Instellingsbesluit van de gemeenteraden en colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Bunnik, De Bilt, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede en Zeist houdende regels omtrent het instellen van de gemeenschappelijke regeling Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (gemeenschappelijke regeling Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug)

Geldend van 05-07-2024 t/m heden

Intitulé

Instellingsbesluit van de gemeenteraden en colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Bunnik, De Bilt, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede en Zeist houdende regels omtrent het instellen van de gemeenschappelijke regeling Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (gemeenschappelijke regeling Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug)

De raden en colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Bunnik, De Bilt, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede en Zeist hebben besloten tot wijziging van de regeling,

overwegende dat:

het noodzakelijk is de gemeenschappelijke regeling op onderdelen aan te passen.

Gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen en de Gemeentewet:

besluiten de gemeenschappelijke regeling Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug gewijzigd vast te stellen:

Gemeenschappelijke regeling Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug

De raden en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Bunnik, De Bilt, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede en Zeist

Overwegende dat zij de werkzaamheden op de terreinen van werk, inkomen, sociale werkvoorziening, re-integratie, schuldhulpverlening, inburgering en andere daarmee verband houdende onderwerpen gezamenlijk willen uitvoeren om de klantgerichtheid, de kwaliteit, de continuïteit, de doelmatigheid en doeltreffendheid van de uitvoering en dienstverlening te vergroten en te borgen

Gelet op artikel 30 (oud) van de regeling, en na vaststelling van deze wijziging artikel 31 (nieuw) van de regeling

Gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen en de Gemeentewet

Besluiten tot het vaststellen van de volgende gewijzigde gemeenschappelijke regeling

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. begripsbepalingen

  • 1. In deze gemeenschappelijke regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      Deelnemers: de aan deze regeling deelnemende raden en colleges

    • b.

      RDWI: het openbaar lichaam de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug, bedoeld in artikel 2, tweede lid

    • c.

      Wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen

    • d.

      Regeling: deze gemeenschappelijke regeling

    • e.

      GS: het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht.

    • f.

      Gemeenten: de gemeenten Bunnik, De Bilt, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede en Zeist

    • g.

      Colleges: de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten

    • h.

      Raden: de raden van de gemeenten

  • 2. Waar in deze regeling gesproken wordt van overeenkomstige toepassing van de Gemeentewet, dient voor respectievelijk raad, college en burgemeester gelezen te worden algemeen bestuur, dagelijks bestuur en voorzitter.

Artikel 2. Openbaar lichaam

  • 1. Deze regeling is getroffen vanwege het belang tot samenwerking tussen de deelnemers op de terreinen van werk, inkomen, sociale werkvoorziening, re-integratie, schuldhulpverlening, inburgering en overige daarmee verband houdende onderwerpen.

  • 2. Er is daartoe een openbaar lichaam ingesteld genaamd: Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (RDWI). In de communicatie naar buiten zal tevens gebruik worden gemaakt van de naam Regionale Sociale Dienst (RSD).

  • 3. De RDWI is gevestigd te Zeist.

Hoofdstuk 2. Doel, taakstelling en bevoegdheden

Artikel 3. Doel

  • 1. De RDWI heeft als doel kwalitatief hoogwaardige diensten en producten aan te bieden aan de klanten en aan de deelnemers op de terreinen zoals benoemd in het eerste lid van het voorgaande artikel van de regeling.

  • 2. De RDWI zorgt daarbij voor een zodanige effectieve en efficiënte interne organisatie, dat die de periodiek gemaakte prestatieafspraken kan realiseren.

Artikel 4. Taakstelling en bevoegdheden

  • 1. Binnen de doelstelling van het vorige artikel verricht de RDWI als basispakket de daarop gerichte beleids- en uitvoerende taken voor de deelnemers in het kader van de aan die deelnemers opgedragen of in de toekomst op te dragen taken zoals opgenomen in de Wet invoering Participatiewet, de Participatiewet, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet Inburgering, de Wet schuldsanering natuurlijke personen en alle overige op voornoemde algemeen verbindende voorschriften gebaseerde of daarmee samenhangende regelingen.

  • 2. De raden en de colleges van burgemeester en wethouders dragen hun bevoegdheden op grond van die wetten en regelingen over aan de betreffende bestuursorganen van de RDWI.

  • 3. In het verband met de in het vorige lid bepaalde overdracht kunnen de deelnemers, om lokale accenten te kunnen aanbrengen, voorbehouden maken met betrekking tot de overdracht van bevoegdheden omtrent het minimabeleid en overige onderdelen uit die wetten en regelingen.

