Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen

Geldend van 26-07-2023 t/m 27-02-2024

Intitulé

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kampen;

Gelezen het voorstel van 13-06-2019, kenmerk 34908-2019,

Gelet op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikel 4:81 en verder van de Algemene wet bestuursrecht,

Gelet op de Verordening sociaal domein gemeente Kampen,

besluit vast te stellen de volgende

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen

Handreiking voor inwoners en professionals

Inhoud

Hoofdstuk 1 Maatschappelijke ondersteuning

Hoofdstuk 2 De procedure van hulpvraag tot beschikking

Hoofdstuk 3 Beoordelen van de aanvraag

Hoofdstuk 4 Meedoen aan de samenleving

Hoofdstuk 5 Wonen

Hoofdstuk 6 Rolstoelen

Hoofdstuk 7 Het huishouden kunnen doen

Hoofdstuk 8 Begeleiding

Hoofdstuk 9 Beschermd wonen en maatschappelijke opvang

Hoofdstuk 10 Mantelzorgwaardering [Vervallen]

Hoofdstuk 11Vorm van de hulp

Hoofdstuk 12 Persoonsgebonden budget

Hoofdstuk 13 Bijdrage in de kosten

Hoofdstuk 14 Verplichtingen

Hoofdstuk 15 Beëindigen, herzien, terugvorderen en opschorten van de voorziening

Hoofdstuk 16 Inwerkingtreding en citeertitel

Bijlage 1 Afwegingskader gebruikelijke hulp

Bijlage 2 Vervolg beleidsregels bij hoofdstuk 9 Beschermd wonen

Bijlage 3 Vragenlijst ‘Is het PGB iets voor U?’

Inleiding

Deze beleidsregels zijn een uitleg van hoe de maatschappelijke ondersteuning is geregeld op basis van de geldende regels in de gemeente Kampen. Die regels zijn in de gemeente Kampen neergelegd in de Verordening sociaal domein gemeente Kampen en in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Kampen. De Verordening sociaal domein en het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Kampen zijn op hun beurt weer gebaseerd op de Wmo 2015. Met de Wmo 2015 (hierna Wmo) wordt aangesloten bij de wil van mensen om zolang mogelijk en zoveel mogelijk regie te nemen en te houden over hun eigen situatie door zich in te spannen om deel te nemen aan de samenleving.

De Wmo is een kaderwet. Dat houdt in dat er veel beleidsvrijheid aan de gemeente is gelaten. Aan de hand van de individuele situatie van de inwoner en de regelgeving van de gemeente Kampen wordt vastgesteld of maatschappelijke ondersteuning noodzakelijk is. De beoordeling van de hulpvraag kan daarom per inwoner verschillen. Toch moet een beoordeling wel objectief zijn en moeten gelijke gevallen op een gelijke manier worden behandeld. In deze beleidsregels is de geldende gedragslijn van de gemeente Kampen neergelegd. Hierbij gaat het bijvoorbeeld over wetsinterpreterend beleid, de interpretatie ten aanzien van de vaststelling van feiten of de toepassing van de regels uit de Verordening sociaal domein of uit het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Kampen.

Kamper Kompas

In deze beleidsregels zijn de uitgangspunten gehanteerd zoals geformuleerd in het Kamper Kompas dat de gemeente Kampen volgt. Hierbij staat de inwoner centraal en wordt uitgegaan van de kracht van de inwoners en hun omgeving. Heeft een inwoner ondersteuning nodig, dan kiest de gemeente voor ondersteuning door instellingen en professionals die aansluiten bij de ondersteuningsvraag en de kracht van de inwoner. De gemeente gaat uit van de eigen regie van de inwoner.

Omgekeerd denken

De beleidsregels sluiten daarnaast goed aan bij de Verordening sociaal domein gemeente Kampen waarbij een start is gemaakt met ‘het omgekeerde denken’ en de methodiek van de ‘omgekeerde toets’. Dit is een beslismethodiek die helpt effectief maatwerk toe te passen vanuit de kernwaarden van het sociaal domein. In de beleidsregels zijn afwegingskaders opgenomen die zich beperken tot de hoofdzaak en maatwerk mogelijk maken. Daarnaast zijn de beleidsregels goed leesbaar, helder van opbouw en ingericht op thema in plaats van op wetgeving.

Bijlagen en begrippen

De bijlagen bij deze beleidsregels maken integraal onderdeel uit van deze beleidsregels. In de Verordening sociaal domein en in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp worden een aantal begrippen uitgelegd. Deze begrippen zijn eveneens van toepassing op deze beleidsregels.

Terminologie

In deze beleidsregels wordt vaak gesproken over de inwoner waarbij vervolgens wordt verwezen naar de inwoner met de woorden ‘hij’ en ‘hem’. Hiermee wordt niet alleen de mannelijke inwoner bedoeld, maar elke inwoner.

Ontwikkeling beleidsregels

Deze beleidsregels zijn met de grootste zorgvuldigheid opgesteld waarbij maximaal rekening is gehouden met de huidige kennis. De ontwikkelingen rondom de Wmo door bijvoorbeeld jurisprudentie maar ook door voortschrijdend inzicht kunnen aanleiding tot aanpassing zijn. Daarom zijn deze regels nadrukkelijk aan verandering onderhevig. Dit document is daardoor niet statisch en zal in de tijd aangevuld of aangepast worden indien hier aanleiding toe is. Het spreekt voor zich dat de gemeente in voorkomende gevallen handelt conform de hiervoor bedoelde ontwikkelingen.

Afwijken van deze beleidsregels (hardheidsclausule)

De gemeente kan afwijken van een bepaling uit deze beleidsregels als toepassing van die bepaling een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is.

Hoofdstuk 1 Maatschappelijke ondersteuning

De meeste mensen willen zo lang mogelijk in hun vertrouwde omgeving blijven wonen. Zichzelf kunnen redden in en om het huis. De deur uitgaan om dingen te ondernemen en andere mensen te ontmoeten. Soms is daar ondersteuning bij nodig. Bijvoorbeeld vanwege een beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem. Gelukkig zijn er vaak familieleden, buren of vrienden die een handje willen helpen. In Kampen zijn er ook veel initiatieven in de buurt om de inwoner te helpen of activiteiten waaraan de inwoner deel kan nemen. Als deze hulp niet voldoende is, dan kan de gemeente ondersteuning bieden. Met de gemeente wordt in deze beleidsregels het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kampen bedoeld.

1.1 Maatschappelijke ondersteuning in de Wmo

Er bestaan 3 varianten maatschappelijke ondersteuning die de gemeente kan bieden. Onder maatschappelijke ondersteuning wordt in de Wmo 2015 verstaan:

  • 1.

    Het bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsook het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld;

  • 2.

    Het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving;

  • 3.

    Het bieden van beschermd wonen en opvang.

1.2 Beperkingen in de zin van de Wmo

Een inwoner kan in aanmerking komen voor maatschappelijke ondersteuning als deze inwoner beperkingen in de zin van de Wmo 2015 heeft en deze beperkingen niet voldoende kan verminderen of wegnemen door eigen kracht, algemeen gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke voorzieningen of (een) andere voorziening(en) of door hulp uit zijn sociale netwerk. Een inwoner met beperkingen in de zin van de Wmo is:

  • een inwoner die een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen heeft en daardoor problemen heeft op het gebied van zijn zelfredzaamheid of participatie.

  • een inwoner die in verband met psychische of psychosociale problemen niet in staat is zich te handhaven in de samenleving;

  • een inwoner van de gemeente die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld.

In hoofdstuk 3 is nader uitgewerkt hoe de gemeente beoordeelt of een inwoner in aanmerking komt voor maatschappelijke ondersteuning. Daar worden ook de begrippen eigen kracht, algemeen gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke voorzieningen en hulp uit het sociale netwerk van de inwoner uitgelegd.

1.3 Maatwerkvoorzieningen

In deze beleidsregels zijn regels neergelegd over een aantal vormen van hulp-op-maat (maatwerkvoorzieningen). In deze beleidsregels worden echter niet uitputtend alle soorten hulp-op-maat beschreven. De gemeente kan er ook voor kiezen hulp-op-maat te verstrekken die niet beschreven is in deze beleidsregels. Deze hulp-op-maat moet dan wel voldoen aan de definitie van maatschappelijke ondersteuning.

Hoofdstuk 2 De procedure van hulpvraag tot beschikking

De procedure van de melding van de hulpvraag tot aan de beslissing van de gemeente waarin mogelijk maatschappelijke ondersteuning in de vorm van een maatwerkvoorziening wordt toegekend is beschreven in hoofdstuk 2 van de Verordening sociaal domein gemeente Kampen.

2.1 Van melding tot beschikking

Hieronder is de procedure die begint bij de melding van de hulpvraag en eindigt bij de beslissing van de gemeente schematisch weergegeven.

1

Melding

De inwoner meldt zich met zijn hulpvraag

2

Ontvangstbevestiging door de gemeente (per brief, per e-mail of telefonisch)

Met daarin in elk geval:

  • Dat er contact wordt opgenomen voor het maken van een afspraak voor een gesprek, tenzij dit niet nodig is;

  • Informatie over de mogelijkheid om:

    • een persoonlijk plan in te dienen

    • gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning

3

Eventueel indienen van een persoonlijk plan

Binnen 7 dagen na de melding mag de inwoner een persoonlijk plan indienen.

6 WEKEN

4

De gemeente voert het onderzoek uit waarbij wordt gekeken welke hulp de inwoner nodig heeft (gegevens worden vastgelegd in het gespreksverslag/ rapportage).

Bij een spoedprocedure kan direct een tijdelijke maatwerkvoorziening verstrekt.

Tijdens het onderzoek onderzoekt de gemeente:

  • De situatie van de inwoner;

  • De persoonskenmerken en behoeften van de inwoner;

  • Indien aangevraagd: de resultaten van een medisch advies;

  • Welke hulp in het kader van de Wmo de inwoner nodig heeft.

  • De eigen kracht, eventuele andere regelingen waarop de inwoner een beroep kan doen, gebruikelijke hulp en hulp van het sociale netwerk van de inwoner;

  • Of een bijdrage in de kosten moet worden opgelegd.

Keuzemoment

Keuze 1: De inwoner kiest ervoor geen aanvraag in te dienen. De procedure stopt hier.

De inwoner kan altijd een aanvraag indienen

Keuze 2: De inwoner kiest ervoor een aanvraag in te dienen. Dit kan o.a. door een getekend gespreksverslag terug te sturen.

5

Aanvraag

Vanaf de ontvangstdatum van de aanvraag  beslist de gemeente binnen 2 weken op de aanvraag.

2 WEKEN

6

Besluit

De gemeente beslist op de aanvraag met een toewijzing of afwijzing van maatschappelijke ondersteuning. Zo’n beslissing wordt een beschikking genoemd. De aanvraag is daarmee afgerond. Is de gemeente van plan de aanvraag af te wijzen, dan stuurt de gemeente eerst een voornemen tot afwijzing aan de inwoner. De inwoner kan hierop zijn zienswijze geven.

Eventueel vervolg

Bezwaar / Beroep

Als een inwoner het niet eens is met de beslissing van de gemeente op de aanvraag kan hij hiertegen bezwaar / beroep aantekenen.

2.1.1 Wettelijke termijnen

Het gedeelte van de procedure waarin de melding wordt gedaan, het persoonlijk plan kan worden ingediend en het onderzoek wordt uitgevoerd, duurt maximaal 6 weken. Na deze 6 weken kan de inwoner een aanvraag indienen. Hierbij maakt het niet uit of het onderzoek is afgerond of wat de uitkomst van het onderzoek is. De gemeente neemt uiterlijk 2 weken na de aanvraag een beslissing op de aanvraag. Deze termijnen zijn in overeenstemming met de wettelijke termijnen om de procedure te doorlopen.

De procedure van melding tot beslissing op de aanvraag duurt in totaal 8 weken. Bij complexe hulpvragen kunnen de inwoner en de gemeente samen afspreken de duur van de procedure te verlengen. Hierna worden de stappen van melding tot beschikking nader toegelicht.

2.2 De melding

De onderzoeksfase begint met de melding. Een inwoner die beperkingen heeft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning kan zich bij de gemeente melden met een hulpvraag. De melding van de inwoner kan ook door iemand anders worden gedaan.

De melding van de hulpvraag kan mondeling worden gedaan bij de balie Inkomen en zorg in het stadhuis, Burgemeester Berghuisplein 1 in Kampen. De melding kan ook schriftelijk, digitaal of telefonisch worden ingediend bij de gemeente. De gemeente bevestigt de melding per briefe-mail of telefonisch aan de inwoner of aan zijn gemachtigde.

2.3 Persoonlijk plan

Na de melding kan de inwoner binnen 7 dagen zelf een persoonlijk plan indienen bij de gemeente. In dit plan legt de inwoner uit hoe zijn persoonlijke situatie is, wat hij wil bereiken met zijn hulpvraag en hoe hij zelf denkt dat de maatschappelijke ondersteuning in zijn situatie vorm gegeven kan worden. Het indienen van een persoonlijk plan is niet verplicht. De gemeente neemt het persoonlijk plan mee in de beoordeling over een uiteindelijke aanvraag voor maatschappelijke ondersteuning.

2.4 Onafhankelijke cliëntondersteuner

Als de inwoner hieraan behoefte heeft, kan hij gebruik maken van een onafhankelijke cliëntondersteuning. De gemeente informeert de inwoner bij het doen van de melding of bij het plannen van een gesprek over de mogelijkheid om een onafhankelijk cliëntondersteuner in te schakelen. Een onafhankelijke cliëntondersteuner werkt bij Stichting MEE en denkt met de inwoner mee over zorg en ondersteuning. De cliëntondersteuner beantwoordt samen met de inwoner vragen als: Wat past bij de inwoner, welke keuzes kan de inwoner maken? De cliëntondersteuner kan ook mee gaan tijdens een gesprek tussen de gemeente en de inwoner.

2.5 Het onderzoek inclusief een (keukentafel)gesprek

Nadat de melding is gedaan en eventueel het persoonlijk plan is ingediend, onderzoekt de gemeente of er hulp nodig is.

2.5.1 Zorgvuldig onderzoek

De gemeente verzekert zich ervan dat er zorgvuldig onderzoek wordt gedaan naar alle relevante feiten en omstandigheden. Bij het onderzoek zal de gemeente nagaan wie de inwoner is en welke hulp hij nodig heeft. Het onderzoek begint daarom met een onderzoek naar de beperkingen, persoonskenmerken, de behoeften en de voorkeuren van de inwoner. De gemeente beperkt zich tijdens het onderzoek dan ook niet alleen tot de door de inwoner eventueel gevraagde voorziening. Het onderzoek is gericht op het vaststellen van de hulp die nodig is voor de inwoner om zijn beperkingen zoals bedoeld in de Wmo 2015, te verminderen of weg te nemen. Daarnaast is het onderzoek gericht op de vraag welke oplossingen de inwoner met eigen kracht, gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke voorzieningen, andere regelingen en hulp uit het sociale netwerk van de inwoner (waaronder ook mantelzorg) kan bieden. Zie hierover verder ook hoofdstuk 3 van deze beleidsregels. Aan de hand van het onderzoek stelt de gemeente een rapportage op.

