dat als de depositie na de Europese referentiedatum publiekrechtelijk is beperkt, die lagere depositie de uitgangssituatie is. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een op de referentiedatum geldende toestemming nadien is vervangen door een milieuvergunning.2

De Europese referentiedata volgen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn en vaste jurisprudentie en zijn als volgt:

  • a.

    voor gebieden ter uitvoering van de Habitatrichtlijn:

    • 1.

      7 december 2004; of

    • 2.

      de datum waarop het desbetreffende gebied door de Europese Commissie tot een gebied van communautair belang is verklaard, voor zover die verklaring heeft plaatsgevonden na 7 december 2004;

  • a.

    voor gebieden ter uitvoering van de Vogelrichtlijn:

    • 10 juni 1994; of

    • de datum waarop het desbetreffende gebied is aangewezen, voor zover die aanwijzing heeft plaatsgevonden na 10 juni 1994.

Een complete lijst van de te hanteren referentiedata per Natura 2000-gebied is te vinden op de website van BIJ12.

Een toestemming is verleend voor een bepaalde activiteit (die een bepaalde emissie en depositie tot gevolg heeft) en niet voor een bepaalde hoeveelheid emissie of depositie. Bij het berekenen van de depositie in de referentiesituatie moet altijd worden uitgegaan van actuele kengetallen.

Sub l (relevant hexagoon)

De marge van 70 mol/ha/jaar ten opzichte van de kritische depositiewaarde komt ongeveer overeen met 1 kg N/ha/jaar. Deze hexagonen waarbij de Kritische Depositie Waarde wordt benaderd maar niet is overschreden worden meegenomen bij de berekeningen. Dit om een overschrijding in de toekomst te voorkomen en om aan te sluiten bij het voorzorgsprincipe uit de Habitatrichtlijn.

Sub p (stikstofbank)

De stikstofbank is een stikstofregistratiesysteem met als functie het mogelijk maken van salderen met stikstofruimte. In het systeem kunnen Gedeputeerde Staten depositieruimte opnemen (vulling) die zowel uit vrijgemaakte als uit vrijgevallen ruimte kan bestaan. Of depositieruimte in de microdepositiebank of in de doelgebonden depositiebank wordt opgenomen, is afhankelijk van de instellingsbesluiten die Gedeputeerde Staten hierover nemen.

Sub r (toestemming)

3°: Onder activiteiten die voldoen aan artikel 2.8 van de Wet vallen onder andere tracébesluiten en kavelbesluiten in de zin van de Wet windenergie op zee. Hiervoor geldt dat een vrijstelling van de vergunningplicht op grond van de Wet, maar is wel een passende beoordeling gemaakt.

4°: Voor het project is weliswaar geen natuurvergunning verleend maar er is wel een richtlijnconforme beoordeling uitgevoerd.

5°: Een toestemming kan ook zijn een toestemming naar nationaal recht die is verleend voordat de Habitatrichtlijn in werking trad voor het betrokken gebied. Uit recente jurisprudentie blijkt dat ook toestemming op grond van algemene regelgeving de betrokken toestemming kan zijn.3 Logischerwijs mogen dergelijke activiteiten betrokken worden bij salderen. Om als referentiesituatie te kunnen dienen, is uiteraard wel van belang dat het project ongewijzigd is voortgezet en de toegestane depositie niet is beperkt.

Sub r (toestemming)

Onder activiteiten die voldeden aan artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming vallen onder andere tracébesluiten en kavelbesluiten in de zin van de Wet windenergie op zee. Hiervoor geldt een vrijstelling van de vergunningplicht op grond van de Omgevingswet, maar is wel een passende beoordeling gemaakt.

Sub t (vrijgevallen depositieruimte)

Vrijgevallen depositieruimte is ruimte die ‘vrijvalt’ bij extern salderen. Aangezien saldogever en saldo-ontvanger zich niet op exact dezelfde locatie bevinden ten opzichte van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, kan extern salderen ertoe leiden dat op bepaalde hexagonen meer gesaldeerd wordt dan nodig is. Het eindresultaat, de aan de saldo-ontvanger verleende natuurvergunning, is bepalend voor de hoeveelheid overblijvende ruimte. Die (na de afroming met 30% bij externe saldering) overblijvende ruimte valt toe aan de microdepositiebank. Dit is bijvoorbeeld het geval als Gedeputeerde Staten met behulp van artikel 6 van deze Beleidsregels een Wnb-vergunning hebben verleend. Gedeputeerde Staten bepalen de vrijgevallen ruimte aan de hand van de verleende natuurvergunning en de AERIUS-verschilberekeningen die daarvan onderdeel uitmaken.

Sub u (vrijgemaakte depositieruimte)

Vrijgemaakte depositieruimte kan worden gebruikt voor het mogelijk maken van maatschappelijke en economische ontwikkelingen. Met saldering via de stikstofbank (te weten via de daarin opgenomen microdepositiebank dan wel via daarin opgenomen doelgebonden depositiebanken) wordt hetzelfde beoogd als met extern salderen: een toename van stikstofdepositie van een project wordt gesaldeerd met een afname van stikstofdepositie, bijvoorbeeld door een ingetrokken toestemming. Extern salderen en salderen via de stikstofbank zijn binnen de Wnb-vergunningverlening beide te duiden als een maatregel ter mitigatie van de effecten van het project. De wijze waarop het benodigde saldo wordt verkregen verschilt wel. In de stikstofbank wordt bijvoorbeeld niet gesaldeerd met het intrekken van toestemmingen, maar met de door die intrekking vrijgemaakte depositieruimte. De relevante eisen uit artikel 6 (extern salderen) worden toegepast op de depositieruimte die in de stikstofbank wordt opgenomen. Hieronder vallen bijvoorbeeld de eis dat deze maatregelen niet noodzakelijk zijn in het kader van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn en de afroming met 30%.

