Beleidsregel Wet Bibob gemeente Enschede 2019

Dit is een toekomstige tekst! Geldend vanaf 01-01-2025

Intitulé

Beleidsregel Wet Bibob gemeente Enschede 2019

het college van Burgemeester en Wethouders en de Burgemeester van de gemeente Enschede, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;

Overwegende dat de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) hen beleidsruimte verschaft bij de besluitvorming omtrent het toepassen van hun uit deze wet voortvloeiende bevoegdheden;

Gelet op het bepaalde in:

  • de Wet Bibob;

  • artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

Besluiten vast te stellen de volgende beleidsregel:

Beleidsregel Wet Bibob gemeente Enschede 2019

INLEIDING

1. Aanleiding: de Wet Bibob en bibobbeleid

1.1 De Wet Bibob en doel van de wet

Ter bescherming van haar integriteitspositie beschikken bestuursorganen sinds 1 juni 2003 over een extra instrument: de Wet Bevordering Integriteitbeoordelingen door het Openbaar Bestuur (Wet Bibob). Deze wet dient primair ter bescherming van de integriteitspositie van overheidsorganen. De wet is tot stand gekomen nadat de Parlementaire Enquête Commissie Van Traa in 1996 concludeerde dat de ernst van georganiseerde criminaliteit vooral was gelegen in het grote financiële gewin en de economische macht die daaruit voortvloeit. Die economische macht beperkt zich niet tot de onderwereld, maar dringt in allerlei gedaanten in de bovenwereld door, aldus de commissie. Criminele personen kunnen met geld infiltreren in het economische leven door onder meer gebruik te maken van bestuurlijke faciliteiten, zoals vergunningen, subsidies en overheidsopdrachten. Dit heeft een aantasting van de integriteit van de overheid tot gevolg.

Met de Wet Bibob wordt het openbaar bestuur in staat gesteld om zich te beschermen tegen het ongewild faciliteren van criminele activiteiten bij vergunningen, subsidies en bepaalde overheidsopdrachten. Toepassing van de wet bevordert integer handelen door de overheid en geeft invulling aan de bestuurlijke aanpak van (georganiseerde) criminaliteit. In 2013 is de Wet Bibob uitgebreid door de Evaluatie- en Uitbreidingswet Bibob. Sindsdien kan de wet ook worden toegepast bij vastgoedtransacties en is toepassing bij gemeentelijke vergunningen voor inrichtingen of bedrijven niet meer beperkt tot limitatief aangewezen sectoren. Vanaf 2004 kent de gemeente Enschede Bibobbeleid voor de wijze van uitoefening van de bevoegdheden uit de Wet Bibob.

De Wet Bibob maakt het mogelijk om te onderzoeken of er bij de eerdergenoemde overheidshandelingen een (ernstig) gevaar bestaat dat uit criminele activiteiten verkregen of te verkrijgen voordelen worden benut (witwassen) of strafbare feiten worden gepleegd. In het kader van een Bibob-onderzoek wordt van betrokkenen verlangd dat zij bepaalde gegevens overleggen betreffende de achtergrond van personen of ondernemingen en inzake financiering. Aan de hand daarvan wordt getoetst of dit gevaar aanwezig is en zodoende criminele activiteiten middels overheidsgedragingen ongewild worden gefaciliteerd. Aanwezigheid van ernstig gevaar is een weigeringsgrond. In beginsel wordt dan afgezien van het aangaan van een rechtsbetrekking met betrokkene. Een vergunning of subsidie wordt dan niet verleend of wordt ingetrokken, een overheidsopdracht wordt niet gegund of een vastgoedtransactie wordt niet aangegaan.

De wetgever heeft aangegeven dat de Wet Bibob bedoeld is als ultimum remedium. Een beroep op Bibob-weigeringsgronden is dan ook niet aan de orde als reguliere weigeringsgronden aanwezig zijn.

1.2 Aanleiding voor een (nieuwe) Bibob-beleidsregel

De Wet Bibob geeft aan in welke gevallen de gemeente bevoegd is om deze wet toe te passen. Toepassing is mogelijk bij vergunningen (zowel gemeentelijke vergunningen op grond van een verordening als bepaalde wettelijke vergunningen, bijvoorbeeld de Drank- en horecavergunning), bij gemeentelijke subsidies, bij overheidsopdrachten en bij vastgoedtransacties. Er is een wetswijziging in voorbereiding waarbij alle overheidsopdrachten onder de wet komen te vallen. De gemeente heeft binnen het kader van deze overheidsgedragingen een grote mate van beleidsvrijheid bij toepassing van de Wet Bibob. Met name gaat het dan om de vraag in welke gevallen een Bibob-onderzoek wordt uitgevoerd en om de consequenties die aan de uitkomst van het onderzoek worden verbonden. Hieraan wordt invulling gegeven door de vaststelling van een beleidsregel. Een beleidsregel geeft duidelijkheid aan burgers en ondernemingen die potentieel aan een Bibob-onderzoek kunnen worden onderworpen en voorkomt dat er sprake is van willekeur bij toepassing van de bevoegdheden uit de Wet Bibob.

De gemeente vindt het uitermate van belang dat betrokkenen, waaronder ook haar eventuele contractspartijen en zakenrelaties, integer handelen en dat daarover geen twijfels mogen bestaan of ontstaan. Dit wordt met het vaststellen van de beleidsregel reeds van tevoren kenbaar gemaakt.

Bovendien schept een beleidsregel duidelijkheid over de afweging in welke gevallen tot een Bibob-onderzoek wordt overgegaan en over een door het bestuur in een concreet geval te nemen beslissing naar aanleiding van dit onderzoek. De afweging om al dan niet tot een Bibob-onderzoek over te gaan dient, met het oog op het ingrijpende karakter van het instrument, weloverwogen en met inachtneming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur te worden genomen. Daarbij spelen proportionaliteit, subsidiariteit, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid een belangrijke rol.

Er is aanleiding om een nieuwe beleidsregel voor toepassing van de Wet Bibob vast te stellen. De tot nu toe in Enschede geldende beleidsregel (de “Beleidslijn Bestuurlijke aanpak (georganiseerde) criminaliteit”) is vastgesteld in 2004, terwijl in 2018 de “Aanvullende beleidsregel Wet Bibob gemeente Enschede” (inzake crowdfunding) is vastgesteld. Op grond van eerstgenoemde beleidsregel wordt de Wet Bibob toegepast op de branches horeca, coffeeshops en prostitutie. Het toepassingsbereik van de Wet Bibob is sindsdien verruimd, waarbij vanaf 2013 ook vastgoedtransacties onder het bereik van de wet vallen, alsmede alle gemeentelijke vergunningen voor inrichtingen of bedrijven op grond van een verordening. Deze verruiming en de leeftijd van het tot nu toe geldende beleid maken het wenselijk om het beleid te actualiseren. Daarbij zijn ook de risicocategorieën waarbij een Bibob-onderzoek zal plaatsvinden geactualiseerd en aangepast aan de huidige situatie.

2. Hoofdlijnen van de Beleidsregel Wet Bibob gemeente Enschede 2019

2.1 Algemeen

Deze beleidsregel heeft een gemeentebreed karakter. Zij omvat alle overheidsgedragingen waarop de Wet Bibob kan worden toegepast. Het gaat daarbij zowel om publiekrechtelijke als privaatrechtelijke rechtshandelingen. Bij de eerstgenoemde categorie betreft het de verlening of intrekking van beschikkingen en subsidies. De privaatrechtelijke rechtshandelingen betreffen de overheidsopdrachten en vastgoedtransacties. Deze handelingen kunnen worden verricht door het college van burgemeester en wethouders en door de burgemeester. Vanwege dit karakter van de beleidsregel is zij zowel vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders als door de burgemeester, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft.

2.2 Hoofdlijnen van de beleidsregel

In de beleidsregel is ten eerste vastgelegd in welke gevallen een Bibob-onderzoek plaatsvindt. Er zijn twee hoofdlijnen te onderscheiden:

  • 1.

    Een Bibob-onderzoek vindt altijd plaats als het gaat om vergunningen en vastgoedtransacties in bepaalde risicocategorieën, bij bepaalde vergunningen vanaf een bepaald financieel belang, bij specifiek benoemde subsidies en bij financiering middels crowdfunding.

  • 2.

    Een Bibob-onderzoek vindt, buiten de gevallen genoemd onder 1, plaats als er signalen van gevaar zijn (signaal gestuurde toepassing).

Ad 1. Altijd Bibob-onderzoek in geval van risicocategorieën, financieel belang, specifieke subsidies, crowdfunding:

Aanvragen voor bepaalde vergunningen worden altijd onderworpen aan een Bibob-onderzoek. Dit betreft vergunningen die betrekking hebben op bepaalde risicocategorieën. Daarnaast betreft het vergunningen met een bepaald financieel belang. Bij specifieke subsidies is ervoor gekozen altijd een Bibob-onderzoek toe te passen. Verder zal ook een Bibob-onderzoek worden toegepast bij vastgoedtransacties die betrekking hebben op een risicocategorie. Tot slot zal bij financiering middels crowdfunding, giften en sponsoring een Bibob-onderzoek worden toegepast.

Ad 2. Signaal gestuurde toepassing:

Buiten de gevallen genoemd onder 1 wordt een Bibob-onderzoek signaalgestuurd toegepast. Dit betekent dat als er in een concreet geval aanwijzingen zijn voor of een vermoeden is van gevaar, een Bibob-onderzoek wordt ingesteld. Signalen kunnen bestaan uit (eigen) ambtelijke informatie, informatie van het Landelijk Bureau Bibob, informatie van één van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC, informatie van het Openbaar Ministerie of andere relevante signalen.

Vervolgens is in de beleidsregel kort weergegeven hoe het Bibob-onderzoek plaatsvindt en is aangegeven welke besluiten worden genomen naar aanleiding van de resultaten van een Bibob-onderzoek.

Tot slot is een toelichting opgenomen op de verschillende onderdelen van het beleid.

3. Beleidskader

In het Integraal veiligheidsbeleid Gemeente Enschede 2017-2020 is het actualiseren en uitbreiden van het Bibob-beleid benoemd als één van de uit te voeren beleidspunten voor deze periode. Het is een onderdeel van de prioriteit Georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Met deze beleidsregel wordt hieraan invulling gegeven. In de Gemeentebegroting 2019-2022 is opgenomen dat uitvoering zal worden gegeven aan het uitbreiden van het Bibob-beleid, zodat er meer mogelijkheden komen om de integriteit van aanvragers of houders van vergunningen en subsidies te toetsen. Daarmee moet worden voorkomen dat criminelen worden gefaciliteerd in hun werkwijze en wordt Enschede voor hen een minder aantrekkelijke vestigingsplaats.

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1. De definities in artikel 1 van de Wet Bibob zijn van overeenkomstige toepassing op deze beleidsregel, tenzij hiervan in het tweede lid wordt afgeweken.

  • 2. In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      APV: de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Enschede;

    • b.

      aanvraag: de aanvraag om een beschikking respectievelijk het aanbod tot een overheidsopdracht, dan wel de inschrijving en/of het aanbod waarmee wordt deelgenomen aan een aanbestedingsprocedure voor een overheidsopdracht;

    • c.

      advies: het advies zoals bedoeld in artikel 9 van de Wet Bibob;

    • d.

      beschikking: een beschikking ter zake van een subsidie, alsmede een beschikking ter zake van een vergunning, toekenning, goedkeuring, erkenning, registratie, aanwijzing of ontheffing voor zover:

      • 1.

        bij de wet is bepaald dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3, kan worden geweigerd, dan wel ingetrokken, of

      • 2.

        bij de wet is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3, kan worden geweigerd, dan wel ingetrokken;

    • e.

      bestuursorgaan: de burgemeester onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders, dan wel het bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • f.

      betrokkene: de aanvrager van een beschikking, de subsidie-ontvanger, de vergunninghouder, de begunstigde van een andere beschikking, de gegadigde, de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een overheidsopdracht is of zal worden gegund, de onderaannemer, de natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie een vastgoedtransactie is of zal worden aangegaan of met wie wordt onderhandeld over een dergelijke transactie, de beoogd verkrijger van de erfpacht of de opstal waarvoor toestemming is gevraagd als bedoeld in de begripsbepaling ‘vastgoedtransactie’, en de beoogd verkrijger van een recht op eigendom of een zakelijk recht waarvoor toestemming is gevraagd als bedoeld in de begripsbepaling ‘vastgoedtransactie’; per de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt onder betrokkene ook verstaan degene die op grond van feiten en omstandigheden redelijkerwijs met de aanvrager van de omgevingsvergunning kan worden gelijkgesteld (artikel 5.31 lid 2 Omgevingswet).

    • g.

      Bibob-onderzoek: het onderzoek van het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak ingesteld op grond van de Wet Bibob naar de aanwezigheid van gevaar als bedoeld in de wet en naar feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging of behoud van een aangevraagde dan wel gegeven beschikking, van een subsidie, van een overheidsopdracht of van een vastgoedtransactie een strafbaar feit is gepleegd.

    • h.

      Bibob-vragenformulieren en -vragenlijsten: formulieren en lijsten als bedoeld in de Regeling Bibob-formulieren;

    • i.

      Bureau: het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de wet;

    • j.

      gedoogbeschikking: een besluit van de burgemeester op grond waarvan de handel in softdrugs in een coffeeshop door een natuurlijke persoon wordt gedoogd, als bedoeld in de Beleidsregel Damoclesbeleid 2025;

    • k.

      gegadigde: degene die zich heeft gemeld voor een aanbestedingsprocedure teneinde een aanbieding te doen, of heeft ingeschreven op een aanbestedingsprocedure dan wel in onderhandeling is getreden met een rechtspersoon met een overheidstaak;

    • l.

      indicatorenlijst: de door het Bureau ter beschikking gestelde lijst(en) die indicatoren bevat die aanleiding kunnen zijn tot het toepassen van de wet;

    • m.

      onderaannemer: een derde aan wie een deel van de overheidsopdracht in onderaanneming is of zal worden gegeven door degene aan wie de overheidsopdracht is of zal worden gegund;

    • n.

      overheidsopdracht: overheidsopdracht zoals bedoeld in artikel 1 lid 1 Wet Bibob;

    • o.

      paracommerciële rechtspersoon: een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die zich naast activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard richt op de exploitatie in eigen beheer van een horecabedrijf;

    • p.

      publieksgerichte dienstverlening: het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

    • q.

      rechtspersoon met een overheidstaak: de gemeente Enschede;

    • r.

      reguliere toetsing: toetsing van de aanvraag, vergunning, opdracht of overeenkomst aan (wettelijke) gronden die niet op de Wet Bibob berusten;

    • s.

      RIEC: Regionaal Informatie- en Expertisecentrum Oost Nederland;

    • t.

      snippergroen: kleine stroken openbaar groen zonder belangrijke functie, direct grenzend aan een perceel van een andere eigenaar. Dit openbaar groen maakt geen deel uit van een hoofd- of wijkgroenstructuur en vormt evenmin een verkeersgeleiding. Snippergroen kan worden afgestoten zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van de woonomgeving. Bouwgrond valt hier in ieder geval niet onder, strookjes verharde gemeentegrond onder omstandigheden mogelijk wel;

    • u.

      vastgoedtransactie: een overeenkomst of een andere handeling zoals genoemd in artikel 1 lid 1 Wet Bibob;

    • v.

      Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

    • w.

      wet: de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob).

Artikel 1.2 Doel

  • 1. Het bestuursorgaan en de rechtspersoon met een overheidstaak beogen met toepassing van de wet te voorkomen dat zij criminele activiteiten faciliteren.

  • 2. Deze beleidsregel heeft tot doel duidelijkheid te verschaffen over de wijze waarop de bevoegdheden uit de wet worden toegepast.

Artikel 1.3 Risicocategorieën

  • 1. Waar in deze beleidsregel wordt verwezen naar risicocategorieën betreft het de volgende:

    • a.

      horeca-inrichtingen (inclusief para-commerciële horeca-inrichtingen en coffeeshops);

    • b.

      afhaal- en bezorgcentra als bedoeld in artikel 2:27 aanhef en lid 1 sub b APV, zijnde de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waar anders dan om niet uitsluitend voor gebruik elders dan ter plaatse in hoofdzaak ter plekke bereide en voor directe consumptie geschikte eetwaren en (zwak alcoholische) dranken plegen te worden verstrekt;

    • c.

      de niet voor het publiek toegankelijke lokaliteiten als bedoeld in artikel 2:27 aanhef en lid 1 sub c APV, die voor het publiek op de weg bereikbaar zijn, uitgezonderd standplaatsen als bedoeld in Bijlage 1.2 van de Verordening Kwaliteit Leefomgeving, voor zover daar gelegenheid wordt gegeven anders dan om niet voor directe consumptie geschikte eetwaren en/ of alcoholvrije dranken te verkrijgen, af te halen of te verbruiken;

    • d.

      seksinrichtingen en escortbedrijven;

    • e.

      kamerverhuur en logiespanden;

    • f.

      het omzetten van een (gedeelte van een) pand naar meerdere zelfstandige woningen of naar onzelfstandige woningen/woonruimte of het omzetten van een niet-woning naar een woning;

    • g.

      speelautomaten(hallen) of andere speelgelegenheden;

    • h.

      autosloperijen, autospuiterijen of autoherstelinrichtingen;

    • i.

      bedrijven in vuurwerk;

    • j.

      recyclingbedrijven;

    • k.

      bedrijven in afvalstoffenverwerking;

    • l.

      bedrijven in bodemsanering;

    • m.

      bedrijven in autobanden;

    • n.

      zorgbureaus en pgb-bureaus (persoonsgebonden budget), waaronder opvang/verblijf en logies accommodaties voor kwetsbare doelgroepen, zoals zorgboerderijen;

    • o.

      religieuze instellingen;

    • p.

      vechtsportscholen;

    • q.

      publieksgerichte dienstverlening door kapsalons, schoonheids(verzorgings)instituten, manicures, pedicures, belwinkels, afhaalpunten (van goederen), internetcafés, tattooshops, shishalounges, massagesalons, zonnebank-studio’s en welnessinstituten;

    • r.

      kinderopvang;

    • s.

      vakantie- en recreatieparken en campings;

    • t.

      smart-, head- en giftshops als bedoeld in artikel 2:85 APV;

    • u.

      zaken, verenigingen en/of bedrijven die verband houden met motorclubs, met name Outlaw Motorcycle Gangs;

    • v.

      categorieën die een sterke relatie hebben met bovenstaande categorieën.

  • 2. Deze opsomming kan worden aangepast indien ontwikkelingen hiertoe aanleiding geven.

HOOFDSTUK 2 TOEPASSING VAN DE WET BIBOB BIJ BESCHIKKINGEN

Artikel 2.1 Toepassingsbereik bij een aanvraag voor een beschikking

  • 1. Uitvoering van het Bibob-onderzoek door het bestuursorgaan vindt plaats bij elke aanvraag voor een:

    • a.

      Alcoholwetvergunning (artikel 3 Alcoholwet), tenzij het betreft een vergunning voor het uitoefenen van het slijtersbedrijf;

    • b.

      aanwezigheidsvergunning kansspelautomaten (artikel 30b lid 1 Wet op de Kansspelen);

    • c.

      verhuurvergunning opkoopbescherming (artikel 2 lid 1 Huisvestingsverordening Enschede 2022);

    • d.

      vergunning verstrekking alcoholvrije drank (artikel 7 Drank- en Horecaverordening Enschede);

    • e.

      vergunning speelgelegenheid (artikel 2:39.2 APV);

    • f.

      vergunning voor het exploiteren van een smart-, head- of giftshop (artikel 2:86 APV);

    • g.

      evenementenvergunning voor zover het betreft een vechtsportwedstrijd of –gala welke behoort tot door de burgemeester aangewezen categorieën (artikel 2:25 APV en Nadere regels vechtsportevenementen Enschede 2017) of voor zover het een evenement betreft waarbij de activiteiten verband houden met de in artikel 1.3 beschreven risicocategorieën;

    • h.

      vergunning seksinrichting of escortbedrijf (artikel 3:2.1 APV);

    • i.

      omgevingsvergunning voor het geheel of gedeeltelijk bouwen van een bouwwerk (artikel 2.1, eerste lid onder a Wabo; per de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt dit artikel 5.1 lid 2 onder a Omgevingswet – omgevingsvergunning bouwactiviteit en artikel 5.1 lid 1 onder a Omgevingswet – omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit, in samenhang met artikel 5.31 lid 1 onder a en b Omgevingswet):

      • 1.

        betrekking hebbend op een risicocategorie als genoemd in artikel 1.3; of

      • 2.

        met een aanneemsom exclusief BTW (bouw- en/of projectkosten) van € 500.000,- of meer; of

      • 3.

        betrekking hebbend op een door de gemeente Enschede aan particulieren verkocht kavel ten behoeve van woningbouw;

      • 4.

        in andere gevallen als bedoeld onder i.1 tot en met i.3, als dit betreft de vierde aanvraag van een en dezelfde aanvrager binnen het tijdvak van 1 jaar na de eerste aanvraag.

    • j.

      omgevingsvergunning (milieu) voor het oprichten van de inrichting, het veranderen van de inrichting, het veranderen van de werking van een inrichting of het in werking hebben van een inrichting welke behoort tot een risicocategorie als genoemd in artikel 1.3 (artikel 2.1, eerste lid onder e Wabo (voor zover betrekking hebbend op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wabo) of i Wabo (voor zover betrekking hebbend op een activiteit waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2.17 Wabo is bepaald dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 Wet Bibob, kan worden geweigerd)); per de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt dit artikel 5.1 lid 2 onder b Omgevingswet – omgevingsvergunning milieubelastende activiteit, in samenhang met artikel 5.31 lid 1 onder c Omgevingswet.

    • k.

      vergunning voor het aanbieden van deelvoertuigen (artikel 4.9 lid 1 Verordening kwaliteit leefomgeving 2023).

  • 2. In andere gevallen als bedoeld in lid 1 zal het bestuursorgaan een Bibob-onderzoek uitvoeren bij aanwijzingen voor of het vermoeden van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet of bij aanwijzingen voor of het vermoeden van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 3 lid 6 van de wet op grond van:

    • a.

      informatie die bij de gemeente bekend is;

    • b.

      informatie verkregen van het Bureau, zoals een tip als bedoeld in artikel 11 van de wet;

    • c.

      informatie verkregen van één van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC;

    • d.

      informatie verkregen op grond van artikel 26 van de wet;

    • e.

      informatie van andere bestuursorganen;

    • f.

      informatie uit open bronnen, of

    • g.

      andere signalen over de betrokkene of zijn potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de wet.

  • 3. In andere gevallen als bedoeld in lid 1 en lid 2 zal het bestuursorgaan eveneens een Bibob-onderzoek uitvoeren als bij navraag door het bestuursorgaan bij het Bureau blijkt, dat in de afgelopen vijf jaren in een advies van het Bureau of in bevindingen van eigen onderzoek strafbare feiten die zijn gepleegd door dezelfde natuurlijke of rechtspersonen als naar wie het bestuursorgaan eigen onderzoek verricht, ten grondslag zijn gelegd aan de conclusie van ernstig gevaar of mindere mate van gevaar in de zin van de wet, of als andere informatie zoals bedoeld in artikel 11a van de wet naar voren komt.

Artikel 2.1a Toepassingsbereik bij omgevingsvergunningen die gaan gelden voor een ander dan de aanvrager of vergunninghouder

Bij een omgevingsvergunning die na verlening gaat gelden voor een ander dan de aanvrager of vergunninghouder zoals bedoeld in artikel 2.25 lid 2 Wabo en waarvan de aanvraag valt onder het toepassingsbereik van artikel 2.1 van deze beleidsregel, wordt een Bibob-onderzoek uitgevoerd. Per de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt dit artikel 5.37 lid 2 Omgevingswet.

Artikel 2.2 Toepassingsbereik bij een verleende beschikking

  • 1. Bij reeds verleende beschikkingen zal het bestuursorgaan, onverminderd het bepaalde in artikel 2.1a, een Bibob-onderzoek uitvoeren bij aanwijzingen voor of het vermoeden van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet of bij aanwijzingen voor of het vermoeden van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 3 lid 6 van de wet op grond van:

    • a.

      informatie die bij de gemeente bekend is;

    • b.

      informatie verkregen van het Bureau, zoals een tip als bedoeld in artikel 11 van de wet;

    • c.

      informatie verkregen van één van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC;

    • d.

      informatie verkregen op grond van artikel 26 van de wet;

    • e.

      informatie van andere bestuursorganen;

    • f.

      informatie uit open bronnen, of

    • g.

      andere signalen over de betrokkene of zijn potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de wet.

  • 2. Bij reeds verleende beschikkingen zal het bestuursorgaan eveneens een Bibob-onderzoek uitvoeren als bij navraag door het bestuursorgaan bij het Bureau blijkt, dat in de afgelopen vijf jaren in een advies van het Bureau of in bevindingen van eigen onderzoek strafbare feiten die zijn gepleegd door dezelfde natuurlijke of rechtspersonen als naar wie het bestuursorgaan eigen onderzoek verricht, ten grondslag zijn gelegd aan de conclusie van ernstig gevaar of mindere mate van gevaar in de zin van de wet, of als andere informatie zoals bedoeld in artikel 11a van de wet naar voren komt.

  • 3. Bij een reeds verleende vergunning verstrekking alcoholvrije drank (artikel 7 Drank- en Horecaverordening Enschede) zal het bestuursorgaan een Bibob-onderzoek uitvoeren als door de vergunninghouder een aanvraag voor een gedoogbeschikking (coffeeshop) of een aanvraag voor een verlenging van een gedoogbeschikking (coffeeshop) is ingediend als bedoeld in de Beleidsregel Damoclesbeleid 2025.

Artikel 2.3 Uitzonderingen bij beschikkingen

  • 1. Een Bibob-onderzoek wordt in beginsel niet toegepast op aanvragen van:

    • a.

      Overheidsinstanties;

    • b.

      semioverheidsorganisaties, of

    • c.

      wettelijk (middels een daartoe verstrekte vergunning) toegelaten woning(bouw)corporaties,

  • tenzij sprake is van signalen als bedoeld in artikel 2.1 lid 2 of lid 3.

  • 2. Bij een aanvraag van een betrokkene voor een vergunning kan voor wat betreft het Bibob-onderzoek worden volstaan met een beperkt onderzoek naar (ongewijzigde) feiten en omstandigheden en een verdere verwijzing naar een reeds uitgevoerd Bibob-onderzoek ten aanzien van een eerdere vergunning, als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      het betreft dezelfde betrokkene;

    • b.

      de aanvraag betreft eenzelfde soort vergunning;

    • c.

      de aanvraag is ingediend binnen twee jaar na het Bibob-onderzoek naar de eerdere vergunning;

    • d.

      uit het Bibob-onderzoek bij de eerdere vergunning zijn geen gronden voor weigering, buiten behandeling stellen, intrekking of het opleggen van voorschriften naar voren gekomen;

    • e.

      de voor een Bibob-onderzoek relevante feiten en omstandigheden zijn ongewijzigd ten opzichte van het eerdere Bibob-onderzoek; relevante feiten en omstandigheden zijn in ieder geval:

      • -

        de bedrijfsstructuur;

      • -

        de financiering;

      • -

        zakelijke partners/Bibob-relatie(s) als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de wet;

      • -

        een andere locatie of inrichting ten opzichte van de eerdere vergunning in geval van een Alcoholwetvergunning/vergunning op grond van de Drank- en Horecaverordening Enschede;

    • f.

      er zijn geen aanwijzingen voor of vermoedens van gevaar of aanwijzingen voor of vermoedens van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 2.1 lid 2 of lid 3.

HOOFDSTUK 3 TOEPASSING VAN DE WET BIBOB BIJ SUBSIDIES

Artikel 3.1 Toepassingsbereik bij aanvragen om subsidies en verleende subsidies

  • 1. Uitvoering van het Bibob-onderzoek door het bestuursorgaan vindt plaats bij alle aanvragen om een subsidie ten behoeve van de opvang, begeleiding en beschermd wonen voor kwetsbare burgers, van betrokkenen waarmee in dit kader nog niet eerder een subsidierelatie is aangegaan.

  • 2. Uitvoering van het Bibob-onderzoek door het bestuursorgaan vindt verder plaats bij een aanvraag om een subsidie die betrekking heeft op een risicocategorie als genoemd in artikel 1.3.

  • 3. Bij aanvragen om een subsidie anders dan genoemd in de voorgaande leden dan wel in het kader van de beoordeling of er aanleiding is tot intrekking van een reeds verleende subsidie, zal het bestuursorgaan een Bibob-onderzoek uitvoeren bij aanwijzingen voor of het vermoeden van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet of bij aanwijzingen voor of het vermoeden van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 3 lid 6 van de wet op grond van:

    • a.

      informatie die bij de gemeente bekend is;

    • b.

      informatie verkregen van het Bureau, zoals een tip als bedoeld in artikel 11 van de wet;

    • c.

      informatie verkregen van één van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC;

    • d.

      informatie verkregen op grond van artikel 26 van de wet;

    • e.

      informatie van andere bestuursorganen;

    • f.

      informatie uit open bronnen, of

    • g.

      andere signalen over de betrokkene of zijn potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de wet.

  • 4. Bij aanvragen om een subsidie dan wel in het kader van de beoordeling of er aanleiding is tot intrekking van een reeds verleende subsidie, zal het bestuursorgaan eveneens een Bibob-onderzoek uitvoeren als bij navraag door het bestuursorgaan bij het Bureau blijkt, dat in de afgelopen vijf jaren in een advies van het Bureau of in bevindingen van eigen onderzoek strafbare feiten die zijn gepleegd door dezelfde natuurlijke of rechtspersonen als naar wie het bestuursorgaan eigen onderzoek verricht, ten grondslag zijn gelegd aan de conclusie van ernstig gevaar of mindere mate van gevaar in de zin van de wet, of als andere informatie zoals bedoeld in artikel 11a van de wet naar voren komt.

Artikel 3.2 Uitzonderingen bij subsidies

  • 1. Een Bibob-onderzoek wordt in beginsel niet toegepast op aanvragen van:

    • a.

      Overheidsinstanties;

    • b.

      semioverheidsorganisaties, of

    • c.

      wettelijk (middels een daartoe verstrekte vergunning) toegelaten woning(bouw)corporaties,

  • tenzij sprake is van signalen als bedoeld in artikel 3.1 lid 3.

  • 2. Bij een aanvraag van een betrokkene voor een subsidie kan voor wat betreft het Bibob-onderzoek worden volstaan met een beperkt onderzoek naar (ongewijzigde) feiten en omstandigheden en een verdere verwijzing naar een reeds uitgevoerd Bibob-onderzoek ten aanzien van een eerdere subsidie, als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      het betreft dezelfde betrokkene;

    • b.

      de aanvraag betreft eenzelfde soort subsidie;

    • c.

      de aanvraag is ingediend binnen twee jaar na het Bibob-onderzoek naar de eerdere subsidie;

    • d.

      uit het Bibob-onderzoek bij de eerdere subsidie zijn geen gronden voor weigering, buiten behandeling stellen, intrekking of het opleggen van voorschriften naar voren gekomen;

    • e.

      de voor een Bibob-onderzoek relevante feiten en omstandigheden zijn ongewijzigd ten opzichte van het eerdere Bibob-onderzoek; relevante feiten en omstandigheden zijn in ieder geval:

      • -

        de bedrijfsstructuur;

      • -

        de financiering;

      • -

        zakelijke partners/Bibob-relatie(s) als bedoeld in artikel 3 lid 4 van de wet;

    • f.

      er zijn geen signalen als bedoeld in artikel 3.1 lid 3 of lid 4.

HOOFDSTUK 4 TOEPASSING VAN DE WET BIBOB BIJ VASTGOEDTRANSACTIES

Artikel 4.1. Toepassingsbereik bij vastgoedtransacties

  • 1. Alvorens de rechtspersoon met een overheidstaak beslist over het aangaan van een vastgoedtransactie, voert deze een Bibob-onderzoek uit.

  • 2. Indien advies is ingewonnen bij het Bureau neemt de rechtspersoon met een overheidstaak geen beslissing over het aangaan van de vastgoedtransactie totdat het advies van het Bureau is ontvangen.

Artikel 4.2 Uitzonderingen bij vastgoedtransacties

  • 1. De rechtspersoon met een overheidstaak kan toepassing van artikel 4.1, eerste lid, achterwege laten voor zover:

    • a.

      de betrokkene een orgaan is van een rechtspersoon, als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

    • b.

      de betrokkene een woningcorporatie is als bedoeld in artikel 19 van de Woningwet;

    • c.

      de betrokkene een drinkwaterbedrijf is als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet;

    • d.

      de betrokkene een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of openbaar elektronisch communicatienetwerk is, als bedoeld in de Telecommunicatiewet;

    • e.

      de betrokkene een netbeheerder is, als bedoeld in artikel 1 van Elektriciteitswet 1998, artikel 1 van de Gaswet en artikel 1 van de Warmtewet;

    • f.

      de vastgoedtransactie betrekking heeft op snippergroen; of

    • g.

      de vastgoedtransactie verhuur of pacht voor maximaal € 10.000,- euro exclusief btw per jaar betreft.

  • 2. Bij een vastgoedtransactie kan voor wat betreft het Bibob-onderzoek worden volstaan met een beperkt onderzoek naar (ongewijzigde) feiten en omstandigheden en een verdere verwijzing naar een reeds uitgevoerd Bibob-onderzoek ten aanzien van een eerdere vastgoedtransactie, als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

    • a.

      de contacten of onderhandelingen over de vastgoedtransactie zijn gestart binnen twee jaar na het Bibob-onderzoek bij de eerdere vastgoedtransactie;

    • b.

      uit het Bibob-onderzoek bij de eerdere vastgoedtransactie zijn geen integriteitsrisico’s voortgekomen;

    • c.

      de voor een Bibob-onderzoek relevante feiten en omstandigheden zijn ongewijzigd ten opzichte van het eerdere Bibob-onderzoek; relevante feiten en omstandigheden zijn in ieder geval:

      • -

        de (bestuurs)samenstelling;

      • -

        de bedrijfsstructuur;

      • -

        de financiering;

      • -

        de zakelijke partners/Bibob-relatie(s) als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de wet.

  • 3. In afwijking van lid 1 en lid 2 zal de rechtspersoon met een overheidstaak een Bibob-onderzoek uitvoeren bij aanwijzingen voor of het vermoeden van gevaar of van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 9 lid 3 onder a, b en c van de wet op grond van:

    • a.

      informatie die bij de gemeente bekend is;

    • b.

      informatie verkregen van het Bureau, zoals een tip als bedoeld in artikel 11 van de wet;

    • c.

      informatie verkregen van één van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC;

    • d.

      informatie verkregen op grond van artikel 26 van de wet;

    • e.

      informatie van andere bestuursorganen;

    • f.

      informatie uit open bronnen, of

    • g.

      andere signalen over de betrokkene of zijn potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de wet.

  • 4. In afwijking van lid 1 en lid 2 zal de rechtspersoon met een overheidstaak een Bibob-onderzoek uitvoeren als bij navraag door de rechtspersoon met een overheidstaak bij het Bureau blijkt, dat in de afgelopen vijf jaren in een advies van het Bureau of in bevindingen van eigen onderzoek strafbare feiten die zijn gepleegd door dezelfde natuurlijke of rechtspersonen als naar wie het bestuursorgaan eigen onderzoek verricht, ten grondslag zijn gelegd aan de conclusie van ernstig gevaar of mindere mate van gevaar in de zin van de wet, of als andere informatie zoals bedoeld in artikel 11a van de wet naar voren komt.

Artikel 4.3 Mededeling Bibob-onderzoek, integriteitsclausule, ontbindende voorwaarde

  • 1. Bij de start van onderhandelingen inzake vastgoedtransacties zal de rechtspersoon met een overheidstaak de betrokkene ervan in kennis stellen dat een bibob-onderzoek deel kan uitmaken van de procedure.

  • 2. Bij de start van onderhandelingen inzake vastgoedtransacties kan met de betrokkene een intentieovereenkomst worden gesloten, gericht op het vastleggen van de (rand-)voorwaarden en uitgangspunten waaronder de rechtspersoon met een overheidstaak bereid is een vastgoedtransactie aan te gaan met betrokkene, in welk kader een onderzoek plaatsvindt naar de integriteit van betrokkene.

  • 3. Indien het Bibob-onderzoek niet is afgerond voor het sluiten van de overeenkomst, wordt hieromtrent een opschortende of ontbindende voorwaarde opgenomen in de overeenkomst.

  • 4. In de vastgoedovereenkomst wordt een integriteitsclausule opgenomen, waarin wordt bepaald dat op grond van artikel 7a Wet Bibob een eigen onderzoek kan worden ingesteld zoals bedoeld in dat artikel en op grond van artikel 5a Wet Bibob advies kan worden gevraagd aan het Bureau, alsmede dat bij integriteitstwijfels kan worden overgegaan tot ontbinding, opzegging, vernietiging of opschorting van de overeenkomst.

HOOFDSTUK 5 TOEPASSING VAN DE WET BIBOB BIJ AANBESTEDINGEN

Artikel 5.1 Toepassingsbereik bij overheidsopdrachten

  • 1. De rechtspersoon met een overheidstaak voert in beginsel een Bibob-onderzoek uit bij overheidsopdrachten betrekking hebbend op de branches bouw, milieu, ICT, vervoer, beveiliging/veiligheid, openbare orde of op een risicocategorie als genoemd in artikel 1.3.

  • 2. De rechtspersoon met een overheidstaak voert een Bibob-onderzoek uit bij een overheidsopdracht die onder het bereik van de wet valt bij aanwijzingen voor of het vermoeden van gevaar als bedoeld in de artikelen 5 en 9 lid 2 van de wet op grond van:

    • a.

      informatie die bij de gemeente bekend is;

    • b.

      informatie verkregen van het Bureau, zoals een tip als bedoeld in artikel 11 van de wet;

    • c.

      informatie verkregen van één van de partners uit het samenwerkingsverband RIEC;

    • d.

      informatie verkregen op grond van artikel 26 van de wet;

    • e.

      informatie van andere bestuursorganen;

    • f.

      informatie uit open bronnen, of

    • g.

      andere signalen over de betrokkene of zijn potentiële, huidige of voormalige Bibob-relaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid van de wet.

  • 3. De rechtspersoon met een overheidstaak voert een Bibob-onderzoek uit als bij navraag door de rechtspersoon met een overheidstaak bij het Bureau blijkt, dat in de afgelopen vijf jaren in een advies van het Bureau of in bevindingen van eigen onderzoek strafbare feiten die zijn gepleegd door dezelfde natuurlijke of rechtspersonen als naar wie het bestuursorgaan eigen onderzoek verricht, ten grondslag zijn gelegd aan de conclusie van ernstig gevaar of mindere mate van gevaar in de zin van de wet, of als andere informatie zoals bedoeld in artikel 11a van de wet naar voren komt.

Artikel 5.2 Ontbindende voorwaarde, Integriteitsclausule

  • 1. Indien het Bibob-onderzoek niet is afgerond voor het sluiten van de overeenkomst, wordt hieromtrent een ontbindende voorwaarde opgenomen in de overeenkomst.

  • 2. In de overeenkomst wordt een integriteitsclausule opgenomen, op basis waarvan kan worden overgegaan tot ontbinding, opzegging, vernietiging of opschorting van de overeenkomst als sprake is van integriteitstwijfels.

HOOFDSTUK 6 TOEPASSING VAN DE WET BIBOB BIJ CROWDFUNDING, GIFTEN, SPONSORING

Artikel 6.1 Toepassingsbereik bij crowdfunding en soortgelijke vormen van financiering, zoals giften of sponsoring

  • 1. Uitvoering van het Bibob-onderzoek, voor zover niet reeds uitgevoerd op grond van de overige bepalingen, vindt plaats bij een (aanvraag van een) beschikking als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk) en bij (voorgenomen) vastgoedtransacties, waarbij er aanwijzingen zijn of een vermoeden dat financiering geheel of gedeeltelijk plaatsvindt of zal plaatsvinden via crowdfunding, sponsoring of giften.

  • 2. Aanwijzingen voor of een vermoeden van financiering middels crowdfunding, sponsoring of giften kunnen aanwezig zijn op grond van:

    • a.

      (Eigen) ambtelijke informatie;

    • b.

      Informatie verkregen van het Bureau;

    • c.

      Informatie van een of meerdere partners binnen het samenwerkingsverband RIEC;

    • d.

      Informatie verkregen van het Openbaar Ministerie als bedoeld in 26 van de wet; of

    • e.

      Andere relevante signalen.

HOOFDSTUK 7 UITVOERING BIBOB-ONDERZOEK

Artikel 7.1 Bibob-vragenformulier en -vragenlijst

  • 1. Voor het Bibob-onderzoek maakt het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak gebruik van de vragenformulieren of vragenlijsten als bedoeld in de Regeling Bibob-formulieren.

  • 2. In de in deze beleidslijn bepaalde gevallen zal de betrokkene, naast de gebruikelijke aanvraagformulieren, de Bibob-vragenformulieren of -vragenlijsten dienen in te vullen en in te leveren bij het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak. Daarbij dienen ook de documenten te worden gevoegd, die in deze vragenformulieren of vragenlijsten zijn vermeld en/of bij de uitreiking van de formulieren of lijsten in correspondentie of in nadere correspondentie zijn genoemd.

Artikel 7.2 Onderzoek

  • 1. Het Bibob-onderzoek bestaat in eerste instantie uit een eigen onderzoek van het bestuursorgaan of van de rechtspersoon met een overheidstaak aan de hand van door de betrokkene verstrekte gegevens, waaronder het in artikel 7.1 genoemde Bibob-vragenformulier of de Bibob-vragenlijst met bijbehorende documenten, alsmede gegevens die zijn verkregen uit informatiebronnen die het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak kunnen raadplegen, en gegevens die anderszins bekend zijn.

  • 2. Het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak kunnen zich bij het onderzoek laten ondersteunen door het RIEC.

  • 3. Indien het eigen onderzoek onvoldoende uitsluitsel geeft over de aanwezigheid van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet en indicatoren mogelijk wijzen op gevaar wordt een advies als bedoeld in artikel 9 van de wet ingewonnen bij het Bureau.

  • 4. De betrokkene wordt geïnformeerd over een verzoek om advies aan het Bureau.

Artikel 7.3 Bewaartermijn en gebruik van het advies, bevindingen en gegevens

Het bestuursorgaan dat of de rechtspersoon met een overheidstaak die een advies van het Bureau ontvangt, kunnen dat advies conform artikel 29 van de wet gedurende vijf jaren gebruiken in verband met een andere beslissing. Deze termijn geldt ook voor het gebruiken van de bevindingen van eigen onderzoek en de gegevens die daaraan ten grondslag liggen.

HOOFDSTUK 8 BESLUITVORMING

Artikel 8.1 Beschikking

  • 1. Het bestuursorgaan besluit in beginsel om een aanvraag om een beschikking buiten behandeling te laten bij weigering van de betrokkene om het in artikel 7.1 bedoelde Bibob-vragenformulier of de Bibob-vragenlijst volledig in te vullen of om de op basis van het Bibob-vragenformulier of de Bibob-vragenlijst verzochte gegevens volledig te verstrekken.

  • 2. Het bestuursorgaan zal, als het Bibob-onderzoek wordt gedaan met het oog op een beslissing ter zake van de intrekking van een beschikking, een beschikking in beginsel intrekken bij weigering van de betrokkene om het in artikel 7.1 bedoelde Bibob-vragenformulier of de Bibob-vragenlijst volledig in te vullen of om de op basis van het Bibob-vragenformulier of de Bibob-vragenlijst verzochte gegevens volledig te verstrekken, waarbij de weigering overeenkomstig artikel 4 van de wet wordt aangemerkt als ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de wet.

  • 3. De betrokkene wordt in de gelegenheid gesteld het gebrek in de verstrekking van gegevens te herstellen conform de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 4. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing indien de betrokkene weigert aanvullende gegevens te verschaffen aan het Bureau in het geval, bedoeld in artikel 12, derde lid van de wet.

  • 5. Indien volgens het eigen onderzoek of volgens het advies van het Bureau sprake is van ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet gaat het bestuursorgaan in beginsel over tot:

    • a.

      een negatief besluit op de aanvraag om een beschikking, waaronder begrepen een subsidie;

    • b.

      een besluit tot intrekking van een beschikking, waaronder begrepen een subsidie;

  • 6. Het bestuursorgaan kan, voor zover blijkt dat geen sprake is van ernstig gevaar, bij mindere mate van gevaar aan de beschikking voorschriften verbinden die zijn gericht op het wegnemen of beperken van dergelijk gevaar. Eenzelfde bevoegdheid bestaat indien sprake is van een ernstig gevaar waarbij de ernst van de strafbare feiten weigering of intrekking van de beschikking niet rechtvaardigt. Een gegeven voorschrift kan worden gewijzigd. Indien niet wordt voldaan aan een voorschrift kan de beschikking worden ingetrokken.

  • 7. Het bestuursorgaan gaat in beginsel over tot een negatief besluit op de aanvraag om een beschikking of tot intrekking van een beschikking, indien volgens het eigen onderzoek of volgens het advies van het Bureau sprake is van een vermoeden dat ter verkrijging of behoud van de aangevraagde dan wel gegeven beschikking een strafbaar feit is gepleegd als bedoeld in artikel 3, zesde lid van de wet. Een negatief besluit op de aanvraag of intrekking vindt slechts plaats indien deze tenminste evenredig is met, ingeval van vermoedens, de ernst daarvan en met de ernst van het strafbare feit.

  • 8. Voordat een bestuursorgaan aan een beschikking voorschriften verbindt als bedoeld in artikel 3, zevende lid van de wet, en voordat een bestuursorgaan een voor de betrokkene negatieve beslissing (een negatief besluit op de aanvraag om een beschikking of een besluit tot intrekking van een beschikking) neemt op grond van ernstig gevaar als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de wet, dan wel op grond van feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 3, zesde lid van de wet, stelt het de betrokkene in de gelegenheid een zienswijze naar voren te brengen.

  • 9. Een door het bestuursorgaan op grond van de wet genomen negatief besluit op de aanvraag voor een beschikking of besluit tot intrekking van de beschikking is vatbaar voor bezwaar. Tegen de beslissing op bezwaar kan beroep worden ingesteld.

Artikel 8.2 Overheidsopdracht

  • 1. De rechtspersoon met een overheidstaak zal in beginsel beslissen om geen overheidsopdracht te gunnen als betrokkene de in het kader van een Bibob-onderzoek verzochte gegevens niet volledig verstrekt, mits de betrokkene de gelegenheid heeft gehad de gegevens alsnog te verstrekken.

  • 2. De rechtspersoon met een overheidstaak zal in beginsel beslissen een overeenkomst inzake een overheidsopdracht op te schorten of te ontbinden, indien onderzoek wordt gedaan met het oog op een beslissing ter zake van de ontbinding van een overeenkomst inzake een overheidsopdracht en betrokkene de in het kader van het Bibob-onderzoek verzochte gegevens niet volledig verstrekt, mits deze betrokkene de gelegenheid heeft gehad de gegevens alsnog te verstrekken.

  • 3. Indien volgens het eigen onderzoek of volgens het advies van het Bureau sprake is van ernstig gevaar of een mindere mate van gevaar als bedoeld in artikel 3 van de wet gaat de rechtspersoon met een overheidstaak in beginsel:

    • a.

      niet over tot het gunnen of aangaan van een overheidsopdracht, waarbij de informatie uit het Bibob-onderzoek dient als versterking van een of meerdere uitsluitingsgronden als genoemd in de Aanbestedingswet 2012;

    • b.

      over tot de ontbinding van een overeenkomst waarbij een overheidsopdracht is verstrekt.

  • 4. Indien het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak voornemens is op grond van de wet tot een van de beslissingen als genoemd onder lid 3 onder a en b over te gaan, wordt betrokkene in de gelegenheid gesteld daartegen een zienswijze naar voren te brengen.

Artikel 8.3 Vastgoedtransactie

  • 1. De rechtspersoon met een overheidstaak zal in beginsel beslissen om geen vastgoedtransactie aan te gaan als betrokkene de in het kader van een Bibob-onderzoek verzochte gegevens niet volledig verstrekt, mits de betrokkene de gelegenheid heeft gehad de gegevens alsnog te verstrekken.

  • 2. De rechtspersoon met een overheidstaak zal in beginsel beslissen een overeenkomst inzake een vastgoedtransactie op te schorten of te ontbinden of een rechtshandeling inzake een vastgoedtransactie te beëindigen, indien Bibob-onderzoek wordt gedaan met het oog op een beslissing ter zake van de opschorting of ontbinding van een overeenkomst of de beëindiging van een rechtshandeling inzake een vastgoedtransactie en betrokkene de in het kader van het Bibob-onderzoek verzochte gegevens niet volledig verstrekt, mits deze betrokkene de gelegenheid heeft gehad de gegevens alsnog te verstrekken.

  • 3. Indien volgens het eigen onderzoek of volgens het advies van het Bureau sprake is van ernstig gevaar, van een mindere mate van gevaar, van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging of behoud van een vastgoedtransactie een strafbaar feit is gepleegd of sprake is van andere integriteitstwijfels ten aanzien van de betrokkene, gaat de rechtspersoon met een overheidstaak in beginsel:

    • a.

      geen vastgoedtransactie aan;

    • b.

      over tot het opschorten of ontbinden van een overeenkomst of het beëindigen van een rechtshandeling inzake een vastgoedtransactie;

    • c.

      over tot het weigeren van toestemming voor vervreemding van erfpacht als bedoeld in artikel 91, eerste lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek of opstal als bedoeld in artikel 104, tweede lid, van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek;

    • d.

      over tot het weigeren van toestemming voor het vervreemden van een recht op eigendom, of voor het vestigen, vervreemden of wijzigen van een zakelijk recht, ten aanzien van een registergoed dat de rechtspersoon met een overheidstaak heeft vervreemd onder de voorwaarde dat de verkrijger en zijn rechtsopvolgers verplicht zijn voor handelingen als hiervoor vermeld toestemming te vragen aan voornoemde rechtspersoon.

  • 4. Indien het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak voornemens is op grond van de wet tot een van de beslissingen als genoemd onder lid 3 over te gaan, wordt betrokkene in de gelegenheid gesteld daartegen een zienswijze naar voren te brengen.

HOOFDSTUK 9 INWERKINGTREDING, CITEERTITEL EN INTREKKING REGELGEVING

Artikel 9.1 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de eerste dag nadat het is bekendgemaakt in het Gemeenteblad.

Artikel 9.2 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel Wet Bibob gemeente Enschede 2019.

Artikel 9.3 Intrekking andere regelgeving

De “Beleidslijn bestuurlijke aanpak (georganiseerde) criminaliteit in Twente” en de “Aanvullende beleidsregel Wet Bibob gemeente Enschede” worden ingetrokken.

Ondertekening

Aldus op 26 november 2019 vastgesteld door Burgemeester en Wethouders van Enschede respectievelijk de Burgemeester, ieder voor zover het hun bevoegdheid betreft,

Burgemeester en Wethouders van Enschede,

de loco-Secretaris, E.A. Smit

de Burgemeester, dr. G.O. van Veldhuizen

de Burgemeester van Enschede,

dr. G.O. van Veldhuizen

TOELICHTING

In deze toelichting wordt nader ingegaan op de verschillende onderdelen van de beleidsregel per hoofdstuk of artikel.

ALGEMEEN

Na de inleidende bepalingen in hoofdstuk 1 (definities, doel, risicocategorieën) wordt in de hoofdstukken 2 tot en met 5 per soort overheidsgedraging (beschikkingen, subsidies, vastgoedtransacties, aanbestedingen) aangegeven in welke gevallen een Bibob-onderzoek zal plaatsvinden. Hoofdstuk 6 gaat in op toepassing bij crowdfunding. In hoofdstuk 7 wordt nader ingegaan op de wijze van uitvoering van het Bibob-onderzoek, terwijl hoofdstuk 8 besluitvorming naar aanleiding van een Bibob-onderzoek betreft. Hoofdstuk 9 bevat de afsluitende bepalingen (invoering, citeertitel, intrekking bestaande regelgeving).

Per hoofdstuk of overheidsgedraging is aangegeven of en wanneer een Bibob-onderzoek altijd wordt uitgevoerd (bij risicocategorieën, vanaf een bepaald financieel belang of bij specifieke subsidies) of dat dit alleen bij signalen van of informatie over gevaar wordt uitgevoerd. Daarmee wordt invulling gegeven aan het proportionaliteitsbeginsel. Door het benoemen van risicocategorieën en het signaalgestuurd uitvoeren van Bibob-onderzoeken worden niet alle partijen aan een Bibob-toets onderworpen. Verder wordt altijd eerst beoordeeld of er andere gronden zijn dan die genoemd in de Wet Bibob, waarop bijvoorbeeld een vergunning kan of moet worden geweigerd. De Wet Bibob is een aanvulling op reeds bestaande mogelijkheden (subsidiariteitsbeginsel).

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen

Dit artikel bevat de definities van een aantal centrale begrippen uit de Wet Bibob. Vanwege de duidelijkheid en leesbaarheid van de beleidsregel zijn ook een aantal begrippen, die al zijn gedefinieerd in de Wet Bibob, hier herhaald.

Begrip ‘betrokkene’

Een centraal begrip in de Wet Bibob is ‘betrokkene’. Dit is degene die een besluit van de overheid vraagt of heeft gevraagd, bijvoorbeeld over het toekennen van een vergunning. De betrokkene kan een natuurlijk persoon of een rechtspersoon zijn. Vaak is de betrokkene de vergunningaanvrager of -houder, maar het kan bijvoorbeeld ook de subsidieaanvrager, de koper/verkoper of huurder/verhuurder van vastgoed zijn, of degene aan wie een overheidsopdracht is of zal worden gegund.

Begrip ‘gevaar’

Een ander centraal begrip is ‘gevaar’. Mocht het Bibob-onderzoek opleveren dat gevaar in een bepaalde mate aanwezig is dan levert dit een grond op voor weigering of intrekking van een beschikking, voor het niet aangaan van een vastgoedtransactie of voor het niet gunnen van een overheidsopdracht. Het begrip gevaar is uitgebreid omschreven in artikel 3 van de Wet Bibob en niet (nogmaals) opgenomen onder de definities van deze beleidsregel, maar wordt hier nader toegelicht. Artikel 3 Wet Bibob bepaalt daarover het volgende.

Een beschikking kan worden geweigerd of ingetrokken als er ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:

  • a.

    uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of

  • b.

    strafbare feiten te plegen.

Voor zover het ernstig gevaar betreft dat een beschikking mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, wordt de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:

  • a.

    feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a,

  • b.

    ingeval van vermoeden de ernst daarvan,

  • c.

    de aard van de relatie en

  • d.

    de grootte van de verkregen of te verkrijgen voordelen.

Voor zover het ernstig gevaar betreft als dat een beschikking mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen, wordt de mate van het gevaar vastgesteld op basis van:

  • a.

    feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven,

  • b.

    ingeval van vermoeden de ernst daarvan,

  • c.

    de aard van de relatie en

  • d.

    het aantal van de gepleegde strafbare feiten.

De betrokkene staat in relatie tot strafbare feiten indien:

  • a.

    hij deze strafbare feiten zelf heeft begaan,

  • b.

    hij direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over of vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan een rechtspersoon in de zin van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht die deze strafbare feiten heeft begaan, of

  • c.

    een ander deze strafbare feiten heeft gepleegd en deze persoon direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over, vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan betrokkene, of in een zakelijk samenwerkingsverband tot hem staat of heeft gestaan.

Artikel 1.3 Risicocategorieën

Bij verschillende overheidsgedragingen waarop deze beleidsregel betrekking heeft is aangegeven dat een Bibob-onderzoek altijd zal plaatsvinden als de gedraging betrekking heeft op een risicocategorie (met name: beschikkingen en vastgoedtransacties). In dit artikel zijn deze risicocategorieën benoemd. Bij inzet van de Wet Bibob dient er een balans te zijn tussen het met die inzet te dienen doel en de overige belangen die de gemeente heeft te behartigen, zoals het mogelijk maken van investeringen in de stad, het faciliteren van ondernemers en andere partners en het verminderen van regeldruk. De hier genoemde categorieën zijn het resultaat van een afweging, waarbij met inachtneming van het proportionaliteit- en subsidiariteitbeginsel de categorieën zijn benoemd die gezien hun aard, omvang en eigenschappen kwetsbaar zijn voor criminele infiltratie. Het Bibob-instrument wordt vooral ingezet waar de kans het grootst is dat criminele activiteiten worden gefaciliteerd en speelt een rol waar het gaat om het tegengaan van de verwevenheid tussen onder- en bovenwereld, waarbij er geen andere instrumenten zijn om deze problematiek effectief aan te pakken (ultimum remedium).

De volgende overwegingen hebben ten grondslag gelegen aan het aanwijzen van de categorieën:

  • kwetsbaarheid voor criminele infiltratie (criminogeniteit) van bepaalde sectoren;

  • landelijke en lokale ervaringen met het toepassen van het Bibob-instrumentarium;

  • grootschalig gebruik van z.g. cash-geld, waardoor zij extra bevattelijk zijn voor invloeden vanuit criminele organisaties voor z.g. "witwaspraktijken";

  • laagdrempelige toetreding tot een sector, met name geringe functie-eisen en/of lage benodigde investeringen;

  • de aanwezigheid van bepaalde sectoren binnen de gemeente;

  • de afwezigheid van mogelijkheden om deze sectoren, activiteiten en/ of gebieden op andere wijzen vooraf te toetsen op aanwezigheid van gevaar;

Ten aanzien van de in deze beleidsregel aangewezen categorieën is veelal bij de totstandkoming en wijziging van de Wet Bibob al benoemd dat er sprake is voor kwetsbaarheid voor criminogene activiteiten. Onderstaand wordt nader op de categorieën ingegaan.

Horeca-inrichtingen, afhaal- en bezorgcentra, lokaliteiten als bedoeld in artikel 2:27 aanhef en lid 1 sub c APV

Uit onderzoek naar de dreiging van de georganiseerde misdaad in bepaalde economische sectoren, dat op verzoek van de Parlementaire Enquête Commissie Van Traa door onderzoeksgroep Fijnaut is uitgevoerd blijkt dat de horecabranche gevoelig is voor criminele invloeden. Daarnaast worden vergunningen veelvuldig gewijzigd en vinden veelvuldig wisselingen (lees ook: transacties) plaats van ondernemers in deze branches. De kans dat daarmee criminele activiteiten zijn gemoeid is daardoor groter. Reeds in het vanaf 2004 geldende Bibobbeleid is de horeca aangewezen als branche die getoetst wordt op Bibob.

Seksinrichtingen of escortbedrijven

De seksbranche is gevoelig voor criminele activiteiten, waaronder vastgoedfraude en witwassen. Daarnaast is bekend dat zich in die branche misstanden voordoen, zoals gedwongen prostitutie, mensenhandel en tewerkstelling van illegale vreemdelingen. Betaling vindt in het algemeen plaats met contant geld en de wijze van aansturing en zeggenschap over personen is vaak ondoorzichtig. In het rapport “Sekswerk in Enschede – Een verkennend onderzoek” van 11 juni 2019 is nader ingegaan op deze branche in Enschede. Het rapport geeft aan dat het reguleren van legale prostitutie en het tegengaan van illegale prostitutie en mensenhandel binnen de branche veel aspecten kent en dat er volop wordt ingezet om misstanden in de seksbranche tegen te gaan, waarbij de samenwerking tussen beleidsvelden steeds meer vorm krijgt. In dit kader past een aanwijzing als risicocategorie waarbij een Bibob-onderzoek wordt toegepast. Deze branche is eveneens als horeca al aangewezen in het vanaf 2004 geldende Bibobbeleid. Na de toekomstige inwerkingtreding van de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche zal de grondslag voor vergunningverlening zijn gelegen in die wet.

Kamerverhuur of logiespanden; het omzetten van een (gedeelte van een) pand naar meerdere zelfstandige woningen of naar onzelfstandige woningen/woonruimte

Kamerverhuurbedrijven en logiespanden betreffen de verhuur van onzelfstandige woningen, zoals kamers en etages met gedeelde voorzieningen in woongebouwen. Kamerverhuurbedrijven en logiespanden kunnen worden gebruikt om bijvoorbeeld geld wit te wassen of illegalen onder te brengen. Dergelijke activiteiten kunnen leiden tot oneerlijke concurrentie en de afwezigheid van controle op veiligheid en kwaliteit van het kameraanbod. Dit geeft voldoende aanleiding om deze branche als risicobranche te benoemen.

Speelautomatenhallen of andere speelgelegenheden; speelautomatenvergunning

De Memorie van Toelichting op de wijziging van de Wet Bibob geeft aan dat de speelautomatenbranche kwetsbaar is voor criminele activiteiten, omdat er enerzijds grote sommen geld mee gemoeid zijn, terwijl anderzijds de drempel om toe te treden tot deze sector laag is; er gelden geen diploma-eisen en de benodigde investeringen zijn betrekkelijk laag. Bovendien staat de branche in nauw contact met de voor criminele activiteiten kwetsbare horecabranche.

Autosloperijen, autospuiterijen of autoherstelinrichtingen; bedrijven in vuurwerk; recyclingbedrijven; bedrijven in afvalstoffenverwerking; bedrijven in bodemsanering; bedrijven in autobanden

Het betreft categorieën waarvan bij de totstandkoming en wijziging van de Wet Bibob is bepaald dat het gerechtvaardigd en wenselijk is deze binnen de reikwijdte van de wet te brengen.

Zorgbureaus en pgb (persoonsgebonden budget)-bureaus

Er zijn steeds vaker signalen dat er zorgaanbieders zijn die frauderen, een strafrechtelijk verleden hebben en/of misbruik maken van een kwetsbare doelgroep (Veiligheidsbeeld gemeente Enschede 2016). Dit is onwenselijk. Malafide zorgbureaus overtreden niet alleen de regels, zij ondermijnen ook het vertrouwen in de integriteit van de lokale overheid en andere zorgaanbieders.

Religieuze instellingen

Bij het kabinet en breder in de samenleving bestaan al langere tijd zorgen over gedragingen die op gespannen voet staan met de democratische rechtsorde. Dit betreft onder meer mogelijke ongewenste buitenlandse financiering van religieuze instellingen (zie o.a. brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer van 11 februari 2019). Dergelijke financiering draagt in sommige gevallen bij aan problematisch gedrag. Toepassing van een Bibob-onderzoek kan, naast andere maatregelen, een aanvullende rol vervullen. Ontvangen gelden kunnen worden gebruikt voor een vergunningplichtige activiteit of een vastgoedtransactie met de overheid. Van belang is om te kunnen beoordelen of er sprake is van ernstige vrees dat de vergunning of de vastgoedtransactie gebruikt wordt voor het plegen van strafbare feiten of om financieel voordeel uit strafbare feiten te benutten.

Evenementenvergunning aangewezen vechtsportevenementen, vechtsportscholen

Bij de wijziging van de Wet Bibob is aangegeven dat de evenementensector m.b.t. vechtsportwedstrijden of -gala’s onder de werkingssfeer van de wet worden gebracht omdat het daarbij gaat om een economische sector die kwetsbaar is voor criminogene activiteiten. Mede vanwege die kwetsbaarheid zijn in Enschede nadere regels vastgesteld voor bepaalde categorieën vechtsportevenementen, bijvoorbeeld Mixed Martial Arts, kickboksen en Muay Thai (Nadere Regels Vechtsportevenementen Enschede 2017).

Deze nadere regels zijn onder andere bedoeld om geldstromen meer zichtbaar te maken om het risico op witwassen en op zwart geld te beperken. In de vechtsportevenementen gaat veel geld om. Veel van dit geld dat verdiend wordt bij vechtsportevenementen gaat, al dan niet contant, om in de verkoop van vip-tafels. De geldstromen rondom vip-tafels zijn bijna niet zichtbaar. Verkoop van vip-tafels brengt diverse risico-indicatoren van witwassen met zich. Reeds in de Nadere Regels is daarom bepaald dat bij vergunningen voor de aangewezen categorieën vechtsporten een Bibob-onderzoek wordt uitgevoerd. Dit wordt in deze beleidsregel overgenomen.

Verder is uit jurisprudentie en eerdere ervaringen in andere gemeenten af te leiden dat vechtsportscholen vaak worden gebruikt om geld wit te wassen waar soms ook illegale activiteiten zoals drugshandel plaatsvinden.

Kapperszaken, nagelstudio’s, zonnebank-studio’s

Uit onderzoek van andere gemeenten en op basis van eigen ervaring is gebleken dat deze bedrijven een dekmantel of vatbaar kunnen zijn voor witwaspraktijken.

Gift-, cadeau-, smart- en headshops

Smart- en headshops hebben een negatief imago. Ten aanzien van deze bedrijven, die zijn ontstaan na het verbod op exploitatie van growshops vanwege de strafbaarstelling op voorbereidende handelingen op grond van de Opiumwet, zijn er signalen van betrokkenheid van criminelen en onverklaarbare inkomsten. Dit geldt eveneens voor zogenaamde gift- of cadeaushops.

Belwinkels, internetcafés

Dergelijke bedrijven worden vaak gebruikt voor illegale activiteiten. Uit onderzoek in Rotterdam blijkt dat in een overgroot deel van de belwinkels illegale activiteiten plaatsvinden. Het gaat hierbij om allerlei illegale activiteiten, bijvoorbeeld mensen die er illegaal werkten, verkeerde boekhouding en fraude. Het gaat hier vaak om kleine bedrijven die met regelmaat van eigenaar wisselen.

Zaken, verenigingen en/of bedrijven die verband houden met motorclubs, met name Outlaw Motorcycle Gangs

In de afgelopen jaren is een aantal motorclubs door de rechter ontbonden en verboden verklaard. Het gaat daarbij om zogenaamde Outlaw Motorcycle Gangs (OMG) die door de rechter zijn verboden vanwege werkzaamheid in strijd met de openbare orde. Een groot aantal leden van deze OMG’s is gedurende een reeks van jaren betrokken bij tal van verboden en grotendeels ook ernstig verwijtbare criminele gedragingen. Het gaat om gedragingen die een wezenlijke aantasting vormen van de veiligheid van de samenleving en de vrijheid van burgers om naar eigen inzicht deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer.

Er is sprake van inbreuk op voor de Nederlandse samenleving fundamentele waarden. Er is dan ook reden om in geval van mogelijke overheidsgedragingen ten aanzien van zaken, verenigingen of bedrijven die met dergelijke/soortgelijke motorclubs verband houden, een Bibob-onderzoek in te stellen.

HOOFDSTUK 2 TOEPASSING VAN DE WET BIBOB BIJ BESCHIKKINGEN

Artikel 2.1 Toepassingsbereik bij een aanvraag voor een beschikking

Het artikel benoemt in lid 1 in welke gevallen bij aanvragen altijd een Bibob-onderzoek zal worden uitgevoerd. Dit betreft beschikkingen die in een risicocategorie vallen. Daarnaast worden omgevingsvergunningen bouwen ook getoetst als het gaat om een financiële investering van redelijke omvang, te weten bouwactiviteiten met een aanneemsom vanaf € 1 miljoen (exclusief BTW). Tevens is onder artikel 2.1 lid 1 aanhef en sub f onder 3 voor omgevingsvergunningen bouwen een cumulatiebepaling opgenomen.

Lid 2 van dit artikel betreft de signaal gestuurde toepassing van een Bibob-onderzoek. In alle gevallen waarin bij aanvragen niet standaard een onderzoek wordt ingesteld op grond van het eerste lid, kunnen informatie of signalen de aanleiding vormen voor een Bibob-onderzoek.

Artikel 2.2 Toepassingsbereik bij een verleende beschikking

Om bij reeds verleende beschikkingen over te gaan tot een Bibob-onderzoek is vereist dat er een signaal is op grond waarvan een onderzoek noodzakelijk wordt geacht.

Artikel 2.3 Uitzonderingen op het toepassingsbereik bij beschikkingen

Overheidsinstanties, semioverheden en woningbouwcorporaties worden in eerste instantie uitgesloten van de Bibob-toets aangezien zij veelal aan strikte regelgeving gebonden en aan controle onderhevig zijn.

Het tweede lid is erop gericht dat een betrokkene niet steeds met een Bibob-onderzoek wordt geconfronteerd, maar in beginsel hooguit eenmaal per twee jaar. Hiervan kan worden afgeweken als tussentijds is gebleken van signalen die toch aanleiding geven voor een onderzoek of als sprake is van een vierde aanvraag binnen 1 jaar (artikel 2.1 lid 1 sub f.3).

HOOFDSTUK 3 TOEPASSING VAN DE WET BIBOB BIJ SUBSIDIES

Op basis van eigen ervaring zal het Bibob-onderzoek, in geval van een subsidie voor de opvang, begeleiding en het beschermd wonen voor kwetsbare burgers, altijd worden uitgevoerd waarbij het specifiek gaat om zorgaanbieders waarmee nog niet eerder een subsidierelatie is aangegaan. Dit houdt verband met de kwetsbare positie van de doelgroep en de noodzaak om deze zorgaanbieders te kunnen screenen. Bij de overige subsidies vindt een Bibob-onderzoek signaalgestuurd plaats.

HOOFDSTUK 4 TOEPASSING VAN DE WET BIBOB BIJ VASTGOEDTRANSACTIES

De Wet Bibob geeft in artikel 1 lid 1 aanhef en onder o aan wat onder vastgoedtransacties valt. Op dit moment betreft dit een overeenkomst of een andere rechtshandeling met betrekking tot een onroerende zaak met als doel:

  • 1.

    het verwerven of vervreemden van een recht op eigendom of het vestigen, vervreemden of wijzigen van een zakelijk recht;

  • 2.

    huur of verhuur;

  • 3.

    het verlenen van een gebruikrecht; of

  • 4.

    de deelname aan een rechtspersoon, een commanditaire vennootschap of een vennootschap onder firma die het recht op eigendom of een zakelijk recht met betrekking tot die onroerende zaak heeft of die onroerende zaak huurt of verhuurt.

Een wetsvoorstel tot uitbreiding van het toepassingsbereik bij vastgoedtransacties is in voorbereiding. Bedoeling is om het mogelijk te maken dat de Wet Bibob kan worden toegepast indien toestemming van de gemeente nodig is voor vervreemding van een opstalrecht, als een gemeente eigenaar is van grond of een gebouw. Dit sluit aan op een andere voorgenomen wetswijziging waarin wordt voorgesteld om overdracht van erfpacht eveneens onder reikwijdte van de Wet Bibob te brengen.

Bij vastgoedtransacties met betrekking tot een risicocategorie wordt altijd een Bibob-onderzoek uitgevoerd, terwijl dit bij overige vastgoedtransacties signaalgestuurd gebeurt. Vanwege het proportionaliteitsbeginsel is een selectieve aanpak wenselijk en worden niet alle vastgoedtransacties onderzocht. Aangewezen publieke instellingen zijn in beginsel uitgezonderd omdat mag worden aangenomen dat het risico, dat de transactie dan wel het vastgoed wordt gebruikt om –kort gezegd– geld wit te wassen of strafbare feiten te plegen, bij dergelijke instellingen niet bijzonder groot zal zijn aangezien zij veelal aan strikte regelgeving gebonden en aan controle onderhevig zijn. Verder is in Hoofdstuk 7 (Uitvoering Bibob-onderzoek) in artikel 7.1 lid 3 voorzien in een verkorte wijze van informatieverschaffing door een betrokkene bij meerdere vastgoedtransacties binnen 12 maanden.

Wanneer een gemeente privaatrechtelijk handelt, zoals bij een vastgoedtransactie, is het uitgangspunt dat er contractvrijheid heerst. Partijen staat het in beginsel vrij om te bepalen met wie een overeenkomst wordt aangegaan, om de inhoud van de overeenkomst te bepalen of om geen overeenkomst aan te gaan. Ingevolge artikel 3:14 Burgerlijk Wetboek mag een bevoegdheid die iemand krachtens het burgerlijk recht toekomt, niet worden uitgeoefend in strijd met de geschreven of ongeschreven regels van het publiekrecht. Bij privaatrechtelijke transacties zijn niet alleen zuiver taalkundig de bepalingen van een overeenkomst van belang, maar eveneens wat partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij ten aanzien van elkaar redelijkerwijs mochten verwachten. In bovengenoemd kader wordt in deze beleidslijn van meet af aan helder gemaakt dat de gemeente uitsluitend zaken wil doen met partijen waarover geen integriteitstwijfels bestaan.

Integriteitstwijfels zijn aanwezig bij feiten en omstandigheden die aanwijzingen zijn of het vermoeden geven dat de potentiële contractpartij, haar directie of de aan haar gelieerde ondernemingen verdacht worden van een strafbaar feit, of sterk verweven zijn met derden (al dan niet via samenwerking of een zakelijk samenwerkingsverband), die zelf verdacht worden van een strafbaar feit of daarvoor veroordeeld zijn. De gemeente kan op grond daarvan afzien van het aangaan van een overeenkomst of de onderhandelingen daarover beëindigen zonder gehouden te zijn tot vergoeding van eventuele schade en zonder daarbij een termijn in acht te nemen.

In overeenkomsten wordt een integriteitsclausule opgenomen op grond waarvan de overeenkomst kan worden opgeschort of ontbonden/beëindigd bij integriteitstwijfels.

Het bepaalde in de Wet Bibob en deze beleidsregel laat overigens onverlet dat de gemeente, gezien de uitgangspunten en onder inachtneming van de regels die gelden voor privaatrechtelijk handelen, bij integriteitstwijfels ook kan afzien van het aangaan van een vastgoedtransactie zonder Bibob-onderzoek.

HOOFDSTUK 5 TOEPASSING VAN DE WET BIBOB BIJ AANBESTEDINGEN

Bij aanbestedingen zal een Bibob-onderzoek worden ingesteld bij signalen van gevaar.

Een toetsing van de integriteit is bij aanbestedingen al mogelijk, bijvoorbeeld door de toepassing van uitsluitingsgronden van de artikelen 2.86 en verder van de Aanbestedingswet. Aan deze reeds bestaande mogelijkheid wordt de Bibob-toets toegevoegd. Deze zal plaatsvinden indien de integriteit van betrokkenen aan de hand van het huidige instrumentarium niet voldoende getoetst kan worden (ultimum remedium) en er signalen zijn dat de overheidsopdracht mogelijk gebruikt wordt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of strafbare feiten te plegen.

De uitkomst van een Bibob-onderzoek kan dienen ter versterking van een weigeringsgrond binnen het stelsel van selectie- en gunningscriteria.

In overeenkomsten wordt een integriteitsclausule opgenomen op grond waarvan de overeenkomst kan worden beëindigd bij integriteitstwijfels.

HOOFDSTUK 6 TOEPASSING VAN DE WET BIBOB BIJ CROWDFUNDING, GIFTEN, SPONSORING

Het begrip crowdfunding

Van crowdfunding is sprake als vele (kleine) investeerders – de crowd – samen een doelkapitaal bij elkaar brengen. Dit kan in de vorm van donaties, leningen of aandelenkapitaal. Daarbij wordt vaak gebruik gemaakt van een intermediair, een zogenaamd crowdfundingsplatform. De identiteit van investeerders is wel bekend bij het crowdfundingsplatform maar meestal niet bij de betrokkene.

Risico’s van crowdfunding

In het “Nationaal dreigingsbeeld georganiseerde criminaliteit 2017 – 2021” van de politie is melding gemaakt van crowdfunding als witwaskanaal en is witwassen in het algemeen als dreiging aangemerkt. Uit dit dreigingsbeeld komt het volgende naar voren. De populariteit van crowdfunding is de laatste jaren enorm toegenomen, waaronder het aantal platforms waar crowdfundingprojecten worden aangeboden. Toezicht en regulering zijn nog niet gangbaar. Crowdfunding kan voor witwassen worden gebruikt, bijvoorbeeld door via een platform een vastgoedobject te financieren met misdaadgeld, om dit zo een schijnbaar legale herkomst te geven. Dit instrument zal toenemen. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) waarschuwt tegen crowdfunding, omdat de risico’s vaak veel groter zijn dan bij ‘gewone’ beleggingen. Crowdfunding wordt immers gebruikt voor het financieren van projecten waar gewone banken geen brood in zien vanwege de te grote risico’s.

Vanwege de in het Integraal Veiligheidsbeleid geprioriteerde bestrijding van georganiseerde ondermijnende criminaliteit en de risico’s die crowdfunding als specifieke vorm van (anonieme) financiering met zich meebrengt is er aanleiding om crowdfunding op te nemen in deze beleidsregel.

Doel van de Bibob -toets bij crowdfunding

Omdat crowdfunding een groeiend fenomeen is heeft het Landelijk Bureau Bibob hieraan in 2016 extra aandacht besteed (Jaarverslag LBB 2016) en is in 2017 een “Factsheet Crowdfunding en de Wet Bibob” opgesteld (Dienst Justis, Ministerie van Justitie en Veiligheid). In overeenstemming daarmee is het doel van het financiële gedeelte van een Bibob-onderzoek in geval van crowdfunding in hoofdzaak het vaststellen van de identiteit van externe (indirecte) vermogensverschaffers. Niet de intermediairs (crowdfundingsplatform) maar de vermogensverschaffers worden aangemerkt als vermogensverschaffers in de zin van de Wet Bibob. Eventuele strafrechtelijke antecedenten van de vermogensverschaffers kunnen in de beoordeling van de mate van gevaar worden betrokken. Het niet verstrekken van de identiteit van de vermogensverschaffers kan gevolgen hebben voor de vergunningaanvraag, waarbij deze buiten behandeling kan worden gelaten. Het uitvoeren van een Bibob-toets hoeft uiteraard niet tot een weigering te leiden, maar maakt het wel mogelijk om bij deze vorm van financiering te onderzoeken of geen criminele activiteiten worden gefaciliteerd. Wanneer geen (ernstige) integriteitsrisico’s naar voren komen kan een vergunning worden verleend.

Reikwijdte

In alle gevallen waarbij sprake is van crowdfunding, sponsoring of giften bij een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bij een vastgoedtransactie zal een Bibob-onderzoek plaatsvinden.

In geval van gehele of gedeeltelijke financiering via crowdfunding, sponsoring of giften wordt aangenomen dat er aanleiding bestaat voor het vermoeden, dat de (aangevraagde) beschikking mede zou kunnen worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten of om strafbare feiten te plegen, waardoor er aanleiding is om een Bibob-toets uit te voeren.

Ten aanzien van crowdfunding is eerder, op 29 mei 2018, de “Aanvullende beleidsregel Wet Bibob gemeente Enschede” vastgesteld. Met de inwerkingtreding van deze nieuwe beleidsregel komt de aanvullende beleidsregel te vervallen.

HOOFDSTUK 7 UITVOERING BIBOB-ONDERZOEK

Een Bibob-onderzoek houdt in eerste instantie in dat een eigen onderzoek wordt ingesteld door het bestuursorgaan of de rechtspersoon met een overheidstaak, waarbij gebruik wordt gemaakt van vragenformulieren of vragenlijsten. Vragenformulieren zijn de formulieren die zijn vastgesteld in de Regeling Bibob-formulieren. In plaats van deze formulieren mag de bevoegde instantie ook vragenlijsten samenstellen en gebruiken voor het verkrijgen van gegevens en bescheiden. Vragenlijsten kunnen specifiek worden toegesneden op bijvoorbeeld de lokale omstandigheden of categorieën betrokkenen. Bij het samenstellen van een vragenlijst voor een Bibob-aangelegenheid dient de bevoegde instantie uitsluitend een selectie te maken van vragen en deelvragen uit het vragenformulier voor die Bibob-aangelegenheid (artikel 5 Regeling Bibob-formulieren). Het eigen onderzoek loopt parallel aan de inhoudelijke beoordeling op reguliere beoordelingskaders (bijvoorbeeld vanuit de Drank- en Horecawet of de bouwregelgeving). Bij onvoldoende uitsluitsel over de aanwezigheid van gevaar wordt advies ingewonnen bij het Landelijk Bureau Bibob. Het LBB kan informatiebronnen raadplegen die voor de gemeente niet toegankelijk zijn.

HOOFDSTUK 8 BESLUITVORMING

Per overheidsgedraging is aangegeven wat de consequenties zijn van de uitkomst van het Bibob-onderzoek, alsmede van een weigering om in het kader van een Bibob-onderzoek gegevens te verstrekken. Voordat een negatieve beslissing op grond van de Wet Bibob wordt genomen moet een betrokkene gelegenheid worden gegeven tot het geven van een zienswijze op het voornemen daartoe, ook bij privaatrechtelijke rechtshandelingen zoals vastgoedtransacties (artikel 33 Wet Bibob). Tegen privaatrechtelijke rechtshandelingen/beslissingen waarbij de Wet Bibob is toegepast, bijvoorbeeld het afbreken van onderhandelingen of ontbinden van een overeenkomst, staat geen bezwaar of beroep open.

HOOFDSTUK 9 INWERKINGTREDING, CITEERTITEL EN INTREKKING REGELGEVING

Tegelijk met de inwerkingtreding van deze beleidsregel zijn de tot nu toe voor de toepassing van de Wet Bibob geldende beleidsregels ingetrokken.