(Keukentafel)gesprek

Een belangrijk onderdeel van het onderzoek is het (keukentafel)gesprek. De gemeente nodigt de inwoner daarbij in principe uit voor een gesprek met een medewerker van de gemeente, tenzij dit niet nodig is. Het gesprek kan bij de inwoner thuis zijn (een huisbezoek) als de inwoner dit wil of als dat van belang is voor de hulpvraag. Het gesprek kan ook plaatsvinden op het stadhuis. Tijdens het gesprek verzamelt de gemeente de informatie die nodig is om te bepalen of een inwoner maatschappelijke ondersteuning nodig heeft. De gemeente onderzoekt dus de hulpvraag, de beperkingen, de persoonskenmerken, voorkeuren en behoeften van de inwoner. Daarnaast onderzoekt de gemeente de mogelijkheden van de inwoner om zijn beperkingen te verminderen of weg te nemen met eigen kracht / mogelijkheden uit het sociale netwerk, gebruikelijke hulp of door gebruik te maken van algemeen gebruikelijke voorzieningen of andere regelingen. Als de inwoner een persoonlijk plan heeft ingediend zal de gemeente dit persoonlijke plan met de inwoner bespreken in het gesprek.

2.6 Legitimatieplicht

Tijdens het onderzoek legitimeert de inwoner zich met een geldig legitimatiebewijs. De inwoner kan dit bijvoorbeeld doen tijdens het gesprek. Een inwoner hoeft zich niet te legitimeren als de medewerker van de gemeente die het gesprek voert, de inwoner al kent en de inwoner zich al eerder bij die medewerker heeft gelegitimeerd.

2.7 Gespreksverslag

Zo snel mogelijk na het (keukentafel)gesprek stuurt de medewerker van de gemeente een verslag van het gesprek naar de inwoner, tenzij de inwoner heeft aangegeven dit niet te willen. De inwoner ondertekent het verslag en stuurt dit naar de gemeente. Als de inwoner zich niet kan vinden in de inhoud van het gespreksverslag kan de inwoner dit aangeven op het verslag.

2.8 Advies

Als de gemeente zelf niet voldoende deskundig is om een beslissing te nemen, kan de gemeente gebruik maken van de deskundigheid van een onafhankelijk (medisch) deskundige. Het oordeel van een de deskundige wordt dan meegewogen bij de uiteindelijke beslissing om tot verstrekking van maatschappelijke ondersteuning over te gaan.

2.9 Aanvraag

Pas na de onderzoeksfase die begon bij de melding, kan de inwoner een aanvraag tot maatschappelijke ondersteuning indienen. Een aanvraag is dus niet hetzelfde als een melding. Een melding kan ook door iemand anders dan de inwoner worden gedaan, een aanvraag moet door de inwoner of door zijn gemachtigde worden gedaan. De inwoner kan iemand machtigen door een bewijs van de machtiging in te leveren die door de inwoner en de gemachtigde is ondertekend. De gemeente beslist binnen 2 weken op een ingediende aanvraag door een inwoner. De gemeente kan deze termijn verlengen in samenspraak met de inwoner of als de gemeente de termijn opschort. De gemeente kan in een beperkt aantal gevallen de termijn opschorten. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als de gemeente nog wacht op een onafhankelijk advies dat is aangevraagd. Ook kan de termijn opgeschort en daardoor verlengd worden als de inwoner niet de benodigde gegevens heeft verstrekt aan de gemeente of niet meewerkt aan het gesprek.

Op het moment dat de inwoner een aanvraag heeft ingediend, zal de gemeente beoordelen of een inwoner in aanmerking komt voor maatschappelijke ondersteuning. De gemeente zal dan beoordelen hoeveel hulp aan de inwoner kan worden geboden vanuit eigen kracht, gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke voorzieningen en hulp uit het sociale netwerk en hoeveel hulp de inwoner dan nog nodig heeft van de gemeente om zijn beperkingen zoals bedoeld in de Wmo voldoende te verminderen of weg te nemen. Zie hierover ook hoofdstuk 3 van deze beleidsregels.

2.10 Beschikking

In principe neemt de gemeente uiterlijk 2 weken na de aanvraag een beslissing op de aanvraag. Dit besluit stelt de gemeente per brief (de beschikking) vast en stuurt deze naar de inwoner of zijn gemachtigde. Het doel van de beschikking is dat de inwoner te weten komt of, welke en hoeveel hulp aan hem zal worden verstrekt. Als de gemeente van plan is de aanvraag af te wijzen, dan stuurt de gemeente voorafgaande aan de beschikking de inwoner eerst een voornemen tot afwijzing. De inwoner krijgt vervolgens de kans zijn zienswijze op dit voornemen kenbaar te maken. De gemeente neemt deze zienswijze mee in de uiteindelijke beslissing.

In de beschikking staat vermeld of de inwoner maatschappelijke ondersteuning krijgt, welke voorziening de inwoner krijgt en in welke vorm. Bij een toewijzing van maatschappelijke ondersteuning staat in de beschikking ook per wanneer de hulp wordt verstrekt en per wanneer de hulp eindigt. In de beschikking staan ook eventuele verplichtingen beschreven waaraan de inwoner zich moet houden. In paragraaf 2.4.1 van de verordening sociaal domein gemeente Kampen staat nader uitgelegd wat er precies in de beschikking staat.

Geen beschikking

De gemeente kan de inwoner ook op een andere manier informeren, als de inwoner van de gemeente krijgt wat hij wenste en het voor de inwoner duidelijk is wat de gemeente heeft besloten.

Bijdrage in de kosten

In de beschikking informeert de gemeente de inwoner ook over een eventuele bijdrage in de kosten. Zie hierover ook hoofdstuk 13.

2.11 Spoedeisende gevallen

In spoedeisende gevallen zorgt de gemeente ervoor dat de inwoner de hulp krijgt die nodig is. De gemeente kan dan afwijken van de normale procedure als dat nodig is.

2.12 Bezwaar, beroep en klachten

Als een inwoner het niet eens is met een beslissing van de gemeente op een aanvraag kan de inwoner binnen 6 weken schriftelijk bezwaar indienen bij de gemeente. Als een bezwaar wordt ingediend zal de aanvraag van de inwoner opnieuw beoordeeld worden door andere medewerkers dan de medewerkers die aanvankelijk de aanvraag beoordeelden. In de bezwaarprocedure zal ook gekeken worden of de onderzoeksfase zorgvuldig is doorlopen.

Als de inwoner bezwaar indient tegen de beslissing van de gemeente op de aanvraag zal de onafhankelijke bezwarencommissie van de gemeente een advies geven aan de gemeente over hoe om te gaan met het bezwaar en de aanvraag van de inwoner. Voordat de commissie een advies geeft wordt meestal een hoorzitting georganiseerd. De inwoner wordt uitgenodigd voor deze hoorzitting om zijn bezwaar toe te lichten. Uitgangspunt tijdens een hoorzitting is mediation om juridisering te voorkomen. De inwoner ontvangt na enkele weken een beschikking op bezwaar. Is de inwoner het niet eens met deze beslissing op bezwaar dan kan de inwoner binnen 6 weken in beroep gaan bij de rechtbank.

Het is alleen mogelijk bezwaar te maken tegen de beslissing van de gemeente op een aanvraag. Het is niet mogelijk in bezwaar te gaan tegen de uitkomsten van een onderzoek na de melding. Hiervoor moet eerst een aanvraag worden ingediend en de beschikking worden afgewacht. Tegen deze beschikking kan een inwoner dan in bezwaar gaan. In de bezwaarprocedure kan vervolgens wel aandacht worden besteed aan de zorgvuldigheid waarmee het onderzoek is gedaan.

2.12.1 Klachten

Een inwoner die gebruik maken van maatschappelijke ondersteuning, kan met verschillende organisaties te maken hebben. Wanneer dat niet volgens verwachting verloopt, kan een inwoner bij de betrokken organisatie een advies, tip of een opmerking achterlaten. De gemeente is tenslotte eindverantwoordelijk voor de uitvoering van de Wmo.

Het kan ook zijn dat een inwoner een klacht heeft over het handelen van een ambtenaar of een bestuurder van de gemeentelijke organisatie. Dan geldt de reguliere klachtenprocedure van de gemeente Kampen. Deze procedure is terug te vinden in hoofdstuk 10 van de Verordening sociaal domein gemeente Kampen.

Hoofdstuk 3 Beoordelen van de aanvraag

In paragraaf 2.3.2 en paragraaf 5.1 van de verordening sociaal domein gemeente Kampen staat aan welke algemene criteria een inwoner moet voldoen om in aanmerking te komen voor hulp-op-maat ofwel een maatwerkvoorziening. In dit hoofdstuk zijn deze regels verder uitgewerkt.

3.1 Inleiding

Op het moment dat de inwoner een aanvraag voor maatschappelijke ondersteuning indient, zal de gemeente beoordelen of de inwoner in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo om zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving te blijven. Met andere woorden, de gemeente bekijkt of de inwoner gecompenseerd moet worden voor zijn beperkingen zoals bedoeld in de Wmo. Voor de beoordeling van deze vraag gebruikt de gemeente het afwegingskader uit de Wmo.

3.2 Wettelijk kader voor een maatwerkvoorziening (hulp-op-maat)

In de Wmo staat dat een inwoner van de gemeente in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening (hulp-op-maat) als hij in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen zijn beperkingen op het gebied van zijn zelfredzaamheid of participatie naar de mening van de gemeente niet kan verminderen of wegnemen:

  • a.

    Op eigen kracht; en/of

  • b.

    Met gebruikelijke hulp; en/of

  • c.

    Met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; en/of

  • d.

    Door gebruik te maken van algemene voorzieningen.

Beschermd wonen

Als een inwoner van Nederland gebruik wil maken van de voorziening beschermd wonen, moet hij aan de voorwaarden voor beschermd wonen voldoen. In de Wmo staat dat een persoon in aanmerking komt voor beschermd wonen als hij in verband met psychische of psychosociale problemen niet in staat is zich te handhaven in de samenleving:

  • a.

    Op eigen kracht; en/of

  • b.

    Met gebruikelijke hulp; en/of

  • c.

    Met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; en/of.

  • d.

    Met voorliggende voorzieningen.

Voor meer informatie over beschermd wonen zie hoofdstuk 9 van deze beleidsregels.

Maatschappelijke opvang

Als een inwoner van Nederland gebruik wil maken van de voorziening maatschappelijke opvang, moet hij aan de voorwaarden voor maatschappelijke opvang voldoen. In de Wmo 2015 staat dat een persoon in aanmerking komt voor maatschappelijke opvang als hij de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld niet in staat is zich te handhaven in de samenleving:

  • a.

    Op eigen kracht; en/of

  • b.

    Met gebruikelijke hulp; en/of

  • c.

    Met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk; en/of.

  • d.

    Met voorliggende voorzieningen.

Voor meer informatie over maatschappelijke opvang zie hoofdstuk 9 van deze beleidsregels.

Een voorziening in het kader van maatschappelijke ondersteuning hoeft er niet voor te zorgen dat de inwoner in dezelfde of wellicht betere positie terecht komt dan voordat hij de ondersteuning nodig had. Het behoeft geen toelichting dat dit in bepaalde gevallen ook helemaal niet mogelijk is. De gevraagde ondersteuning moet redelijk zijn. Wat in een bepaald geval redelijk is, kan niet worden vertaald in beleidsregels. De gemeente levert maatwerk in de individuele situatie van de inwoner.

3.3 Inwoner van de gemeente

De gemeente Kampen verstrekt alleen hulp-op-maat (een maatwerkvoorziening) aan een inwoner van de gemeente Kampen. Het gaat hierbij om een inwoner die zijn hoofdverblijf in de gemeente Kampen heeft. Om het hoofdverblijf van een inwoner te bepalen wordt de feitelijke woonsituatie van de inwoner bekeken.

3.4 Beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid of participatie

Onder beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid worden de beperkingen van de inwoner op het vlak van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) verstaan en de beperkingen van de inwoner om een gestructureerd huishouden te voeren. Onder ADL vallen de handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten. Ook de persoonlijke verzorging valt hieronder. Voorbeelden van ADL-taken in het kader van de zelfredzaamheid van een inwoner zijn:

  • in en uit bed komen;

  • aan‐ en uitkleden;

  • bewegen;

  • lopen;

  • gaan zitten en weer opstaan;

  • lichamelijke hygiëne (wassen);

  • toiletbezoek;

  • eten/drinken;

  • ontspanning;

  • sociaal contact;

  • het schoonmaken van zijn woning.

Bij bovenstaande activiteiten wordt opgemerkt dat de inwoner in bepaalde gevallen ook een aanspraak kan hebben op verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw).

3.4.1 Een gestructureerd huishouden

Naast de ADL-verrichtingen valt ook het voeren van een gestructureerd huishouden onder de noemer zelfredzaamheid. Hieronder wordt verstaan:

  • het schoon en op orde houden van het huishouden; en

  • het kunnen beschikken over schoon beddengoed en schone kleding.

Ondersteuning met het oog op het voeren van een gestructureerd huishouden kan daarnaast bijvoorbeeld bestaan uit:

  • hulp bij contacten met officiële instanties;

  • hulp bij het aanbrengen van structuur in het huishouden;

  • hulp bij het leren om zelfstandig te wonen;

  • hulp bij het omgaan met onverwachte gebeurtenissen die de dagelijkse structuur doorbreken.

3.4.2 Beperkingen op het gebied van participatie

Beperkingen op het gebied van participatie zijn beperkingen waardoor mensen niet kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Deelnemen aan het maatschappelijk verkeer wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate:

  • mensen kan ontmoeten;

  • contacten kan onderhouden / aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen;

  • zich kan verplaatsen;

  • een sport kan beoefenen.

Wanneer blijvend permanent toezicht noodzakelijk is of 24-uurs zorg in de nabijheid dan is de grens van de Wmo bereikt en zal een beroep op de Wet langdurige zorg (Wlz) moeten worden gedaan.

3.5 Eigen kracht

Om te beoordelen of een inwoner in aanmerking komt voor maatschappelijke ondersteuning, zal de gemeente onderzoeken of de inwoner eigen kracht heeft. Eigen kracht is het vermogen van de inwoner om zijn beperkingen zoals bedoeld in de Wmo te verminderen of weg te nemen door zelf een bijdrage te leveren aan het verbeteren van zijn situatie.

Het is belangrijk uit te gaan van de eigen kracht van het individu. Zelfbepaling en zelfsturing zijn belangrijk in het leven voor mensen met een hulpvraag om zich competent te voelen en deel te nemen aan de samenleving. Mensen kunnen zelf vaak meer dan de omgeving denkt en dan ze wellicht zelf denken. Inwoners vinden het vaak moeilijk om een ander te vragen iets voor hen te doen en mensen in het netwerk zijn vaak best bereid iets voor een ander te betekenen, maar weten niet hoe ze dat moeten aankaarten.

3.5.1 Beoordelen eigen kracht

De gemeente zal samen met de inwoner bekijken of de inwoner een beroep kan doen op de eigen kracht. De gemeente doet dit bijvoorbeeld door hier in het een (keukentafel)gesprek met de inwoner over te praten. De gemeente kan ook ondersteunen bij het betrekken van personen uit de sociale omgeving van de inwoner. Van de inwoner kan hierbij worden verlangd dat hij de gemeente met deze personen in contact brengt. Deze personen kunnen vervolgens ook worden uitgenodigd bij het gesprek.

Voor het vaststellen van de eigen kracht van een inwoner zijn in de eerste plaats de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de inwoner van belang. De gemeente bekijkt wat de inwoner zelf kan. Als het kan, wordt uitgegaan van de ideeën van de inwoner zelf of wellicht van zijn sociale omgeving of cliëntondersteuner. Bij het beoordelen van de eigen kracht bekijkt de gemeente alleen de mogelijkheden die daadwerkelijk aanwezig zijn. Als de mogelijkheden niet aanwezig zijn, houdt de gemeente hier ook geen rekening mee. De gemeente zal altijd kijken naar de individuele situatie van een inwoner.

