de Gemeenschappelijke Regeling Basismobiliteit

Geldend van 08-10-2020 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 14-11-2019

Intitulé

de Gemeenschappelijke Regeling Basismobiliteit

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • a.

    Deze gemeenschappelijke regeling verstaat onder:

  • b.

    aanvullend openbaar vervoer: het openbaar-vervoervangnet dat wordt ingezet daar waar de vervoervraag te laag is voor het exploiteren van een reguliere lijndienst;

  • c.

    ambtelijk overleg basismobiliteit: een door de deelnemers en de provincie Gelderland ingericht gremium, bestaande uit beleidsambtenaren van de deelnemers en van de provincie Gelderland en de directeur, dat zich bezighoudt met de doorontwikkeling van de basismobiliteit en de advisering over de beheertaken gericht op de kwaliteit en kosten van het vervoersysteem;

  • d.

    basismobiliteit: de mogelijkheid voor burgers om zich zelfstandig en tegen een redelijk tarief te verplaatsen met een vorm van aanvullend openbaar vervoer of het doelgroepenvervoer;

  • e.

    deelnemers: de colleges van burgemeester en wethouders die aan deze regeling deelnemen;

  • f.

    dienstverleningsovereenkomst: een overeenkomst tussen de rechtspersoon van de deelnemer die het aangaat (opdrachtgever) en de bedrijfsvoeringsorganisatie (opdrachtnemer) waarin de afspraken zijn vastgelegd over de uitvoering van de taken bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a, en artikel 5 van de regeling;

  • g.

    directeur: de directeur van de bedrijfsvoeringsorganisatie;

  • h.

    doelgroepenvervoer: de niet-openbare vervoerssystemen waarvoor de deelnemers op grond van specifieke wet- en regelgeving verantwoordelijk zijn; in het kader van deze regeling gaat het om

  • i.

    Leerlingenvervoer op grond van de Wet op het primair onderwijs, Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs;

  • j.

    vervoer op grond van de Jeugdwet;

  • k.

    vervoer voor dagbesteding en sociaal-recreatief vervoer op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • l.

    regeling: de Gemeenschappelijke Regeling Basismobiliteit;

  • m.

    wet: de Wet gemeenschappelijke regelingen.

Hoofdstuk 2 De bedrijfsvoeringsorganisatie

Artikel 2 Bedrijfsvoeringsorganisatie

  • 1. Er is een bedrijfsvoeringsorganisatie genaamd “Vervoerscentrale Stedendriehoek”, statutair gevestigd te Lochem.

  • 2. Het bestuur van de bedrijfsvoeringsorganisatie bestaat uit de voorzitter en de leden.

Hoofdstuk 3 Belangen en bevoegdheden

Artikel 3 Belangen

De bedrijfsvoeringsorganisatie is ingesteld ter gemeenschappelijke behartiging van de belangen van de deelnemers met betrekking tot het tot stand brengen, ontwikkelen en in stand houden van een kwalitatief hoogwaardig, herkenbaar, efficiënt en eenvoudig te gebruiken stelsel van basismobiliteit. Hierbij wordt rekening gehouden met de mogelijkheden van reizigers en hun sociale netwerk en wordt erop toegezien dat het aanvullend openbaar vervoer ook in het buitengebied en de kleine kernen voldoende gewaarborgd is en dat het vervoer een optimale aansluiting heeft op de belangrijkste knooppunten van het openbaar- vervoer-netwerk.

Artikel 4 Taken

  • 1. De bedrijfsvoeringorganisatie heeft ter verwezenlijking van de belangen genoemd in artikel 3 de volgende taken:

  • a. het organiseren, begeleiden en uitvoeren van het doelgroepenvervoer;

  • b. het organiseren, begeleiden en uitvoeren van het aanvullend openbaar vervoer in Gelderland onder de voorwaarde dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 7.

  • 2. De bedrijfsvoeringorganisatie voert de taak bedoeld in het eerste lid, onder a, of onderdelen daarvan eerst uit nadat daartoe per doelgroep met de betrokken deelnemer een dienstverleningsovereenkomst is aangegaan, waarin onder meer afspraken over de uit de taak of onderdelen daarvan voortvloeiende werkzaamheden worden neergelegd.

