Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR6304
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR6304/2
Regeling vervallen per 01-07-2010
Reintegratieverordening Wet werk en bijstand
Geldend van 01-02-2005 t/m 30-06-2010
Intitulé
Reintegratieverordening Wet werk en bijstandDe raad van de gemeente Capelle aan den IJssel; gelet op de EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb EG 2002, L. 337/3) en de EG-verordening de minimis-steun (nr. 69/2001, PB. EG 2001, L 10/30), alsmede de Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke reïntegratieverordeningen in het kader van de Wet werk en bijstand (Verzamelcirculaire SZW, april 2004); gelet op artikel 8 van de Wet werk en bijstand, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders; b e s l u i t: vast te stellen de volgende verordening, vergezeld van de daarbij behorende toelichting.
Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand,HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
-
1. In deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
wet: de Wet werk en bijstand (WWB);
- b.
uitkeringsgerechtigde: persoon die algemene bijstand ontvangt op grond van de wet, evenals de
- c.
persoon die een uitkering ontvangt ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), dan wel de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz);
- d.
anw-er: persoon met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet (Anw), die ingeschreven staat bij de Centrale organisatie werk en inkomen;
- e.
niet-uitkeringsgerechtige: de persoon de behoort tot de personenkring als omschreven in artikel 6, onderdeel a, van de wet;
- f.
jongere: de uitkeringsgerechtigde, anw-er of niet-uitkeringsgerechtigde jonger dan 23 jaar;
- g.
algemeen geaccepteerde arbeid: iedere vorm van arbeid in dienstbetrekking, niet zijnde werk in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (WSW) en werk dat gewetensbezwaren oproept;
- h.
voorziening: voorziening zoals bedoeld in artikel 7 eerste lid, onderdeel a, van de wet, evenals artikel 34, eerste lid, onderdeel a, Ioaw en artikel 34, eerste lid, onderdeel a, Ioaz;
- i.
traject: het geheel van activiteiten dat bijdraagt aan de inschakeling in het arbeidsproces en dat is opgenomen in een door belanghebbende en de gemeente ondertekend trajectplan;
- j.
trajectplan: een individueel plan gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces of deelname aan sociale activiteiten;
- k.
arbeidsinschakeling: arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 6, onderdeel b, van de wet;
- l.
college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel.
- a.
-
2. Voorzover niet anders bepaald, worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de wet.
Artikel 2 Doelgroep
Tot de doelgroep van deze verordening behoren personen woonachtig in de gemeente Capelle aan den IJssel, jonger dan 65 jaar, die:
- a.
algemene bijstand ontvangen;
- b.
een uitkering ontvangen op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw), dan wel de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz);
- c.
een uitkering ontvangen op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw);
- d.
niet-uitkeringsgerechtigd zijn;
- e.
vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de hiervoor genoemde groepen behoren.
Artikel 3 Opdracht aan het college
-
1. Het college biedt personen behorend tot de doelgroep als bedoeld in artikel 2, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en, voorzover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling aan.
-
2. Bij de keuze uit de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij beoordeeld wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een persoon, het meest doelmatig is met het oog op de inschakeling in het arbeidsproces.
-
3. Bij de afweging welke voorziening het meest geschikt is, houdt het college rekening met de zorgtaken van alleenstaande ouders voor hun kinderen tot 12 jaar. De alleenstaande ouder kan pas deelnemen aan een voorziening als het college zich heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, mits deze naar het oordeel van het college voor het deelnemen aan de voorziening noodzakelijk is.
-
4. Het college bevordert dat met betrekking tot het aanbieden van ondersteuning er sprake is van een evenwichtige verdeling tussen de onderscheiden doelgroepen in artikel 7 van de wet, alsmede een gelijke aandacht voor de verschillende personen daarbinnen.
-
5. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.
-
6. Het college kan de voorzieningen afstemmen op maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.
Artikel 4 Beleidsregels
-
1. Het college stelt ter uitvoering van de in artikel 3 genoemde reïntegratietaak beleidsregels vast waarin op basis van het beschikbare budget wordt aangegeven op welke wijze wordt voorzien in de ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en welke voorzieningen in welke mate in het kader van de arbeidsinschakeling zullen worden ingezet voor de doelgroepen van de wet.
-
2. Het college draagt er zorg voor dat alle voorstellen voor nieuwe of gewijzigde beleidsregels, voorafgaande aan zijn beslissing, ter advisering worden voorgelegd aan de Cliëntenraad en de raadscommissie, tenzij naar het oordeel van het college advisering vooraf zal leiden tot een ongewenste vertraging in de dienstverlening.
HOOFDSTUK 2 DOEL EN MIDDELEN
Artikel 5 Doel van de ondersteuning
Het doel van de ondersteuning van de doelgroep is het bieden van de meest effectieve weg in het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid en het behouden ervan voor langere tijd.
Artikel 6 Aanspraak op ondersteuning
-
1. Personen behorend tot de doelgroep als bedoeld in artikel 2 hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening(en) gericht op arbeidsinschakeling.
-
2. Geen recht op ondersteuning dan wel een voorziening bestaat indien sprake is van een voorliggende voorziening welke naar het oordeel van het college in voldoende mate bijdraagt aan de reïntegratie van belanghebbende.
-
3. Niet-uitkeringsgerechtigden en anw-ers kunnen, behoudens bijzondere omstandigheden, slechts eenmaal deelnemen aan een traject.
-
4. Het college biedt geen ondersteuning bij arbeidsinschakeling van niet-uitkeringsgerechtigden en anw-ers indien het netto-inkomen van het gezin of de alleenstaande hoger ligt dan 130% van het wettelijk minimumloon.
Artikel 7 Verplichtingen van de cliënt
-
1. Een persoon aan wie het college een voorziening aanbiedt, is verplicht hiervan gebruik te maken.
-
2. Een persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Ioaw, de Ioaz, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.
-
3. Indien een bijstandsgerechtigde, die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening.
-
4. Indien een niet-uitkeringsgerechtigde, een anw-er of een persoon als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet, die gebruik maakt van een voorziening, verwijtbaar niet voldoet aan de verplichtingen zoals deze zijn neergelegd in het trajectplan, kan het college de gemaakte kosten van het traject of de voorziening(en) bij deze persoon in rekening brengen.