3.5.2 Voorbeelden van eigen kracht

De gemeente mag verwachten van een inwoner dat hij zich inspant om de eigen situatie te verbeteren of dat iets gedaan wordt door een partner of familielid. Zo mag de gemeente uitgaan van de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner door bijvoorbeeld te verwachten dat de inwoner gebruik maakt van een algemeen gebruikelijke voorziening of een andere regeling / voorziening die de beperking van de inwoner verminderd of opheft. Andere voorbeelden van eigen kracht kunnen zijn:

  • De gemeente mag er vanuit gaan dat de inwoner probeert zijn beperkingen op te lossen of te verminderen door zijn dagelijks leven anders te organiseren. Een voorbeeld hiervan is het verspreiden van de huishoudelijke taken over de dag en over de week in plaats van alle huishoudelijke taken op één dag te doen.

  • Het opsparen van de boodschappen zodat gebruik gemaakt kan worden van de dienst van een supermarkt om de boodschappen te bezorgen.

  • Het herinrichten van zijn woning of het verplaatsen van voorwerpen in huis als dit bijdraagt aan het compenseren van zijn beperkingen. Ook de wasmachine kan bijvoorbeeld op een verhoging geplaatst worden zodat wel gebruik kan worden gemaakt van de wasmachine;

  • Het ophangen van een douchegordijn tegen het nat worden van de badkamer;

  • Dat de inwoner alles doet wat in zijn vermogen ligt om herstel te bevorderen;

  • Het gebruiken van huishoudelijke apparaten zoals bijvoorbeeld een droger en / of een vaatwasser.

3.6 Gebruikelijke hulp

Om te beoordelen of een inwoner in aanmerking komt voor maatschappelijke ondersteuning, zal de gemeente onderzoeken of de inwoner met behulp van gebruikelijke hulp zijn beperkingen zoals bedoeld in de Wmo, kan verminderen of oplossen. Gebruikelijke hulp is de hulp die, naar algemene aanvaarde opvattingen, in redelijkheid mag worden verwacht van mensen in huis wonen bij de inwoner, die hulp nodig heeft. Het gaat dan om de normale, dagelijkse hulp die partners of ouders en inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. In onze samenleving wordt het normaal geacht dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten daar waar nodig en mogelijk is, hun rol nemen in het huishouden, zeker daar waar er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid. Gebruikelijke hulp komt voort uit een sociale relatie, omdat het voeren van een gemeenschappelijk huishouden een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het functioneren van dat huishouden met zich mee brengt.

Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Dit houdt in dat er zowel van volwassenen als van jonge huisgenoten een bijdrage wordt verlangd in het huishouden. Hierbij houdt de gemeente wel rekening met de ontwikkelingsfase van kinderen. Zo kunnen kinderen tot 5 jaar geen bijdrage aan het huishouden leveren, terwijl kinderen van 5 tot en met 12 jaar over het algemeen kleine huishoudelijke taken kunnen verrichten zoals tafel dekken, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, hun eigen kamer op orde houden, kleding in de wasmand doen. Kinderen van 12 tot en met 17 jaar kunnen over het algemeen helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden. Kinderen van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoons huishouden voeren. Vanaf 23 jaar kunnen de huishoudelijke taken volledig overgenomen worden van een huisgenoot die zelf geen huishoudelijke taken kan uitvoeren. Bij het beoordelen van de hoeveelheid gebruikelijke hulp die een inwoner zou moeten kunnen krijgen, kijkt de gemeente naar de individuele situatie van een inwoner.

Bij het bepalen van de hoeveelheid gebruikelijke hulp wordt er geen rekening gehouden met drukke werkzaamheden van een huisgenoot, lange werkweken of veel reistijd. Over het algemeen kan alleen rekening gehouden worden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval bij internationale vrachtwagenchauffeurs, medewerkers in de off-shore of mariniers. Het gaat namelijk te ver deze mensen te dwingen een andere baan of functie te zoeken. De afwezigheid moet wel voldoen aan de volgende kenmerken:’

  • Het is inherent aan het werk;

  • Het heeft een verplichtend karakter;

  • Het gaat om een aaneengesloten periode van tenminste 7 etmalen.

Bij het bepalen van de hoeveelheid gebruikelijke hulp wordt ook geen rekening gehouden met traditionele rolpatronen waarbij bijvoorbeeld de man niets in het huishouden doet en alles voor rekening van de partner komt.

3.6.1 Uitzonderingen

Gebruikelijke hulp speelt geen rol bij huisgenoten die niet tot de leefeenheid van de inwoner met beperkingen behoren. Zo verwacht de gemeente geen gebruikelijke hulp van iemand die een kamer huurt bij een inwoner met beperkingen.

Gebruikelijke hulp wordt ook niet zonder meer verwacht van huisgenoten die zelf ook beperkingen zoals bedoeld in de Wmo hebben en hierdoor de hulp niet kunnen bieden. Wanneer in redelijkheid niet (meer) kan worden verondersteld dat een nieuwe taak als het huishouden nog is te trainen of aan te leren, zoals bij ouderen op hoge leeftijd (> 75 jaar) kan, indien nodig, hulp voor die zwaar huishoudelijke taken worden geïndiceerd die anders tot de gebruikelijke hulp zou worden gerekend.

3.6.2 Nadere informatie

Zie voor nadere informatie over gebruikelijke hulp ook bijlage 1, ‘Afwegingskader gebruikelijke hulp’ . Aan de hand van deze bijlage beoordeelt de gemeente of en in hoeverre er sprake is van gebruikelijke hulp in de situatie van de inwoner.

3.7 Hulp uit het sociale netwerk / mantelzorg

Om te beoordelen of een inwoner in aanmerking komt voor maatschappelijke ondersteuning, zal de gemeente de individuele situatie van een inwoner onderzoeken en beoordelen of de inwoner met behulp van hulp uit het sociale netwerk / mantelzorg zijn beperkingen zoals bedoeld in de Wmo, kan verminderen of wegnemen.

3.7.1 Sociaal netwerk

Het sociaal netwerk van een inwoner bestaat uit personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt. Tot personen uit de huiselijke kring worden gerekend familieleden van de inwoner, (voormalig) echtgenoot (of partner) of mantelzorgers. Andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt, zijn mensen met wie de inwoner regelmatig contact heeft zoals bijvoorbeeld buren en medeleden van een vereniging.

3.7.2 Mantelzorg

Bij mantelzorg wordt de hulp verleend door personen uit de directe omgeving van de inwoner die hulp nodig heeft. Mantelzorg wordt niet verleend in het kader van een hulpverlenend beroep, maar is vrijwillige, onbetaalde zorg en kan niet verplicht worden. De normale (gebruikelijke) hulp wordt bij het verlenen van mantelzorg in zwaarte, duur en/of intensiteit aanmerkelijk overschreden. Doorgaans zijn mantelzorgers personen met wie de inwoner regelmatig contact heeft. De mantelzorger en de inwoner hoeven niet per se in één huis te wonen. Mantelzorg en gebruikelijke hulp zijn dan ook elkaar uitsluitende begrippen. Een huisgenoot kan wel naast gebruikelijke hulp ook mantelzorg verlenen. Een mantelzorger geeft zelf aan wat hij, naast eventuele gebruikelijke hulp, kan en wil doen voor wat betreft de hulp aan de inwoner, bijvoorbeeld in het huishouden , of rondom het huis.

In het onderzoek bekijkt de gemeente of de inwoner mantelzorg ontvangt. In het (keukentafel)gesprek kan de gemeente de inwoner vragen om in zijn netwerk te vragen of iemand mantelzorg wil bieden. Ontvangt een inwoner mantelzorg, dan bekijkt de gemeente in het gesprek hoe de (fysieke) gesteldheid van de mantelzorger is, hoeveel tijd de mantelzorger beschikbaar heeft en de reistijd die de mantelzorger heeft. Wat een mantelzorger kan doen verschilt van persoon tot persoon en is mede afhankelijk van de aard van de relatie, en de situatie waarin de inwoner en de mantelzorger zich op dat moment bevinden.

Mantelzorgers kunnen overbelast raken door het verstrekken van mantelzorg. In dat geval kan mogelijk hulp aan de mantelzorger worden geboden. Zo zijn er voorzieningen vanuit de Zvw, er is mantelzorgondersteuning zoals Stichting Welzijn, er zijn patiëntenverenigingen en hulp kan bijvoorbeeld geboden worden door ‘Helpende Handen’ of een vrijwillige ouderenadviseur. Is er geen hulp voor een mantelzorger door een van deze of een andere regeling, dan kan de gemeente hulp-op-maat inzetten zodat de taken van de mantelzorger tijdelijk overgenomen worden. Zie hiervoor ook hoofdstuk 8 over begeleiding en respijtzorg.

3.8 Algemene voorziening

Om te beoordelen of een inwoner in aanmerking komt voor maatschappelijke ondersteuning, zal de gemeente onderzoeken of de inwoner een beroep kan doen op een algemene voorziening om zijn beperkingen zoals bedoeld in de Wmo te verminderen of weg te nemen. Een algemene voorziening is een voorziening die de gemeente verstrekt aan een inwoner zonder dat de gemeente de individuele situatie van de inwoner uitgebreid onderzoekt. Op het moment van inwerkingtreding van deze beleidsregels biedt de gemeente Kampen geen algemene voorzieningen aan.

3.9 Een andere regeling of organisatie

Om te beoordelen of een inwoner in aanmerking komt voor maatschappelijke ondersteuning, zal de gemeente bekijken of de inwoner een beroep kan doen op een andere regeling of bij een andere organisatie terecht kan om zijn beperkingen zoals bedoeld in de Wmo te verminderen of weg te nemen. Een voorbeeld van een andere regeling is de Wet langdurige zorg (Wlz). De gemeente mag een maatwerkvoorziening weigeren als een inwoner recht heeft op verblijf en daarmee een beroep kan doen op de Wlz om zijn beperkingen te verminderen of op te lossen. Ook mag de gemeente een voorziening weigeren als er reden is om aan te nemen dat iemand aanspraak kan maken op verblijf en daarmee samenhangende Wlz-zorg, maar niet mee wil werken aan het verkrijgen van een indicatiebesluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ).

3.10 Beoordelen van het recht op een maatwerkvoorziening

De gemeente verstrekt alleen hulp-op-maat (een maatwerkvoorziening) als een inwoner beperkingen heeft zoals bedoeld in de Wmo en de inwoner deze beperkingen niet zelf door eigen kracht, met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke of andere voorzieningen of met behulp van hulp uit zijn sociale netwerk kan verminderen of wegnemen. De verstrekking van een maatwerkvoorziening is dus aanvullend op datgene dat een inwoner op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke of andere voorzieningen of met behulp van hulp uit zijn sociale netwerk kan doen. Daarmee is de rol van de gemeente altijd aanvullend op wat iemand zelf (nog) kan doen, al dan niet met behulp van zijn omgeving en is de eigen verantwoordelijkheid een belangrijk thema in de Wmo. Hulp-op-maat kan dan ook een op de individu van de inwoner afgestemd geheel van maatregelen zijn. Het gaat daarbij dan dus om een aantal op elkaar afgestemde maatregelen, die samen zorgen voor het resultaat dat de ondersteuning op moet leveren.

3.11 Advies

De gemeente beoordeelt of het zelf over voldoende deskundigheid beschikt om de aanspraak op een maatwerkvoorziening te kunnen beoordelen. Is de gemeente van mening dat zij zelf niet voldoende deskundig is, dan kan de gemeente advies vragen aan een deskundige. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een medisch advies.

3.12 Schema

In figuur 1 is schematisch aangegeven welke stappen worden doorlopen om te beoordelen of een inwoner in aanmerking komt voor hulp-op-maat.

3.13 Specifieke criteria voor hulp in de vorm van een maatwerkvoorziening

De hulp die de gemeente verstrekt voor maatschappelijke ondersteuning in de vorm van hulp-op-maat (een maatwerkvoorziening) voldoet aan een aantal criteria. Deze criteria zijn hieronder nader toegelicht.

3.13.1 Goedkoopst compenserend

De gemeente verstrekt alleen de goedkoopst compenserende hulp-op-maat (maatwerkvoorziening). Het woord ‘compenserende’ wil zeggen dat het moet gaan om hulp die volgens objectieve maatstaven verantwoord, toereikend en nodig is. Dit houdt in dat de voorziening van voldoende kwaliteit moet zijn en dat de voorziening passend moet zijn voor de inwoner. De hulp moet de beperkingen van de inwoner voldoende oplossen. Ook moet de hulp nodig zijn. Alleen het wenselijk zijn van hulp of het veel baat hebben bij hulp is niet voldoende. De gemeente bepaalt (eventueel met behulp van een medisch advies) welke hulp er in een bepaalde situatie compenserend (en dus ook nodig) is.

De gemeente gaat bij de verstrekking van hulp uit van de goedkoopste maatwerkvoorziening die compenserend is. Hierbij kan ook gekeken worden naar de kosten van de hulp op de langere termijn.

3.13.2 Langdurig noodzakelijk

De gemeente verstrekt in principe alleen hulp-op-maat als deze langdurig noodzakelijk is. Langdurig noodzakelijk betekent dat de hulp niet een korte periode, maar een langere periode nodig is. De gemeente gaat ervan uit dat de hulp een langere periode nodig is als de hulp ongeveer 6 maanden of langer nodig is. Deze termijn is afgestemd op de termijn waarop een inwoner voor een korte tijd een hulpmiddel kan lenen op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Op basis van de Zvw kan een inwoner maximaal 6 maanden een hulpmiddel lenen uit het hulpmiddelendepot.

Soms kan de gemeente besluiten niet vast te houden aan het criterium dat een voorziening 6 maanden nodig moet zijn. Bij een inwoner die terminaal ziek is en een levensverwachting heeft van minder dan 6 maanden kan langdurig noodzakelijk bijvoorbeeld ook een periode korter dan 6 maanden zijn. Ook bij hulp bij het huishouden kan voor een kortere periode hulp worden ingezet. Dit kan het geval zijn in situaties waar jonge kinderen bij betrokken zijn. Zie meer hierover in hoofdstuk 7.

Figuur 1: Afwegingskader beoordeling maatwerkvoorziening

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

_______________________________________________

afbeelding binnen de regeling

3.13.3 Niet algemeen gebruikelijk

De gemeente verstrekt alleen hulp-op-maat (een maatwerkvoorziening) als de voorziening voor de inwoner niet algemeen gebruikelijk is. Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningen die iedereen in principe zelf moet betalen. Het verstrekken van deze voorzieningen aan mensen met een beperking op grond van de Wmo is dan niet redelijk en komt niet overeen met het doel van de wet.

De gemeente hanteert geen standaard lijst met algemeen gebruikelijke voorzieningen. Om te beoordelen of de voorziening voor een inwoner algemeen gebruikelijk is, onderzoekt de gemeente altijd de persoonlijke situatie van de inwoner. Er zijn voorzieningen die, na een onderzoek, vaak als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Voorbeelden hiervan zijn: een hendel mengkraan, een tandem, een douchestoel en een fiets met trapondersteuning (voor mensen vanaf 16 jaar).