  • 3. Een deelnemer kan het bestuur schriftelijk meedelen het voornemen te hebben de taak bedoeld in het eerste lid onder a, of onderdelen daarvan, niet langer door de bedrijfsvoeringsorganisatie te laten uitvoeren. Er wordt een opzegtermijn van ten minste één jaar in acht genomen. De betrokken deelnemer vermeldt in zijn voornemen de exacte datum.

  • 4. De deelnemer die zijn voornemen aan het bestuur heeft meegedeeld, geeft opdracht tot het uitvoeren van een onafhankelijk onderzoek naar de financiële, personele en overige gevolgen van het niet langer uitvoeren van de taak bedoeld in het eerste lid, onder a, of onderdelen daarvan. De formulering van de onderzoeksopdracht en de keuze van de onderzoeker komen tot stand in een op overeenstemming gericht overleg met het bestuur. De kosten van het uitvoeren van het onderzoek komen voor rekening van de betrokken deelnemer.

  • 5. Het bestuur neemt binnen acht weken na ontvangst van de uitkomsten van het onderzoek een besluit over het afhandelen van de financiële, personele en overige gevolgen van het voornemen van de betrokken deelnemer voor de bedrijfsvoeringsorganisatie met dien verstande dat

  • a. de betrokken deelnemer de kosten draagt die het rechtstreekse gevolg zijn van het niet langer laten uitvoeren van de taak bedoeld in het eerste lid, onder a, of onderdelen daarvan, en

  • b. de overige deelnemers hiervan geen financieel nadeel mogen ondervinden.

  • 6. De betrokken deelnemer die zijn voornemen aan de bedrijfsvoeringsorganisatie heeft meegedeeld, neemt binnen acht weken na het besluit van het bestuur een definitief besluit.

  • 7. De deelnemer die besloten heeft dat de bedrijfsvoeringsorganisatie de taak bedoeld in het eerste lid, onder a, of onderdelen daarvan niet langer uitvoert, voldoet binnen drie maanden na het nemen van het definitieve besluit aan de bedrijfsvoeringsorganisatie de in het besluit van het bestuur omschreven financiële verplichtingen.

Artikel 5 Nieuwe taken

  • 1. Een deelnemer kan de bedrijfsvoeringsorganisatie ter verwezenlijking van de te behartigen belangen andere dan de in artikel 4, eerste lid, onder a, genoemde taak laten uitvoeren. Hiervoor wordt met de bedrijfsvoeringsorganisatie een dienstverleningsovereenkomst aangegaan.

  • 2. De aan deze taken verbonden kosten worden afzonderlijk geadministreerd en volledig toegerekend aan de betrokken deelnemer.

Artikel 6 Bevoegdheden

  • 1. De deelnemers dragen aan de bedrijfsvoeringsorganisatie en haar bestuur de bevoegdheden over die nodig zijn voor de uitvoering van de taak bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a, of onderdelen daarvan, alleen voor zover de bedrijfsvoeringsorganisatie deze taak of onderdelen daarvan voor de betrokken deelnemer uitvoert op basis van de aangegane dienstverleningsovereenkomst.

  • 2. Onderdeel van een voornemen als bedoeld in artikel 4, derde lid, en een besluit als bedoeld in artikel 4, zesde lid, is de wijziging in de overgedragen bevoegdheden voor de taak of onderdelen daarvan, die de deelnemer niet meer door de bedrijfsvoeringsorganisatie wil laten uitvoeren. De regeling hoeft niet te worden gewijzigd.

  • 3. Voor de taken bedoeld in artikel 5, eerste lid, kan overdracht van bevoegdheden plaatsvinden op voorstel van de betrokken deelnemer. De regeling hoeft niet te worden gewijzigd.

  • 4. De deelnemers dragen aan de bedrijfsvoeringsorganisatie en haar bestuur geen publiekrechtelijke bevoegdheden over.