Artikel 8 Subsidie- en budgetplafonds
-
1. Het college kan in beleidsregels een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen.
-
2. Het college kan in beleidsregels een plafond vaststellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.
Artikel 9 Vorm van de ondersteuning
-
1. Ondersteuning kan worden gegeven door het aanbieden van één of meerdere voorzieningen, het bieden van praktische hulp, het geven van advies of het doorverwijzen naar andere instanties.
-
2. Het overeengekomen traject en alle afspraken die in het kader ervan worden gemaakt, worden vastgelegd in een trajectplan en een beschikking.
-
3. Voorzieningen kunnen na elkaar, maar ook gelijktijdig ingezet worden.
-
4. Voorzieningen worden alleen ingezet, als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is.
Artikel 10 Onderzoek
Het college kan om een betere afweging te kunnen maken omtrent de voorziening die het meest geschikt is voor een persoon besluiten onderzoek te (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende op de arbeidsmarkt. Dit onderzoek kan uit een belastbaarheidsonderzoek, een assessment en/of een medisch onderzoek bestaan.
HOOFDSTUK 3 VOORZIENINGEN
Artikel 11 Het Capelse Sporenmodel
-
1. Het college kan besluiten aan nader te bepalen personen binnen de doelgroepen voorzieningen aan te bieden volgens het principe van het Capelse Sporenmodel.
-
2. Het Capelse Sporenmodel omvat onder meer het volgende:
- a.
Intake en een eerste diagnose, gericht op het bepalen van het meest geschikte spoor voor het vinden en behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
- b.
Spoor 1, waarin personen uit de doelgroep in de gelegenheid worden gesteld werkervaring op te doen bij een reguliere werkgever die hiervoor een loonkostensubsidie ontvangt;
- c.
Spoor 2, waarin een leerwerkplek wordt aangeboden met begeleiding naar regulier werk;
- d.
Spoor 3, waarin een leerwerkplek wordt aangeboden met aanbodversterking;
- e.
Spoor 4, waarin een traject wordt aangeboden dat gericht is op zorg en sociale activering;
- f.
Spoor 5, waarin sprake is van tijdelijke vrijstelling van de arbeidsverplichting.
- 3.
Aan de sporen 2 en 3 gaat een periode vooraf waarin werkzaamheden worden verricht bij een leerwerkbedrijf, met als doel het stellen van een meer uitgebreide diagnose. Deze periode mag maximaal drie maanden in beslag nemen.
- 4.
Met betrekking tot de uitvoering van het bepaalde in het eerste lid stelt het college uitvoeringsregels vast.
- 3.
- a.
Artikel 12 Spoor 1: loonkostensubsidie
-
1. Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met personen uit de doelgroep zoals genoemd in artikel 2 een arbeidsovereenkomst sluiten om hen in de gelegenheid te stellen werkervaring op te doen.
-
2. Het college stelt nadere regels vast ten aanzien van de duur en de hoogte van de subsidie en ten aanzien van de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.
-
3. De bemiddeling voor en de realisering van deze werkervaringsplaatsen wordt in opdracht van het college verricht door een natuurlijke of rechtspersoon die in het kader van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in het arbeidsproces bevordert. Hiertoe wordt tussen de gemeente en de natuurlijke of rechtspersoon een overeenkomst gesloten.
-
4. Het college zorgt er bij de opdrachtverlening tot het realiseren van werkervaringsplaatsen voor dat verdringing van reguliere arbeid en concurrentieverstoring worden tegengegaan.
Artikel 13 Spoor 2: leerwerkplek met bemiddeling naar regulier werk
-
1. Het college kan aan een belanghebbende een leerwerkplek met bemiddeling naar regulier werk aanbieden als onderdeel van een traject gericht op arbeidsinschakeling.
-
2. Het doel van deze leerwerkplek is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie, voor zover van toepassing met behoud van uitkering.
-
3. Naast de leerwerkplek biedt het college bemiddelingsactiviteiten aan om uitstroom naar reguliere arbeid te realiseren.
-
4. De bemiddeling voor en de realisering van deze leerwerkplekken wordt in opdracht van het college verricht door een natuurlijke of rechtspersoon die in het kader van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in het arbeidsproces bevordert. Hiertoe wordt tussen de gemeente en de natuurlijke of rechtspersoon een overeenkomst gesloten.
-
5. Deze voorziening kan ingezet worden wanneer het college aan de hand van een onderzoek heeft vastgesteld dat belanghebbende binnen afzienbare tijd een reëel perspectief heeft op regulier werk.
-
6. De maximale termijn voor deze voorziening wordt door het college bepaald.
Artikel 14 Spoor 3: leerwerkplek met aanbodversterking
-
1. Het college kan aan een belanghebbende een leerwerkplek met aanbodversterking aanbieden als onderdeel van een traject gericht op arbeidsinschakeling.
-
2. Het doel van deze leerwerkplek is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie, voorzover van toepassing met behoud van uitkering.
-
3. Naast deze leerwerkplek biedt het college aanvullende training(en) en ondersteuning aan met als doel hiermee de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen.
-
4. De bemiddeling voor en de realisering van deze leerwerkplekken wordt in opdracht van het college verricht door een natuurlijke of rechtspersoon die in het kader van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in het arbeidsproces bevordert. Hiertoe wordt tussen de gemeente en de natuurlijke of rechtspersoon een overeenkomst gesloten.
-
5. Deze voorziening kan ingezet worden wanneer het college aan de hand van een onderzoek heeft vastgesteld dat belanghebbende binnen afzienbare tijd een reëel perspectief heeft op regulier werk.
-
6. De maximale termijn voor deze voorziening wordt door het college bepaald.
Artikel 15 Spoor 4: overige reïntegratievoorzieningen
-
1. Het college kan aan een belanghebbende, als onderdeel van een reïntegratietraject, voorzieningen aanbieden in de vorm van zorg of sociale activering gericht op toetreding tot de arbeidsmarkt.
-
2. Het realiseren van zorg- of activeringstrajecten wordt in opdracht van het college verricht door een natuurlijke of rechtspersoon. Hiertoe wordt tussen de gemeente en de natuurlijke of rechtspersoon een overeenkomst gesloten.
Artikel 16 Spoor 5: tijdelijke ontheffing arbeidsplicht
-
1. Het college kan met inachtneming van artikel 9, tweede lid, van de wet of artikel 37a, eerste lid, van de Ioaw en de Ioaz bepalen, dat in individuele gevallen, tijdelijk, op grond van dringende redenen aan belanghebbende, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van een in artikel 9, eerste lid, van de wet genoemde verplichting.