Niet voldoende middelen

Bij het onderzoek naar de vraag of een voorziening voor een inwoner algemeen gebruikelijk is, speelt de financiële situatie van de inwoner in principe geen rol. Alleen als de inwoner aantoont dat een voorziening niet algemeen gebruikelijk voor hem is omdat hij de voorziening niet kan betalen, neemt de gemeente de financiële situatie van de inwoner mee in de beoordeling of een voorziening algemeen gebruikelijk is. De inwoner moet dan op een degelijke en uitgebreide wijze aantonen dat hij de voorziening inderdaad niet kan betalen.

Reguliere vervanging / renovatie

Het toepassen van het criterium ‘algemeen gebruikelijk’ kan ook te maken hebben met een reguliere vervanging / renovering van zaken. Immers, algemeen gebruikelijke voorzieningen worden door mensen met en zonder beperkingen vervangen als zij zijn afgeschreven. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een keuken van 20 jaar oud. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp van de gemeente Kampen zijn de afschrijvingstermijnen van voorzieningen omschreven. De gemeente kijkt bij de beoordeling of een voorziening algemeen gebruikelijk is altijd naar de individuele situatie van de inwoner.

3.13.4 De voorziening is nog niet eerder verstrekt of nog niet afgeschreven

De gemeente verstrekt geen hulp-op-maat (in de vorm van een maatwerkvoorziening) als de hulp al eerder is verstrekt op grond van een wettelijke regeling en de afschrijvingstermijn nog niet is verstreken. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als de eerder vergoede of verstrekte hulp niet meer passend is (en dus niet meer compenserend). Of als de maatwerkvoorziening verloren is gegaan of schade heeft opgelopen als gevolg van omstandigheden die niet aan de inwoner toe te rekenen zijn, of als de inwoner de gemeente (gedeeltelijk) tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten. Hieronder kan bijvoorbeeld worden verstaan dat de inwoner een beroep kan doen op een verzekering, zoals bijvoorbeeld een opstalverzekering. Ook kan het redelijk zijn dat de gemeente eist dat de inwoner, als iemand anders de schade heeft veroorzaakt, de schadeveroorzaker aansprakelijk stelt.

Als een inwoner door onzorgvuldig gebruik of misbruik meer reparaties dan gebruikelijk nodig heeft voor bijvoorbeeld een scootmobiel, dan schendt de gebruiker de verplichtingen die verbonden zijn aan de verstrekte maatwerkvoorziening. Het spreekt voor zich dat de schade of kosten voor reparatie die rechtstreeks de schuld zijn van de inwoner niet wordt vergoed door de Wmo 2015. De inwoner zal deze kosten in principe zelf moeten betalen. De gemeente kan de leverancier van een voorziening vragen of de schade is veroorzaakt door onzorgvuldig gebruik.

De gemeente verstrekt geen nieuwe maatwerkvoorziening als de gemeente al eerder een voorziening heeft verstrekt die al wel afgeschreven is, maar nog steeds passend is en in goede staat is. De voorziening is dan nog steeds compenserend.

3.13.5 De voorziening is nog niet door de inwoner gerealiseerd

In de Verordening sociaal domein staat dat de gemeente in principe alleen hulp-op-maat verstrekt als de voorziening nog niet gerealiseerd of aangeschaft is voordat de gemeente een besluit genomen heeft. Is de voorziening al wel voor dit moment gerealiseerd, dan ervaart de inwoner geen beperkingen meer op het moment van besluiten en hoeft er daarom geen voorziening verstrekt te worden. Ook kan de gemeente dan niet meer vaststellen of er überhaupt een noodzaak tot verstrekking van de voorziening was en wat de goedkoopst compenserende oplossing was geweest. Dat de inwoner de regels niet goed kende en daarom de voorziening alvast gerealiseerd heeft, kan niet als excuus gelden.

Een uitzondering op deze regel geldt als de maatwerkvoorziening is gerealiseerd voor de melding en/of de aanvraag, maar de gemeente nog wel de noodzaak kan vaststellen. De gemeente kan dan alsnog overgaan tot het verstrekken van de goedkoopst compenserende voorziening.

3.13.6 De voorziening is grotendeels op de inwoner gericht die hulp nodig heeft

De gemeente verstrekt hulp-op-maat aan de inwoner om zijn beperkingen te compenseren. De hulp moet dus bedoeld zijn voor één inwoner. Bij de beoordeling of een voorziening compenserend is, houdt de gemeente wel rekening met de gezinssituatie van de inwoner. De gezinssituatie van de inwoner hoort namelijk tot de individuele omstandigheden van de inwoner die meegewogen worden bij de beoordeling van de aanvraag.

3.13.7 De voorziening heeft niet alleen een therapeutisch doel

De gemeente verstrekt alleen hulp-op-maat als de maatwerkvoorziening niet alleen een therapeutisch doel heeft. De gemeente verstrekt dus geen voorziening als de voorziening alleen bedoeld is om de inwoner meer te laten bewegen vanwege gezondheidsredenen.

3.13.8 De inwoner werkt voldoende mee

De gemeente verstrekt alleen hulp-op-maat als de gemeente de noodzaak van de voorziening voor de inwoner kan vaststellen. Als een inwoner onvoldoende medewerking verleent tijdens de onderzoeksfase van de gemeente is het mogelijk dat de gemeente niet kan bepalen of en welke hulp passend is voor een inwoner. In dat geval kent de gemeente de inwoner geen hulp-op-maat toe.

3.13.9 De hulp is niet te voorzien

De gemeente verstrekt alleen hulp-op-maat om de beperkingen van een inwoner te verminderen of weg te nemen als het niet al te voorzien was dat de hulp verstrekt moest gaan worden. Deze voorzienbaarheid heeft vooral betrekking op de beperkingen van een inwoner. Als iemand met een beperking waardoor hij geen trappen kan lopen bijvoorbeeld verhuist naar een huis met veel trappen, dan verstrekt de gemeente geen voorziening om deze beperking te verminderen. De inwoner heeft in dat geval namelijk een eigen verantwoordelijkheid om in een voor hem toegankelijke woning te gaan wonen. De inwoner moet rekening houden met zijn beperkingen of met de ontwikkeling van zijn al aanwezige beperkingen.

Deze voorzienbaarheid strekt niet zover dat een inwoner alvast rekening moet houden met het ouder worden en mogelijk nog te ontwikkelen daarbij behorende beperkingen.

Hoofdstuk 4 Meedoen aan de samenleving

In paragraaf 3.7 van de Verordening sociaal domein gemeente Kampen zijn bepalingen opgenomen over hulp aan inwoners die moeite hebben met het zich verplaatsen in en om de woning en dichtbij huis.

4.1 Deelnemen aan het maatschappelijk verkeer

De gemeente zorgt ervoor dat inwoners met een beperking kunnen participeren in de samenleving en daardoor kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Dit betekent dat een inwoner, ondanks zijn beperkingen zoals bedoeld in de Wmo, net zoals anderen in aanvaardbare mate:

  • mensen moet kunnen ontmoeten;

  • contacten moet kunnen onderhouden; en

  • aan maatschappelijke activiteiten moet kunnen deelnemen.

Om te kunnen participeren in de samenleving is het noodzakelijk dat een inwoner zich kan verplaatsen. Het gaat hierbij om verplaatsingen van alle dag in de directe leefomgeving en niet om incidentele, bijvoorbeeld slechts jaarlijks, voorkomende verplaatsingen.

4.2 Vervoersbehoefte

Om te bepalen welke hulp nodig is, stelt de gemeente de vervoersbehoefte van de inwoner vast. Hierbij bekijkt de gemeente de individuele situatie van de inwoner en zijn behoeften, voorkeuren en persoonskenmerken. De gemeente kijkt hierbij naar de beperkingen van de inwoner, maar bijvoorbeeld ook naar waar de inwoner naar toe wil gaan en waarom hij hier naar toe wil gaan. Daarnaast wordt ook gekeken naar zaken als de leeftijd van de inwoner en de daarbij passende behoeften, de gezinssamenstelling van de inwoner en bijvoorbeeld de aanwezigheid van jonge kinderen.

Om de vervoersbehoefte van een inwoner te bepalen gaat het er niet om hoe vaak een inwoner een bestemming wil bereiken, maar om hoe vaak hij dat zou moeten kunnen om voldoende te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer.

4.3 Een vervoersvoorziening

De gemeente kan hulp-op-maat verstrekken in de vorm van een vervoersvoorziening als een inwoner een beperking heeft zoals bedoeld in de Wmo en niet voldoende kan deelnemen aan het maatschappelijk verkeer en deze beperking niet op eigen kracht, met behulp van gebruikelijke hulp, met behulp van algemeen gebruikelijke of andere voorzieningen, of met behulp van zijn sociale netwerk (denk hierbij bijvoorbeeld aan hulp van de buren) kan verminderen of wegnemen. Zie hiervoor ook hoofdstuk 3 over de beoordeling van een aanvraag voor hulp-op-maat.

4.3.1 Beroep op een andere regeling

De gemeente hoeft geen hulp-op-maat te verstrekken als de inwoner zijn beperkingen voldoende kan verminderen of wegnemen door een beroep op een andere regeling te doen. Voorbeelden van andere regelingen zijn:

  • >

    de Zorgverzekeringswet (Zvw):

    • voor zittend ziekenvervoer bij nierdialyses, chemotherapie / radiotherapie;

    • permanente rolstoelafhankelijkheid; en

    • een zodanig beperkt gezichtsvermogen dat zonder begeleiding verplaatsen niet mogelijk is.

  • >

    Het leerlingenvervoer;

  • >

    De Jeugdwet, voor ondersteuning en zorg die valt onder jeugdhulp;

  • >

    Het openbaar vervoer.

4.4 Collectief vervoer

Een soort hulp-op-maat voor vervoer is de mogelijkheid voor de inwoner om gebruik te maken van het collectief vervoer. Uitgangspunt is dat het vraagafhankelijk vervoer geschikt is voor lokale / regionale verplaatsingen. Het collectief vervoer wordt vaak ingezet voor verplaatsingen naar bestemmingen waar afspraken over gemaakt kunnen worden met anderen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan sociale contacten, maar ook aan een ziekenhuisbezoek. In de meeste gevallen zal het collectief vervoer de goedkoopst compenserende voorziening zijn. Hierdoor wordt vaak, als het collectief vervoer passend is voor de inwoner, voorrang gegeven aan het gebruik van deze voorziening boven andere maatwerkvoorzieningen. Een eventuele wachttijd voor het brengen en ophalen met het collectief vervoer is niet een reden om het collectief vervoer als niet passend te zien voor een inwoner. Ook het niet samen kunnen reizen met het gezin hoeft niet te betekenen dat het collectief vervoer niet passend is als een gezamenlijke bestemming nog wel bereikt kan worden.

De gemeente stelt de inwoner in staat zich lokaal of regionaal te verplaatsen tot 1500 km per jaar. Voor bovenregionale verplaatsingen kan een inwoner een beroep doen op Valys. Een inwoner betaalt per rit een reizigersbijdrage. De ritprijs is gelijk aan het tarief van het reguliere busvervoer in Noord-West Overijssel.

4.5 Een auto-aanpassing

De gemeente is van mening dat de goedkoopst compenserende vervoersvoorziening in vrijwel alle gevallen het vraagafhankelijk collectieve vervoer is. Echter, omdat de gemeente het belangrijk vindt dat kinderen tot 18 jaar mee kunnen reizen met hun gezin, kan de gemeente, als dit nodig is voor het kind, aan gezinnen met een kind dat nog geen 18 jaar is en een beperking heeft waardoor het zich niet kan verplaatsen in de eigen leefomgeving, een auto-aanpassing verstrekken.

Een auto-aanpassing wordt aangebracht op een door de inwoner zelf aangeschafte auto. Hierbij wordt wel ook gekeken naar de technische staat van de auto is en hoe oud de auto is. Is een auto ouder dan 7 jaar, dan verstrekt de gemeente geen auto-aanpassing meer. De auto-aanpassing kan bestaat uit:

  • Oprijgoten of een oprijplateau voor de rolstoel van het kind;

  • Rolstoelvergrendeling;

  • Vloeraanpassing in verband met de vergrendeling van de rolstoel.

  • Een RDW-keuring

Een plateaulift wordt pas verstrekt nadat uit een extern advies is gebleken dat de specifieke aanpassing aan de personenbus noodzakelijk is om het kind te vervoeren.

Een auto-aanpassing wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Zie voor de hoogte van de tegemoetkoming het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Kampen.

4.6 Vergoeding voor gebruikskosten eigen auto of individuele (rolstoel)taxi

De gemeente kan, als dat nodig is voor de inwoner, een vergoeding verstrekken voor de gebruikskosten van een eigen auto of individuele (rolstoel)taxi. De vergoeding wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De hoogte van deze tegemoetkoming is neergelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Kampen van de gemeente Kampen.

4.7 Scootmobiel

De gemeente kan de inwoner hulp-op-maat (een vervoersvoorziening) in de vorm van een scootmobiel verstrekken als dit de goedkoopst compenserende oplossing is voor de beperkingen van de inwoner en als er een stalling aanwezig is of kan worden gemaakt. Een scootmobiel kan worden geïndiceerd als een inwoner een substantiële vervoersbehoefte in de directe omgeving heeft. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als een inwoner met een scootmobiel zelf kan winkelen, familie kan bezoeken en andere vormen van vrijetijdsbesteding heeft. Om te bepalen of een scootmobiel passend is voor een inwoner kunnen 3 rijvaardigheidslessen worden geïndiceerd. Hierna kan eventueel nog 1e lijnszorg worden ingezet om rijvaardigheid aan te leren. Als na 3 lessen en eventuele 1e lijnszorg de rijvaardigheid onvoldoende is om de scootmobiel te bedienen of ermee in het verkeer te begeven, dan maakt de gemeente de afweging of een scootmobiel wel een verantwoorde passende voorziening is voor de inwoner.

Hoofdstuk 5 Wonen

In paragraaf 5.1 en 5.2 van de Verordening sociaal domein gemeente Kampen zijn bepalingen opgenomen over wanneer de inwoner in aanmerking kan komen voor een woonvoorziening. Deze regels worden in dit hoofdstuk nader toegelicht.

5.1 Inleiding

Een inwoner met een beperking en/of psychische en/of psychosociale problemen heeft soms hulp nodig om zo lang en zo zelfstandig mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen. Ook minderjarigen en mensen met een Wlz indicatie die thuis wonen, kunnen deze problemen hebben. De gemeente heeft de taak om deze inwoners te helpen als zij niet in staat zijn om zelf oplossingen te vinden voor problemen bij het normale gebruik van hun woning. Onder het normale gebruik van de woning wordt verstaan dat de inwoner gebruik kan maken van elementaire woonfuncties van zijn woning.

Voorbeelden van elementaire woonfuncties zijn:

  • Wonen, douchen en slapen;

  • De veiligheid in en rond de woning en de toegankelijkheid van de woning;

  • Het gebruik maken van de keuken;

  • Het aan- en uitkleden, wassen en verschonen van een baby die helemaal van de verzorging van de inwoner afhankelijk is;

  • Het doen van de huishoudelijke werkzaamheden, zoals wassen en strijken van kleding;

  • Slapen en eten;

  • De kinderen moeten zonder gevaar in de woonruimte kunnen spelen.

5.2 Een woonvoorziening

Als een inwoner niet met behulp van eigen kracht, algemeen gebruikelijke voorzieningen, andere regelingen of hulp uit zijn sociale netwerk zijn beperkingen in het normale gebruik van de woning voldoende kan verminderen of oplossen, kan de gemeente hulp-op-maat in de vorm van een woonvoorziening verstrekken. De gemeente kijkt hierbij niet alleen naar de korte termijn, maar ook naar de in redelijkheid te verwachten ontwikkelingen. Het maakt geen verschil of het gaat om een huurwoning of om een koopwoning.