  • 4. De deelnemers kunnen afzonderlijk besluiten die taken en bevoegdheden als pluspakket op- of over te dragen aan de betreffende bestuursorganen van de RDWI. Over deze pluspakket-taken worden met de RDWI afzonderlijke afspraken voor de te verlenen diensten, prestaties en de financiering ervan gemaakt.

  • 5. Met betrekking tot de uitvoering van de in de leden 1 en 2 van dit artikel overgedragen bevoegdheden en de uitoefening van de daarop gebaseerde taken worden door de deelnemers periodiek beleidskaders en beleidsprioriteiten geformuleerd. Hiervan afgeleid worden door de deelnemers in overleg met de RDWI prestatieafspraken opgesteld.

  • 6. Met betrekking tot een bedrijfsmatige uitvoering van de taken, zoals vermeld in het eerste lid, hebben het algemeen bestuur en/of het dagelijks bestuur van de RDWI, ieder slechts ten aanzien van de eigen bevoegdheden, de bevoegdheid deel te nemen aan een of meer gemeenschappelijke regelingen op grond van de Wet.

Artikel 5. Oprichten en deelname in privaatrechtelijke rechtspersonen of gemeenschappelijke regelingen

  • 1. Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter kunnen afzonderlijk of tezamen, ieder voor zover voor het openbaar lichaam bevoegd, een gemeenschappelijke regeling treffen ter behartiging van een of meer bepaalde belangen van het openbaar lichaam.

  • 2. Het dagelijks bestuur en de voorzitter gaan niet over tot het treffen van een regeling dan na verkregen toestemming van het algemeen bestuur. De toestemming kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

  • 3. Onder het treffen van een regeling wordt in dit artikel mede verstaan het wijzigen van, het toetreden tot en het uittreden uit een regeling.

  • 4. Het algemeen bestuur kan besluiten tot de oprichting en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen, indien dat in het bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang.

  • 5. Een besluit als bedoeld in het vierde lid wordt niet genomen dan nadat de raden een ontwerpbesluit is toegezonden en in de gelegenheid zijn gesteld hun wensen en bedenkingen ter kennisgeving van het algemeen bestuur te brengen.

Artikel 6. Verdergaande dienstverlening

  • 1. De RDWI mag, met toestemming van het dagelijks bestuur, de dienstverlening zoals benoemd in artikel 4 ook aan niet aan deze regeling deelnemende bestuursorganen aanbieden, indien deze daarom verzoeken.

  • 2. Deze dienstverlening zal geschieden op basis van een overeenkomst van opdracht tussen RDWI en het/de betreffende bestuursorga(a)n(en).

Hoofdstuk 3. Bestuur

Artikel 7. Bestuursorganen

De RDWI kent de volgende bestuursorganen:

  • algemeen bestuur

  • dagelijks bestuur

  • voorzitter.

Artikel 8. Algemeen bestuur: samenstelling

  • 1. Het algemeen bestuur bestaat uit minimaal zes en maximaal tien leden, waaronder de voorzitter.

  • 2. De raden wijzen uit hun midden en hun colleges ieder een of twee leden voor het algemeen bestuur.

  • 3. De raden wijzen voor elk door hun aangewezen lid van het algemeen bestuur ook één plaatsvervangend lid aan, dat het lid bij verhindering of ontstentenis vervangt. Hetgeen in deze regeling is bepaald ten aanzien van een lid van het algemeen bestuur is van overeenkomstige toepassing op het plaatsvervangend lid, tenzij de regeling anders bepaalt.

  • 4. De raden beslissen in de eerste vergadering van hun wettelijke zittingsperiode over de aanwijzing als bedoeld in het vorige lid.

  • 5. Indien tussentijds een vacature in het algemeen bestuur ontstaat, wijst de betreffende raad zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid.

  • 6. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt als de zittingsperiode van de raad afloopt, of indien de zittingsperiode van het college tussentijds beëindigd wordt of indien het lidmaatschap van het college, waaruit het betreffende lid afkomstig is, tussentijds beëindigd wordt.

  • 7. In geval van het bestaan van een of meer vacatures blijft het algemeen bestuur bevoegd besluiten te nemen.

Artikel 9. Algemeen bestuur: werkwijze

  • 1. Het algemeen bestuur vergadert zo vaak als het daartoe heeft besloten, en voorts wanneer de voorzitter dat nodig oordeelt of ten minste een vijfde van de leden dit vraagt onder schriftelijke opgave van de te behandelen onderwerpen.

  • 2. Op de vergaderingen van het algemeen bestuur zijn de artikelen 22 en 23 van de wet van toepassing.