    5. De bedrijfsvoeringsorganisatie sluit zich aan bij de Werkgeversvereniging samenwerkende gemeentelijke organisaties (SGO), die door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten op 11 december 2019 is opgericht.

Artikel 7 Overeenkomst provincie Gelderland

  • 1. Voor het uitvoeren van de taak genoemd in artikel 4, eerste lid, onder b, gaat de bedrijfsvoeringsorganisatie een overeenkomst aan met de provincie Gelderland. In deze overeenkomst komen de provincie Gelderland en de bedrijfsvoeringsorganisatie overeen dat de bedrijfsvoeringsorganisatie deze taak voor de provincie Gelderland uitvoert en tevens voor welke periode de overeenkomst wordt aangegaan.

  • 2. De bedrijfsvoeringorganisatie neemt de Samenwerkingsovereenkomst Basismobiliteit 2017-2019 over die de Gelderse gemeenten op 31 maart 2015 zijn aangegaan met de provincie Gelderland.

Artikel 8 Beperking privaatrechtelijke bevoegdheden

De bedrijfsvoeringsorganisatie is behoudens instemming van de deelnemers niet bevoegd tot:

  • 1. een wijziging van de publiekrechtelijke status van de regietaak van de basismobiliteit als bedoeld in artikel 18 of onderdelen daarvan, in een privaatrechtelijke status zonder dat de gemeenteraden van de deelnemers daarover vooraf een standpunt hebben kunnen inbrengen;

  • 2. het vestigen van opstal-, pand- en hypotheekrechten;

  • 3. het afgeven van garanties of andere waarborgen;

  • 4. het in erfpacht aannemen of uitgeven van roerende of onroerende zaken;

  • 5. het in eigendom aannemen of uitgeven van onroerende zaken;

  • 6. dienstverlening aan private partijen of publieke lichamen anders dan de deelnemers.

Hoofdstuk 4 Bestuur

Artikel 9 Samenstelling

  • 1. Elke deelnemer wijst uit zijn midden een lid van het bestuur aan.

  • 2. Het lidmaatschap van het bestuur eindigt op de dag waarop de zittingsperiode van de gemeenteraden afloopt. De aftredende leden blijven hun functie waarnemen tot het tijdstip waarop de raden der deelnemers de nieuwe wethouders hebben benoemd en de deelnemers de nieuwe leden vervolgens hebben aangewezen.

  • 3. De deelnemers beslissen binnen twee maanden na de benoeming als bedoeld in het tweede lid over de aanwijzing van de nieuwe leden.

  • 4. De voorziening in een tussentijdse vacature geschiedt binnen twee maanden.

  • 5. Een lid van het bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Van dit ontslag stelt hij de voorzitter, alsmede de deelnemer die hem heeft aangewezen, terstond schriftelijk in kennis.

  • 6. De deelnemer die een lid heeft aangewezen dat niet langer diens vertrouwen bezit, kan dat lid schorsen of ontslaan. De schorsing of het ontslag gaat onmiddellijk in.

  • 7. Voor elk bestuurslid wijst een deelnemer een plaatsvervanger aan. Het tweede tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10 Stemverhouding

  • 1. Bij een stemming wordt gestemd en besloten op basis van de principes ‘elk lid één stem’ en ‘gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen’.

  • 2. Voor besluiten gericht op vaststelling van de begrotingskaders, de begroting, de jaarrekening, de bestemming, van de reserves en de vaststelling van het liquidatieplan bedoeld in artikel 29, tweede lid, geldt bij een stemming de aanvullende eis dat ten minste een meerderheid van tweederde van de uitgebrachte stemmen nodig is.

  • 3. Voor de totstandkoming van een besluit als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, of van een besluit als bedoeld in de artikelen 27, vijfde lid, is ten minste twee derde van de uitgebrachte stemmen nodig, waaronder de stem van de vertegenwoordiger van de deelnemer die het voornemen heeft de taak of onderdelen daarvan niet langer uit te laten voeren of van de vertegenwoordiger van de uittredende deelnemer.