Artikel 3 Natuurvergunningen

Bij een aanvraag om een natuurvergunning kunnen verschillende maatregelen worden ingezet. In geval van extern salderen, zal in veel gevallen ook sprake zijn van intern salderen. Ook is het mogelijk dat salderen gecombineerd wordt met een ecologische beoordeling of een ADC-toets. In alle gevallen waarbij salderen onderdeel uitmaakt van de aanvraag, zijn deze beleidsregels van toepassing. In aanvragen waarbij meerdere instrumenten in combinatie met elkaar worden toegepast, kan het voorkomen dat na toepassen van salderen (intern, extern of beiden) nog op een aantal hexagonen een toename van de depositie optreedt. Er kan dan aanvullend een ecologische passende beoordeling of ADC-toets uitgevoerd worden.

Artikel 4 Rekenmodel

Lid 1:

Sinds de wijziging van de Regeling natuurbescherming op 31 augustus 2019 is het rekenmodel AERIUS niet langer voorgeschreven als het te gebruiken model. Er is echter bestuurlijk afgesproken dat AERIUS het best beschikbare model is en dat dit opnieuw voorgeschreven zal worden. Om dit te benadrukken wordt hier expliciet opgenomen dat Gedeputeerde Staten AERIUS gebruiken bij de beoordeling van aanvragen met betrekking tot stikstofdepositie.

Artikel 5 Voorwaarden intern salderen

[vervallen]

Artikel 6 Voorwaarden extern salderen

Lid 1:

De directe samenhang kan blijken uit een overeenkomst tussen partijen waarin is opgenomen dat de toestemming (deels) wordt ingetrokken ten gunste van de saldo-ontvangende activiteit.

Lid 2:

De voorwaarde dat hervatting van de activiteit mogelijk moet zijn zonder dat daarvoor een (nieuwe) natuurvergunning voor de realisering van een project is vereist volgt uit jurisprudentie over extern salderen (zie overzicht jurisprudentie aan einde van toelichting, vierde punt). De beleidsregels halen deze jurisprudentie aan en voegen toe dat hervatting mogelijk moet zijn zonder een omgevingsvergunning, onderdeel bouwen. Dit voorkomt salderen met gebouwen die al langere tijd een andere functie hebben dan waarvoor een toestemming is verleend.

Lid 3:

In sommige gevallen is er geen toestemming benodigd om een activiteit uit te voeren (bijvoorbeeld omdat de activiteit op grond van algemene regels zonder besluit mag worden uitgevoerd). De feitelijke beëindiging van een dergelijke activiteit moet op een of andere manier geborgd zijn vóórdat de natuurvergunning voor de saldo-ontvangende activiteit in werking treedt, bijvoorbeeld door een bestemmingsplanwijziging, of door een (privaatrechtelijke) overeenkomst. Wanneer beëindigen van de activiteit niet geborgd kan worden, kan deze niet betrokken worden bij saldering.

Lid 4:

Maatregelen die nodig zijn om de gunstige staat van instandhouding van natuurwaarden te behouden (artikel 6, tweede lid Habitatrichtlijn) mogen niet tevens worden ingezet om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. Dit betekent dat deze niet-gerealiseerde capaciteit niet mag worden gebruikt voor salderen. Ook de winst die het gevolg is van andere noodzakelijke maatregelen op grond van artikel 6, tweede lid Habitatrichtlijn, zoals in bepaalde gevallen de (gedeeltelijke) intrekking van een vergunning, mag niet worden gebruikt voor salderen. Daarnaast komt in dit kader de in te zetten stikstofruimte voor extern salderen niet vrij vanuit de bronmaatregelen die de overheid heeft ingesteld ten behoeve van de daling van de achtergrond of als inzet voor mitigatie en/of compensatie van andere activiteiten.

Lid 5:

De stoppersregeling Actieplan Ammoniak is landelijk gedoogbeleid op grond van het Besluit emissiearme huisvesting. Vanwege de al langer lopende afspraken en de noodzaak van stikstofdaling mag er niet gesaldeerd worden met het deel van het bedrijf dat stopt op basis van de Stoppersregeling Actieplan Ammoniak (op 1 januari 2020).

Een bedrijf dat meedoet aan de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen kan alleen extern salderen met het deel van het bedrijf dat niet meedoet aan de subsidieregeling. De subsidieregeling biedt geen mogelijkheid om een deel van de N-depositie te behouden ten behoeve van extern salderen.

Lid 6:

Om zicht te houden op de aanvragen die ingediend gaan worden met gebruikmaking van extern salderen willen Gedeputeerde Staten vooraf een melding ontvangen van de voorgenomen saldering. Deze melding dient de gegevens te bevatten van zowel de saldogever, de saldo-ontvanger en de N-emissies en N-deposities die bij de voorgenomen externe saldering zijn betrokken.

Lid 7

Openstellen van extern salderen kan niet zonder waarborgen in te bouwen voor het verantwoord gebruik van depositieruimte. Om die reden wensen Gedeputeerde Staten een vinger aan de pols te kunnen houden door een overeenkomst voor te schrijven als indieningsvereiste bij de aanvraag.

In deze overeenkomst, waarvan een model door Gedeputeerde Staten wordt verstrekt nadat saldogeven en saldonemer een melding hebben gedaan dat zij het voornemen hebben om extern te salderen (conform lid 6), worden de gegevens uit deze melding overgenomen. Medeondertekening van deze overeenkomst borgt dat Gedeputeerde Staten zicht en grip kunnen houden op de naleving van de onderliggende afspreken voor het verschuiven van depositieruimte tussen saldogever en saldonemer. De modelovereenkomst is van toepassing bij bedrijfsbeëindiging en volledige overdracht van depositiesaldo. Bij een gedeeltelijk overdracht en voortzetting van het bedrijf dient de vergunning van de saldogever aangepast te worden aan de nieuwe situatie (ambtshalve of op aanvraag).