  • 3. In de vergaderingen van het algemeen bestuur heeft ieder lid één stem, tenzij het betreffende lid afkomstig is uit een gemeente waarvan de raad slechts één lid heeft aangewezen voor het algemeen bestuur. In dat laatste geval heeft het betreffende lid twee stemmen in het algemeen bestuur. Indien in geval van een stemming de stemmen staken, wordt daarover een volgende vergadering opnieuw gestemd. Staken de stemmen in een volgende vergadering wederom, dan is het voorstel verworpen.

  • 4. Het algemeen bestuur stelt voor zijn werkzaamheden een reglement van orde vast.

Artikel 10. Algemeen bestuur: bevoegdheid

  • 1. De bevoegdheden die bij de regeling worden overgedragen, berusten bij het algemeen bestuur, tenzij bij wet of in de regeling anders is bepaald.

  • 2. Het algemeen bestuur kan aan het dagelijks bestuur bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.

  • 3. Het algemeen bestuur kan in ieder geval niet overdragen de bevoegdheid tot:

    • a.

      het vaststellen van de begroting of van de jaarrekening, bedoeld in artikel 34 van de wet;

    • b.

      het heffen van rechten, bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel a van de wet;

    • c.

      het vaststellen van verordeningen door strafbepaling of bestuursdwang te handhaven.

  • 4. De artikelen 32k en 32l van de wet zijn van overeenkomstige toepassing op een besluit dat wordt genomen op grond van het eerste lid.

  • 5. In afwijking van artikel 10:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het algemeen bestuur beperkingen stellen aan de overgedragen bevoegdheid.

  • 6. Ten aanzien van de bevoegdheden die met toepassing van het eerste lid zijn overgedragen, zijn de regels die bij of krachtens de wet zijn gesteld met betrekking tot de uitoefening daarvan en het toezicht daarop van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11. Algemeen bestuur: sturing en beheersing

  • 1. Om een adequate sturing in de vraaggerichte dienstverlening van de RDWI te bereiken zal het algemeen bestuur op basis van de beleidskaders van de raden een meerjarig strategisch plan opstellen.

  • 2. Het meerjarig strategisch plan heeft een looptijd die synchroon loopt met de zittingstermijn van de raden en colleges.

  • 3. Voordat het algemeen bestuur het meerjarig strategisch plan vaststelt, stelt het de raden in de gelegenheid wensen en bedenkingen hierop te formuleren.

  • 4. Het dagelijks bestuur zal op basis van het vastgestelde strategisch plan operationele doelstellingen benoemen voor dat deel van de output van de RDWI, dat door het bestuur en het management beheerst kunnen worden.

  • 5. Het dagelijks bestuur stelt de operationele doelstellingen niet vast dan nadat het algemeen bestuur in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen kenbaar te maken aan het dagelijks bestuur.

  • 6. Het algemeen bestuur ziet er op toe dat het dagelijks bestuur de uitvoering van de operationele doelstellingen voorziet van meetbare prestatie-indicatoren.

Artikel 12. Dagelijks bestuur: samenstelling

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit de voorzitter en ten minste twee en ten hoogste vier overige leden.

  • 2. De leden van het dagelijks bestuur worden door en vanuit de leden van het algemeen bestuur aangewezen.

  • 3. Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt, indien een lid als zodanig ontslag neemt of ontslagen wordt door het algemeen bestuur en zodra hij ophoudt lid van het algemeen bestuur te zijn.

  • 4. Het algemeen bestuur draagt in geval van een vacature zo snel mogelijk zorg voor de vervulling daarvan overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid van dit artikel en het vierde lid van artikel 8.

Artikel 13. Dagelijks bestuur: werkwijze

  • 1. Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dit nodig acht of één der leden daarom verzoekt onder schriftelijke opgave van de te behandelen onderwerpen.

  • 2. Indien in de vergaderingen van het dagelijks bestuur gestemd wordt over zaken en/of personen heeft ieder lid één stem.

  • 3. Het dagelijks bestuur kan de uitoefening van een of meer van zijn bevoegdheden opdragen aan een of meer van zijn leden. Het algemeen bestuur wordt over de eventueel verleende mandaten geïnformeerd.

  • 4. Het dagelijks bestuur stelt voor zijn werkzaamheden een reglement van orde vast. Dit reglement wordt ter kennis gebracht van het algemeen bestuur.

Artikel 14. Dagelijks bestuur: bevoegdheden

  • 1. Het dagelijks bestuur is in ieder geval bevoegd:

    • a.

      het dagelijks bestuur van RDWI te voeren, voor zover niet bij of krachtens de wet of bij regeling het algemeen bestuur hiermee is belast;

    • b.

      beslissingen van het algemeen bestuur voor te bereiden en uit te voeren;

    • c.

      regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van RDWI;

    • d

      tot privaatrechtelijke rechtshandelingen van RDWI te besluiten, met uitzondering van de privaatrechtelijke rechtshandelingen als bedoeld in artikel 5;

    • e

      te besluiten namens RDWI, het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratieve beroepsprocedures te voeren of handelingen te voorbereiding daarop te verrichten, tenzij het algemeen bestuur voor zover het algemeen bestuur aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist.