-
2. Het college stelt met betrekking tot het eerste lid nadere regels vast.
Artikel 17 Beëindigen van voorzieningen
Het college kan een voorziening in ieder geval beëindigen:
- a.
indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen, zoals bedoeld in artikel 7, niet nakomt;
- b.
indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep als bedoeld in artikel 2;
- c.
indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt en niet langer gebruikmaakt van de voorziening;
- d.
indien naar het oordeel van het college de voorziening niet, niet langer dan wel in onvoldoende mate bijdraagt aan arbeidsinschakeling.
HOOFDSTUK 4 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN
Artikel 18 Wet inschakeling werkzoekenden en Besluit In- en doorstroombanen
- 1.
Het college draagt zorg voor de uitvoering van de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 4 van Wet inschakeling werkzoekenden (WIW), zoals dit artikel luidde op 31 december 2003, en stimuleert de uitstroom.
- 2.
Het college draagt zorg voor de subsidiering van de dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 6 van het Besluit In- en doorstroombanen (Besluit I/D-banen), zoals dit besluit luidde op 31 december 2003, en voor de subsidiering van de arbeidsovereenkomsten zoals bedoelt in artikel 5, eerste lid, van de WIW, zoals dit artikel luidde op 31 december 2003 en stimuleert de uitstroom. De hoogte van de subsidie wordt door het college vastgesteld.
- 3.
De dienstbetrekkingen en arbeidsovereenkomsten genoemd in het eerste en tweede lid, zijn vanaf het moment van inwerkingtreding van de WWB voorzieningen in de zin van de WWB. Het college nadere voorwaarden stellen aan de subsidieverstrekking.
Artikel 19 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 20 Onvoorziene omstandigheden
In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Artikel 21 Bevoegdheid college
Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vaststellen.
Artikel 22 Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand.
Artikel 23 Inwerkingtreding
- 1.
Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de maand na het verstrijken van een termijn van zes weken na de datum van haar bekendmaking.
- 2.
Indien het tijdstip van inwerkingtreding op grond van het eerste lid vroeger zou liggen dan 1 januari 2005, dan treedt deze verordening in werking op 1 januari 2005.
Vastgesteld in de openbare vergadering van 1 november 2004,
de griffier, de voorzitter,
TOELICHTING REÏNTEGRATIEVERORDENING CAPELLE AAN DEN IJSSEL
Algemeen
Per 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden. Deze wet vervangt onder meer de Algemene bijstandswet (Abw), de Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) en het Besluit In- en doorstroombanen. In de WWB is de opdracht opgenomen om bij verordening regels te stellen met betrekking tot de ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.
Deze verordening regelt de ondersteuning die de gemeente biedt bij de arbeidsinschakeling van werklozen die behoren tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de wet. Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven volgt uit artikel 8 van de wet.
Met de inwerkintreding van de WWB zijn de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz) niet ingetrokken. De artikelen uit de WWB die te maken hebben met reïntegratie zijn ook in deze regelingen opgenomen. Ook voor deze regelingen geldt dat een verordening opgesteld dient te worden. Met de onderhavige verordening is aan deze verplichting voldaan.
Voor wat betreft de vormgeving van de verordening kan worden gekozen tussen twee extremen:
een procedurele en een uitgebreide verordening. Gekozen is voor een procedurele verordening, waarin is vastgelegd op welke wijze het beleid bepaald wordt, hoe de verhouding tussen raad en college is, alsmede enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de cliënt.
Artikelgewijze toelichting
Aanhef
In de aanhef is expliciet gewezen op de EG-verordening Werkgelegenheidssteun, die voorschrijft dat, wanneer in een gemeentelijke regeling sprake is van werkgelegenheidssteun aan bedrijven, een verwijzing naar deze verordening, inclusief de vindplaats in het Publicatieblad, noodzakelijk is. Aan deze verplichting is hiermee voldaan.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In dit artikel worden definities gegeven van begrippen die meer dan eens in de verordening voorkomen en waarvan het van belang is, dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen dat er zoveel mogelijk aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is.
Ten aanzien van de onder punt f. opgenomen definitie van "algemeen geaccepteerde arbeid" wordt opgemerkt, dat er sprake is van werk dat gewetensbezwaren oproept, wanneer er bezwaren geuit worden die voortvloeien uit "individueel normbesef over goed en kwaad". Hieronder vallen bezwaren die voortkomen uit een zedelijke, godsdienstige of politieke overtuiging.
In strikte zin kan een WSW-dienstbetrekking niet beschouwd worden als algemeen geaccepteerde arbeid, omdat een werkzoekende niet verplicht kan worden een WSW-dienstbetrekking te aanvaarden.
De indicatiestelling kan wel verplicht worden gesteld, maar vervolgens hoeft de betreffende persoon het indicatie-advies niet op te volgen.
Artikel 2 Doelgroep
Gemeenten hebben sinds 1 januari 2002 de taak om ook niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) - indien nodig - een traject aan te bieden. Deze taak vloeit voort uit het algemeen belang om te komen tot verhoging van de arbeidsparticipatie als voorwaarde voor een economisch gunstige ontwikkeling. In de WWB is daarom uitdrukkelijk de taak voor de gemeente opgenomen om ook te voorzien in voorzieningen voor deze beide doelgroepen. Net zoals in de WWB hebben deze doelgroepen aanspraak op reïntegratie, maar kunnen ze geen recht doen gelden op een bepaalde voorziening. Ook hierbij geldt dat het gaat om een voorziening die via de kortste weg leidt naar duurzame arbeidsparticipatie. Personen die in een gesubsidieerde baan werkzaam zijn (voormalige WIW-dienstbetrekking of I/D-baan) hebben eveneens aanspraak op ondersteuning. Een dergelijke baan geldt onder de WWB niet als eindstation maar als voorziening, die de uiteindelijke uitstroom naar regulier arbeid tot doel heeft.
In ieder geval niet tot de doelgroep behoort:
- a.
de persoon die geen uitkeringsgerechtigde is en die onderwijs of een beroepsopleiding volgt als bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000 of in hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, en
- b.
de persoon die een kind is als bedoeld in artikel 7, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Algemene Kinderbijslagwet.
Artikel 3 Opdracht aan het college
De WWB geeft aan het college van burgemeester en wethouders de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals belanghebbenden dat mogelijk graag zouden zien. Het is aan het college om zorg te dragen voor een voldoende en gevarieerd aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken hebben met beperkte financiële middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren.