Lid 8 en 9:

Er mag alleen stikstofemissie worden ingezet voor salderen voor zover de capaciteit feitelijk is gerealiseerd. Of gebouwen, infrastructuur, installaties of overige voorzieningen die nodig zijn voor het uitvoeren van een activiteit daadwerkelijk zijn gerealiseerd, kan worden aangetoond met bijvoorbeeld luchtfoto’s, foto’s, of betaalde rekeningen.

Onder ‘overige voorzieningen’ worden bijvoorbeeld terreinen die zijn ingericht voor op- en overslag gerekend.

Lid 10:

Deze intrekking op verzoek van de saldogever, is noodzakelijk om te voorkomen dat de saldogevende partij alsnog het niet-gerealiseerde deel van zijn toestemming kan benutten, en daardoor een stijging van de depositie kan optreden. De intrekking van het toestemmingsbesluit van de saldogevende activiteit wordt in een afzonderlijke beschikking in samenhang met de saldo-ontvangende activiteit opgesteld.

Lid 11:

In de beleidsregel is een koppeling gelegd met de artikelen 4.818, 4.819 en 4.820 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) om te voorkomen dat emissieruimte van een illegale situatie (het houden van dieren in een huisvestingssysteem dat niet is toegestaan volgens voornoemde artikelen uit het Bal) wordt ingezet bij salderen. De aanvraag omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit is al getoetst aan het voormalige Besluit emissiearme huisvesting (hierna: Beh), thans artikelen 4.818, 4.819 en 4.820 van het Bal, maar de natuurvergunning niet. Hierdoor was het mogelijk om in de natuurvergunning traditionele huisvestingssystemen vergund te krijgen, terwijl die in de omgevingsvergunning voor milieu niet vergund konden worden of in geval van een melding Activiteitenbesluit het huisvestingssysteem niet toegepast konden worden. Het Beh stond dit niet toe en artikel 4.818 tot en met 4.820 van het Bal staat dit evenmin toe. Om deze ongewenste situatie ongedaan te maken is een koppeling met artikelen 4.818, 4.819 en 4.820 van het Bal gemaakt voor het bepalen van de emissie in de referentiesituatie. Deze achteraf toetsing aan artikelen 4.818, 4.819 en 4.820 van het Bal hoeft dus alleen uitgevoerd te worden wanneer je de referentiesituatie ontleent aan een natuurvergunning.

Indien een toestemming als bedoeld in artikel 1 onder r sub 2 (milieutoestemming) de referentiesituatie is, dan wordt beoordeeld of voor de feitelijke situatie een geldende milieutoestemming aanwezig is die voldoet aan artikelen 4.818, 4.819 en 4.820 van het Bal. Zo ja, dan is de toets aan het Bal op dit punt van de aanvraag niet nodig. Zo nee, dan geldt dat de laatst verleende milieutoestemming teruggerekend wordt naar de toen geldende normen van de (nu vigerende) artikelen 4.818, 4.819 en 4.820 van het Bal.

Lid 12:

In dit lid is geregeld dat, indien de artikelen 4.818, 4.819 en 4.820 van het Bal van toepassing zijn op de realisering van het aangevraagde project, gedeputeerde staten beoordelen of de aangevraagde situatie voldoet aan die normen van het Bal. Dit doen gedeputeerde staten om te voorkomen dat zij vergunningen afgeven voor projecten die niet gerealiseerd kunnen worden vanwege de genoemde eisen van het Bal. Gedeputeerde staten kunnen voor deze beoordeling advies inwinnen bij het bevoegd gezag voor verlening van de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit van de locatie.

Deze situatie is alleen aan de orde als een enkelvoudige omgevingsvergunning voor de Natura 2000-activiteit op grond van artikel 5.1, eerste lid onder e, van de Omgevingswet wordt aangevraagd. Indien sprake is van een situatie dat een meervoudige omgevingsvergunningaanvraag wordt ingediend en Gedeputeerde Staten op grond van artikel 4.25, van het Omgevingsbesluit bevoegd zijn advies en instemming te geven, dan toetsen gedeputeerde staten de aangevraagde situatie niet aan artikelen 4.818, 4.819 en 4.820 van het Bal, omdat die toets plaatsvindt door het college van burgemeester en wethouders.

Lid 13:

Om een stijging van de depositie te voorkomen, wordt de niet-gerealiseerde capaciteit uitgesloten van extern salderen en wordt daarnaast 30% afgeroomd om benutting van latente ruimte (gemiddeld 30% in vergunningen) te voorkomen. De resterende 70% van de depositie van de saldogevende activiteit mag worden ingezet voor salderen.  Uit de natuurdoelanalyses van de Natura 2000-gebieden blijkt dat als gevolg van stikstofdepositie voor veel habitattypen verslechtering dreigt (‘nee, tenzij’ oordeel).

Voor de verlening van een vergunning voor activiteiten met stikstofdepositie op deze gebieden wordt bij de toepassing van extern salderen nog maar maximaal 35% van de depositieruimte uit de saldogevende vergunning gebruikt. De overige 35% komt ten goede aan de natuur en wordt niet meer ingezet om zo bij te dragen aan de noodzakelijke daling.

Lid 14:

Dit artikel is relevant bij bedrijfsverplaatsingen die nodig zijn om de Natura 2000-doelen te halen. In het algemeen zullen bedrijven verder van Natura 2000-gebieden af worden geplaatst, maar dit kan ertoe leiden dat de depositie op andere (verder weg gelegen) Natura 2000-gebieden lokaal toeneemt. Dit kan dan worden opgevangen door 100% van de feitelijk gerealiseerde capaciteit te mogen inzetten om extern te salderen.

Artikel 6a Verleasen

Eerste lid

Het eerste, zevende en tiende lid gaan uit van het definitief onmogelijk maken van de saldogevende activiteit door middel van het intrekken van de daarvoor verleende vergunning en beëindiging van het daarbij horende gebruik van gebouwen. Aangezien verleasen ziet op een tijdelijke depositie en het tijdelijk buiten gebruik stellen van een saldogevende activiteit is intrekking van de vergunning niet aan de orde.