  • 2. Het dagelijks bestuur is voorts opgedragen de uitoefening van alle taken en bevoegdheden, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet, die de colleges toekomen op grond van de in artikel 4 van de regeling genoemde wetten en de daarbij behorende of aanverwante algemeen verbindende voorschriften of daarmee samenhangende regelingen, en welke bij het treffen van deze regeling door de colleges zijn overgedragen aan de RDWI.

  • 3. Het dagelijks bestuur neemt, ook alvorens is besloten tot het voeren van een rechtsgeding, alle conservatoire maatregelen en doet wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht op bezit.

Artikel 15. Dagelijks bestuur: beheersing, taken, overige bevoegdheden en toezicht

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt ieder kalenderjaar vast de operationele doelstellingen op basis van het door het algemeen bestuur vastgestelde meerjarig strategisch plan conform de procedure van artikel 11 vierde lid en vijfde lid van de regeling.

  • 2. Het dagelijks bestuur formuleert op grond van de operationele doelstellingen bij de voorbereiding van de begroting jaarlijkse prestatie-indicatoren.

  • 3. Het dagelijks bestuur ziet er op toe dat het management van de RDWI de vastgestelde doelstellingen en prestatie-indicatoren in de bedrijfsvoering realiseert.

  • 4. De voortgang van de realisatie koppelt het dagelijks bestuur per kwartaal terug aan het algemeen bestuur.

Artikel 16. De voorzitter: wijze van benoeming en taak

  • 1. De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter worden door en uit het algemeen bestuur benoemd.

  • 2. De voorzitter is voorzitter van het algemeen en dagelijks bestuur.

  • 3. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen en dagelijks bestuur.

  • 4. De voorzitter tekent alle stukken die van het algemeen en het dagelijks bestuur uitgaan. Hij kan deze tekeningsbevoegdheid door middel van een besluit aan een ander opdragen.

  • 5. De voorzitter vertegenwoordigt de RDWI in en buiten rechte. Hij kan deze bevoegdheid door middel van een besluit aan een ander opdragen.

  • 6. Het algemeen en dagelijks bestuur worden geïnformeerd over eventuele mandaat- en volmacht-besluiten zoals vermeld in de twee voorgaande leden.

Artikel 17. Commissies

  • 1. Het algemeen bestuur kan overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 24 en 25 van de wet commissies van advies en bestuurscommissies instellen.

  • 2. Het dagelijks bestuur kan tijdelijke commissies van advies instellen.

Hoofdstuk 4. Inlichtingen en verantwoording

Artikel 18. Aan de gemeentebesturen

  • 1. Het algemeen bestuur verstrekt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken, schriftelijk aan de deelnemende raden of colleges de door ieder van deze bestuursorganen of door een of meer van hun leden gevraagde inlichtingen.

  • 2. Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur respectievelijk de voorzitter geeft de deelnemende raden en colleges schriftelijk alle informatie die voor een juiste beoordeling van het gevoerde beleid nodig is.

  • 3. Behoudens de verstrekte informatie uit het voorgaande lid verstrekt het algemeen bestuur driemaal per jaar informatie over de voortgang van de uitvoering van de taakstelling zoals opgenomen in het strategisch plan en de op grond daarvan geformuleerde operationele (jaar)doelstellingen. Tevens wordt daarbij inzicht verschaft in de kosten die gepaard gaan met de realisatie van die doelstellingen.

  • 4. Een lid van het algemeen bestuur verschaft aan de raad of het college van zijn gemeente alle inlichtingen die door die raad of dat college of een of meer leden daarvan worden gevraagd.

  • 5. Een lid van het algemeen bestuur is aan de raad en het college van zijn gemeente en aan een of meer leden daarvan verantwoording schuldig over het door hem in dat bestuur gevoerde beleid.

  • 6. Een lid van het algemeen bestuur kan door de raad van zijn gemeente als zodanig worden ontslagen, indien hij niet meer het vertrouwen van die raad bezit.

Artikel 18a Zienswijzen gemeenteraden

  • 1. Behoudens verplichtingen voortvloeiend uit de wet of deze regeling worden besluiten van het bestuur niet aan zienswijzen van de raden onderworpen.