5.3 Criteria om in aanmerking te komen voor een woonvoorziening

Om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening moet de inwoner behalve aan de algemene criteria voor hulp-op-maat in de vorm van een maatwerkvoorziening (zie hoofdstuk 3) ook aan een aantal specifieke criteria voldoen. Het gaat hierbij om de volgende criteria:

  • >

    de woonvoorziening moet een gevolg zijn van de beperking van de inwoner.

    Er moet een causaal verband zijn tussen de beperkingen van een inwoner en het niet normaal kunnen gebruiken van zijn woning;

  • >

    de inwoner moet zijn hoofdverblijf in de aan te passen woning hebben.

    De inwoner moet wonen in de woning die hij wil laten aanpassen en hij moet hier zijn hoofdverblijf hebben;

5.4 Weigeringsgronden om in aanmerking te komen voor een woonvoorziening

De gemeente verstrekt geen hulp-op-maat in de vorm van een woonvoorziening in een aantal situaties. Deze weigeringsgronden worden hierna beschreven:

  • >

    de beperkingen van de inwoner in het normale gebruik van zijn woning zijn het gevolg van de materialen die in de woning zijn gebruikt;

    De gemeente hoeft de kosten van een woningaanpassing niet te betalen als de beperkingen van de inwoner worden veroorzaakt door de aard van het materiaal in de woning.

  • >

    de woonvoorziening is nodig vanwege achterstallig onderhoud;

    De gemeente hoeft geen woonvoorziening te verstrekken als de problemen van de inwoner worden veroorzaakt door achterstallig onderhoud of het gevolg zijn van de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de wettelijke eisen, tenzij:

    • De inwoner goede pogingen heeft ondernomen om de gebreken door de verhuurder te laten wegnemen; en

    • Er vanwege de gezondheidstoestand van de inwoner er binnen een redelijkerwijs aanvaardbaar tijdsbestek geen uitzicht is op het wegnemen van de beperkingen.

      Als uit medisch onderzoekt blijkt dat er sprake is van onverwacht optredende meerkosten waarvoor een inwoner niet heeft kunnen sparen kan de gemeente wel een woonvoorziening verstrekken.

  • >

    De inwoner verblijft in een hotel of pension, een tweede woning, een woonwagen, een klooster, een vakantiewoning of een onzelfstandige woning waarvoor de inwoner geen huurtoeslag kan krijgen;

    De gemeente verstrekt geen woningaanpassing voor deze soort woningen.

  • >

    De inwoner vraagt om een woonvoorziening terwijl hij in een nieuwbouw woning of gerenoveerde woning woont en de woonvoorziening zonder veel meerkosten aangebracht had kunnen worden;

  • >

    De inwoner is verhuisd vanuit een woonruimte die niet bestemd is om het hele jaar te bewonen;

  • >

    De inwoner is verhuisd vanuit een woonruimte waar de inwoner geen problemen had bij het normale gebruik van de woning naar een ongeschikte woonruimte;

    Als een inwoner verhuist vanuit een woning die geschikt was naar een woning die niet geschikt is, hoeft de gemeente geen woonvoorziening te verstrekken. Dit is anders als er een belangrijke reden was voor de verhuizing, zoals bijvoorbeeld het aanvaarden van een nieuwe baan in een andere gemeente, een echtscheiding of een huwelijk. Om te bepalen of de vorige woning geschikt was doet de gemeente onderzoek naar de geschiktheid van de vorige woning. Als een inwoner verhuist vanwege een ‘normale wooncarrière’, bijvoorbeeld vanwege gezinsuitbreiding of omdat het huis juist te groot wordt zoals bij oudere mensen, kan mogelijk wel een woonvoorziening worden verstrekt. Wel moet dan verhuisd worden naar de meest geschikte woning. Er kan natuurlijk wel een andere weigeringsgrond van toepassing zijn. Ook als een inwoner verhuist naar een niet-adequate woning, maar als de gemeente toestemming heeft gegeven voor de verhuizing, dan verstrekt de gemeente een maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening. Voordat een inwoner gaat verhuizen, mag van hem verwacht worden dat hij eerst contact opneemt met de gemeente.

  • >

    De inwoner verhuist naar een Wlz -instelling;

    De inwoner kan in dit geval geen woonvoorziening in de vorm van een verhuiskostenvergoeding ontvangen. De Wlz is immers een andere regeling waar de inwoner een beroep op kan doen waardoor de inwoner de gemeente geen maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening op grond van de Wmo 2015 meer verstrekt.

  • >

    De woonvoorziening is algemeen gebruikelijk;

    De gemeente verstrekt in principe geen woonvoorziening als deze naar zijn aard algemeen gebruikelijk is. Zaken die vaak als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt zijn bijvoorbeeld een aanrechtblad, hendelmengkranen, keukenapparatuur en een stofzuiger met een HEPA-filter. De gemeente bekijkt altijd of deze zaken in het individuele geval van de inwoner ook algemeen gebruikelijk zijn.

  • >

    De woonvoorziening is bedoeld voor een woning in een gebouw dat specifiek gericht is op een bepaalde groep mensen waartoe de inwoner behoort en de voorziening is bedoeld voor in een gemeenschappelijke ruimte.

    Deze weigeringsgrond kan bijvoorbeeld van toepassing zijn op een gebouw dat bedoeld is voor ouderen. Voorzieningen die speciaal bedoeld zijn voor ouderen worden dan geacht aanwezig te zijn in zo’n gebouw. Die voorziening wordt dan als algemeen gebruikelijk beschouwd. Het gaat hier om gebouwen die specifiek bedoeld zijn voor een bepaalde groep mensen. Als er toevallig veel mensen in een gebouw wonen die tot een bepaalde groep behoren, hoeft dit niet te betekenen dat het een gebouw is dat speciaal gericht is op die bepaalde groep mensen.

5.5 Het primaat van verhuizen

De gemeente verstrekt in het geval hulp nodig is in het kader van de Wmo altijd de goedkoopst compenserende voorziening. In het geval van een woonvoorziening kan dit ook een verhuiskostenvergoeding in het kader van het primaat van verhuizen zijn. Het primaat van verhuizen houdt in dat de gemeente een inwoner vraagt te verhuizen naar een geschikte woning in plaats van de huidige woning aan te passen. Als de gemeente het primaat van verhuizen toepast, ontvangt de inwoner eenmalig een vast geldbedrag, een verhuiskostenvergoeding, bedoeld voor de kosten van verhuizing en inrichting. De huidige woning van de inwoner wordt dan niet aangepast.

5.5.1 Criterium primaat van verhuizen

Het primaat van verhuizen kan pas worden toegepast als de totale kosten van de benodigde woningaanpassing(en) meer bedragen dan € 10.000,-. Dit bedrag is neergelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Kampen. Deze grens geldt niet in het geval dat het gaat om een woonwagen of woonschip.

5.5.2 Belangenafweging

Het toepassen van het primaat van verhuizen is geen automatisme. Voordat de gemeente het primaat van verhuizen oplegt en overgaat tot het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding, maakt de gemeente een belangenafweging. Dat de belangenafweging erg zwaar is, is niet vreemd vanwege het feit dat toepassing van het primaat van verhuizen een behoorlijk ingrijpende gebeurtenis in het leven van een inwoner is. Er moeten soms veel belangen worden afgewogen, afhankelijk van de individuele situatie van de inwoner. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om:

  • De aanwezigheid van een passende woning;

  • De kostenvergelijking tussen de huidige woning aanpassen en verhuizen;

  • De gezondheidssituatie van de inwoner en zijn huisgenoten;

  • De afstand tot voorzieningen waar de inwoner gebruik van maakt;

  • De wil van de inwoner om te gaan verhuizen;

  • De leeftijd van de inwoner en zijn huisgenoten;

  • In hoeverre is de huidige woning al aangepast?;

  • De medisch aanvaardbare termijn;

  • De sociale omstandigheden;

  • De afstemming met andere voorzieningen;

  • De werksituatie van de inwoner;

  • De eventuele stijging in de woonlasten;

  • Of de huidige woning eigendom is van de inwoner;

  • De aanwezigheid van familie, vrienden en mantelzorg.

Indien de gemeente na afweging van de belangen tot de conclusie komt dat er een passende woning voorhanden is, dan kan de gemeente de inwoner compenseren door een verhuiskostenvergoeding te verstrekken. De hoogte van de verhuiskostenvergoeding is neergelegd in Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp. Als er geen passende woning aanwezig is, wil dat echter niet zeggen dat het primaat van verhuizen niet kan worden toegepast. De gemeente heeft de mogelijkheid om, naast een verhuiskostenvergoeding, ook noodzakelijke woningaanpassingen te verstrekken, waardoor het primaat van verhuizen in geval van een woning die niet passend is, toch kan worden toegepast omdat de niet-passende woning passend wordt gemaakt.

5.5.3 Beschikbare woning

In het geval de gemeente het primaat van verhuizen oplegt, moet er wel een beschikbare woning zijn. De gemeente heeft de taak om te bekijken of er een woning beschikbaar is binnen de medisch aanvaardbare termijn. Voor de vraag of er een passende woning beschikbaar is of komt, overlegt de gemeente met woningcorporaties. Voor de vraag wat de medisch aanvaardbare termijn is, vraagt de gemeente een medisch advies op. De gemeente hoeft niet te bemiddelen bij het verkrijgen van een andere woning.

5.5.4 Inwoner wil niet verhuizen

De gemeente past het primaat van verhuizen niet dwingend toe. Als een inwoner niet wil verhuizen terwijl het primaat van verhuizen wel kan worden toegepast, kent de gemeente de inwoner een verhuiskostenvergoeding toe. De inwoner kan die verhuiskostenvergoeding besteden aan het aanpassen van de huidige woning. Als de gemeente een verhuiskostenvergoeding toekent terwijl de inwoner niet verhuist, worden afspraken gemaakt met de inwoner. De gemeente compenseert in dat geval geen nieuwe beperkingen in het normale gebruik van de woning meer, tenzij het gaat om beperkingen in het normale gebruik van de woning die ook zouden zijn opgetreden als de inwoner wel zou zijn verhuisd naar de passende woning.

5.6 Een bouwkundige woningaanpassing

Als de gemeente van mening is dat de inwoner in het kader van het verminderen of wegnemen van zijn beperkingen een woningaanpassing nodig heeft, dan stelt de medewerker van de gemeente of een externe adviseur een programma van eisen voor de goedkoopst compenserende voorziening op. De woningeigenaar wordt per brief geïnformeerd over de woningaanpassing.

5.6.1 PGB-plan

De gemeente verstrekt de woningaanpassing voor de goedkoopst compenserende voorziening in de vorm van een PGB. De inwoner moet bij de aanvraag van de woonvoorziening een PGB-plan indienen als de waarde van de woningaanpassing lager is dan € 10.000,-. Is de waarde hoger, dan hoeft de inwoner geen PGB-plan in te dienen. Zie over het PGB hoofdstuk 12.

5.6.1 Aantal offertes

De inwoner verstrekt de gemeente een aantal offertes afhankelijk van de waarde van de woningaanpassing. Hoeveel offertes een inwoner moet aanleveren aan de gemeente is in de volgende tabel opgenomen.

Waarde woningaanpassing

Aantal offertes

Waarde lager dan € 1.000,-

1 offerte

Waarde tussen € 1.000,- en € 10.000,-

2 offertes

Waarde hoger dan € 10.000,-

3 offertes

5.6.2 Toestemming gemeente

Als de gemeente één van de aangeleverde offertes goedkeurt, geeft de gemeente vervolgens toestemming voor het realiseren van de woningaanpassing, op voorwaarde dat niet al zonder toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop het persoonsgebonden budget betrekking heeft.

5.6.3 De eigenaar voert uit

De woningeigenaar is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen.

5.6.4 De gemeente controleert

De gemeente verleent, indien van toepassing, slechts een persoonsgebonden budget voor een woningaanpassing als door de gemeente bepaalde personen toegang hebben gekregen tot de woning. Controle vindt achteraf plaats. De aangewezen personen moeten ook inzicht krijgen in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing en de gelegenheid krijgen de woningaanpassing te controleren.

5.6.5 Uitbetaling aan de woningeigenaar en gereedmelding

Het persoonsgebonden budget wordt meestal uitbetaald aan de aannemer na overlegging van facturen. Terstond na de voltooiing van de werkzaamheden, uiterlijk 15 maanden na het verlenen van toestemming voor het aanpassen van de woning, verklaart diegene aan wie het PGB wordt uitbetaald (de woningeigenaar) aan de gemeente dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid (de gereedmelding) volgens het programma van eisen. De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de laatste factuur van de aannemer. De gereedmelding, gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder het PGB is verleend. Alle rekeningen en betalingsbewijzen worden bijgevoegd. Na gereedmelding en indien van toepassing controle van de woningaanpassing, wordt bekeken of de hoogte van het toegekende PGB juist is. Wijkt de hoogte van de kosten van de woningaanpassing af van de hoogte van het toegekende PGB, dan past de gemeente de hoogte van het toegekende PGB aan zodat het toegekende PGB toereikend is. De woningaanpassing moet nog wel altijd de goedkoopst compenserende woonvoorziening zijn.

5.6.6 Opstalverzekering

Bij het vergroten van de woning wordt er van uitgegaan dat de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde van de woning aanpast.

5.7 Uitraasruimte

Een uitraasruimte is hulp op maat in de vorm van een verblijfsruimte waarin een inwoner die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Vanwege de beperking, de gedragsstoornis van de inwoner, zal de ruimte beperkt van omvang zijn. Aanwezige voorzieningen zijn gericht op het doel van de uitraaskamer, het tot rust laten komen. De ruimte zal dus prikkelarm en veilig moeten zijn, en zijn uitgerust met voorzieningen die toezicht mogelijk maken. Voor zover dat geen technische apparatuur is, kan dat onder de voorziening vallen.

Op basis van een deskundigenadvies (met name een advies van een onafhankelijk psycholoog of orthopedagoog kan van belang zijn) zal op individuele basis worden vastgesteld of een uitraaskamer noodzakelijk is en aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen. Waar mogelijk zullen bestaande ruimtes worden aangepast, bijvoorbeeld de slaapkamer van de persoon voor wie de uitraasruimte nodig is.

Een uitraasruimte is dus uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dat wel een mogelijk neveneffect kan zijn van verstrekking.

Hoofdstuk 6 Rolstoelen

In paragraaf 3.7.1 van de Verordening sociaal domein gemeente Kampen is het volgende opgenomen:

  • 1.

    De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die zich vanwege een beperking niet voldoende kunnen verplaatsen in en om de woning, hulp-op-maat (een maatwerkvoorziening) kunnen krijgen.

  • 2.

    De hulp-op-maat (de maatwerkvoorziening) houdt in dat de inwoner een rolstoel kan krijgen die geschikt is voor dagelijks zittend gebruik door de inwoner. De inwoner moet wel voldoen aan de voorwaarden genoemd in de artikelen 2.3.2 en 5.1 van de Verordening sociaal domein gemeente Kampen.

6.1 Rolstoelvoorziening

De gemeente kan een inwoner een (aanpassing op een) rolstoel verstrekken als de inwoner zich niet goed kan verplaatsen in en om zijn woning en daardoor beperkingen heeft bij:

  • De algemene dagelijkse levensverrichtingen (zie hierover ook hoofdstuk 3); of

  • Het deelnemen aan het maatschappelijk verkeer.