Tweede en derde lid

Van verleasen kan alleen gebruik gemaakt worden voor projecten die een tijdelijke depositie hebben van maximaal 2 jaar. Hier valt bijvoorbeeld een project onder met een aanlegfase van maximaal 2 jaar. Denk aan de aanleg van een windmolenpark, reconstructie van een weg of het bouwrijp maken van een bedrijventerrein. Op basis van het derde lid hebben Gedeputeerde Staten de bevoegdheid om deze termijn (eventueel onder voorwaarden) te verlengen.

Deze bevoegdheid kan worden gebruikt indien de initiatiefnemer naar het oordeel van Gedeputeerde Staten genoegzaam aantoont dat verlenging noodzakelijk is. Bijvoorbeeld een duurzaamheidproject waarbij de aanlegfase langer duurt dan 2 jaar.

Vierde en vijfde lid

Aangezien verleasen een tijdelijke constructie is, wordt niet overgegaan tot intrekking van de toestemming voor de saldogevende activiteit. Artikel 6, eerste lid, is daarom niet van overeenkomstige toepassing op verleasen. Met het vierde lid is beoogd te benadrukken dat er toch een rechtstreekse relatie moet bestaan tussen het project met een tijdelijke depositie en het tijdelijk buiten gebruik stellen van de saldogevende activiteit. Het is aan de initiatiefnemer om dit in de aanvraag genoegzaam aan te tonen.

De tijdelijke buitengebruikstelling van de toestemming voor de saldogevende activiteit wordt geregeld met een tijdelijke beperking van de toestemming. In de overeenkomst tussen saldogever en saldonemer stemt de saldogever hiermee in. Deze tijdelijk in te perken toestemming kan een natuurvergunning betreffen, maar het kan ook gaan om bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor een milieubelastende of een melding voor een  milieubelastende activiteit op grond van het Bal.

In het geval de saldogever alleen beschikt over een melding op grond van het Bal en geen andere in de beleidsregel genoemde toestemmingen, is een tijdelijke beperking van deze toestemming alleen mogelijk met een nieuwe (ingeperkte) melding. De voordelen die gepaard gaan met de constructie van verleasen (het tijdelijk ter beschikking stellen van ruimte aan een ander, om deze vervolgens weer volledig zelf te gebruiken) kunnen hiermee vervallen. Namelijk wanneer op een later moment een nieuwe melding zou moeten worden ingediend om weer van de volledige ruimte gebruik te kunnen maken, waarbij de ingeperkte melding als referentiesituatie zal gelden. Deze vorm van verleasen met N-emissie van een saldogever met alleen een melding op grond van het Bal is om die reden niet in iedere situatie aan te raden, omdat het kan leiden tot een beperking van bestaande rechten.

Zesde en zevende lid

Het bevoegd gezag als bedoeld in deze bepalingen kan de gemeente of de provincie zijn. In de vergunning wordt opgenomen bij welk bevoegd gezag de saldo-ontvanger de meldingen moet doen.

Artikel 7 Plannen

Salderen kan ook worden ingezet in het kader van de plantoets. Dit artikel is opgenomen om te borgen dat wanneer een natuurvergunning wordt aangevraagd voor projecten die op basis van het plan mogelijk zijn, gebruik gemaakt kan worden van dezelfde saldering die als onderbouwing van het plan is gebruikt. In veel gevallen is het namelijk zo dat de saldogevende activiteit niet meer feitelijk aanwezig is op het moment dat natuurvergunningen worden aangevraagd voor individuele projecten. Dit artikel voorkomt dat tweemaal gesaldeerd moet worden voor eenzelfde activiteit. Dit artikel ziet zowel op reeds vastgestelde als nog vast te stellen plannen. Het buiten toepassing laten van artikel 6, tweede lid, gaat over de eis van het onafgebroken aanwezig zijn. Het is niet bedoeld om een uitzondering te maken op de eis van het bestaan van een toestemming in de referentiesituatie.

In de basis wordt het planeffect bij omgevingsplannen niet als intern salderen opgevat. Aan dit artikel is de term planeffect ter verduidelijking toegevoegd, omdat ook het planeffect bij plannen hier als intern salderen dient te worden beschouwd, Het planeffect betreft het effect van het plan. Bijvoorbeeld vanwege het plan voor woningbouw verdwijnen agrarische gronden. De depositie vanwege het agrarische gebruik verdwijnt dan ook en dat kan worden weggestreept tegen een toename vanwege de realisatie van de woningen. Dit planeffect kan conform dit artikel vervolgens voor vergunningverlening wederom worden ingezet voor projecten die op basis van dit plan mogelijk zijn.

Artikel 8 Realisatietermijn

Het is onwenselijk dat afgegeven vergunningen voor langere tijd niet- gerealiseerde capaciteit blijven bevatten. Voor omgevingsvergunningen geldt al langere tijd wettelijk het principe dat binnen een bepaalde termijn van die vergunningen gebruik moet worden gemaakt. In het verlengde hiervan is het ook voor natuurvergunningen gerechtvaardigd een dergelijke realisatietermijn te stellen. Wanneer er geen mogelijkheid is om na drie jaar een natuurvergunning (deels) in te trekken, kunnen er op langere termijn onverwachte en ongewenste stijgingen van de stikstofdepositie optreden wanneer de vergunning alsnog (geheel) wordt benut óf kunnen andere activiteiten beperkt worden doordat steeds rekening wordt gehouden met deposities die niet daadwerkelijk optreden.

Dit voorschrift is alleen van toepassing op de nieuwe (of gewijzigde) activiteiten.