In het derde lid is de opdracht aan het college neergelegd om bij alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar de afweging te maken tussen het belang van arbeidsinschakeling en de invulling die de ouder wenst te geven aan de zorgtaken. Er dient rekening gehouden te worden met een verantwoorde invulling van de combinatie arbeid en zorg en indien nodig moeten (flankerende) voorzieningen geboden worden om deze combinatie mogelijk te maken. Een voorbeeld van een flankerende voorziening is kinderopvang.
Passende kinderopvang wil zeggen dat de kinderopvang wordt afgestemd op de situatie van kind en ouder.
Het vierde lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden. In de beleidsregels, zoals bedoeld in artikel 4, maar vooral in de uitvoering daarvan komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.
Het vijfde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is vooral van belang, omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.
Artikel 4 Beleidsregels
Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt de WWB aan de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen en ervoor te zorgen dat de geboden voorzieningen evenwichtig over de in de WWB genoemde categorieën en de daarbinnen te onderscheiden subgroepen worden verdeeld. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsregels en uitvoeringsbesluiten.
Met name bij de praktische uitwerking van alle rechten en plichten ten aanzien van de voorzieningen voor de inschakeling in het arbeidsproces dient aansluiting gezocht te worden bij hetgeen vermeld staat in de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand. De bevoegdheid van het college tot het opstellen van beleidsregels biedt de mogelijkheid om onderwerpen uit de verschillende verordeningen te combineren.
Het tweede lid geeft het college de opdracht de Cliëntenraad te betrekken bij de vaststelling van het beleid. Hier wordt een relatie gelegd met artikel 2, derde lid van de Verordening Cliëntenparticipatie Wet werk en bijstand.
Artikel 5 Doel van de ondersteuning
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 6 Aanspraak op ondersteuning
In dit artikel is het principe neergelegd zoals dat is bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet, namelijk dat eenieder een gelijke aanspraak heeft op voorzieningen en dus geen recht kan doen gelden op een specifieke voorziening.
Het college zal bij zijn overwegingen voor een eventueel aanbod van ondersteuning of een voorziening bezien of er voor betrokkene een voorliggende voorziening bestaat waarop aanspraak kan worden gemaakt. In deze gevallen zal de betrokkene op de mogelijkheid van deze voorzieningen worden gewezen en volgt geen aanbod. Zo wordt studiefinanciering ingevolge de Wet op de studiefinanciering als voorliggende voorziening aangemerkt.
Omdat het financiële belang van de gemeente bij uitstroom van niet-uitkeringsgerechtigden en anw-ers minder groot is dan bij personen die algemene bijstand ontvangen op grond van de wet of een uitkering ingevolgde de Ioaw of de Ioaz, is voor de eerstgenoemden de deelname aan voorzieningen beperkt tot één traject.
Het is moeilijk in te schatten in welke mate niet-uitkeringsgerechtigden en anw-ers zich zullen melden voor ondersteuning of een voorziening en nog minder over welke inkomens wordt beschikt. Veelal zal het gaan om mensen met een minimuminkomen, doch niet moet worden uitgesloten dat zich situaties kunnen voordoen waarin het onredelijk wordt geacht, gezien het inkomen, om een voorziening te verstrekken. Daarom is in het vierde lid neergelegd dat geen recht op een voorziening bestaat wanneer het netto-inkomen van het gezin of de alleenstaande hoger ligt dan 130% van het wettelijk minimumloon.
Artikel 7 Verplichtingen van de cliënt
handhavingsverordening Wet werk en bijstand----
Verordening van 20 september 2004, vastgesteld door de raad van de gemeente Capelle aan den IJssel, genoemd
Handhavingsverordening Wet werk en bijstand,
zoals deze sindsdien ongewijzigd is gebleven.
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALING
Artikel 1 Begripsbepalingen
1.In deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
WWB: de Wet werk en bijstand;
- b.
college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Capelle aan den IJssel;
- c.
algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de WWB;
- d.
bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de WWB;
- e.
bijstand: algemene bijstand en bijzondere bijstand;
- f.
belanghebbende: de persoon die bijstand heeft aangevraagd dan wel ontvangt of heeft ontvangen;
indien het een gehuwde of samenwonende betreft wordt onder belanghebbende elk van de
echtgenoten of partners verstaan.
2.De begripsbepalingen van de WWB zijn op deze verordening van toepassing, tenzij daarvan uitdrukkelijk wordt afgeweken.
HOOFDSTUK 2 HANDHAVINGSBELEIDSPLAN
Artikel 2 Uitbrengen van een handhavingsbeleidsplan
- 1.
Het college draagt telkens voor een periode van drie jaar zorg voor een handhavingsbeleidsplan, waarin wordt aangegeven hoe het college misbruik en oneigenlijk gebruik van bijstandsuitkeringen voorkomt en bestrijdt overeenkomstig de beleidsuitgangspunten van het concept Hoogwaardig Handhaven.
- 2.
Het in het eerste lid bedoelde handhavingsbeleidsplan wordt ter vaststelling aan de raad voorgelegd.
- 3.
Het eerste handhavingsbeleidsplan heeft betrekking op de jaren 2004 tot en met 2006.
HOOFDSTUK 3 VOORLICHTING EN INFORMEREN OP MAAT
Artikel 3 Voorlichting en informeren op maat
In het handhavingsbeleidsplan als bedoeld in artikel 2 wordt aangegeven welke acties worden ondernomen en welke instrumenten worden ingezet om klanten beter en vroegtijdig te informeren over rechten, plichten en de handhaving daarvan.
HOOFDSTUK 4 OPTIMALISEREN VAN DE DIENSTVERLENING
Artikel 4 Optimaliseren van de dienstverlening
In het handhavingsbeleidsplan als bedoeld in artikel 2 wordt aangegeven welke acties worden ondernomen en welke maatregelen worden getroffen om de dienstverlening aan klanten te optimaliseren, zodat de kans op spontane naleving van de wet- en regelgeving wordt vergroot.
HOOFDSTUK 5 TOEPASSEN VAN CONTROLE
Artikel 5 Toepassen van controle (op maat)
- 1.
In het handhavingsbeleidsplan als bedoeld in artikel 2 wordt aangegeven welke acties worden ondernomen en welke instrumenten worden ingezet om de rechtmatigheid van de uitkering te onderzoeken en fraudesignalen vroegtijdig te ontdekken en af te handelen.