  • 2. Het algemeen bestuur of het dagelijks bestuur beslist bij een voorstel dat voor de gemeenten ingrijpende gevolgen kan hebben niet alvorens de raden door het dagelijks bestuur om zienswijzen zijn gevraagd. In spoedeisende gevallen kan het dagelijks bestuur afzien van het vragen van zienswijzen. Het dagelijks bestuur stelt de raden hiervan schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte.

  • 3. Het algemeen bestuur respectievelijk het dagelijks bestuur beslist niet over een voorstel alvorens de raden om zienswijzen zijn gevraagd, wanneer ten minste twee gemeenteraden het bestuur hierom verzoeken. In spoedeisende gevallen kan het dagelijks bestuur afzien van het vragen van zienswijzen. Het dagelijks bestuur stelt de raden hiervan schriftelijk en gemotiveerd op de hoogte.

  • 4. Indien het tweede of derde lid wordt toegepast, dan hebben de raden acht weken de tijd hun zienswijzen bij het dagelijks bestuur bekend te maken. Voorafgaande aan het nemen van het besluit waarover de zienswijzen gegeven is stelt het dagelijks bestuur de raden én het algemeen bestuur schriftelijk en gemotiveerd in kennis van het oordeel over de zienswijzen, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

Artikel 18b Participatie belanghebbenden en ingezetenen

  • 1. Belanghebbenden worden bij de voorbereiding, uitvoering en evaluatie van beleid op grond van deze regeling betrokken door tussenkomst van een regionale cliëntenraad. De instelling en werkwijze van de regionale cliëntenraad wordt vastgesteld bij verordening.

  • 2. Belanghebbenden en ingezetenen van de deelnemende gemeenten kunnen bij het algemeen bestuur inspreken aan het begin van de vergadering van het algemeen bestuur over onderwerpen die op de agenda van het algemeen bestuur staan. In het reglement van orde, bedoeld in artikel 9, vierde lid, worden nadere regels gesteld omtrent deze inspraak.

Artikel 19. Aan het algemeen bestuur

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn, tezamen en ieder afzonderlijk, aan het algemeen bestuur of een of meer leden daarvan verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 2. De leden van het dagelijks bestuur geven gevraagd en ongevraagd aan het algemeen bestuur of aan een of meer leden daarvan alle informatie die voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur gevoerde en te voeren bestuur noodzakelijk is.

  • 3. Een lid van het dagelijks bestuur kan door het algemeen bestuur worden ontslagen als dit lid niet meer het vertrouwen van het algemeen bestuur bezit. Artikel 49 Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Het bepaalde in de voorgaande leden is van overeenkomstige toepassing op de voorzitter.

Hoofdstuk 5. Organisatie en medewerkers

Artikel 20. Directeur: benoeming en taakstelling

  • 1. Aan het hoofd van de organisatie van de RDWI staat een directeur.

  • 2. De directeur staat het algemeen en dagelijks bestuur bij in hun functioneren. Hij woont als adviseur de vergaderingen van beide bestuursorganen bij.

  • 3. De directeur ondertekent mede alle stukken die van het algemeen en dagelijks bestuur uitgaan.

  • 4. De directeur is belast met de dagelijkse leiding van de organisatie van de RDWI.

  • 5. De directeur is verantwoording verschuldigd aan het dagelijks bestuur.

Artikel 21. Directiestatuut

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt, gehoord de directeur, een directiestatuut vast waarin de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de directeur worden beschreven.

  • 2. In het directiestatuut kan het dagelijks bestuur de instelling van een managementteam van de RDWI nader regelen. Daarbij worden van de leden van het managementteam de taakverdeling en verantwoordelijkheden en bevoegdheden eveneens vastgelegd.

  • 3. De mandaten en volmachten van de directeur worden door het dagelijks bestuur en de voorzitter vastgesteld. Het dagelijks bestuur kan de directeur de bevoegdheid tot ondermandaat dan wel ondervolmacht verlenen. Dit mandaat- en volmachtsbesluit worden als bijlage bij het directiestatuut gevoegd.

  • 4. Op basis van de operationele (jaar)doelstellingen en de vastgestelde prestatie-indicatoren, zoals vermeld in artikel 11, lid 3 van de regeling, maakt het dagelijks bestuur jaarlijkse prestatieafspraken met de directeur en de daarvoor in aanmerking komende leden van het managementteam. Deze afspraken worden vastgelegd in managementovereenkomsten, die bij het directiestatuut gevoegd worden.

  • 5. Het dagelijks bestuur informeert het algemeen bestuur over het directiestatuut, het mandaat- en volmachtbesluit en de managementovereenkomsten.

Artikel 22. Overige medewerkers

Het openbaar lichaam is lid van de Werkgeversvereniging samenwerkende gemeentelijke organisaties en past voor de rechtspositie van de werknemers de cao toe die deze werkgeversvereniging voor haar leden afsluit.