  • 4. Een lid van het bestuur dat van opvatting is dat een besluit als bedoeld in het eerste lid tot ongewenste en onrechtvaardige gevolgen leidt voor de deelnemer die hij vertegenwoordigt, kan een herstemming aanvragen.

  • 5. Bij een herstemming geldt het principe van gewogen stemmen, afgeleid van het aantal inwoners per gemeente op de datum dat deze regeling in werking treedt.

  • 6. Het aantal stemmen dat elk lid van het bestuur kan uitbrengen, bedraagt voor gemeenten:

  • a. met meer dan 40.000 inwoners: één stem per 10.000 inwoners, waarbij naar boven wordt afgerond als het gaat om meer dan 5.000 inwoners tussen twee meetpunten;

  • b. tot en met 40.000 inwoners: drie stemmen per gemeente.

  • 7. Bij herstemming is slechts sprake van een rechtsgeldig genomen besluit als het besluit met in achtneming van het bepaalde in het zesde lid is genomen én

  • a. ten minste 2/3 van de gewogen stemmen voor het besluit zijn én

  • b. ten minste de vertegenwoordigers van vijf verschillende deelnemers voor het besluit hebben gestemd.

Artikel 11 Vergaderingen

  • 1. Het bestuur vergadert jaarlijks ten minste tweemaal en voorts zo dikwijls als de voorzitter het nodig oordeelt of een lid van het bestuur hier schriftelijk onder opgaaf van redenen om vraagt.

  • 2. In een besloten vergadering kan niet worden beraadslaagd, noch een besluit worden genomen over:

  • a. het vaststellen of wijzigen van uitgangspunten en kaders voor de begroting;

  • b. het vaststellen en wijzigen van de begroting;

  • c. het vaststellen van de jaarrekening;

  • d. een voorgenomen besluit tot aanpassing van deze regeling.

Artikel 12 Reglement van orde

Het bestuur stelt voor zijn vergaderingen een reglement van orde vast.

Artikel 13 Taken en bevoegdheden

Aan het bestuur behoren alle taken en bevoegdheden die in deze regeling niet aan de voorzitter zijn opgedragen, waaronder:

  • 1. de benoeming, schorsing en het ontslag van de directeur en het overige personeel;

  • 2. de vaststelling van een regeling omtrent de ambtelijke organisatie van de bedrijfsvoeringsorganisatie;

  • 3. de opstelling van een instructie voor de directeur die ten minste de taken van de directeur en de aansturing van het overige personeel betreft;

  • 4. het besluiten tot het aangaan van overeenkomsten.

Artikel 14 Informatie- en verantwoordingsplicht

  • 1. Het bestuur geeft aan de gemeenteraden alle gevraagde inlichtingen

  • 2. Het reglement van orde voor het bestuur regelt de wijze waarop de in het eerste lid bedoelde inlichtingen worden verstrekt.

  • 3. Een lid van het bestuur geeft de deelnemer die hem heeft aangewezen alle inlichtingen die door een of meer leden van die deelnemer worden verlangd.

  • 4. Een lid van het bestuur is aan de deelnemer die hem heeft aangewezen en aan de gemeenteraad van die deelnemer verantwoording verschuldigd voor het door hem in het bestuur gevoerde beleid.

Hoofdstuk 5 De voorzitter

Artikel 15 De voorzitter

  • 1. Het bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter.

  • 2. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het bestuur.

  • 3. De stukken die van het bestuur uitgaan worden door de voorzitter ondertekend en door de ambtelijk secretaris mede ondertekend.

  • 4. De voorzitter vertegenwoordigt de bedrijfsvoeringsorganisatie in en buiten rechte. Hij kan de vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen persoon.

  • 5. Als de voorzitter behoort tot de deelnemer die partij is bij een geding waarbij de bedrijfsvoeringsorganisatie is betrokken, oefent de plaatsvervangend voorzitter met betrekking tot dat geding de in het vierdelid genoemde bevoegdheid uit.

  • 6. Als ook de plaatsvervangend voorzitter behoort tot een deelnemer die partij is bij het in het vijfde lid bedoelde geding, wordt aan een ander lid van het bestuur opgedragen om de bedrijfsvoeringsorganisatie met betrekking tot dat geding te vertegenwoordigen.

Hoofdstuk 6 Organisatie

Artikel 16 Organisatie

  • 1. De ambtelijke organisatie bestaat in ieder geval uit een directeur en een vervoerscentrale.

  • 2. Op het personeel in dienst van de bedrijfsvoeringsorganisatie is de collectieve arbeidsovereenkomst SGO van toepassing.

Artikel 17 De directeur

  • 1. De directeur is het hoofd van de ambtelijke organisatie en fungeert als ambtelijk secretaris voor het bestuur.

  • 2. De directeur staat het bestuur en de voorzitterbij de uitoefening van hun taak met raad en daad terzijde.

  • 3. De directeur heeft in de vergadering van het bestuur een adviserende stem.

  • 4. De directeur is lid van het ambtelijk overleg basismobiliteit.

  • 5. De dagelijkse leiding van de bedrijfsvoeringsorganisatie berust bij de directeur.

  • 6. De directeur is voor zijn handelen verantwoording verschuldigd aan het bestuur.

  • 7. Het bestuur regelt de vervanging van de directeur.

Artikel 18 Vervoerscentrale

  • 1. De vervoerscentrale is in ieder geval belast met het beheer en de regie van de basismobiliteit.

  • 2. Onder het beheer wordt in ieder geval verstaan:

  • a. de inkoop van het vervoer;

  • b. het contractbeheer;

  • c. de klachtenafhandeling;

  • d. de monitoring van de kwaliteit van de basismobiliteit;

  • e. de financiële afhandeling met zowel de reizigers en de vervoerders als de deelnemers en eventuele derden;

  • f. de algemene informatievoorziening over het vervoersreglement en de vervoersalternatieven zoals het vrijwilligersvervoer.

  • 3. Onder regie wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het verzamelen van de vervoeraanvragen;

  • b. het plannen van de ritten;

  • c. het uitzetten van de ritten bij één of meer vervoerders;

  • d. de zorg voor individueel reisadvies en individuele rit- en reisinformatie.

Hoofdstuk 7 Begroting, jaarrekening, administratie en controle

Artikel 19 Begroting

  • 1. Het bestuur stelt jaarlijks vóór 15 juli voorafgaande aan het jaar waarvoor deze geldt de begroting vast en zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 augustus van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten.

  • 2. Het bestuur stelt jaarlijks vóór 1 april voorafgaande aan het jaar waarvoor de begroting geldt, de kaders voor de begroting vast.

  • 3. Het bepaalde in artikel 35, eerste tot en met vierde lid, van de wet is niet van toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting waarbij in de bijdrage van de deelnemers geen wijziging wordt gebracht.

Artikel 20 Bijdrage

  • 1. De berekeningswijze van de bijdrage van de deelnemers wordt door het bestuur vastgesteld met een meerderheid van ten minste tweederde van het aantal stemmen.

  • 2. De gemeenteraden worden in de gelegenheid gesteld hun zienswijze te geven over de berekeningswijze.

  • 3. De verschuldigde bijdrage per deelnemer wordt jaarlijks in de begroting opgenomen.

  • 4. De deelnemers betalen de bijdrage in maandelijkse voorschotten.

  • 5. De deelnemers dragen er zorg voor dat de bedrijfsvoeringsorganisatie te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al haar verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 6. Een eventuele provinciale bijdrage komt alleen ten goede aan de deelnemer(s)in de betreffende provincie.

Artikel 21 Jaarrekening

  • 1. Het bestuur stelt jaarlijks vóór 1 april voorafgaande aan het jaar waarvoor de begroting geldt, de conceptjaarrekening vast.

  • 2. Het bestuur zendt vóór 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, de algemene financiële en beleidsmatige kaders en de conceptjaarrekening aan de gemeenteraden van de deelnemers.

  • 3. Het bestuur voegt bij de jaarrekening een controleverklaring en een verslag van bevindingen van de accountant.