- 2.
Het college stelt beleidsregels en voorschriften vast met betrekking tot het uitvoeren van rechtmatigheidsonderzoeken bij de afhandeling van aanvragen om uitkering, bij lopende uitkeringen, alsmede bij beëindiging van de uitkering.
- 3.
Het college bepaalt bij welke klantengroepen gedurende een nader vast te stellen periode intensieve onderzoeken naar de rechtmatigheid van de uitkering worden uitgevoerd.
HOOFDSTUK 6 AFHANDELING VAN GECONSTATEERDE FRAUDE/NIET NAKOMEN VAN VERPLICHTINGEN
Artikel 6 Terugvordering van bijstand
- 1.
Ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand als gevolg van het niet dan wel niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB wordt van de belanghebbende teruggevorderd.
- 2.
Het college stelt beleidsregels vast met betrekking tot terugvordering, invordering, alsmede kwijtschelding van verleende bijstand.
- 3.
In het handhavingsbeleidsplan als bedoeld in artikel 2 wordt aangegeven welke maatregelen worden getroffen om ten onrechte verleende bijstand snel terug te vorderen en op voortvarende wijze te incasseren.
Artikel 7 Verlaging van de bijstand
- 1.
Indien de belanghebbende de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de WWB niet (behoorlijk) is nagekomen, één of meer van de aan de bijstandsuitkering verbonden verplichtingen tot inschakeling in het arbeidsproces niet (behoorlijk) is nagekomen, dan wel anderszins onvoldoende besef van verantwoordelijkheid voor de zelfstandige voorziening in het bestaan heeft betoond, verlaagt het college de bijstand overeenkomstig het bepaalde in de Afstemmingsverordening.
- 2.
In het handhavingsbeleidsplan als bedoeld in artikel 2 wordt aangegeven welke maatregelen worden getroffen om in voorkomende gevallen aan het bepaalde in lid 1 op korte termijn na constatering toepassing te geven.
HOOFDSTUK 7 VERANTWOORDING
Artikel 8 Uitbrengen van jaarlijks verslag met gegevens over handhaving
- 1.
Het college draagt jaarlijks vóór 1 april zorg voor een verslag over de met de uitvoering van het in artikel 2 bedoelde handhavingsbeleidsplan behaalde resultaten over het voorafgaande jaar.
- 2.
Het in het eerste lid bedoelde verslag bevat in elk geval de navolgende gegevens:
a.het aantal door de taakgroep Bijzonder Onderzoek ontvangen verzoeken tot het instellen van een
bijzonder onderzoek, het aantal afgehandelde bijzondere onderzoeken, uitgesplitst naar fraudesoort
en resultaat van het onderzoek (onder andere het aantal aangiftes van uitkeringsfraude bij het OM);
b.het aantal daadwerkelijk op de uitkering toegepaste verlagingen, waarbij onderscheid wordt
gemaakt naar de reden van verlaging, te weten schending van de informatieverplichting dan wel het
niet-nakomen van de verplichtingen inzake inschakeling in het arbeidsproces;
c.het aantal en de omvang van opgeboekte terugvorderingen wegens schending van de informatie-
verplichting respectievelijke vanwege andere redenen;
d.het aantal en de omvang van geïncasseerde terugvorderingen wegens schending van de informatie-
verplichting respectievelijke vanwege andere redenen;
e.het aantal en de omvang van kwijtgescholden terugvorderingen wegens schending van de
informatieverplichting respectievelijke vanwege andere redenen.
HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN
Artikel 9 Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als: Handhavingsverordening Wet werk en bijstand.
Artikel 10 Inwerkingtreding
- 1.
Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de maand na het verstrijken van een termijn van zes weken na de datum van haar bekendmaking.
- 2.
Indien het tijdstip van inwerkingtreding op grond van het eerste lid vroeger zou liggen dan 1 januari 2005, dan treedt deze verordening in werking op 1 januari 2005.
TOELICHTING HANDHAVINGSVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND
Algemeen
Op 1 januari 2004 zijn de Wet werk en bijstand (WWB) en de Invoeringswet Wet werk en bijstand
(Invoeringswet WWB) in werking getreden. De WWB vervangt onder meer de Algemene bijstandswet (Abw).
Artikel 8a WWB bepaalt dat de gemeenteraad in het kader van het financiële beheer bij verordening regels dient te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand, alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de WWB. Dit artikel is bij amendement in de WWB opgenomen.
Met de invoering van artikel 8a WWB is beoogd om de handhaving van de WWB en het fraudebeleid op de agenda van de gemeenteraad te krijgen.
De gemeente Capelle aan den IJssel heeft eind augustus 2003 besloten om bij Sociale Zaken uitvoering te geven aan het concept Hoogwaardig Handhaven.
Het concept Hoogwaardig Handhaven omvat een werkwijze die zodanig is opgezet dat misbruik dan wel oneigenlijk gebruik met bijstandsuitkeringen zo doeltreffend mogelijk wordt voorkomen en bestreden.
Het gaat hierbij om een evenwichtig pakket van preventieve en repressieve maatregelen (voorlichting, dienstverlening op maat, het uitvoeren van gerichte controles, toepassen van sancties, alsmede het terug- en invorderen van ten onrechte uitbetaalde uitkering).
Het doel van Hoogwaardig Handhaven is te komen tot een situatie waarin (potentiële) klanten van Sociale Zaken de wet- en regelgeving spontaan naleven. Hiermee worden onterechte uitgaven aan bijstandsuitkeringen voorkomen.
De verordening is inhoudelijk afgestemd op de beleidsuitgangspunten van het concept Hoogwaardig Handhaven, te weten fraudepreventie (door middel van voorlichting en informeren op maat), optimaliseren van de dienstverlening, uitvoeren van controle op maat en daadwerkelijk sanctioneren bij geconstateerde fraude dan wel het niet-nakomen van verplichtingen.
Het concept Hoogwaardig Handhaven heeft niet alleen betrekking op het voorkomen en bestrijden van fraude met uitkeringen maar ook op de naleving van de verplichtingen die zijn gericht op uitstroom naar regulier werk. Met het oog hierop wordt de verordening niet aangeduid als fraudeverordening maar als Handhavingsverordening Wet werk en bijstand.
In de Handhavingsverordening is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders telkens voor een periode van drie jaar een handhavingsbeleidsplan opstelt en dit ter vaststelling aan de gemeenteraad voorlegt.