Artikel 9 SSRS

Lid 1:

Een uitgangspunt van het stikstofregistratiesysteem is dat voor aanvragen, die een beroep op dit systeem doen, depositieruimte wordt gereserveerd in de volgorde van ontvangst van deze aanvragen. Dat kan betekenen dat een aanvraag die niet volledig is, bij reservering van depositieruimte voorrang heeft op een aanvraag die wel volledig is. Dit vinden Gedeputeerde Staten een onwenselijke situatie. Voor reservering van depositieruimte is het van belang dat de aanvraag volledig is. Dat houdt in dat de juiste gegevens zijn overgelegd en dat ook de inhoud van de aanvraag op orde is. Het is dus in het belang van de initiatiefnemer dat de ingediende aanvraag zowel formeel als inhoudelijk op orde is. Is dat niet het geval dan wordt de initiatiefnemer in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag aan te vullen binnen een bepaalde periode. Pas als de benodigde gegevens op tijd zijn ingediend, wordt de status van de aanvraag omgezet in een volledige aanvraag en is de datum van volledigheid bepalend voor de volgorde van toekenning van depositieruimte.

Lid 2:

Deze bepaling maakt duidelijk dat bij aanvragen, waarbij sprake is van individuele externe saldering, niet kunnen worden betrokken de bronmaatregelen die zijn opgenomen in het stikstofregistratiesysteem (zoals de snelheidsverlaging op de Rijkssnelwegen).

Lid 3:

In de Omgevingsregeling is het toetsingskader opgesteld voor de beoordeling van aanvragen die een beroep doen op het stikstofregistratiesysteem. Deze aanvragen worden (met uitzondering van het eerste lid) niet getoetst aan deze beleidsregel. Dit geldt overigens alleen voor zover de aanvraag een beroep doet op het stikstofregistratiesysteem. Als een aanvraag bijvoorbeeld eerst gebruik maakt van interne en/of externe saldering, dan is de beleidsregel op dat gedeelte van de aanvraag wél van toepassing. Als diezelfde aanvraag voor een eventueel restant nog een beroep doet op het stikstofregistratiesysteem, dan is de beleidsregel (met uitzondering van het eerste lid van dit artikel) niet van toepassing op dat gedeelte van de aanvraag. Als een aanvraag enkel en alleen een beroep doet op het stikstofregistratiesysteem (dus zonder intern en/of extern salderen) dan is deze beleidsregel (met uitzondering van het eerste lid van dit artikel) niet van toepassing op die gehele aanvraag.

Artikel10 stikstofbank

lid 1-2: Stikstofbank is de nieuwe naam voor het eerder ingestelde Regionaal Stikstofregistratiesysteem (RSRS). In deze Beleidsregels is vastgelegd dat Gedeputeerde Staten van de provincies de stikstofbank gezamenlijk inrichten, onderhouden en beheren (of dit onder hun verantwoordelijkheid laten doen). Dit betekent onder meer dat Gedeputeerde Staten de vrijgemaakte en vrijgevallen ruimte die bestemd is voor opname in de stikstofbank daarin vastleggen. Dit biedt Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om deze ruimte later weer uit te geven. Dit doen zij via de microdepositiebank en/of de doelgebonden depositiebank. Vrijgevallen depositieruimte wordt opgenomen in de microdepositiebank. Of vrijgemaakte depositieruimte in de microdepositiebank of in de doelgebonden depositiebank is opgenomen, is afhankelijk van de instellingsbesluiten van Gedeputeerde Staten.

Zowel bij vrijgemaakte als bij vrijgevallen depositieruimte nemen Gedeputeerde Staten alleen depositieruimte op in de stikstofbank indien de maatregelen waardoor deze ontstaan voldoen aan de eisen van de Habitatrichtlijn. Voor het intrekken van toestemmingen geldt bijvoorbeeld dat deze waren vergund op de referentiedatum en die ook nog aanwezig waren of konden zijn tot het moment van intrekking van de relevante vergunning of het sluiten van de overeenkomst over de inzet van de stikstofdepositie ten behoeve van het saldo-ontvangende bedrijf. In algemene zin geldt dat Gedeputeerde Staten ervoor zorgdragen dat de stikstofbank voldoet aan de voorwaarden die onder meer in de jurisprudentie aan stikstofdepositiebanken zijn gesteld. Hiermee waarborgen zij het mitigerende karakter van saldering via de stikstofbank .

De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat tussen de intrekking van een vergunning en de beschikbaarstelling van depositieruimte ten behoeve van saldering een directe samenhang kan worden aangenomen bij vergunningen die zijn ingetrokken ten behoeve van de opname in de depositiebank. Deze samenhang is aanwezig bij vergunningen die zijn ingetrokken ná de datum van (het concrete voornemen tot) instelling van de depositiebank . Voor de toepassing van deze Beleidsregels geldt ditzelfde voor ruimte die na deze datum is vrijgevallen..

GS hebben bij besluit van 9 februari 2021 (gepubliceerd in het Provinciaal Blad 2021 nr 1119 ) een regionaal systeem ingesteld voor het inboeken en uitgeven van stikstofdepositieruimte. Met dit besluit is het mogelijk om stikstofdepositieruimte die na 9 februari 2021 wordt verkregen (door beëindiging van stikstof emitterende activiteiten, door innovatie of anderszins) in het registratiesysteem op te nemen. Voor dit systeem wordt gebruik gemaakt van de bestaande AERIUS faciliteiten voor berekening en registratie. Hierover zijn afspraken gemaakt met de beheerder van AERIUS, het RIVM.

NB: om de terminologie uit dit instellingsbesluit in lijn te brengen met deze regeling, wordt het instellingsbesluit tegelijkertijd met de vaststelling van deze regeling gewijzigd.

Artikel 11 (Microdepositiebank)

Lid 1-4: Depositieruimte is beschikbaar voor een project met depositie-effecten. De beschikbare depositieruimte is de in de microdepositiebank opgenomen depositieruimte voor een relevant hexagoon. De ruimte is beschikbaar op alle relevante hexagonen die door een project worden geraakt, voor ten hoogste 0,05 mol stikstof/ha/jr. De eventueel benodigde depositie boven de 0,05 mol stikstof/ha/jr. moet voor alle hexagonen van een project buiten de microdepositiebank worden opgelost, bijvoorbeeld door salderen, een ecologische onderbouwing, of andere vormen van mitigatie.