Hoofdstuk 6. Financiën

Artikel 23. Algemeen

  • 1. Met betrekking tot het financiële beleid, het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie van de RDWI als mede de controle met betrekking tot de laatste twee onderwerpen zijn de artikelen 212 en 213 Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het algemeen bestuur kan het dagelijks bestuur opdragen een onderzoek in te stellen naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het door het dagelijks bestuur gevoerde bestuur.

Artikel 24. Kadernota

  • 1. Het dagelijks bestuur zendt voor 30 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders aan de raden.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt uiterlijk 26 februari een voorstel voor de kaders, bedoeld in het eerste lid, aan de gemeenteraden en de colleges.

  • 3. De raden kunnen bij het dagelijks bestuur binnen acht weken na de verzending door het dagelijks bestuur, bedoeld in het tweede lid, hun zienswijzen op de kaders kenbaar maken bij het dagelijks bestuur.

  • 4. Het dagelijks bestuur stelt de raden van de gemeenten bij de toezending van de ontwerpbegroting schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbonden heeft.

Artikel 25. Begroting

  • 1. Het dagelijks bestuur stelt jaarlijks vóór 30 april een ontwerpbegroting (t+1) op voor het volgende kalenderjaar en zendt deze terstond, voorzien van een toelichting, aan de raden.

  • 2. De raden kunnen het dagelijks bestuur uiterlijk voor 31 juli hun zienswijze over de ontwerpbegroting toesturen.

  • 3. Het dagelijks bestuur zendt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 1 september, de ontwerpbegroting en de opmerkingen van de deelnemers en zo nodig een nota van wijzigingen aan het algemeen bestuur. Het dagelijks bestuur zendt de raden zijn schriftelijke reactie op de zienswijzen, overeenkomstig artikel 35, vierde lid, van de Wet.

  • 4. Het algemeen bestuur stelt de begroting vóór 15 september vast en zendt terstond afschriften aan de deelnemers.

  • 5. Het dagelijks bestuur zendt de vastgestelde begroting vóór 15 september aan GS.

Artikel 26. Financiering

  • 1. In de begroting wordt aangegeven welke bijdrage iedere deelnemer verschuldigd is voor de uitvoering van de taken en de organisatiekosten daarvan door de RDWI overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 van de regeling. De uitgangspunten voor de verdeling van de kosten over de deelnemers worden door het algemeen bestuur vastgesteld.

  • 2. Voorschotten voor de taakuitvoering en de organisatie van de RDWI worden jaarlijks voor het begin van ieder kalenderjaar aan de deelnemers op basis van de begroting in rekening gebracht.

  • 3. De deelnemers zullen er steeds voor zorgdragen dat de RDWI over voldoende middelen beschikt om tijdig aan zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 4. Indien het algemeen bestuur blijkt dat een deelnemer weigert de uitgaven voor de RDWI op de begroting te zetten, doet het onverwijld aan GS het verzoek over te gaan tot toepassing van het bepaalde in de artikelen 194 en 195 Gemeentewet.

Artikel 27. Jaarrekening

  • 1. Het dagelijks bestuur legt over elk kalenderjaar verantwoording af over de inkomsten en de uitgaven onder overlegging van de daarop betrekking hebbende bescheiden.

  • 2. Het dagelijks bestuur voegt daarbij een verslag van een onderzoek naar de getrouwheid en rechtmatigheid van de baten en lasten ingesteld door een daartoe overeenkomstig het bepaalde in artikel 213 Gemeentewet aangewezen accountant.

  • 3. Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpjaarrekening vóór 15 april aan de raden.

  • 4. De raden kunnen het dagelijks bestuur uiterlijk voor 15 juni hun zienswijze over de ontwerpjaarrekening toesturen.

  • 5. Het dagelijks bestuur zendt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk 1 juli, de ontwerpjaarrekening en de opmerkingen van de raden aan het algemeen bestuur. 

  • 6. Het algemeen bestuur stelt de jaarrekening vóór 15 juli vast. De vaststelling van de rekening strekt het dagelijks bestuur tot decharge, behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden. Het dagelijks bestuur doet van de vaststelling mededeling aan de deelnemers.

  • 7. Het dagelijks bestuur zendt uiterlijk 15 juli de vastgestelde jaarrekening aan GS.

Artikel 28. Batig en nadelig saldo: egalisatiereserve en verrekening

  • 1. Indien in enig exploitatiejaar een batig saldo in de apparaatskosten van de RDWI ontstaat, zal dit saldo worden toegevoegd aan de egalisatiereserve van de RDWI tot een maximum van 10 % van de daarvoor gebudgetteerde kosten. Het bepalen van dit maximum geschiedt in relatie tot tussen de deelnemers gemaakte afspraken over de verrekening van het terug verdienen van de investerings- en frictiekosten van de RDWI.