In dit beleidsplan wordt aangegeven hoe het college denkt zo goed mogelijk vorm te geven aan handhaving van de wet- en regelgeving op basis van de beleidsuitgangspunten van het concept Hoogwaardig Handhaven.
Voorts bevat de Handhavingsverordening een bepaling die voorziet in de opdracht aan het college van burgemeester en wethouders om jaarlijks vóór 1 april aan de gemeenteraad een verslag uit te brengen over de met de uitvoering van het handhavingsbeleidsplan behaalde resultaten over het voorafgaande jaar.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1
In dit artikel wordt onder meer aangegeven dat de begrippen in deze verordening dezelfde betekenis hebben als in de WWB.
Artikel 2
Het eerste lid bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders telkens voor een periode van drie jaar een handhavingsbeleidsplan opstelt. Het tweede lid bepaalt dat dit ter vaststelling aan de gemeenteraad wordt voorlegd. In dit beleidsplan wordt aangegeven hoe het college denkt zo goed mogelijk vorm te geven aan handhaving van de wet- en regelgeving op basis van de beleidsuitgangspunten van het concept Hoogwaardig Handhaven.
Voor de invoering van het concept Hoogwaardig Handhaven is een Activiteitenplan opgesteld.
Dit Activiteitenplan omvat een groot aantal onderwerpen waarop in 2004 beleid dient te worden ontwikkeld.
De daadwerkelijke uitvoering van dit beleid vindt evenwel voor het grootste gedeelte eerst vanaf
1 januari 2005 plaats. Dit betekent ook dat de effecten van dit beleid eerst een jaar later kunnen worden gemeten.
Om deze redenen is gekozen voor het uitbrengen van een handhavingsbeleidsplan dat steeds betrekking heeft op een periode van drie jaar.
Het derde lid houdt verband met het feit dat in augustus 2003 een Activiteitenplan voor de invoering van het concept Hoogwaardig Handhaven is vastgesteld en bij het Ministerie van Sociale Zaken is ingediend in verband met de aanvraag om subsidie. In dit Activiteitenplan was bepaald dat een beleidsplan hoogwaardig handhaven zou worden ontwikkeld dat in elk geval betrekking heeft op het jaar 2004.
Artikel 3
Het goed en vroegtijdig informeren van klanten over rechten, plichten en de handhaving daarvan vormt een wezenlijk beleidsuitgangspunt van het concept Hoogwaardig Handhaven.
Teneinde misbruik en oneigenlijk gebruik van bijstandsuitkeringen te voorkomen is het dan ook noodzakelijk dat in het handhavingsbeleidsplan concrete maatregelen inzake het verstrekken van voorlichting worden beschreven.
Artikel 4
Met het bieden van een kwalitatief goede dienstverlening en door onnodige drempels in de bedrijfsvoering weg te nemen zal kunnen worden bevorderd dat (potentiële) klanten van Sociale Zaken de wet- en regelgeving spontaan naleven. In het handhavingsbeleidsplan zal dan ook aangegeven moeten worden welke maatregelen zullen worden getroffen om de dienstverlening aan klanten te optimaliseren.
Artikel 5
Het bepaalde in het eerste en tweede lid heeft betrekking op de toepassing van reguliere controle op de rechtmatigheid van de uitkering. Dit, bij de aanvraag van de uitkering, tijdens de uitkering, alsmede bij de beëindiging hiervan.
Het derde lid ziet op het toepassen van risicosturing (in het kader van het uitvoeren van controle op maat).
Risicosturing is een systematiek waarbij klanten met een bepaald risicoprofiel intensiever worden gecontroleerd. De achterliggende gedachte is dat frauderisico’s onder klanten met bepaalde kenmerken hoger zijn dan onder andere klantengroepen. Op basis van een gehouden risicoanalyse wordt bepaald bij welke klantengroepen een verhoogd risico op fraude bestaat.
Het derde lid regelt dat het college van burgemeester en wethouders bepaalt bij welke groepen klanten (gedurende een bepaalde periode) intensieve onderzoeken naar de rechtmatigheid van de uitkering worden uitgevoerd.
Artikel 6
Tot de beleidsuitgangspunten van het concept Hoogwaardig Handhaven behoort dat, indien is geconstateerd dat de klant de regels of voorschriften heeft overtreden, hierop “lik-op-stuk” wordt gereageerd met het toepassen van een sanctie, alsmede - indien van toepassing - met een snelle terug- en invordering van de ten onrechte uitbetaalde uitkering.
Terugvordering van te veel of ten onrechte uitbetaalde bijstand is in de WWB een bevoegdheid van het college (artikel 58 WWB). In de Abw was dit een verplichting. De situaties waarin terugvordering aan de orde is (of kan zijn), zijn wel in de WWB opgenomen. Deze zijn niet gewijzigd in vergelijking met de Abw.
In de WWB is niet vastgelegd in welke gevallen het college tot ‘kwijtschelding’ van ten onrechte verstrekte bijstand kan overgaan. In de Abw was dit wel het geval (artikel 78a Abw). In oktober 2000 zijn terzake beleidsregels vastgesteld. Ook onder de werking van de WWB zal het college over terug-, invordering en kwijtschelding beleidsregels vaststellen.
In het eerste lid is het uitgangspunt neergelegd dat bijstand welke via schending van de informatieplicht is verkregen, geheel wordt teruggevorderd. Fraude mag immers niet lonend zijn.
In het tweede lid is aangegeven dat het gemeentelijk beleid inzake terugvordering, invordering en kwijtschelding van uitbetaalde bijstand wordt vastgelegd in door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen beleidsregels. In deze beleidsregels wordt, waar dit van belang is, rekening gehouden met het feit of de te veel of ten onrechte uitbetaalde bijstand het gevolg is geweest van het niet (behoorlijk) nakomen van de inlichtingenverplichting.
In het derde lid wordt bepaald dat in het handhavingsbeleidsplan onder meer zal worden aangegeven op welke wijze toepassing zal worden gegeven aan lik-op-stukbeleid bij de terugvordering en incasso van ten onrechte uitbetaalde bijstand wegens onder andere schending van de informatieverplichting.
Artikel 7
In dit artikel wordt de relatie gelegd met de Afstemmingsverordening. Aangegeven wordt dat bij het niet (behoorlijk) nakomen van de informatieverplichting dan wel van de verplichtingen tot inschakeling in het arbeidsproces, tot verlaging van de uitkering zal worden overgegaan. De hoogte, de duur en de ingangsdatum van de toe te passen verlaging zijn vastgelegd in de Afstemmingsverordening.