Gedeputeerde Staten reserveren beschikbare ruimte op basis van het principe ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’. Daarbij geldt allereerst dat het om volledige aanvragen gaat, te weten aanvragen waarop artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht niet (meer) hoeft te worden toegepast. Gedeputeerde Staten beoordelen vervolgens of er voor een project dat op grond van het eerste lid in aanmerking komt voor toedeling ook daadwerkelijk depositieruimte beschikbaar is. Depositieruimte die niet is gereserveerd of toegedeeld, is beschikbaar. Als een aanvraag, inclusief de daarvoor uit de microdepositiebank benodigde depositieruimte, wat betreft de benodigde depositieruimte vergunbaar is, kan daarvoor de reservering uit het derde lid plaatsvinden, De beoordeling vindt zijn weerslag in de te verlenen natuurvergunning waarin de ruimte vervolgens wordt toegedeeld.

Lid 9: Onder het PAS bestonden meldingsplichtige activiteiten. De meldingsplicht betrof bepaalde activiteiten met een uitstoot tussen de 0,05 mol stikstof/ha/jr en 1 mol stikstof/ha/jr. Deze activiteiten worden op een andere wijze gelegaliseerd.

Artikel 12 (Doelgebonden depositiebank)

Het is aan Gedeputeerde Staten om de doelen te definiëren. Bevoegde gezagen kunnen ook gezamenlijk een doelgebonden depositiebank oprichten. In dat geval definiëren Gedeputeerde Staten de doelen in afstemming met de betreffende andere bevoegde gezagen. Bij de doelgebonden depositiebank geldt dat koppeling aan een doelstelling een vereiste is. Dat doel kan algemeen zijn (bijvoorbeeld stimulering van de gebiedsgerichte aanpak) of smal (zoals voor één specifiek project).

In het instellingbesluit dat Gedeputeerde Staten nemen, kunnen zij regels over inhoudelijke criteria voor toedeling van de depositieruimte opnemen. Regels over toedeling en vulling kunnen ook in de beleidsregels worden opgenomen.

Artikel 13 Gelderse stikstofbank

Gelderse Bank - Gelderse inspanning voor Gelderse initiatieven.

Diverse economische- en maatschappelijke initiatieven in Gelderland hebben stikstofruimte nodig om doorgang te kunnen vinden. De beleidsregels bieden de mogelijkheid voor stikstofsaldering en -verleasing. Daarnaast is er de mogelijkheid om stikstofruimte die vrijkomt met Gelders beleid als onderdeel van GMS, na een percentage afroming ten behoeve van de natuur, via de Gelderse stikstofbank weer in te zetten om initiatieven rondom bijvoorbeeld woningbouw, duurzame landbouw en industriële activiteiten mogelijk te maken. Dit registratiesysteem (stikstofbank) faciliteert vergunningverlening door middel van salderen van stikstofdepositie via de bank. De Gelderse stikstofbank is een doelgebonden bank als bedoeld in artikel 12, waarvan de ruimte bestemd is voor Gelderse economische en maatschappelijke initiatieven.

Voor het inboeken en uitgeven van deze Gelderse stikstofruimte is een registratiesysteem nodig, op provinciaal niveau. Dit systeem dient zo veel mogelijk aan te sluiten op de landelijk afgesproken Aerius systematiek zodat deze ruimte ook met rechtszekerheid kan worden ingeboekt en uitgegeven. De Gelderse stikstofbank is zo’n registratiesysteem. Het inrichtingsbesluit om te komen tot een dergelijke bank is door Gedeputeerde Staten vastgesteld op 9 februari 2021.

De werking van de Gelderse Bank wordt als volgt vormgegeven:

  • Er komt een unieke registratie van alle GMS maatregelen, zoals het beëindigen van bedrijven met vleeskalveren. Voor elke stopper wordt een stikstof berekening gemaakt conform de principes zoals neergelegd in artikel 6 van deze beleidsregels (onder andere: gerealiseerde capaciteit). Dit gebeurt via een landelijk voorgeschreven rekenmethodiek (AERIUS Calculator). De beschikbare ruimte van bedrijven die op basis van een GMS maatregel stoppen komen in een voor Gelderland afgeschermd Register te staan, de Gelderse Bank.

  • De in de bank ingebrachte stikstofruimte dient zeker te zijn door bijvoorbeeld van beëindigde bedrijven de ingetrokken vergunningen in te boeken en bij toepassing van innovatieve technieken de opbrengst vast te leggen in een overeenkomst.

  • Inzake de uitgifte kan via deze bank de beschikbare stikstofruimte, na afroming van ten minste 30% , weer worden benut voor Gelderse projecten. De hoogte van deze afroming ten behoeve van de natuur kan per gebied variëren. Voor de uitgifte van depositieruimte zijn criteria in deze beleidsregels opgesteld voor onder meer maximaal op te nemen ruimte (2 mol/ha/j) per aanvraag en de houdbaarheid (wanneer de ruimte teruggegeven kan worden aan de natuur omdat deze lang niet is gebruikt).

  • De bevoegdheid voor het uitgeven van stikstofruimte ligt bij GS en is via de Wet natuurbescherming geborgd. Voor het uitgeven van ruimte uit de stikstofbank is een afwegingskader opgesteld dat leidt tot een ranking op basis van criteria als duurzaamheid en stimulering van bepaalde activiteiten in bepaalde gebieden. Activiteiten die zo goed mogelijk voldoen aan deze criteria kunnen in aanmerking komen voor toedeling van stikstofruimte uit de Gelderse Bank en kunnen daarmee vergund worden.

Lid 1:

Dit lid bevat de eisen die gesteld worden aan de opname van depositieruimte in het registratiesysteem / de bank. De depositieruimte die met een maatregel uit het pakket van GMS (of een andere bronmaatregel) wordt opgehaald (aangekocht, gewonnen als gevolg van innovatie, et cetera) moet aan strenge eisen voldoen, omdat 100% zeker moet zijn dat die depositieruimte ook daadwerkelijk beschikbaar is om via het registratiesysteem / de bank aan andere activiteiten uit te geven. Voorkomen moet worden dat depositieruimte dubbel wordt ‘geboekt’: zowel op de oude als op een nieuwe locatie in gebruik is – dat levert immers een stijging van depositie op.

Inname en uitgifte van depositieruimte via een registratiesysteem is een vorm van toepassing van een mitigerende maatregel (door middel van salderen van bestaande depositieruimte). De legitimiteit van dit instrument is afhankelijk van de wijze waarop van overheidswege invulling wordt gegeven aan de andere, voor de N2000 gebieden noodzakelijke maatregelen in de vorm van instandhoudings- en passende maatregelen. Indien instandhoudings- en passende maatregelen onvoldoende resultaat laten zien in de komende periode/jaren, bestaat het risico dat ruimte in een registratiesysteem niet meer als mitigerende maatregel ingezet kan worden, maar als passende maatregel moet worden ingezet (lees: aan de natuur moet worden terug gegeven).

Voor de berekening van de depositieruimte van een maatregel wordt gebruik gemaakt van AERIUS Calculator. De berekening wordt uitgevoerd met inachtneming van artikel 6, dit betreft onder andere dat er wordt uitgegaan van de gerealiseerde capaciteit.

Depositieruimte kan pas in het registratiesysteem worden opgenomen, als deze ook daadwerkelijk beschikbaar is. Dat betekent dat de toestemmingen die aan een activiteit die wordt beëindigd zijn verbonden, ingetrokken moeten worden (of, bij gebreke van een eerdere toestemming, de overblijvende ruimte in een nieuw besluit moet worden vastgelegd). Rekening houdend met een proceduretijd voor intrekking van een aantal maanden, kan de ruimte dus niet terstond na beëindiging van de activiteit al worden benut, maar dienen de publiekrechtelijke toestemmingen (milieuvergunning, natuurvergunning, et cetera) eerst onherroepelijk ingetrokken te zijn. Een nauwkeurige controle op de verworven hoeveelheid ruimte is onderdeel van deze intrekking, om te verzekeren dat de activiteit, waarvan de depositieruimte in de bank opgenomen kan worden, ook daadwerkelijk gestopt is. Gedurende deze intrekkingsperiode wordt er tevens feitelijk ter plaatse van de locatie waar activiteiten worden beëindigd (of gewijzigd – in geval van bij voorbeeld innovatie), die depositieruimte opleveren, gecontroleerd of de beëindiging (of wijziging) daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Van deze controle wordt (bij voorbeeld) een proces-verbaal opgesteld, die bij het intrekkingsbesluit wordt gevoegd. In geval van beëindiging van een bedrijf door verkoop aan de provincie worden de gebouwen, indien die niet gesloopt worden, bij voorbeeld verzegeld tot het moment dat de bestemming van de locatie is gewijzigd, of wordt op een andere wijze verzekerd dat gebruik niet meer leidt tot N-emissies.

Van de depositieruimte die wordt verkregen (door bedrijfsbeëindiging, innovatie etc.) wordt niet alles in het registratiesysteem opgenomen. Van deze ruimte wordt maximaal 70% in het registratiesysteem verwerkt. Gedeputeerde Staten hebben de mogelijkheid om te besluiten dit percentage te verlagen, zodat voor een Natura 2000 gebied, als de situatie daarom vraagt, ook minder depositieruimte in het systeem wordt geregistreerd en er meer ruimte aan de natuur wordt teruggegeven.

Uitgifte van ruimte uit het registratiesysteem is een vorm van extern salderen en de toepassing van een mitigerende maatregel. Er wordt gebruik gemaakt van ruimte die ooit al een keer legaal is uitgegeven en uitgangspunt van het registratiesysteem is dat dit opnieuw mogelijk is. Op de achtergrond is daarvoor wel van belang, dat, indien noodzakelijk, van overheidswege voldoende instandhoudings- en passende maatregelen worden genomen die garanderen dat (op termijn) de instandhoudingsdoelen van een N2000 gebied niet in gevaar komen en op landelijk niveau de gunstige staat van instandhouding gegarandeerd wordt/blijft. Vooralsnog is met de uitvoering van instandhoudingsmaatregelen in de Natura 2000-gebieden en de garantie van stikstofreductie op grond van de Wet natuurbescherming, zoals aangepast door de Wet stikstofreductie en natuurverbetering, en op grond van het beleid in het kader van de Gelderse Maatregelen Stikstof voldoende verzekerd dat uitgifte van ruimte uit het registratiesysteem als mitigerende maatregel kan worden ingezet.

Lid 2

Ingeboekte ruimte in het registratiesysteem kan ook aan de natuur teruggegeven worden als depositieruimte op een hexagoon langer dan zes jaar niet is benut. De adempauze die door niet benutten ontstaat, moet op een gegeven moment worden omgezet in een definitieve situatie om verslechtering/achteruitgang door feitelijke stijging van depositie te voorkomen.

Lid 3

Een nauwkeurige boekhouding van de inkomende en uitgaande ruimte is een vereiste voor de houdbaarheid van vergunningen die worden verleend met gebruikmaking van ruimte uit de stikstofbank.

Lid 4

Voor alle hexagonen waar een aanvraag effect op heeft moet voldoende ruimte beschikbaar zijn. Indien er op 1 of meer relevante hexagonen geen ruimte in het registratiesysteem zit wordt de vergunning geweigerd.

Lid 5

Voordat een initiatiefnemer die gebruik wil maken van de stikstofbank een aanvraag indient (en de bijbehorende termijn gaat lopen) meldt de initiatiefnemer dat en waarom gebruik van de stikstofbank nodig is. Zo kan op voorhand een inschatting worden gemaakt of de aanvraag kans van slagen maakt. Dit betreft zowel de beschikbaarheid van ruimte in het systeem als een eerste globale controle of het initiatief kan voldoen aan de criteria in lid 6 om voor toekenning van ruimte in aanmerking te komen.