De gemeente verstrekt een inwoner een (aanpassing aan een) rolstoel als de rolstoel bedoeld is voor dagelijks zittend gebruik en de inwoner zich daarmee in en om zijn woning kan verplaatsen. Dat betekent dat het vooral gaat om verplaatsingen die direct vanuit de woning van de inwoner worden gedaan. Het gaat om inwoners die een rolstoel nodig hebben omdat ze geen of onvoldoende loopcapaciteit hebben. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de situatie dat iemand niet in staat is om korte afstanden zelfstandig – al dan niet met een loophulpmiddel – af te leggen.

Het hoeft niet zo te zijn dat de inwoner de gehele dag is aangewezen op zittend verplaatsen. Als de inwoner bijvoorbeeld wel een bepaalde afstand lopend (bijvoorbeeld 100 meter) kan afleggen, maar daarna is aangewezen op zittend verplaatsen, dan kan een rolstoelvoorziening nodig zijn. Het moet dan wel duidelijk zijn dat andere loophulpmiddelen (zoals een loopwagen of trippelstoel) geen oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Die loophulpmiddelen kunnen op grond van de Zorgverzekeringswet worden verstrekt.

6.1.1 Kortdurende noodzakelijkheid

In principe komen alleen inwoners die door de aard van hun beperking of probleem langdurig op een rolstoel zijn aangewezen hiervoor in aanmerking op grond van de Wmo. Als een inwoner maximaal 6 maanden een rolstoel nodig heeft, dan kan deze verstrekt worden op grond van de Zorgverzekeringswet.

6.1.2 (Medisch) onderzoek

De gemeente kan door een (medisch) onderzoek bepalen of er een rolstoel nodig is. De gemeente onderzoekt welke soort rolstoel het beste past bij de inwoner. Bij het selecteren van een soort rolstoel wordt ook gekeken hoe de rolstoel wordt bewogen. Bij het selecteren van een duwrolstoel bijvoorbeeld kijkt de gemeente of de begeleider over voldoende kracht en uithoudingsvermogen beschikt om de inwoner in een rolstoel voort te duwen.

6.1.3 Onderhoud en keuring

De gemeente zorgt ervoor dat de rolstoel van een inwoner periodiek wordt gekeurd en wordt onderhouden.

6.1.4 Geen bijdrage in de kosten

De gemeente vraagt geen bijdrage in de kosten aan de inwoner voor de verstrekking van een (sport)rolstoel.

6.2 Inwoners met een Wlz-indicatie

De gemeente verstrekt geen hulp op maat als een inwoner recht heeft op verblijf en behandeling vanuit de Wlz. De gemeente verstrekt in dit geval dus geen rolstoel aan de inwoner. Als er reden is om aan te nemen dat een inwoner wel aanspraak kan maken op verblijf en behandeling, maar de inwoner niet mee wil werken aan het verkrijgen van een indicatiebesluit van het CIZ, dan verstrekt de gemeente ook geen maatwerkvoorziening.

Inwoners die een Wlz-indicatie hebben, maar thuis wonen en dus geen verblijfsindicatie hebben, kunnen wel in aanmerking komen voor een rolstoelvoorziening.

6.3 Sportrolstoel

De gemeente verstrekt een sportrolstoel aan inwoners die:

  • aantoonbaar een sport beoefenen; en

  • zonder sportrolstoel niet in staat zijn tot uitoefening van die sport; en

  • de sport recreatief uitoefenen. Sportrolstoelen voor topsport moeten worden verstrekt uit sponsoring of uit eigen middelen; en

  • recht hebben op een maatwerkvoorziening. Zie hoofdstuk 3 voor de algemene criteria.

Een sportrolstoel wordt verstrekt in de vorm van een financiële tegemoetkoming. De hoogte van de financiële tegemoetkoming is opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Kampen. Het bedrag is bedoeld als tegemoetkoming in aanschaf, onderhoud en reparatie van een sportrolstoel voor een periode van minimaal 3 jaar. Na de periode van 3 jaar kunnen onderhoudskosten worden vergoed als de voorziening technisch is gekeurd en is goedgekeurd.

Hoofdstuk 7 Het huishouden kunnen doen

In paragraaf 5.2.2 van de Verordening sociaal domein gemeente Kampen is opgenomen dat de gemeente ervoor zorgt dat een inwoner hulp kan krijgen als hij zijn woning niet schoon en leefbaar kan houden als gevolg van een beperking. De inwoner moet hierbij wel aan de criteria voor een maatwerkvoorziening voldoen.

De hulp die een inwoner aangeboden krijgt bestaat uit hulp bij het huishouden I of hulp bij het huishouden II. Hulp bij het huishouden I bestaat uit schoonmaakhulp. Deze hulp maakt alleen schoon. Hulp bij het huishouden II wordt ingezet voor schoonmaakhulp, waarbij ook aandacht wordt besteed aan het aanbrengen van structuur in de huishouding.

Als er in het huishouden van de inwoner minderjarige kinderen zijn, dan bestaat de hulp ook uit het overnemen van de gebruikelijke zorg voor deze kinderen. Deze hulp is vooral bedoeld om de periode tot er andere hulp is, te overbruggen.

7.1 Hulp bij het huishouden

Een inwoner met een beperking, chronisch psychisch of psychosociaal probleem die geen gestructureerd huishouden kan voeren en dit probleem niet voldoende met eigen kracht, gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke voorzieningen of met hulp uit zijn sociale netwerk kan verminderen of kan oplossen, kan voor de hulp-op-maat (een maatwerkvoorziening) in de vorm van hulp bij het huishouden in aanmerking komen.

Onder een gestructureerd huishouden wordt verstaan:

  • het schoon en op orde houden van het huishouden;

  • het kunnen beschikken over schoon beddengoed en schone kleding.

Voordat de gemeente de voorziening hulp bij het huishouden toekent, onderzoekt de gemeente welke taken de inwoner zelf kan uitvoeren in zijn huishouden en bij welke taken de inwoner hulp nodig heeft. De gemeente onderzoekt ook welke taken kunnen worden verricht middels hulp uit het sociale netwerk van de inwoner, of door algemeen gebruikelijke voorzieningen of gebruikelijke hulp. Blijven er dan nog taken over die niet gedaan worden, maar wel nodig zijn om een gestructureerd huishouden te voeren, dan wordt voor die taken de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden aan de inwoner verstrekt. Zie hierover ook hoofdstuk 3 van deze beleidsregels.

7.1.1 Eigen kracht

De gemeente gaat ervan uit dat de inwoner eventueel aanpassingen in zijn woning maakt zodat het huishouden gemakkelijker gedaan kan worden. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een handzamere indeling van het huis. Ook gaat de gemeente ervan uit dat een inwoner hulp vraagt aan zijn omgeving. Denk hierbij bijvoorbeeld aan hulp van vrienden of van bijvoorbeeld de buren. Zie over eigen kracht ook hoofdstuk 3.5 van deze beleidsregels.

7.1.2 Gebruikelijke hulp

Bij de beoordeling of een inwoner in aanmerking kan komen voor de voorziening hulp bij het huishouden onderzoekt de gemeente wie in het kader van gebruikelijke hulp huishoudelijke taken kan verrichten en om welke huishoudelijke taken het gaat. Hierbij kijkt de gemeente ook naar de eventuele (dreigende) overbelasting van de mensen in de omgeving van de inwoner (denk hierbij bijvoorbeeld aan de partner van de inwoner). De gemeente zal hieraan vooral aandacht besteden in het (keukentafel)gesprek met de inwoner.

Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Dit houdt in dat er zowel van volwassenen als van jonge huisgenoten een bijdrage wordt verlangd in het huishouden. Hierbij houdt de gemeente wel rekening met de ontwikkelingsfase van kinderen. Zo kunnen kinderen tot 5 jaar geen bijdrage aan het huishouden leveren, terwijl kinderen van 5 tot en met 12 jaar over het algemeen kleine huishoudelijke taken kunnen verrichten zoals tafel dekken, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, hun eigen kamer op orde houden, kleding in de wasmand doen. Kinderen van 12 tot en met 17 jaar kunnen over het algemeen helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden. Kinderen van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoons huishouden voeren. Vanaf 23 jaar kunnen de huishoudelijke taken volledig overgenomen worden van een huisgenoot die zelf geen huishoudelijke taken kan uitvoeren. Bij het beoordelen van de hoeveelheid gebruikelijke hulp die een inwoner zou moeten kunnen krijgen, kijkt de gemeente naar de individuele situatie van een inwoner.

Bij het bepalen van de hoeveelheid gebruikelijke hulp wordt er geen rekening gehouden met drukke werkzaamheden van een huisgenoot, lange werkweken of veel reistijd. Over het algemeen kan alleen rekening gehouden worden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval bij internationale vrachtwagenchauffeurs, medewerkers in de off-shore of mariniers. Het gaat namelijk te ver deze mensen te dwingen een andere baan of functie te zoeken. De afwezigheid moet wel voldoen aan de volgende 3 kenmerken:’

  • Het is inherent aan het werk;

  • Het heeft een verplichtend karakter;

  • Het gaat om een aaneengesloten periode van tenminste 7 etmalen.

Bij het bepalen van de hoeveelheid gebruikelijke hulp wordt ook geen rekening gehouden met traditionele rolpatronen waarbij bijvoorbeeld de man niets in het huishouden doet en alles voor rekening van de partner komt.

Zie voor meer informatie over gebruikelijke hulp hoofdstuk 3 en het protocol gebruikelijke hulp in bijlage 1.

7.1.3 Algemeen gebruikelijke voorziening

De gemeente verstrekt geen of minder hulp-op-maat als (een deel van) de beperkingen kunnen worden verminderd of worden weggenomen door gebruik te maken van een algemeen gebruikelijke voorziening. Kinderopvang wordt over het algemeen gezien als een voorbeeld van een algemeen gebruikelijke voorziening. Hierbij bekijkt de gemeente wel of de kinderopvang daadwerkelijk beschikbaar is. Als een inwoner van mening is dat kinderopvang in zijn situatie teveel kosten met zich mee brengt, moet hij aan de gemeente aantonen dat dit inderdaad het geval is. Van de inwoner mag verwacht worden dat hij zich tot het uiterste inspant om in aanmerking te komen voor kinderopvangtoeslag.

7.1.4 Andere voorzieningen: bijvoorbeeld Wlz

De gemeente verstrekt geen of minder hulp-op-maat als (een deel van) de beperkingen kunnen worden verminderd of kunnen worden weggenomen door gebruik te maken van een andere voorziening. Als een inwoner bijvoorbeeld recht heeft op hulp op grond van de Wlz, hoeft de gemeente in de meeste gevallen geen maatwerkvoorziening te verstrekken. Als inwoners met een Wlz-indicatie dus een beroep kunnen doen op hulp bij het huishouden op grond van de Wlz, zal de conclusie van het onderzoek in de meeste gevallen zijn dat er geen noodzaak is voor hulp bij het huishouden op grond van de Wmo 2015. Als de inwoner van mening is dat de hulp bij het huishouden niet voldoende is, kan hij zich tot het zorgkantoor wenden.

7.2. Kortdurende hulp

In de Verordening sociaal domein gemeente Kampen is als voorwaarde om in aanmerking te komen voor hulp-op-maat opgenomen dat de voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn. Bij de verlening van hulp bij het huishouden bestaat een uitzondering op die voorwaarde. Ook kortdurende hulp bij het huishouden kan onder de Wmo 2015 vallen als er sprake is van een situatie waarbij jonge kinderen zijn betrokken.

7.3 Hulp bij het huishouden I en II

Er bestaan 2 varianten van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden: Hulp bij het huishouden I (HH1) en hulp bij het huishouden II (HH2).

Hulp bij het huishouden I (HH1) omvat de huishoudelijke werkzaamheden als huishoudelijk werk in de essentiële woonruimte van de inwoner, de was doen en eventueel maaltijdbereiding.. De inwoner is zelf in staat de regie over het huishouden te voeren.

Hulp bij het huishouden II (HH2) omvat naast de huishoudelijke werkzaamheden uit HH1 ook de organisatie van het huishouden: de dagelijkse organisatie van het huishouden, advies, instructie en voorlichting. HH2 wordt geïndiceerd als de inwoner niet (volledig) de regie over zijn huishouden kan voeren.

7.3.1 Woonruimte

De gemeente vindt het belangrijk dat een inwoner zijn woonruimte schoon en leefbaar kan houden. Een schone en leefbare woonruimte wil niet zeggen dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt moeten worden. Het betekent dat de woonruimte niet vervuilt en periodiek schoon wordt gemaakt om zo een algemeen aanvaard basisniveau van schoon te realiseren. Alleen de kamers waarvan de inwoner regelmatig gebruik maakt, horen bij de woonruimte van een inwoner.

7.3.2 Tuinonderhoud en zemen buitenkant ramen

Het onderhoud van de tuin valt niet onder de compensatieplicht van de gemeente. Als een inwoner hulp bij het huishouden ontvangt, valt hier dan ook geen hulp bij tuinonderhoud onder. Ditzelfde geldt voor het zemen van de buitenkant van de ramen. Een glazenwasser wordt in principe als algemeen gebruikelijk gezien.

7.3.3 Verzorgen van (gezonde) kinderen

Onder het voeren van een gestructureerd huishouden wordt ook het verzorgen van (gezonde) kinderen gerekend. Inwoners kunnen in aanmerking komen voor hulp bij het verzorgen van (gezonde) kinderen als de inwoner door een beperking niet zelf de kinderen kan verzorgen en geen gebruik kan maken van eigen oplossingen zoals gebruikelijke hulp van een andere ouder of partner, van mantelzorg of een andere eigen oplossing. Er kan in dit geval HH2 ingezet worden. Als extra ondersteuning nodig is vanwege de beperkingen van het kind, kijkt de gemeente naar ondersteuningsmogelijkheden vanuit de Jeugdwet.

7.4 De omvang en vorm van de voorziening

De voorziening hulp bij het huishouden (HH1 of HH2) wordt verstrekt in uren en minuten en de omvang van de voorziening wordt geïndiceerd aan de hand van het protocol van het Centrum Indicatiestelling Zorg (het CIZ-protocol) uit december 2006.

De gemeente verstrekt de voorziening hulp bij het huishouden in principe als Zorg in Natura. Dat betekent dat de gemeente de hulp laat uitvoeren door een aanbieder die een contract heeft met de gemeente. Een inwoner kan ook vragen om een PGB. In dat geval mag de inwoner zelf iemand benaderen die de werkzaamheden gaat verrichten. De maximale hoogte van het PGB is neergelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Kampen. Voor meer informatie over het PGB, zie hoofdstuk 12.

Hoofdstuk 8 Begeleiding

In paragraaf 3.6 van de Verordening sociaal domein gemeente Kampen staat dat de gemeente ervoor zorgt dat inwoners die vanwege een beperking onvoldoende in staat zijn om de dag goed in te vullen, hulp-op-maat kunnen krijgen. Zij moeten wel voldoen aan de voorwaarden uit deze verordening. (zie de artikelen 2.3.2 en 5.1 van de verordening). De hulp-op-maat houdt in dat inwoners mee kunnen doen aan arbeidsmatige, recreatieve of andere begeleide groepsactiviteiten voor een of meer dagdelen per week.