  • 4. Het bestuur onderzoekt de jaarrekening over het afgelopen jaar en stelt haar vastvóór 1 juli volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft.

  • 5. Van de vaststelling van de jaarrekening doet het bestuur mededeling aan de gemeenteraden van de deelnemers.

Artikel 22 Definitieve bijdrage

  • 1. In de jaarrekening wordt de door elk van de deelnemers over het betreffende dienstjaar werkelijk verschuldigde bijdrage opgenomen.

  • 2. Verrekening van het verschil tussen het op grond van artikel 20, eerste lid, bepaalde bedrag en de werkelijk verschuldigde bijdrage vindt plaats terstond na de in artikel 21, vierde lid, bedoelde mededeling.

Artikel 23 Reservevorming

  • 1. Het bestuur stelt een algemene reserve en bestemmingsreserves in om bedrijfsmatige risico’s op te vangen.

  • 2. De omvang van de reserves is gemaximeerd op 5% van de jaarlijkse exploitatielasten.

  • 3. Het bestuur beslist of een nadelig saldo geheel of gedeeltelijk ten laste van bestaande reserves zal worden gebracht.

  • 4. Het bestuur beslist met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid of een batig saldo geheel of gedeeltelijk ten gunste van bestaande reserves zal worden gebracht.

  • 5. Het batig saldo van enig jaar, zoals vastgesteld in de jaarrekening, dat niet ten gunste van de bestaande reserves wordt gebracht, vloeit terug naar de rechtspersonen van de deelnemers in de verhouding waarin zij bijdragen aan de begroting.

Artikel 24 Administratie en verrekening

  • 1. Het bestuur stelt regels vast met betrekking tot de organisatie van de administratie en het beheer van vermogenswaarden. Deze regels waarborgen dat aan de eisen van rechtmatigheid, doelmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.

  • 2. De regels, bedoeld in het eerste lid, voorzien onder meer in de aanwijzing van een registeraccountant als bedoeld in artikel 2:393 van het Burgerlijk Wetboek belast met het onderzoek van de jaarrekening alsmede het ter zake uitbrengen van een verslag, dat behalve de verklaring bij de rekening bevindingen bevat over de vraag of de administratie en het beheer voldoen aan de eisen van rechtmatigheid en doelmatigheid.

  • 3. Het bestuur stelt regels vast over de controle op de administratie en op het beheer van de vermogenswaarden. De regels waarborgen onder meer dat de rechtmatigheid en doelmatigheid van de administratie en het beheer worden getoetst.

Artikel 25 Archief

  • 1. Ten aanzien van de zorg voor en het beheer van de archiefbescheiden van de bedrijfsvoeringsorganisatie, alsmede ten aanzien van het toezicht op het beheer zijn de voorschriften van de gemeente Lochem van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aan de uitvoering van het eerste lid verbonden kosten komen ten laste van de bedrijfsvoeringsorganisatie.

  • 3. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12 van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden is Lochem de archiefbewaarplaats.

  • 4. Het bestuur is belast met de uitvoering van de zorg en het beheer als bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 8 Toetreding en uittreding

Artikel 26 Toetreding

  • 1. De deelnemers zijn bevoegd te beslissen over toetreding van nieuwe deelnemers tot de regeling. Het bestuur wordt in de gelegenheid gesteld hierover een zienswijze in te dienen.

  • 2. De deelnemers regelen de voorwaarden voor toetreding.

  • 3. Toetreding is mogelijk als ten minste tweederde van de deelnemers daartoe besluit.

Artikel 27 Uittreding

  • 1. Een deelnemer kan uittreden uit de regeling, als voldaan is aan het gestelde in artikel 10, derde lid.

  • 2. De deelnemer die uit wil treden, maakt na verkregen toestemming van de gemeenteraad, zijn voornemen tot uittreding bij aangetekende brief kenbaar aan het bestuur en aan de overige deelnemers.

  • 3. Voor uittreding uit de regeling wordt een opzegtermijn van ten minste één jaar in acht genomen.