De initiatiefnemer ontvangt een terugmelding waarin wordt aangegeven of er voldoende ruimte beschikbaar is, waar stikstofruimte ontbreekt en of de onderbouwing van het initiatief voldoende aansluit bij de criteria, of niet. Op basis van de terugmelding hierop kan de initiatiefnemer, eventueel na aanpassing van zijn plannen, besluiten om een aanvraag in te dienen.

Lid 6

In dit artikel staan de criteria waarmee aanvragen om gebruik te maken van de depositieruimte in het registratiesysteem worden beoordeeld.

Gedeputeerde Staten beoordelen op basis van:

  • a.

    hoeveel inspanningen heeft een aanvrager gedaan om tot zo min mogelijke depositie te komen:

De Gelderse Bank is een laatste redmiddel, daar waar andere, bestaande instrumenten niet voldoende zijn. Dit vraagt van initiatiefnemers om bij het indienen van een aanvraag voor ruimte uit de Gelderse Bank aan te tonen dat alle andere instrumenten onvoldoende toereikend zijn om te kunnen komen aan voldoende stikstofruimte. De initiatiefnemer moet onder andere aantonen dat in- en extern salderen onvoldoende opleveren en dat maximale inspanningen zijn gedaan om stikstofeffecten te voorkomen.

  • b.

    hoe duurzaam en innovatief is een initiatief:

Initiatieven dragen aantoonbaar bij aan het verduurzamen van de landbouw, mobiliteit, bouw en industrie. Hierbij kan gedacht worden aan klimaatadaptatie en -mitigatie, gebruik van grondstoffen, gezonde bodem, lucht en water. Initiatieven kunnen nieuwe activiteiten zijn of innovaties van bestaande activiteiten. Dit vergt een extra financiële inspanning van en door de initiatiefnemer en vormt hiermee een financiële drempel ter voorkoming van het gemakkelijk ‘gratis’ verkrijgen van stikstofruimte uit de Gelderse Bank.

  • c.

    de bijdrage van het initiatief aan doelstellingen van algemeen belang, die passen bij de Gelderse omgevingsvisie:

De pijlers onder een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland zijn energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en woon- en leefklimaat; hoe draagt het initiatief hier aan bij?

  • d.

    uitvoeringszekerheid van het initiatief

De stikstofruimte moet binnen een bepaalde termijn ingezet worden en kan niet oneindig worden gereserveerd. In tijden van schaarste past het niet om te wachten op projecten waarvoor nog geen voldoende zekerheid voor uitvoering bestaat. Het kan daarbij gaan om bijvoorbeeld financiële uitvoerbaarheid, maar ook om projecten waarvoor draagvlak ontbreekt of waarvoor nog geen (bijvoorbeeld planologische) toestemming van medeoverheden is. Toetsen op uitvoeringsgereedheid kan op gespannen voet staan met bijdragen aan meer lange termijn ontwikkelingen. Zo kennen bestemmingsplannen vaak een lange realisatietermijn. Daarmee ontstaat het risico van langdurig beslag op stikstofruimte. Deze is daardoor niet inzetbaar voor andere projecten. Bijkomend risico van langjarige reservering van stikstofruimte is dat na verloop van tijd feitelijke depositiestijging ontstaat op hexagonen waar de geregistreerde en gereserveerde ruimte lange tijd niet is benut. De maximale termijn voor een reservering voor bestemmingsplannen is drie jaar.

  • e.

    de toe te kennen ruimte bedraagt nooit meer dan 2 mol/ha/jr

Voorkomen moet worden dat de ruimte in de bank opgaat aan slechts enkele aanvragers - depositieruimte is schaars en daarop dient niet lichtzinnig en al te gemakkelijk een beroep te worden gedaan. Het is de verantwoordelijkheid van initiatiefnemers om in de eerste plaats zo veel mogelijk stikstofruimte zelf te regelen, door middel van het toepassing van slimme en innovatieve technieken, door zelfstandig extern te salderen met andere partijen. Pas dan kan, voor depositieruimte die niet gedekt kan worden, een beroep op de stikstofbank worden gedaan voor een gemaximeerde hoeveelheid.

De beoordeling van deze criteria vindt plaats door middel van de toekenning van punten, voorzien van een onderbouwing. Gedeputeerde Staten besluiten op basis van de rangorde die daaruit volgt voor welke activiteiten de beschikbare stikstofruimte kan worden toegedeeld in vergunningen. Gedeputeerde Staten kunnen gemotiveerd van de rangorde afwijken, indien op basis van een belangenafweging de toedeling van stikstofruimte anders uitvalt.

Lid 7

De ruimte die in de Gelderse stikstofbank is geregistreerd kan ingezet worden voor PAS-melders. Gelet op de situatie waar PAS-melders in verkeren is toepassing van het zesde lid bij de beoordeling van een vergunningaanvraag door een PAS-melder niet aan de orde.

Artikel 16 Hardheidsclausule

Gedeputeerde Staten wijken, in overeenstemming met artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, in individuele gevallen van deze beleidsregels af, wanneer onverkorte toepassing ervan voor een of meer belanghebbenden gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregels te dienen doelen en de afwijking zo min mogelijk afbreuk doet aan het doel om N-depositie of te reduceren.

Artikel III

Besluiten in te trekken de Beleidsregel intern en extern salderen van 10 oktober 2019 (PB2019, 6751).

Ondertekening

Gedeputeerde Staten van Gelderland

John Berends

Commissaris van de Koning

Pieter Hilhorst

Secretaris

Gepubliceerd te Arnhem

Gedeputeerde Staten van Gelderland

J.C.G.M. Berends - Commissaris van de Koning

P.G.G. Hilhorst - secretaris


Noot
1

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2019/09/25/eerste-advies-adviescollege-stikstofproblematiek.

Noot
2

ABRvS 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:71.

Noot
2

ABRS 13 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1891, r.o. 4.

Noot
3

ABRS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1604, r.o. 22.4