De gemeente zorgt er ook voor dat inwoners die hulp nodig hebben om veilig de dag door te komen, hulp-op-maat kunnen krijgen. Zij moeten wel voldoen aan de voorwaarden uit de verordening (zie de artikelen 2.3.2 en 5.1 van de verordening). De hulp-op-maat houdt in dat inwoners begeleid worden. De begeleiding kan een-op-een of in een groep plaatsvinden. Het betekent, dat de begeleider helpt bij de dagelijkse gang van zaken en de inwoner helpt om op een goede manier met zijn omgeving om te gaan. De begeleider kan ook helpen bij vaak terugkerende activiteiten, zoals het structureren van de dag, het doen van de administratie en het beheren van de financiën. De begeleider neemt deze activiteiten niet volledig over.

8.1 Inleiding

De gemeente kan een inwoner met beperkingen zoals bedoeld in de Wmo 2015 hulp-op-maat verstrekken in de vorm van begeleiding. Begeleiding bestaat uit hulp in het dagelijks leven om zelfstandig te kunnen leven. Begeleiding kan zowel individueel als in een groep (dagbesteding) worden geboden. Daarnaast kan een inwoner ook worden doorverwezen naar de Centrale Toegang van GGD IJsselland voor hulp-op-maat in de vorm van beschermd wonen of maatschappelijke opvang (zie hoofdstuk 9 van deze beleidsregels).

8.2 Hulp-op-maat

Voordat de gemeente de hulp op maat in de vorm van een maatwerkvoorziening begeleiding toekent, onderzoekt de gemeente of de inwoner zijn problemen kan verminderen of wegnemen door hulp uit het sociale netwerk van de inwoner, of door algemeen gebruikelijke voorzieningen, gebruikelijke hulp of door een beroep te doen op een andere regeling of organisatie. Voorbeelden van andere regelingen of organisaties zijn een reguliere sportvereniging, het algemeen maatschappelijk werk, Welzijn Kampen, de praktijkondersteuner van de huisarts, stichting MEE of een beroep op een andere wet zoals de Jeugdwet, de Wlz, of de Zvw. Als het gaat om de begeleiding van jeugdigen, is de Jeugdwet aan zet. Heeft een inwoner een Wlz-indicatie, dan valt de begeleiding ook onder de Wlz. Heeft de inwoner begeleiding nodig in het kader van een medische behandeling, dan valt die begeleiding onder de Zvw. Als het gaat om dagbesteding kent de gemeente geen maatwerkvoorziening dagbesteding toe als een inwoner zijn beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie ook voldoende kan verminderen met bijvoorbeeld (vrijwilligers)werk of jobcoaching. Zie verder over de beoordeling van het recht op een maatwerkvoorziening ook hoofdstuk 3 van deze beleidsregels.

8.3 Individuele begeleiding

Bij individuele begeleiding gaat het niet om het overnemen van taken, maar om de ondersteuning ervan. Daarbij zal het vaak gaan om het ondersteunen bij het uitvoeren van algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL-verrichtingen) door de inwoner zelf, zoals overzicht houden, planning of contacten met organisaties. Andere voorbeelden waarbij individuele begeleiding aangeboden kan worden zijn:

  • post doornemen en archiveren;

  • apparaten bedienen;

  • vaardigheden oefenen;

  • woonbegeleiding;

  • ondersteuning in het nemen van beslissingen / keuzes maken

  • communicatie met instanties;

  • een weekritme opzetten;

  • het aanleren van routes om van A naar B te komen;

  • ondersteuning in het opbouwen van een sociaal netwerk.

8.4 Begeleiding in een groep (dagbesteding)

Bij dagbesteding krijgt de inwoner activiteiten aangeboden met als doel dag-structurering en het voorkoming van (crisis)opnames. Dagbesteding kan ook ingezet worden ter ontlasting van een mantelzorger / familielid. Voorbeelden van doelen bij dagbesteding zijn:

  • activering van de inwoner;

  • leren omgaan met dementie;

  • sociaal netwerk onderhouden / vergroten via dagbesteding;

  • een zinvolle invulling van de dag;

  • het voorkomen van vereenzaming;

  • het overnemen van toezicht en het bieden van ritme en regelmaat;

  • het in stand houden van bestaande vaardigheden.

Persoonlijke verzorging die wordt verleend tijdens de dagbehandeling (zoals helpen met naar de wc gaan) valt ook onder de begeleiding.

8.5 Respijtzorg

Een bijzondere vorm van begeleiding kan respijtzorg zijn. Bij respijtzorg wordt een mantelzorger tijdelijk ontlast van zijn taak, zodat de mantelzorger tijd heeft om iets voor zichzelf te doen en nieuwe energie op te doen. De taken van de mantelzorger kunnen door een vrijwilliger of door professionele hulp worden overgenomen. Er bestaan veel soorten hulp-op-maat voor respijtzorgvoorzieningen, zoals begeleiding thuis, informele zorg, dagopvang, een logeerhuis of kortdurend verblijf. Voordat hulp-op-maat wordt geboden wordt eerst gekeken of de met andere voorzieningen hulp kan worden geboden. Denk hierbij aan een beroep op de Zvw, hulp via patiëntenverenigingen of organisaties zoals bijvoorbeeld de Zonnebloem.

8.6 Bijdrage in de kosten

Als een inwoner gebruikt maakt van de maatwerkvoorziening begeleiding, vraagt de gemeente hiervoor een bijdrage in de kosten. Zie hoofdstuk 13 voor meer informatie over de eigen bijdrage die de gemeente kan vragen.

8.7 Omvang van de begeleiding

De gemeente beoordeelt welke vorm van begeleiding en hoeveel begeleiding een inwoner nodig heeft. De gemeente kent toe aan de hand van trajecten. Hoe hoger het trajectnummer, hoe intensiever en complexer de hulp aan de inwoner is.

8.7.1 Individuele begeleiding

In het volgende schema is opgenomen welke trajecten de gemeente kan aanbieden als individuele begeleiding nodig is en welk traject bij welke begeleiding past.

Vorm van begeleiding

Inhoud

Begeleiding individueel basis traject 1

Vaak wordt traject 1 ingezet om de situatie van de inwoner te stabiliseren (vinger aan de pols te houden). Ook zet de gemeente traject 1 in als er een kleine ondersteuningsbehoefte is. Voorbeelden hiervan zijn het helpen van de inwoner bij zijn administratie / post, of het onderhouden van een weekstructuur. Voor de inwoner is het gemiddeld noodzakelijk 1x per week een contactmoment te hebben met de hulpverlener. Een contactmoment kan ook bestaan uit een telefonisch contact of contact via andere communicatiemedia.

Begeleiding individueel basis traject 2

De gemeente zet dit traject in als gemiddeld 1 tot 2 contactmomenten per week noodzakelijk zijn met een hulpverlener (een contactmoment kan ook telefonisch of via andere communicatiemedia zijn). De hulpverlening heeft naast de contactmomenten de mogelijkheid om zaken voor de inwoner uit te zoeken of een keer mee te gaan naar een afspraak. Traject 2 wordt vaak ingezet als er op meer levensgebieden ondersteuning nodig is. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om post doornemen, weekstructuur aanbrengen, maar ook het meehelpen om een zinvolle daginvulling vinden.

Begeleiding individueel basis traject 3

De gemeente zet dit traject in als er gemiddeld 2 tot 3 contactmomenten per week met een hulpverlener noodzakelijk zijn. Een contactmoment kan ook telefonisch of via andere communicatiemedia plaatsvinden. Er wordt ondersteuning geboden bij regelzaken bijvoorbeeld communicatie met instanties. Traject 3 wordt vaak ingezet als de situatie van de inwoner onstabiel is en er intensievere zorg nodig is. Er zijn vaak meer hulpvragen tegelijk.

Begeleiding individueel basis traject 4

De gemeente zet dit traject in als er gemiddeld 3 tot 4 contactmomenten noodzakelijk zijn. Een contactmoment kan ook telefonisch of via andere communicatiemedia plaatsvinden. Traject 4 wordt vaak ingezet als de situatie van de inwoner (zeer) onstabiel is. De problemen van de inwoner bevinden zich op diverse levensgebieden tegelijk (multi-problem). Voorbeelden hiervan kunnen zijn dat er overlast in de buurt is waardoor buurtbemiddeling moet worden ingezet, opvoedproblemen rondom de kinderen zijn, problemen met een ex-partner zijn, verslavingsproblematiek of combinaties van deze problemen. Er wordt ondersteuning geboden aan de inwoner op verschillende levensgebieden. Naast contacten met de inwoner is incidenteel een multidisciplinair overleg noodzakelijk.

Begeleiding individueel basis traject 5

De gemeente zet dit traject in als er sprake is van complexe problematiek. Er is vaak sprake van dubbeldiagnoses, justitiële problemen. Er is een groot ondersteuningsprobleem waarbij meerdere instanties betrokken zijn. De inwoner ontvangt met traject 5 zeer intensieve zorg. Naast contacten met de inwoner is geregeld een multidisciplinair overleg noodzakelijk.

Begeleiding individueel gespecialiseerd

In plaats van een traject voor begeleiding individueel basis kan de gemeente ook individuele begeleiding gespecialiseerd aanbieden. Begeleiding individueel gespecialiseerd wordt op dezelfde manier aangeboden als begeleiding individueel basis, met dien verstande dat begeleiding individueel gespecialiseerd wordt ingezet als er sprake is van moeilijk verstaanbaar gedrag. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij zorg-mijdend gedrag, agressie, extreme passiviteit, dubbel diagnostiek (denk hierbij aan bijvoorbeeld verslaving en psychiatrische problemen), ernstige psychosociale of psychische en sociale problemen of als er veel organisaties tegelijkertijd betrokken zijn bij het bieden van hulp aan de inwoner en deze organisaties nauw samen moeten werken. Het is noodzakelijk dat hulpverleners die begeleiding individueel gespecialiseerd bieden deskundig zijn om met de problematiek van deze inwoners om te gaan. Zij voldoen aan specifieke opleidingseisen en ervaring zodat zij bijvoorbeeld op een goede manier kunnen communiceren in het geval van psychotisch gedrag of ernstige afasie.

8.7.2 Dagbesteding

Heeft een inwoner dagbesteding nodig, dan kan de gemeente dagbesteding toekennen aan de inwoner. Er bestaan verschillende soorten dagbesteding die onderverdeeld zijn in trajecten. Het nummer van het traject geeft het aantal dagdelen per week aan dat de inwoner gebruik kan maken van dagbesteding. Een traject 1 betekent dus dat de inwoner van 1 dagdeel dagbesteding gebruik kan maken per week. Een traject 5 houdt in dat een inwoner 5 dagdelen per week gebruik kan maken van dagbesteding. Een dagdeel kan in de ochtend of in de middag ingezet worden. De naam van het traject geeft aan om welke soort dagbesteding het gaat. In het schema hierna worden de verschillende trajecten beschreven die de gemeente kan toekennen.

Soort dagbesteding

Doelgroep

Dagactiviteit GGZ traject 1 t/m 9

Dagbesteding die wordt ingezet voor mensen met een psychiatrische problematiek.

Dagactiviteit V&V (verpleging en verzorging) basis traject 1 t/m 9

Dagbesteding die wordt ingezet voor ouderen. Het kan daarbij gaan om ouderen die vereenzamen of een dag/weekstructuur nodig hebben. Deze vorm van dagbesteding is vooral bestemd voor ouderen met licht geriatrische klachten die nog goed kunnen functioneren in een groep.

Dagactiviteit V&V cliëntkenmerk PG traject 1 t/m 9

Dagbesteding in een kleine groep voor mensen met psychogeriatrische klachten zoals dementie. De begeleiding in deze groep geeft specifieke aandacht / hulp aan de deelnemers in het kader van de psychogeriatrische klachten.

Dagactiviteit V&V cliëntkenmerk somatisch – ondersteunend traject 1 t/m 9

Dagbesteding aan mensen die een somatische beperking hebben en daardoor specifieke zorg nodig hebben. Deze groepen hebben intensievere zorg nodig vanwege de problematiek van de deelnemers. Denk hierbij aan problemen door incontinentie of mensen die geen transfers kunnen maken zonder hulp.

Dagactiviteit VG (verstandelijk gehandicapt) licht traject 1 t/m 9

Dagbesteding aan mensen met een verstandelijke beperking. Dagbesteding licht is dagbesteding met een grotere groepsgrootte per begeleider. De mensen die gebruik maken van deze dagbesteding kunnen over het algemeen zelfstandig opdrachten uitvoeren.

Dagactiviteit VG (verstandelijk gehandicapt) midden traject 1 t/m 9

Dagbesteding aan mensen met een verstandelijke beperking. Dagbesteding midden is dagbesteding met een middelmatige groepsgrootte per begeleider. De mensen die gebruik maken van deze dagbesteding kunnen minder goed zelfstandige opdrachten uitvoeren dan de mensen die gebruik maken van dagbesteding VG licht.

Dagactiviteit VG (verstandelijk gehandicapt) zwaar traject 1 t/m 9

Dagbesteding aan mensen met een verstandelijke beperking. Dagbesteding zwaar is dagbesteding met een kleinere groepsgrootte waarbij intensieve begeleiding binnen de groep wordt geleverd. Mensen in deze groep hebben vaak een lager niveau en zijn bijvoorbeeld prikkelgevoelig.

Dagactiviteit LG (lichamelijk gehandicapt) licht traject 1 t/m 9

Dagbesteding voor mensen die een blijvende lichamelijke beperking hebben. Hierbij kan gedacht worden aan NAH of een motorische beperking bijvoorbeeld een dwarslaesie. Dagbesteding licht is dagbesteding met een grotere groepsgrootte per begeleider. Deelnemers in deze groep hebben weinig 1 op 1 begeleiding nodig.

Dagactiviteit LG (lichamelijk gehandicapt) midden traject 1 t/m 9

Dagbesteding voor mensen die een blijvende lichamelijke beperking hebben. Hierbij kan gedacht worden aan NAH of een motorische beperking bijvoorbeeld een dwarslaesie. Dagbesteding midden is dagbesteding met een middelmatige groepsgrootte per begeleider. Deelnemers hebben geregeld / zo nu en dan 1 op 1 begeleiding nodig.

Dagactiviteit LG (lichamelijk gehandicapt) zwaar traject 1 t/m 9

Dagbesteding voor mensen die een blijvende lichamelijke beperking/ somatische problematiek hebben. Hierbij kan gedacht worden aan NAH of een motorische beperking bijvoorbeeld een dwarslaesie. Dagbesteding zwaar is dagbesteding met een kleinere groepsgrootte per begeleider. Er wordt intensieve begeleiding gegeven, vaak in combinatie met ADL- zorg.

Vervoer naar en van dagbesteding

Als een inwoner vervoer van en naar de dagbesteding nodig heeft en geen beroep kan doen op een andere voorziening of zelf het vervoer kan regelen, dan kan de gemeente bijpassend bij elke vorm van dagbesteding ook vervoer van en naar de dagbesteding aan de inwoner toekennen.

Hoofdstuk 9 Beschermd wonen en maatschappelijke opvang

In paragraaf 5.2.3 en paragraaf 5.2.4 van de Verordening sociaal domein gemeente Kampen zijn regels opgenomen over beschermd wonen en maatschappelijke opvang.

9.1 Inleiding

Beschermd wonen is een maatwerkvoorziening voor mensen die langdurig aangewezen zijn op wonen in een beschermende omgeving en bij wie het risico op terugval bestaat. Er is een grote diversiteit in problematiek in de doelgroep die gebruikmaakt van beschermd wonen en daarmee samenhangend loopt ook het perspectief op de mogelijkheid om zelfstandig te wonen sterk uiteen.