Analoog aan het derde lid van artikel 6, is in het tweede lid bepaald dat in het handhavingsbeleidsplan ook met betrekking tot de verlaging (overeenkomstig de Afstemmingsverordening) toepassing van
lik-op-stukbeleid zal worden beschreven.
Artikel 8
Dit artikel voorziet in de opdracht aan het college van burgemeester en wethouders om jaarlijks vóór
1 april aan de gemeenteraad een verslag uit te brengen over de met de uitvoering van het handhavingsbeleidsplan behaalde resultaten over het voorafgaande jaar.
In het tweede lid is aangegeven welke gegevens in elk geval in het verslag zullen worden opgenomen.
In verband met de inwerkingtreding van de verordening per 1 januari 2005 zal het eerste verslag dat conform het bepaalde in het eerste lid wordt uitgebracht, betrekking hebben op het jaar 2005 en vóór
1 april 2006 aan de gemeenteraad worden voorgelegd.
Artikel 9
De inhoud van dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 10
In het eerste lid wordt de inwerkingtreding van de verordening geregeld. De verordening kan pas in werking treden nadat ze is bekendgemaakt en de termijn voor het indienen van een verzoek tot het houden van een referendum is verstreken. Op grond van de Tijdelijke Referendumwet bedraagt deze termijn zes weken.
Het tweede lid regelt dat als de verstreken termijn van zes weken, zoals genoemd in het eerste lid,
vóór 1 januari 2005 ligt, de verordening op 1 januari 2005 in werking zal treden.
In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering.
Uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.
Het derde lid biedt de verbinding met de Afstemmingsverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor personen met een uitkering op grond van de Ioaw of de Ioaz, voor personen zonder uitkering, Anw-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente de kosten die gemaakt zijn in rekening brengt bij de betreffende persoon.
Artikel 8 Subsidie- en budgetplafonds
Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor dit geldt (artikel 4:27, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht).
De gemeente kan, om financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Wanneer het budget van de betreffende voorziening uitgeput is vormt dit een weigeringsgrond bij de aanspraak op die specifieke voorziening. Om dit mogelijk te maken dient de gemeente in beleidsregels per voorziening een subsidie- of budgetplafond in te stellen, dan wel een maximaal aantal personen vast te stellen dat gebruik kan maken van de voorziening. Wanneer het budget van een voorziening is uitgeput is er de mogelijkheid om uit te wijken naar een andere voorziening.
Artikel 9 Vorm van de ondersteuning
De ondersteuning die de gemeente biedt kan in principe iedere vorm hebben. De ene cliënt is gebaat bij een doorverwijzing naar maatschappelijk werk. Een andere cliënt zal eerst een intensief (duaal) traject moeten volgen om daarmee de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen voordat er aan reguliere arbeid gedacht kan worden. Ook een combinatie van voorzieningen is mogelijk.
Het inzetten van voorzieningen is geen doel op zich. Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden en het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Vervolgens moet door de inzet van een of meerdere voorzieningen het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid mogelijk zijn binnen afzienbare tijd. Bovendien moet deelname aan een voorziening de kortste weg naar arbeid zijn. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van een traject ligt bij het college. Het te doorlopen traject wordt vastgelegd in een trajectplan, dat zowel door de gemeente als door belanghebbende wordt ondertekend. Door middel van een beschikking wordt belanghebbende in kennis gesteld van het trajectplan en de daarbijbehorende verplichtingen.
Artikel 10 Onderzoek
Uit het belastbaarheidsonderzoek en/of medisch onderzoek kan tevens een gedeeltelijke of gehele ontheffing van de arbeidsplicht volgen.
Artikel 11 Het Capelse Sporenmodel
In dit artikel wordt globaal het Capelse sporenmodel weergegeven. In de artikelen 12 tot en met 16 worden de voorzieningen, die binnen de sporen worden aangeboden, nader toegelicht.
Vanaf 1 januari 2005 zullen alle personen die een eerste aanvraag voor een bijstandsuitkering indienen instromen in een van de sporen afhankelijk van de uitkomst van de diagnose. Na de herbeoordeling en het in overeenstemming brengen van de rechten en plichten met die welke zijn opgenomen in deze verordening en de Afstemmingsverordening, zullen in de loop van het jaar 2005 ook cliënten instromen die reeds een uitkering ontvangen en die nog niet deelnemen aan reïntegratieactiviteiten.
Artikel 12 Spoor 1: loonkostensubsidie
Dit artikel geeft de mogelijkheid leden van de doelgroep te plaatsen bij een reguliere werkgever met als doel het opdoen van werkervaring. De werkgever ontvangt hiervoor een bijdrage in de loonkosten.
Meestal betreft het hier een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, maar heeft de werkgever de intentie om na afloop van het tijdelijke contract de belanghebbende een vaste aanstelling te bieden.
De loonkostensubsidie wordt altijd voor een beperkte periode verstrekt.
Het benaderen van werkgevers om hen te vragen een werkervaringsplaats ter beschikking te stellen mag niet door de gemeente gedaan worden. Zowel in de WWB, Ioaw, Ioaz en het Besluit SUWI is bepaald dat werkzaamheden in het kader van reïntegratievoorzieningen door derden moeten worden uitgevoerd, die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in de arbeid bevorderen.
Artikelen 13 en 14 Sporen 2/ 3: leerwerkplek met bemiddeling naar regulier werk,
dan wel aanbodversterking
Leerwerkplekken zijn een betrekkelijk nieuw instrument voor gemeenten om (langdurig) werklozen te reïntegreren. Voor de term leerwerkplek is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal.
Bij een leerwerkplek met bemiddeling naar regulier werk gaat het om het opdoen van specifieke werkervaring, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Dit is vergelijkbaar met een zogenaamde "snuffelstage". Naast het verrichten van arbeid vinden er ook bemiddelingsactiviteiten plaats. Hieronder wordt verstaan alle activiteiten die leiden tot uitstroom uit de leerwerkplek. Dit kan bestaan uit een sollicitatiecursus, het onder begeleiding opstellen van sollicitatiebrieven, jobhunting, et cetera.
Bij een leerwerkplek met aanbodversterking gaat het om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s. Daarnaast worden overige reïntegratieactiviteiten ingezet die als doel hebben de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen. Voorbeelden van reïntegratieactiviteiten zijn: (beroeps)scholing, training, onderwijs in de Nederlandse taal.
