Uitvoeringsbesluit innovatieregeling re-integratie Participatiewet gemeente Hellendoorn 2019

Geldend van 30-07-2019 t/m 31-07-2023

Intitulé

Uitvoeringsbesluit innovatieregeling re-integratie Participatiewet gemeente Hellendoorn 2019

Nijverdal, 16 juli 2019 Nr. 2019-022386

Burgemeester en wethouders van Hellendoorn;

Gelet op artikel 4, tweede lid en artikel 17 van de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Hellendoorn 2017 en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

b e s l u i t e n:

vast te stellen het

Uitvoeringsbesluit innovatieregeling re-integratie Participatiewet gemeente Hellendoorn 2019

Artikel 1 Bemiddelingssubsidie

  • 1.

    Het college kan aan een tussenpersoon een bemiddelingssubsidie verstrekken wanneer die tussenpersoon een werkzoekende als bedoeld in artikel 7 van de Participatiewet naar betaald werk of een proefplaatsing of werkervaringsplaats bij een reguliere werkgever bemiddelt.

  • 2.

    Aanspraak op deze subsidie is mogelijk als de werkzoekende door het college is aangemeld voor bemiddeling bij de desbetreffende tussenpersoon.

  • 3.

    De bemiddelingssubsidie wordt verstrekt aan een in de gemeente Hellendoorn gevestigde tussenpersoon die afspraken met het college heeft gemaakt voor bemiddeling van werkzoekenden uit de doelgroep Participatiewet op basis van no cure no pay.

  • 4.

    De hoogte van de bemiddelingssubsidie wordt gebaseerd op het aantal contracturen en de duur van het arbeidscontract dat de werkzoekende wordt aangeboden.

  • 5.

    De hoogte van de bemiddelingssubsidie wordt als volgt vastgesteld:

    • a.

      € 400,-- bij het opleveren van een werkervaringsplaats van ten minste 18 uur per week, gedurende maximaal 3 maanden;

    • b.

      € 400,-- bij het opleveren van een proefplaatsing van ten minste 18 uur per week, gedurende maximaal 3 maanden;

    • c.

      € 600,-- bij het opleveren van een arbeidscontract van ten minste 18 uur per week, voor de duur van minimaal 3 maanden;

    • d.

      € 900,-- bij het opleveren van een arbeidscontract van ten minste 36 uur per week, voor de duur van minimaal 3 maanden;

    • e.

      € 1.200,-- bij het opleveren van een arbeidscontract van ten minste 18 uur per week, voor de duur van minimaal 6 maanden;

    • f.

      € 2.000,-- bij het opleveren van een arbeidscontract van ten minste 36 uur per week, voor de duur van minimaal 6 maanden.

  • 6.

    Na afloop van de werkervaringsperiode (conform het vijfde lid, sub a) en/of proefplaatsing (conform het vijfde lid, sub b) kan maximaal één keer gebruik worden gemaakt van de bemiddelingssubsidie voor het opleveren van een arbeidscontract (conform het bepaalde in het vijfde lid, sub c, d, e of f).

  • 7.

    Voor het aanvragen van de bemiddelingssubsidie dient de tussenpersoon gebruik te maken van een formulier dat door het college is vastgesteld.

  • 8.

    Vaststelling en betaling van de bemiddelingssubsidie vindt plaats nadat de prestatie uit het derde lid van dit artikel is geleverd. De tussenpersoon dient in ieder geval een kopie van de opgeleverde arbeids- of werkervaringsovereenkomst aan te leveren.

  • 9.

    De subsidies uit het vijfde lid worden als volgt betaalbaar gesteld:

    • sub a en b: bij de start van de contractperiode, na inlevering van de in het achtste lid genoemde overeenkomst;

    • sub c en d: na afloop van de contractperiode;

    • sub e en f: in 2 termijnen: de eerste termijn na indiening van de arbeids- of werkervaringsovereenkomst, en de tweede termijn na afloop van de betreffende overeenkomst.

  • 10.

    Voor de toepassing van deze regeling wordt jaarlijks door het college een subsidieplafond vastgesteld. De aanvragen worden afgewikkeld op volgorde van datum van binnenkomst.

  • 11.

    Een combinatie van de bemiddelingssubsidie met andere re-integratievoorzieningen is mogelijk.

  • 12.

    Indien een werkzoekende met toepassing van de bemiddelingssubsidie is geplaatst, maar nadien toch weer een beroep op een uitkering moet doen, is een hernieuwde toepassing van de bemiddelingssubsidie alleen mogelijk na hernieuwde aanmelding van de werkzoekende bij de tussenpersoon. Voordat overgegaan kan worden tot aanmelding van de werkzoekende, zal het college moeten beoordelen of een eventuele andere interventie gepleegd moet worden om tot een blijvende plaatsing te komen.

Artikel 2 Parttime ondernemen

  • 1.

    Het college kan aan een werkzoekende als bedoeld in artikel 7 van de Participatiewet de re-integratievoorziening Parttime ondernemen voor de duur van maximaal twaalf maanden aanbieden om daarmee arbeidsinschakeling mogelijk te maken. Deze voorziening houdt in dat freelance werkzaamheden of (neven)activiteiten van bescheiden omvang mogen worden verricht voor maximaal 50% van de normale arbeidstijd (20 uur per week).

  • 2.

    De voorwaarden die aan de uitkering zijn gesteld en de afspraken op basis van het met belanghebbende overeengekomen persoonlijke plan van aanpak voor re-integratie blijven onveranderd van toepassing. Dit betekent onder meer dat de cliënt zich blijft inspannen om zo mogelijk volledig uit de uitkering te komen en daarom beschikbaar blijft voor het aanvaarden van arbeid in loondienst. De parttime ondernemen activiteiten mogen daarvoor geen belemmering vormen.

  • 3.

    De parttime ondernemen activiteiten moeten een inkomen opleveren dat leidt tot een verlaging van de bijstandsuitkering. Reservering van (een deel) van deze inkomsten voor noodzakelijke investeringen mag alleen met toestemming van het college.

  • 4.

    De parttime ondernemer moet zich, indien van toepassing, laten inschrijven bij de Kamer van Koophandel en de Belastingdienst.

  • 5.

    De ondernemer moet voldoen aan de vestigingseisen en alle overige wettelijke vereisten.

  • 6.

    De ondernemer mag geen langlopende contracten of verplichtingen aangaan. De termijn hiervoor moet aansluiten bij de afspraken in het plan van aanpak c.q. de duur waarvoor toestemming is gegeven voor parttime ondernemen. De parttime ondernemen activiteiten moeten op elk moment direct beëindigd kunnen worden.

  • 7.

    Er dient een deugdelijke boekhouding bijgehouden te worden en voor alle zakelijke transacties dient een aparte bank- of girorekening geopend te worden.

  • 8.

    Alleen noodzakelijke, reële en aantoonbare kosten mogen, binnen redelijke grenzen, voor de uitvoering van de werkzaamheden als bedrijfskosten worden geboekt.

  • 9.

    De netto-inkomsten worden volledig in mindering gebracht op de maandelijkse uitkering, tenzij gebruik gemaakt kan worden van de wettelijke vrijlating van inkomsten. Indien vrijlating van inkomsten niet van toepassing is, kan mogelijk gebruik gemaakt worden van de gemeentelijke premieregeling voor deeltijdarbeid.

  • 10.

    Jaarlijks moet voor 1 mei de aangifte inkomstenbelasting zijn gedaan. De inkomsten moeten worden opgegeven als “resultaat uit overige werkzaamheden”. Er kan geen gebruik worden gemaakt van de ondernemersaftrek (zelfstandigenaftrek), omdat de ondernemer vanwege de beperking van het aantal inzetbare uren niet wordt aangemerkt als ondernemer voor de inkomstenbelasting. Het is niet toegestaan om uitstel te vragen voor het indienen van de aangifte inkomstenbelasting.

  • 11.

    Jaarlijks dienen voor 1 mei onderstaande gegevens in het bezit te zijn van het college:

    • a.

      Jaarrekening/overzicht administratie;

    • b.

      Aangifte inkomstenbelasting (indien van toepassing ook die van de partner);

    • c.

      Aangiftes omzetbelasting 1e tot en met 4e kwartaal;

    • d.

      Bankafschriften van de zakelijke rekening van 1 januari tot en met 31 december;

    • e.

      Bankafschriften van alle rekeningen waarop het actuele saldo staat vermeld;

    • f.

      Overzicht urenregistratie en kilometerregistratie.

      Aan de hand hiervan wordt vastgesteld of terugvordering van verleende bijstand moet plaatsvinden of dat er nog recht bestaat op een nabetaling. De inkomsten worden op jaarbasis vastgesteld.

  • 12.

    Er mag geen sprake zijn van oneerlijke of valse concurrentie. Dit betekent dat prijzen en tarieven alsook de bruto-winstmarge niet lager mogen zijn dan in de branche gebruikelijk is.

  • 13.

    Na zes maanden wordt beoordeeld of de behaalde resultaten voldoende zijn (afhankelijk van de concrete situatie van de parttime ondernemer in combinatie met de daadwerkelijke besparing op de uitkering) om de toestemming te vervolgen. Na twaalf maanden wordt beoordeeld of toestemming wordt verleend voor een vervolgtermijn van parttime ondernemen van maximaal 1 jaar.

  • 14.

    Indien de parttime ondernemen activiteiten niet meer kunnen worden aangemerkt als zijnde van bescheiden omvang, dient belanghebbende een keuze te maken tussen:

    • a.

      het terugbrengen tot een bescheiden niveau;

    • b.

      uitbouw van de activiteiten tot een volwaardig bedrijf of beroep.

Artikel 3 Vrijlating vergoeding vrijwilligerswerk

Indien een uitkeringsgerechtigde (met behoud van uitkering) als vrijwilliger of voor het opdoen van werkervaring werkzaam is bij een instelling of werkgever en daarvoor van die organisatie een vrijwilligersvergoeding ontvangt, dan wordt die vergoeding tot maximaal € 150,-- per maand en maximaal € 1.500,-- per jaar vrijgelaten van verrekening met de uitkering.

Artikel 4 Inwerkingtreding en overgangsrecht

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag, volgende op die van haar bekendmaking. Op hetzelfde tijdstip wordt het Uitvoeringsbesluit innovatieregeling re-integratie Participatiewet gemeente Hellendoorn 2018 ingetrokken.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid blijft het Uitvoeringsbesluit innovatieregeling re-integratie Participatiewet gemeente Hellendoorn 2018 van toepassing op een indienstnemingssubsidie, die met toepassing van dat Uitvoeringsbesluit is verstrekt, dan wel op een aanvraag om een dergelijke subsidie, die ten tijde van de werking van dat Uitvoeringsbesluit is ingediend.

  • 3.

    Op bezwaar- en (hoger) beroepschriften in verband met een besluit, genomen op grond van de onder het eerste lid genoemde ingetrokken verordening, is de ingetrokken verordening van toepassing.

Artikel 5 Beslissing college in gevallen waarin het uitvoeringsbesluit niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van dit uitvoeringsbesluit betreffende, waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

Artikel 6 Citeertitel

Dit uitvoeringsbesluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit innovatieregeling Participatiewet gemeente Hellendoorn 2019.

Burgemeester en wethouders van Hellendoorn,

de secretaris, de burgemeester,

Toelichting

Artikel 1 Bemiddelingssubsidie

Het college kan aan een in de gemeente Hellendoorn gevestigde tussenpersoon, die een werkzoekende als bedoeld in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a van de Participatiewet naar betaald werk of een proefplaatsing of werkervaringsplaats bij een reguliere werkgever bemiddelt, een bemiddelingssubsidie verstrekken.

De tussenpersoon, die zich voor deze bemiddelingsinspanning meldt bij het college, wordt voor de inzet om uitstroom naar regulier werk voor mensen met een relatief grote afstand tot de arbeidsmarkt te realiseren beloond op basis van no cure no pay afspraken.

Aanspraak op de vergoeding is alleen mogelijk als de werkzoekende door het college is aangemeld voor bemiddeling bij de desbetreffende tussenpersoon. Conform de Participatiewet wordt onder werkzoekende ook een niet-uitkeringsgerechtigde inwoner verstaan (Nugger), waarbij - conform de afspraken in het kader van de “Twentse belofte” - prioriteit wordt gegeven aan jongeren en jongvolwassenen tot 27 jaar zonder startkwalificatie[1].

De hoogte van de bemiddelingssubsidie wordt gebaseerd op het aantal contracturen en de duur van het arbeidscontract dat met de werkzoekende wordt overeengekomen. Hoewel uitstroom van werkzoekenden naar betaald werk voorop staat, wordt door middel van deze regeling ook een vergoeding voor een proefplaatsing of werkervaringsplaats (welke plaatsvinden met behoud van uitkering) toegekend, omdat dat in veel gevallen de opstap is naar betaald werk.

De duur van een proefplaatsing of werkervaringsplaats is op grond van de Re-integratieverordening Participatiewet maximaal 3 maanden. Een proefplaatsing is er op gericht om binnen deze periode te beoordelen of betrokkene in aanmerking komt voor een betaald dienstverband. Bij een werkervaringsplaats staat het leereffect voorop, daarom kan een werkervaringsplaats éénmalig met maximaal drie maanden bij dezelfde werkgever worden verlengd. Daarvoor wordt dan echter geen nieuwe bemiddelingsvergoeding verstrekt, tenzij deze verlenging geldt als proefplaatsing om te beoordelen of daarna een betaald dienstverband kan worden aangeboden.

Nadere regels voor deze bemiddelingssubsidie, alsmede de hoogte en de voorwaarden waaronder deze subsidie kan worden verstrekt, zijn benoemd in de leden 5 t/m 12 van artikel 1.

Op grond van de Re-integratieverordening Participatiewet is het college bevoegd om jaarlijks subsidieplafonds in te stellen voor verschillende voorzieningen en instrumenten. Omdat voor deze bemiddelingssubsidie voor 2019 nog geen subsidieplafond is vastgesteld, is dit meegenomen bij de vaststelling van dit besluit. Voor de volgende jaren zal het subsidieplafond jaarlijks worden vastgesteld als onderdeel van het Uitvoeringsprogramma re-integratie. Daarbij worden ook de resultaten van de evaluatie van de regeling betrokken (eerste evaluatie gepland in 2020). Het beschikbare bedrag zal worden verdeeld op volgorde van datum van binnenkomst van volledige aanvragen.

Omdat de toekomstige werkgever waarschijnlijk meer dan gemiddeld zal moeten investeren om tot de gewenste productiviteit te komen, is inzet van de bemiddelingssubsidie in combinatie met andere re-integratievoorzieningen zoals loonkostensubsidie, persoonlijke ondersteuning, etc. ook mogelijk. In die gevallen dat de tussenpersoon zelf het werkgeverschap op zich neemt, komt deze uiteraard ook voor de betreffende subsidies in aanmerking.

Indien een werkzoekende met toepassing van deze regeling bij een werkgever geplaatst is, maar in een latere fase toch weer een beroep moet doen op een gemeentelijke uitkering, kan alleen opnieuw gebruik van deze regeling worden gemaakt indien betrokkene opnieuw door de gemeente bij de tussenpersoon is aangemeld. Dit kan alleen nadat het eerdere traject door de gemeente is geëvalueerd en ook is onderzocht of eventueel een andere interventie noodzakelijk is om tot meer structurele uitstroom uit de bijstand te komen.

Artikel 2 Parttime ondernemen

Voor veel bijstandsgerechtigden blijkt het een te grote stap om vanuit de bijstand direct door te stromen naar een fulltime baan en daarmee onafhankelijk te worden van een uitkering. Daarom stimuleert het college hen ook om parttime banen te accepteren. Nu de arbeidsmarkt verandert en vaste banen plaatsmaken voor flexibel werk, parttime banen en combinaties van werken en ondernemen, is het goed daar ook op in te spelen. Daarom biedt het college de re-integratie voorziening Parttime ondernemen (PTO) aan om daarmee arbeidsinschakeling mogelijk te maken.

Er is sprake van PTO in de bijstand als een bijstandsgerechtigde door een eigen onderneming inkomsten genereert die worden aangevuld met een bijstandsuitkering. Iemand werkt bijvoorbeeld een paar uur per week als zzp’er of begint een bedrijf. Gemeenten kunnen dit instrument toepassen bij bijstandsgerechtigden die nog niet weten of ze door een baan in loondienst of door een eigen bedrijf zelfstandig in hun bestaan willen gaan voorzien. Vaak kiezen zij voor activiteiten waar ze zelf iets mee hebben, zoals (eigen) kunst verkopen, yogalessen geven, kappersdiensten verlenen of honden uitlaten. De gemeente geeft deze persoon op twee manieren begeleiding: ondersteuning bij het ondernemerschap én bij het zoeken van een baan. Juist die combinatie maakt PTO tot een sterke voorziening. Het helpt uitkeringsgerechtigden de kortste weg te vinden naar financiële zelfstandigheid.

PTO biedt zowel voor bijstandsgerechtigden als de gemeente kansen. Bijstandsgerechtigden kunnen op die manier weer van betekenis zijn in de samenleving en ze doen met werk dat ze leuk vinden ondernemersvaardigheden op waarmee ze hun re-integratie versnellen. Voor de gemeente biedt dit een vergrote kans op uitstroom van de bijstandsgerechtigde naar werk, zelfstandigheid of een combinatie daarvan.

PTO in combinatie met een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet is wettelijk toegestaan, waarbij de inkomsten van parttime ondernemer kunnen worden verrekend met de bijstandsuitkering. Uiteraard moet wel vooraf toestemming van de gemeente worden gevraagd. Het karakter van de bijstand (vangnet) brengt met zich mee dat een gemeente een verzoek tot parttime ondernemerschap niet moet toestaan als dit (op den duur) een serieuze belemmering vormt voor duurzame arbeidsinschakeling en volledige uitstroom. Daarom is de toestemming voor PTO altijd voor bepaalde tijd, bijvoorbeeld een jaar. Wanneer het parttime ondernemerschap de arbeidsinschakeling wel blijkt te belemmeren, kan de gemeente de parttime ondernemer verplichten de zelfstandige activiteiten te beëindigen en zich uit te laten schrijven uit het Handelsregister.

Verder worden voorwaarden gesteld om concurrentievervalsing te voorkomen. Zo kunnen afspraken worden gemaakt over de werkzaamheden, (marktconforme) tarieven en de tijdsbesteding van de parttime ondernemer.

Bij een aanvraag voor PTO toetst de gemeente (met inschakeling van een externe deskundige) zowel de competenties van de ondernemer als het concrete PTO-idee. Die toets gaat niet zover als de beoordeling van het levensvatbaarheidscriterium op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004. Is er een gerede kans dat de parttime ondernemer een deel van zijn uitkering zelf terugverdient en dat de parttime ondernemer zich ontwikkelt, dan is een parttime onderneming per definitie haalbaar.

De parttime ondernemer in de bijstand wordt aangesproken als zelfstandig ondernemer en niet als een bijstandsgerechtigde met een hobby. Een parttime ondernemer moet geld verdienen, motivatie en ondernemersvaardigheden laten zien en voldoen aan de eisen van de Belastingdienst. De beoordeling of er sprake is van voldoende behaalde resultaten zal altijd afhankelijk zijn van de concrete situatie van de parttime ondernemer in combinatie met de daadwerkelijke besparing op de uitkering.

Daarnaast zal vanuit PTO (voor zover mogelijk) ook gericht gewerkt worden aan het binnen een bepaalde tijd (1 jaar) uitstromen uit de uitkering. Als dat niet lukt, kan de bijstandsgerechtigde opnieuw toestemming krijgen voor een periode van een jaar voor PTO. De bijstandsgerechtigde moet dan wel aan alle voorwaarden voldoen (en eventueel laten zien dat de inkomsten toenemen). Het doel van PTO in de bijstand is tenslotte gehele of gedeeltelijke uitstroom uit de uitkering.

Artikel 3 Vrijlating vergoeding vrijwilligerswerk

Het ministerie van SZW heeft besloten om per 1 april 2017 het maximaal vrij te laten bedrag aan vrijwilligersvergoeding te uniformeren (ongeacht of het regulier vrijwilligerswerk is of bijvoorbeeld werkervaringsplaatsen). Zowel voor de uitkering Participatiewet als voor de Werkloosheidwet geldt een vrijlating tot een bedrag van maximaal € 150,-- per maand en maximaal € 1.500,-- per jaar. Dit maakt een individuele toets door de gemeente overbodig.

Deze vrijlating is op grond van artikel 31, vijfde lid van de Participatiewet niet van toepassing op personen onder de 27 jaar. Echter dit onderscheid is niet gewenst en achterhaald, omdat dit geen recht doet aan de jongeren (waaronder de nieuwe doelgroep met beperkingen) die via werkervaringsplaatsen voorbereid worden op plaatsing op de reguliere arbeidsmarkt. Daarom wordt vastgesteld dat de bedoelde vrijlating uniform wordt toegepast voor alle uitkeringsgerechtigden ingevolge de Participatiewet.

Artikel 4 Inwerkingtreding en overgangsrecht

De in dit artikel opgenomen overgangsregeling heeft met name betrekking op de gemeentelijke indienstnemingssubsidie, die bij de inwerkingtreding van dit nieuwe uitvoeringsbesluit is komen te vervallen. Middels de overgangsregeling wordt geborgd dat verplichtingen, die zijn aangegaan vóór de inwerkingtreding van dit nieuwe uitvoeringsbesluit, conform de voorwaarden van het ingetrokken uitvoeringsbesluit uit 2018 worden afgewikkeld.

Artikel 5 Beslissing college in gevallen waarin het uitvoeringsbesluit niet voorziet en artikel 6 Citeertitel

Deze artikelen behoeven geen nadere toelichting.

[1] Een startkwalificatie is minimaal een diploma op havo- of vwo-niveau of mbo niveau 2. Om meer leerlingen een startkwalificatie te laten halen vallen jongeren van 16 tot 18 jaar onder de kwalificatieplicht, omdat zij daarmee meer kans op een baan hebben. Daardoor zijn zij (na de leerplicht) verplicht onderwijs te volgen als zij geen diploma havo, vwo of mbo niveau 2 hebben. Leerlingen van VSO en PRO-onderwijs hebben ontheffing van deze verplichting.