  • 2. Indien in enig exploitatiejaar een nadelig saldo in de apparaatskosten van de RDWI ontstaat, wordt dit tekort in beginsel gedekt uit de egalisatiereserve. Een nadelig saldo dat niet of niet meer uit die reserve kan worden gedekt wordt omgeslagen over de deelnemers overeenkomstig de verdeelsleutel in artikel 26, lid 1 van de regeling.

Hoofdstuk 7. Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 29. Toetreding

  • 1. Toetreding door bestuursorganen van andere gemeenten kan plaatsvinden, indien ten minste acht van de deelnemers daarmee instemmen en de toetredende bestuursorganen daarmee instemmen.

  • 2. Aan de toetreding kunnen door het algemeen bestuur nadere voorwaarden, waaronder financiële worden gesteld. De uitgangspunten voor deze voorwaarden worden door het algemeen bestuur vastgesteld.

  • 3. Toetreding gaat in op 1 januari van het jaar volgend op dat waarin de voor de toetreding noodzakelijke wijziging van de regeling in werking is getreden.

Artikel 30. Uittreding

  • 1. Een gemeenteraad en een college van burgemeester en wethouders van een van de deelnemende gemeenten kan besluiten tot uittreding uit de regeling, onverminderd het bepaalde in artikel 1 van de wet. Een uittreding kan alleen geschieden wanneer zowel de raad als het college van één gemeente besluit tot uittreding, tenzij de raden en colleges unaniem anders beslissen.

  • 2. Een college zendt de besluiten tot uittreding aangetekend aan het dagelijks bestuur. Daarbij wordt een opzegtermijn van 2 jaar, ingaande op 1 januari van het eerstvolgende kalenderjaar, in acht genomen, tenzij de raden en de colleges unaniem een andere opzegtermijn overeenkomen.

  • 3. Het dagelijks bestuur inventariseert de gevolgen van de uittreding, de wijze waarop met deze gevolgen kan of moet worden omgegaan en de voorwaarden voor uittreding, welke nadien worden vastgelegd in een door het algemeen bestuur vast te stellen uittredingsplan.

  • 4. Uiterlijk zes maanden na het moment van uittreding stelt het algemeen bestuur het uittredingsplan vast. De daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen zijn bindend.

  • 5. Nadat het uittredingsplan is vastgesteld, is de uittredende deelnemer gehouden om binnen zes maanden de daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen aan de regeling te voldoen.

Artikel 30a Uittredingsplan

  • 1. Het in artikel 30, derde lid, bedoelde uittredingsplan bevat de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die gedurende een periode van drie jaar het directe gevolg zijn van de uittreding. Tevens bevat het uittredingsplan de uittreedsom die betaald moet worden door de uittredende deelnemer.

  • 2. De uittredende deelnemer betaalt in het jaar na de daadwerkelijke uittreding nog 100% van zijn bijdrage zoals die was in het jaar waarin tot uittreding werd besloten. In het jaar volgend op het jaar van de daadwerkelijke uittreding wordt nog 66,5% van de genoemde bijdrage betaald, en in het daaropvolgende jaar nog 33,5%. Met deze betalingen kwijt de uittredende deelnemer zich van eventuele andere kosten verbonden aan de uittreding.

Artikel 31. Wijziging

  • 1. De regeling kan worden gewijzigd door een voorstel van ten minste vier van de deelnemers, dan wel op initiatief van het algemeen bestuur.

  • 2. De deelnemers dienen unaniem te besluiten tot wijziging van deze regeling.

  • 3. De toezending van de wijziging aan GS gebeurt door het dagelijks bestuur.

Artikel 32. Opheffing en liquidatie

  • 1. De regeling kan worden opgeheven door een daartoe strekkend besluit van de deelnemers.

  • 2. Het voornemen tot opheffing behoeft de instemming van ten minste acht van de raden en colleges.

  • 3. In geval van opheffing zal het algemeen bestuur het dagelijks bestuur als Commissie van Vereffenaars aanwijzen. Deze commissie zal een liquidatieplan opstellen en uitvoeren.

  • 4. Het liquidatieplan wordt door het algemeen bestuur vastgesteld gehoord de raden en de colleges van de gemeenten.

Hoofdstuk 8. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 33. Overgangsbepaling

  • 1. Het bepaalde in artikel 4 van de regeling treedt, voor zover deze bepaling ziet op de taken en bevoegdheden met betrekking tot de Wet sociale werkvoorziening, eerst in werking na de afronding van de opheffing en liquidatie van de gemeenschappelijke regeling Sociale Werkvoorziening Zeist en Omstreken.