Zowel in de WWB, Ioaw, Ioaz en het Besluit SUWI is bepaald dat werkzaamheden in het kader van reïntegratievoorzieningen door derden moeten worden uitgevoerd, die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in de arbeid bevorderen. Het realiseren van leerwerkplekken zal dan ook, na een procedure van openbare aanbesteding, gebeuren door een reïntegratiebedrijf.
Een leerwerkplek onderscheidt zich van een arbeidsovereenkomst. Volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- ·
er dient sprake te zijn van de persoonlijke verplichting om arbeid te verrichten;
- ·
die arbeid wordt verricht onder gezag van een ander;
- ·
die ander betaalt voor de arbeid een bepaald bedrag aan loon;
- ·
de arbeid wordt verricht gedurende enige tijd.
De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij leerwerkplekken weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is er in de regel geen sprake van beloning. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten.
Aan het verblijf op een leerwerkplek is een maximale termijn verbonden.
Artikel 15 Spoor 4: overige reïntegratievoorzieningen
Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling (nog) een te hoog gegrepen doel. Daarom wordt sociale activering eerst als tussendoel gesteld. Hoewel de WWB stelt dat ook sociale activering uiteindelijk gericht moet zijn op arbeidsinschakeling kan er een onderscheid gemaakt worden tussen twee vormen van sociale activering. Enerzijds kan sociale activering bestaan uit het verrichten van of het deelnemen aan maatschappelijk nuttige activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling. Anderzijds kan sociale activering gericht zijn op het laten participeren van de persoon in de maatschappij ter opheffing of voorkoming van sociaal isolement. Sociale activering wordt ingezet met behoud van uitkering.
Voor sommigen is de afstand tot de arbeidsmarkt dermate groot en is er sprake van dusdanige beperkingen van sociaal-medische aard dat de betrokkenen en de samenleving het meest gebaat zijn bij een zorgtraject, zoals bijvoorbeeld inschakeling van maatschappelijk werk, verslavingszorg of schuldhulpverlening.
Deze trajecten hebben een tijdelijk karakter en de duur en intensiteit van de trajecten zullen op basis van individuele omstandigheden worden afgestemd.
Zoals hierboven al werd vermeld dient altijd de kortste weg naar de reguliere arbeidsmarkt gevolgd te worden. In de meeste gevallen betekent dit het aanvaarden van een dienstbetrekking. Toch biedt ook uitstroom naar zelfstandig ondernemerschap een mogelijkheid om te kunnen voorzien in eigen levensonderhoud.
Derhalve wordt een traject richting uitstroom naar zelfstandig ondernemerschap (pré-startfase) gezien als mogelijke voorziening om uit te stromen uit de uitkering.
Zowel in de WWB, Ioaw, Ioaz en het Besluit SUWI is bepaald dat werkzaamheden in het kader van reïntegratievoorzieningen door derden moeten worden uitgevoerd, die in het kader van de uitoefening van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in de arbeid bevorderen. Wanneer personen voor een zorg- of activeringstraject niet ondergebracht kunnen worden bij reguliere instellingen zoals maatschappelijk werk of verslavingszorg, dient ook hiervoor dienstverlening bij derden te worden ingekocht.
Artikel 16 Spoor 5: tijdelijke ontheffing arbeidsplicht
De criteria voor de ontheffing van de arbeidsverplichting zullen nader worden uitgewerkt in beleidsregels. Uitgangspunt is echter dat voor de voormalige categoriaal ontheven groepen (alleenstaande ouders met een kind jonger dan vijf jaar, personen van 57,5 jaar en ouder en personen met medische en/of sociale beperkingen) dezelfde normen worden gehanteerd als bij de andere doelgroepen onder de WWB.
Dit betekent dat ook zij verplicht zijn:
- ·
naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden;
- ·
zich als werkzoekende te laten registreren bij de Centrale organisatie werk en inkomen;
- ·
gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Voor alleenstaande ouders wordt daaraan toegevoegd de toetsing van de zorgplicht versus de noodzaak van arbeidsinschakeling (zie ook artikel 3, derde lid, van deze verordening) en voor de groep van 57,5 jaar en ouder zal het arbeidsperspectief worden meegewogen.
Artikel 17 Beëindigen van voorzieningen
Dit artikel geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat in ieder geval kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van een loonkostensubsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij personen in een voormalige
WIW-dienstbetrekking. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.
Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan reïntegratiebedrijven.
Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het reïntegratiebedrijf wordt verklaard dat deze reïntegratieverordening van toepassing is.
Artikel 18 Wet inschakeling werkzoekenden en Besluit In- en doorstroombanen
Omdat de WIW en de I/D-regelgeving per 1 januari 2004 zijn vervallen is het noodzakelijk de huidige afspraken met WIW-ers, inleners en I/D-werkgevers te herzien. In dit artikel wordt de overgang van beide regelingen naar de WWB geregeld.
De huidige WIW-ers hebben een arbeidsovereenkomst die gewoon in stand blijft onder de WWB.
Bij Nota van wijziging op de Invoeringswet WWB is geregeld dat de aanstelling naar burgerlijk recht gehandhaafd blijft voor deze groep. Voor werknemers in vaste dienst kan de arbeidsovereenkomst in theorie doorlopen tot het 65ste levensjaar van de werknemer. Voor WIW-ers met een tijdelijke arbeidsovereenkomst geldt dat na afloop ervan wordt bepaald of een voorziening in het kader van de WWB wordt ingezet.
Dit hoeft geen nieuwe arbeidsovereenkomst te zijn.
Artikel 19 Hardheidsclausule
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 20 Onvoorziene omstandigheden
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 21 Bevoegdheid college
Voor de uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere beleid- of uitvoeringsregels worden vastgesteld. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.
Artikel 22 Citeertitel
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 23 Inwerkingtreding
In het eerste lid wordt de inwerkingtreding van de verordening geregeld. De verordening kan pas in werking treden nadat ze is bekendgemaakt en de termijn voor het indienen van een verzoek tot het houden van een referendum is verstreken. Op grond van de Tijdelijke Referendumwet bedraagt deze termijn zes weken.
Het tweede lid regelt dat als de verstreken termijn van zes weken, zoals genoemd in het eerste lid, vóór 1 januari 2005 ligt, de verordening op 1 januari 2005 in werking zal treden.
- a.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl