Afstemmmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2019

Geldend van 01-10-2019 t/m heden

Intitulé

Afstemmmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2019

De raad van de gemeente Hengelo,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 27 augustus 2019

gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Participatiewet, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ),

BESLUIT

vast te stellen de

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2019

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    Deze verordening verstaat onder

    • a.

      de wet: de Participatiewet;

    • b.

      uitkering: de uitkering als bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 2 en 3 en hoofdstuk4, paragraaf 1 en de bijzondere bijstand bedoeld in artikel 12 van de wet inclusief vakantiegeld en zonderaftrek van inkomsten of de uitkering (bruto grondslag) als bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ;

    • c.

      uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm dan wel de grondslag als bedoeld in artikel 5, lid 3 tot en met 5 IOAW/IOAZ;

    • d.

      plan van aanpak: het plan, zoals bedoeld in artikel 44a van de wet;

    • e.

      uitkeringsgerechtigde: degene die een uitkering ontvangt of heeft ontvangen inde periode waarop de maatregelenwaardige gedraging betrekking heeft;

    • f.

      benadelingsbedrag: netto–uitkering waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

Artikel 2. Het besluit tot opleggen van een verlaging

In het besluit tot het opleggen van een verlaging worden in ieder geval vermeld:

  • a.

    de reden van de verlaging;

  • b.

    de duur van de verlaging;

  • c.

    het bedrag of percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd; en

  • d.

    indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardverlaging.

Artikel 3. Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een maatregel wordt opgelegd wordt een belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van een belanghebbende kan achterwege blijven als:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid;

    • d.

      belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.

Artikel 4. Afzien van verlaging

  • 1.

    Het college ziet af van een verlaging als:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Het college kan afzien van een verlaging als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3.

    Als het college afziet van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt een belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Artikel 5. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging

  • 1.

    Een verlaging wordt toegepast op de uitkering of bijzondere bijstand die is verleend met toepassing van artikel 12 van de wet over de kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de verlaging aan een belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden toegepast, voor zover de uitkering of de bijzondere bijstand nog niet is uitbetaald.

Artikel 6. Berekeningsgrondslag

De verlaging wordt toegepast op de voor belanghebbende(n) van toepassing zijnde uitkeringsnorm. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien: aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 2. Niet nakomen van overige verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling (de niet geuniformeeerde arbeidsverplichtingen)

Artikel 7. Gedragingen Participatiewet

Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 9, 9a en 55, van de wet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen;

    • b.

      het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      het niet of niet voldoende meewerken waarbij het re-integratie- of integratietraject wordt geschaad;

    • b.

      het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de wet.

    • c.

      het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet;

    • d.

      het onvoldoende nakomen van de verplichtingen voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende de zoektijd van vier weken;

    • e.

      het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laat blijken niet mee te willen werken aan de aangeboden voorziening als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de wet als alleenstaande ouder.

  • 4.

    Vierde categorie: het weigeren van of het door eigen toedoen niet behouden van een werkstage die leidt tot een reguliere dienstbetrekking.

Artikel 7a. Niet meewerken aan taaltoets

Als een belanghebbende niet meewerkt aan het afleggen van de taaltoets als bedoeld in artikel 18b, tweede lid, van de wet, wordt een verlaging opgelegd van:

  • a.

    20 procent van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand;

  • b.

    40 procent van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand als belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege het niet meewerken aan het afleggen van de taaltoets opnieuw schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging;

  • c.

    telkens 100 procent van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand als belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit in de zin van artikel 7a, onderdeel b, van deze verordening, opnieuw schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging.

Artikel 8. Gedragingen IOAW en IOAZ

Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de IOAW of de artikelen 37 en 38 van de IOAZ niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

  • 2.

    Tweede categorie: het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      gedragingen van belanghebbende die de inschakeling in arbeid belemmeren;

    • b.

      het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de IOAW of artikel 38, eerste lid, van de IOAZ;

    • c.

      het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOAW of artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de IOAZ.

  • 4.

    Vierde categorie: het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW en artikelen 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.

  • 5.

    Vijfde categorie: als de uitkeringsgerechtigde is ontslagen en hiermee heeft ingestemd of hiertegen geen verweer heeft gevoerd.

Artikel 8a. Blijvend en tijdelijk weigeren IOAW- of IOAZ-uitkering

  • 1.

    Een IOAW/IOAZ-uitkering wordt tijdelijk geweigerd naar de mate waarin belanghebbende inkomen op grond van artikel 8 van de IOAW of de IOAZ zou hebben kunnen verwerven, als belanghebbende:

    • a.

      op staande voet is ontslagen; of

    • b.

      zelf ontslag heeft genomen.

  • 2.

    Een IOAW- of IOAZ-uitkering kan blijvend worden verlaagd naar de mate waarin belanghebbende inkomen op grond van artikel 8 van IOAW of de IOAZ zou hebben kennen verwerven, als belanghebbende:

    • a.

      nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden; of

    • b.

      door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt.

Artikel 9. Hoogte en duur van een verlaging

De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 7 en 8, wordt vastgesteld op:

  • Eerste categorie: 5 % van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand;

  • Tweede categorie: 10 % van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand;

  • Derde categorie: 20 % van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand;

  • Vierde categorie: 50% van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand;

  • Vijfde categorie: 100% van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand.

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de geuniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

Artikel 10. Duur verlaging bij schending wettelijke arbeidsverplichting

Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de wet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100 % van de uitkeringsnorm gedurende:

  • a.

    één maand, bij gedragingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel b, f en g, van de wet;

  • b.

    twee maanden, bij gedragingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel a, c, d, e en h, van de wet.

Artikel 11. Verrekenen verlaging

Het bedrag van de verlaging, bedoeld in artikel 10, wordt toegepast over de maand van oplegging van de maatregel en de volgende twee maanden als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Bij een verlaging als bedoeld in artikel 10, onderdeel a, kan de verlaging worden toegepast over twee maanden waarbij zowel aan de maand van oplegging als aan de daaropvolgende maand de helft van de verlaging wordt toebedeeld.

Bij een verlaging als bedoeld in artikel 10, onderdeel b, kan de verlaging worden toegepast over drie maanden waarbij zowel aan de maand van oplegging als aan de twee daaropvolgende maanden een derde van de verlaging wordt toebedeeld.

Als sprake is van een verlaging op grond van artikel 18, vierde lid, onderdeel a, van de wet, vindt geen verrekening als bedoeld in het eerste lid plaats.

Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 12. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Een verlaging wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet wordt afgestemd op het benadelingsbedrag.

  • 2.

    De verlaging wordt vastgesteld op:

    • Eerste categorie: 10% van de uitkeringsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag tot € 1000,-;

    • Tweede categorie: 20% van de uitkeringsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 1000,- tot € 2000,-;

    • Derde categorie: 40% van de uitkeringsnorm gedurende één maand bij een benadelingsbedrag vanaf € 2000,- tot € 4000,-;

    • Vierde categorie: 100% van de uitkeringsnorm gedurende tenminste één maand bij een benadelingsbedrag van € 4000,- of hoger.

Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen

Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren of personen onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, de IOAW of IOAZ wordt een verlaging opgelegd van minimaal 50% en maximaal 100% van de uitkeringsnorm gedurende één maand.

Hoofdstuk 5. Samenloop, recidive en volharding

Artikel 14. Samenloop van gedragingen

Als een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen als genoemd in hoofdstuk 2, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van de gedraging waarvoor de hoogste verlaging geldt.

Artikel 15. Recidive

De duur van de verlaging als bedoeld in hoofdstuk 2, hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 wordt verdubbeld, als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan dezelfde of ernstiger verwijtbare gedraging. Dit geldt ook als bij het eerste verwijtbare gedrag besloten is van een verlaging af te zien op grond van dringende redenen.

Artikel 16. Volharding

  • 1.

    Wanneer een uitkeringsgerechtigde, binnen een jaar, na de recidive, zoals genoemd in artikel 15 van deze verordening, volhardt in afstemmingswaardig gedrag, zoals bedoeld in hoofdstuk 2, dan vindt een verlaging plaats voor de duur van drie maanden.

  • 2.

    De hoogte van het percentage wordt in principe afgestemd op het percentage dat past bij de afstemmingswaardige gedraging. Wanneer duidelijk is dat deze verlaging niet de gewenste gedragsverandering tot gevolg heeft, wordt een hoger percentage gehanteerd.

  • 3.

    Na het verlagen van de uitkering als bedoeld in het eerste lid vindt elke drie maanden een herbeoordeling plaats om te beoordelen of de uitkeringsgerechtigde voldoende activiteiten onderneemt om zo spoedig mogelijk aan het werk te gaan. Wanneer de uitkeringsgerechtigde geen, dan wel onvoldoende activiteiten onderneemt, dan wordt de uitkering verlaagd met een hoger percentage voor de duur van drie maanden.

Hoofdstuk 6. Overige bepalingen

Artikel 17. Maatregel bij verlies van een passende en toereikende voorliggende voorziening

  • 1.

    Wanneer een uitkeringsgerechtigde een Werkloosheidswet-uitkering blijvend en geheel wordt geweigerd, dan wordt de uitkering verlaagd met 100 % gedurende de eerste drie maanden gerekend.

  • 2.

    Wanneer een uitkeringsgerechtigde niet kan beschikken over een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht, dan wordt de uitkering verlaagd met 100 % gedurende de eerste drie maanden gerekend vanaf de start van de verrekening.

Artikel 18. Niet of onvoldoende meewerken aan zorgtraject

Wanneer de uitkeringsgerechtigde niet dan wel in onvoldoende mate meewerkt aan een verplichting als bedoeld in artikel 55 van de wet verlagen burgemeester en wethouders de uitkering. De hoogte en de duur van de verlaging zullen, indien mogelijk, overeenkomstig de categorie-indeling van artikel 7 van deze verordening plaatsvinden.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 19. Beleid

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de uitvoering van deze verordening

nadere beleidsregels vaststellen.

Artikel 20. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2019.

Artikel 21. Inwerkingtredingen intrekken oude verordening

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 oktober 2019.

  • 2.

    De Afstemmingsverordening 2016 wordt ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering

van 17 september 2019

De griffier,

De voorzitter,