  • 4. Na ontvangst van de in het tweede lid vermelde brief wijst het bestuur in overleg met de uittredende deelnemer een onafhankelijke registeraccountant aan, aan wie de opdracht wordt verleend een liquidatieplan op te stellen als ware tot opheffing van de gemeenschappelijke regeling besloten. Het liquidatieplan voorziet in ieder geval in de regeling van de personele gevolgen en de liquiditeit van de bedrijfsvoeringsorganisatie als die wordt voortgezet.

  • 5. Het liquidatieplan wordt vastgesteld door het bestuur en de daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen zijn bindend. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de uittredende deelnemer de kosten draagt die het rechtstreekse gevolg zijn van de uittreding en dat de overige deelnemers geen financieel nadeel van de uittreding ondervinden.

  • 6. Nadat het liquidatieplan is vastgesteld is de uittredende deelnemer gehouden om binnen zes maanden na de vaststelling de daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen aan de bedrijfsvoeringsorganisatie te voldoen.

  • 7. De kosten van het opstellen van het liquidatieplan komen voor rekening van de deelnemer die het voornemen heeft om uit te treden.

Hoofdstuk 9 Wijziging en opheffing

Artikel 28 Wijziging van de regeling

  • 1. De regeling kan tussentijds worden gewijzigd als ten minste tweederde van de deelnemers daartoe besluit.

  • 2. De deelnemers en het bestuur zijn bevoegd een wijziging van de regeling aan de deelnemers in overweging te geven via een daartoe strekkend voorstel.

  • 3. Het bestuur zendt het voorstel aan de deelnemers.

  • 4. In afwijking van de vorige leden kan een wijziging of intrekking van artikel 20, eerste lid, en een wijziging of intrekking van dit lid slechts plaats vinden bij een unaniem besluit van alle deelnemers aan de regeling.

Artikel 29 Opheffing van de regeling

  • 1. De regeling kan tussentijds worden opgeheven als ten minste tweederde van de deelnemers daartoe besluit.

  • 2. Het bestuur stelt vooraf na overleg met de deelnemers het liquidatieplan vast. Dit plan voorziet in een verdeling naar rato van het aandeel van de deelnemers in de actuele begroting. Het plan voorziet in ieder geval in de regeling van de personele gevolgen.

  • 3. Het bestuur is belast met de uitvoering van het liquidatieplan.

  • 4. Zo nodig blijft het bestuur na het tijdstip van opheffing in functie totdat de liquidatie is voltooid.

Hoofdstuk 10 Klachten en geschillen

Artikel 30 Klachtenregeling

Om te voldoen aan de bepalingen in hoofdstuk 9, titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht, sluit de bedrijfsvoeringsorganisatie zich aan bij de Nationale ombudsman.

Artikel 31 Geschillen

Voordat aan artikel 28 van de wet toepassing wordt gegevenspannen de partijen zich tot het uiterste in het geschil in onderling overleg op te lossen.

Hoofdstuk 11 Slotbepalingen

Artikel 32 Duur van de regeling

De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 33 Inwerkingtreding

De regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag die volgt op die waarop de deelnemer van de gemeente waarin de bedrijfsorganisatie is gevestigd, deze regeling overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de wet bekend heeft gemaakt.

Artikel 34 Citeertitel

De regeling wordt aangehaald als: Gemeenschappelijke Regeling Basismobiliteit

Ondertekening

Aldus besloten door:

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn

in de vergadering van 18 april 2019

de secretaris,                                        de burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brummen

in de vergadering van 18 juni 2019

de secretaris,                                        de burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Deventer

in de vergadering van 21 mei 2019

de secretaris,                                        de burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe

in de vergadering van 14 mei 2019

de secretaris,                                        de burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hattem

in de vergadering van 11 juni 2019

de secretaris,                                        de burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerde

in de vergadering van 16 juli 2019

de secretaris,                                        de burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem

in de vergadering van 16 juli 2019

de secretaris,                                        de burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst

in de vergadering van 21 mei 2019

de secretaris,                                        de burgemeester,

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen

in de vergadering van 7 mei 2019

de secretaris,                                        de burgemeester,