  • 2. Het algemeen bestuur zal het moment van die afronding formeel kenbaar maken aan de deelnemers.

Artikel 34. Rechtsopvolging

De RDWI treedt na de opheffing en liquidatie in de rechten en plichten van de gemeen-

schappelijke regeling Sociale Werkvoorziening Zeist en Omstreken voor wat betreft de in de artikelen 3 en 4 van deze regeling omschreven doelstellingen, taken en bevoegdheden.

Artikel 35. Geschillenregeling

  • 1. Voordat een geschil als bedoeld in artikel 28 van de wet ter beslissing wordt voorgelegd aan GS, legt het algemeen bestuur het geschil voor aan een geschillencommissie.

  • 2. De geschillencommissie bestaat uit drie leden. Eén lid wordt aangewezen door het algemeen bestuur en één lid door het college van de betrokken gemeente. Deze leden wijzen gezamenlijk een derde lid aan dat tevens zal optreden als voorzitter van de commissie.

  • 3. De geschillencommissie hoort de bij het geschil betrokken bestuursorganen en zo nodig derden die van belang kunnen zijn voor de vaststelling van de aard van het geschil en/of het feitencomplex.

  • 4. De geschillencommissie brengt in beginsel binnen drie maanden na het begin van haar werkzaamheden aan de betrokken bestuursorganen advies uit over de mogelijkhe(i)d(en) tot overeenstemming in het gerezen geschil te komen.

  • 5. Indien het advies van de commissie niet leidt tot een oplossing van het geschil, wordt dit voorgelegd aan GS overeenkomstig het bepaalde in artikel 28 van de wet. Aan GS wordt tevens het dossier van de geschillencommissie overgelegd.

Artikel 36. Archief

  • 1. Het dagelijks bestuur draagt zorg voor de archiefbescheiden van de gemeenschappelijke regeling. Deze zorg voor archiefbescheiden – voortkomend uit taken en bevoegdheden – wordt verricht volgens een door het algemeen bestuur vast te stellen verordening.

  • 2. Ten aanzien van beheer van de archiefbescheiden voortkomende uit de diensten worden nadere regelingen getroffen.

  • 3. De directeur is belast met het beheer van de archiefbescheiden voor zover deze archiefbescheiden niet zijn overgebracht naar de archiefbewaarplaats van de gemeente Zeist.

  • 4. De archivaris van de gemeente Zeist oefent toezicht uit op het onder het derde lid genoemde beheer.

  • 5. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12 van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden van de in deze regeling genoemde organen is aangewezen de archiefbewaarplaats van de gemeente Zeist.

  • 6. Na opheffing van de gemeenschappelijke regeling worden de onder het eerste lid bedoelde archiefbescheiden met inachtneming van artikel 8 van het Archiefbesluit voor zover mogelijk vervreemd aan de taakopvolger. De overbrenging van de archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat naar de archiefbewaarplaats van de gemeente Zeist geschiedt als had geen opheffing plaatsgevonden. Als er geen taakopvolger is, geschiedt de genoemde overbrenging direct.

  • 7. De onder het vijfde en zesde lid bedoelde archiefbescheiden worden beheerd door de archivaris van de gemeente Zeist.

Artikel 37. Duur en evaluatie van de regeling

  • 1. Deze regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

  • 2. De doel- en taakstelling van de regeling en de wijze van uitvoering daarvan zullen periodiek geëvalueerd worden.

  • 3. Daartoe zal het dagelijks bestuur, in overleg met de directeur, gehoord de colleges en de raden van de gemeenten, om de zes jaar een onderzoeksvoorstel opstellen, dat aan het algemeen bestuur ter vaststelling zal worden voorgelegd.

  • 4. Op grond van de uitkomsten van de evaluatie kan het dagelijks bestuur voorstellen tot wijziging van de regeling doen, dan wel tot aanpassing van de bedrijfsvoering en/of organisatiestructuur van de RDWI.

Artikel 38. Bekendmaking

  • 1. Het college van Zeist draagt zorg voor de bekendmaking van de regeling overeenkomstig artikel 26 van de Wet, alsmede de inschrijving in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel.

  • 2. Het dagelijks bestuur verwerkt de gegevens als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de Wet in het register, bedoeld in artikel 136 van de Wet.

Artikel 39. Inwerkingtreding

Dit wijzigingsbesluit treedt in werking op 30 juni 2024, of als het besluit later bekend wordt gemaakt op de dag na bekendmaking.

Artikel 40 Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als gemeenschappelijke regeling Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug, af te korten als RDWI.

Ondertekening