De gemeente vindt het belangrijk dat mensen die verblijven in een beschermende woonvorm op termijn zoveel mogelijk zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun woonsituatie en de financiering daarvan.

Maatschappelijke opvang (waaronder ook vrouwenopvang) is hulp-op-maat (een maatwerkvoorziening) die bestaat uit het aanbieden van onderdak en begeleiding voor mensen die de thuissituatie hebben verlaten en niet staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om mensen die de thuissituatie vanwege huiselijk geweld hebben moeten verlaten en nergens anders terecht kunnen. Maatschappelijke opvang heeft het doel mensen zo snel mogelijk weer in staat te stellen zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

9.2 De Centrale Toegang

Over de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en maatschappelijke opvang zijn regionale afspraken gemaakt met andere gemeenten uit de Regio IJssel-Vecht. De uitvoering van de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en maatschappelijke opvang is uitbesteed aan de ‘Centrale Toegang’ (GGD IJsselland). Dit betekent dat als een inwoner van Nederland zich meldt bij de gemeente met een hulpvraag en beschermd wonen of maatschappelijke opvang een passende oplossing voor zijn beperking zou kunnen zijn, hij wordt doorverwezen naar de Centrale Toegang. De Centrale Toegang bepaalt vervolgens of hij in aanmerking komt voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang. De Centrale Toegang beslist over de aanvraag, en kan ook beslissen over het herzien of intrekken van een beslissing op de aanvraag en het nemen en verrichten van alle noodzakelijke voorbereidingshandelingen en – beslissingen. Voor wat betreft de maatwerkvoorziening beschermd wonen kan de Centrale Toegang ook beslissen over de aanvraag voor beschermd wonen in de vorm van een PGB en de hoogte van het PGB.

9.2 De procedure [Vervallen]

9.3 Toegang tot beschermd wonen en maatschappelijke opvang

Het besluit tot toekenning van beschermd wonen of maatschappelijke opvang is maatwerk en is afhankelijk van vele factoren. De Centrale Toegang bekijkt of iemand aan de voorwaarden voldoet om voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang in aanmerking te komen. Hierbij wordt ook gekeken naar eigen mogelijkheden van een persoon of het gebruik van andere voorzieningen die kunnen helpen. Zo zijn er ook andere financieringsvormen op het gebied van GGZ. Soms kan verblijf worden gefinancierd vanuit de Zorgverzekeringswet, de Wet langdurige zorg en de Wet forensische zorg. Als iemand gebruik kan maken van verblijf op grond van een van deze wetten of een andere wet, dan kent de Centrale Toegang geen maatwerkvoorziening toe.

Een persoon kan alleen in aanmerking komen voor de voorzieningen beschermd wonen of maatschappelijke opvang in de gemeente Kampen als beschermd wonen of maatschappelijke opvang in de gemeente Kampen voor die persoon het meest kansrijk is. Er wordt onderzocht in welke gemeente of regio beschermd wonen of maatschappelijke opvang voor een persoon de grootste kans van slagen heeft, dat wil zeggen het meeste kan bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie (en daarmee het duurzaam herstel) van iemand. Daarbij wordt bekeken of er factoren zijn in een gemeente of regio die de kans van slagen van de hulp-op-maat naar verwachting vergroten, zoals een sociaal netwerk welke een positieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van iemand, en/of bestaand werk en/of dagbesteding en/of onderwijs van iemand en/of lopende hulpverlenings- of ondersteuningstrajecten. Er wordt ook gekeken of er factoren zijn in een gemeente of regio die de kans van slagen van de hulp-op-maat naar verwachting verkleinen, zoals een sociaal netwerk welke een negatieve invloed heeft of kan hebben op de zelfredzaamheid en participatie van iemand, en/of actuele criminele activiteiten van iemand en/of maatregelen die opgelegd zijn.

9.3.1 Varianten beschermd wonen [Vervallen]

9.3.2 Dagbesteding [Vervallen]

9.3.3 Vorm van de maatwerkvoorziening beschermd wonen [Vervallen]

9.3.4 Meer informatie

Voor een vervolg van de beleidsregels over de voorziening beschermd wonen, zie verder bijlage 2 van deze beleidsregels. Het vervolg van deze beleidsregels op het gebied van beschermd wonen is opgezet in samenwerking met de regio IJssel-Vecht .

Hoofdstuk 10 [Vervallen]

Hoofdstuk 11 Vorm van de hulp

In hoofdstuk 6 van de Verordening sociaal domein gemeente Kampen wordt uitgelegd in welke vormen de gemeente maatschappelijke ondersteuning kan verstrekken.

Hulp-op-maat (een maatwerkvoorziening) kan verstrekt worden in verschillende vormen. De vormen waarin een maatwerkvoorziening verstrekt kan worden zijn:

  • In de vorm van zorg in natura (ZIN)

  • In de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB)

  • In de vorm van een financiële tegemoetkoming.

11.1 Zorg in natura

De gemeente verstrekt hulp-op-maat in principe als zorg in natura (ZIN). Dat betekent dat de inwoner de voorziening geleverd krijgt waarvoor de noodzaak is vastgesteld. De gemeente heeft in dat geval een contract afgesloten met een leverancier / aanbieder die de voorziening levert. Een voorziening die verstrekt wordt in ZIN wordt meestal verstrekt:

  • in eigendom; of

  • in bruikleen; of

  • bij wijze van persoonlijke dienstverlening.

11.1.1 In eigendom of in bruikleen

Als de gemeente de hulp-op-maat in eigendom aan een inwoner verstrekt, krijgt de inwoner de voorziening in eigendom. De gemeente doet dit bijvoorbeeld vaak met kleine hulpmiddelen. Verstrekt de gemeente de voorziening in bruikleen, dan blijft de voorziening eigendom van de leverancier of van de gemeente en mag de inwoner de voorziening gebruiken. De inwoner tekent hiervoor een bruikleenovereenkomst. Heeft de inwoner de voorziening niet meer nodig, dan kan de gemeente besluiten de voorziening in te nemen en opnieuw te verstrekken aan een andere inwoner die de voorziening nodig heeft.

11.1.2 Onderhoud en reparatie

Bij de verstrekking van hulp-op-maat in natura wordt er tussen de inwoner en de leverancier vaak een overeenkomst gesloten met betrekking tot onderhoud en reparatie van het hulpmiddel.

11.1.3 Dienstverlening

Bij het verstrekken van hulp-op-maat in de vorm van dienstverlening in ZIN kan de inwoner gebruik maken van een door de gemeente gecontracteerde aanbieder die de gevraagde dienstverlening verstrekt.

11.2 Hulp in de vorm van een PGB

Een inwoner die liever de hulp zelf wil regelen en geen gebruik wil maken van zorg in natura, kan een PGB aanvragen. Hiervoor moet de inwoner wel aan een aantal voorwaarden voldoen. Zie hoofdstuk 12 van deze beleidsregels voor informatie over een PGB.

11.3 Hulp in de vorm van een financiële tegemoetkoming

De gemeente kan hulp-op-maat in plaats van in ZIN ook in de vorm van een financiële tegemoetkoming aanbieden. In dat geval ontvangt de inwoner hulp in de vorm van een geldbedrag. Dit geldbedrag is bedoeld als tegemoetkoming in de kosten die gemaakt worden door de inwoner om de geïndiceerde voorziening aan te schaffen of hulp te organiseren. De inwoner mag zelf een aanbieder of leverancier kiezen en afspraken maken over de invulling van de te leveren hulp dan wel de voorziening. Een financiële tegemoetkoming is een vooraf bepaald geldbedrag dat de noodzakelijke kosten ongeveer dekt. Een financiële tegemoetkoming hoeft dus niet volledig kostendekkend te zijn.

De gemeente verstrekt een financiële tegemoetkoming aan de inwoner of een gemachtigde van de inwoner. De tegemoetkoming wordt niet uitgekeerd via de sociale verzekeringsbank (SVB). De inwoner hoeft geen bijdrage in de kosten te betalen voor de maatwerkvoorziening die als financiële tegemoetkoming wordt verstrekt.

Kenmerken financiële tegemoetkoming

Samenvattend wil dit zeggen dat een financiële tegemoetkoming de volgende kenmerken heeft:

  • een financiële tegemoetkoming is een vast geldbedrag; én

  • een financiële tegemoetkoming hoeft niet volledig kostendekkend te zijn; én

  • een financiële tegemoetkoming wordt niet verstrekt via de SVB; én

  • bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming hoeft de inwoner in de gemeente Kampen geen bijdrage in de kosten te betalen; én

  • de inwoner kiest zelf een aanbieder of leverancier en maakt zelf afspraken over den invulling van de te leveren hulp dan wel voorziening.

Specifieke maatwerkvoorzieningen

De gemeente verstrekt de volgende maatwerkvoorzieningen in de vorm van een financiële tegemoetkoming:

  • de verhuiskostenvergoeding. Zie hoofdstuk 5 over Wonen.

  • de tegemoetkoming in de vervoersvoorzieningen. Zie hoofdstuk 4.

  • de tegemoetkoming voor een sportrolstoel.

Hoofdstuk 12 Persoonsgebonden budget

In paragraaf 6.3 van de Verordening sociaal domein gemeente Kampen en in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Kampen zijn regels opgenomen over het persoonsgebonden budget.

12.1 Inleiding

Een inwoner die volgens de gemeente maatschappelijke ondersteuning nodig heeft, krijgt in principe de ondersteuning aangeboden in Zorg in natura (ZIN). De inwoner kan echter bij de gemeente aangeven de hulp in plaats van in ZIN liever in een persoonsgebonden budget (PGB) te ontvangen. Voorwaarde is wel dat de inwoner het PGB besteedt aan het doel waarvoor de gemeente de hulp verstrekt. Afhankelijk van de soort hulp ontvangt de inwoner het PGB als een bepaald geldbedrag zelf of wordt het PGB beschikbaar gesteld aan de inwoner via de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Met het PGB kan de inwoner de hulp naar keuze zelf inkopen en regelen. Een PGB is een volwaardig alternatief voor ZIN.

De regels die gelden met betrekking tot het PGB zijn opgenomen in de Verordening sociaal domein van de gemeente Kampen en in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp van de gemeente Kampen. In dit hoofdstuk zijn veel van deze regels nader uitgelegd. Voor de volledige regelgeving rondom het PGB: zie de Verordening sociaal domein gemeente Kampen en het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp van de gemeente Kampen.

12.2 Gesprek

Als een inwoner graag de hulp in de vorm van een PGB wil ontvangen in plaats van in de vorm van ZIN, dan kan de inwoner dit bijvoorbeeld aangegeven tijdens het (keukentafel)gesprek. De medewerker van de gemeente zal mogelijk een vervolgafspraak inplannen voor een ‘bewust keuze gesprek’. In dit gesprek wordt ingegaan op de voorwaarden waaraan een inwoner moet voldoen om in aanmerking te komen voor een PGB. Hierbij zal onder andere bij de vragenlijst in bijlage 3 "Is het PGB iets voor U?" worden stil gestaan. Deze vragenlijst kan worden gebruikt als richtlijn om helderheid te krijgen over de motivatie van de inwoner en de vraag of een PGB passend is.

12.3 Professioneel of informeel / sociaal netwerk

Een inwoner kan met het PGB hulp inkopen bij een professionele hulpverlener / aanbieder of bij een hulpverlener / aanbieder uit het informele / sociale netwerk van de inwoner.

12.3.1 Professionele hulp

Onder professionele hulp wordt verstaan:

  • Een beroepskracht of aanbieder die is ingeschreven in het handelsregister (KVK) als zijnde verlener van hulp; en

  • Beschikt over een zogenaamde BIG-registratie voor zover dit voor het verlenen van de ondersteuning van belang is; en

  • Geen persoon is uit het sociale / informele netwerk van de inwoner.

12.3.2 Informele hulp / hulp uit sociaal netwerk

Een PGB kan ook worden besteed aan iemand uit het informele of sociale netwerk van de inwoner. Dit geldt niet voor de gebruikelijke zorg die mag worden verwacht van het sociale netwerk van de inwoner of als er sprake is van mantelzorg. Als een inwoner het PGB wil inzetten voor hulp uit het sociale / informele netwerk, dan moet de inwoner dit in zijn PGB-plan gemotiveerd aangeven. Het is belangrijk dat de persoon uit het sociale netwerk op geen enkele wijze druk op de inwoner heeft uitgeoefend bij zijn besluitvorming.

Voor de beoordeling van de mogelijkheid tot betaling aan iemand uit het sociale netwerk zal door de gemeente worden meegenomen of de persoon uit het sociale / informele netwerk van de inwoner in staat is om de gevraagde hulp te bieden en of de kwaliteit van de geboden ondersteuning voldoende is. Zeker voor zeer kwetsbare inwoners is het van groot belang dat zij de ondersteuning krijgen die zij nodig hebben met uiteindelijk het oog op het zo lang mogelijk in de eigen omgeving kunnen blijven wonen. Afhankelijk van het individuele geval kan het dan ook zijn dat juist een persoon uit het informele netwerk kwalitatieve ondersteuning kan bieden die effectiever en doelmatiger is. Maar dat kan ook anders liggen. Als het PGB wordt besteed aan informele hulp, dan moet deze hulp daarom ook voldoen aan de kwaliteitseisen die door de gemeente worden gesteld.

Onder maatschappelijke ondersteuning uit het informele / sociale netwerk wordt verstaan hulp uit de huiselijke kring van de inwoner of uit het sociale netwerk van de inwoner, waarbij geldt dat:

  • De ondersteuner of aanbieder niet is ingeschreven in het handelsregister (KVK) als zijnde verlener van maatschappelijke ondersteuning; of

  • De ondersteuning wordt geboden door een ouder of familielid of iemand anders uit het sociale netwerk. Dit geldt zelfs als de ouder of het familielid gediplomeerd is voor de zorg die wordt geleverd.

12.4 Voorwaarden

De gemeente kent alleen een PGB aan een inwoner toe als er wordt voldaan aan de voorwaarden die gelden voor het ontvangen van een PGB. Deze voorwaarden en nadere regels zijn neergelegd in de Verordening sociaal domein gemeente Kampen en in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Kampen. Hieronder worden deze nader uitgelegd.

Om in aanmerking te komen voor een PGB moet in ieder geval aan de volgende drie voorwaarden zijn voldaan:

  • 1.

    Een inwoner moet voldoende in staat zijn om de taken die verbonden zijn aan het PGB op een verantwoorde manier uit te voeren. Een inwoner kan hiervoor ook ondersteuning krijgen uit zijn sociale netwerk of van een vertegenwoordiger die zijn belangen behartigt.

    De gemeente beoordeelt of de inwoner – eventueel met hulp van anderen – hiertoe in staat is. Daarvoor kan de gemeente bijvoorbeeld de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking nemen:

    • Het beheersen van de Nederlandse taal;

    • De mate van beperkingen (licht, matig, zwaar) van de inwoner op het terrein van:

      • sociale redzaamheid

      • psychisch functioneren

      • geheugen- en oriëntatiestoornissen

    • Het vermogen om een overeenkomst op te stellen of aan te gaan met degene aan wie het PGB wordt besteed;

    • Het vermogen om een gespreksverslag en beschikking te kunnen begrijpen;

    • Het vermogen om degene, aan wie het PGB wordt besteed, aan te sturen bij de te bieden maatschappelijke ondersteuning;

    • Het vermogen om te gaan met de computer / het hebben van digitale vaardigheden.

      Vertegenwoordiger

      Als een inwoner iemand anders heeft gemachtigd om zijn belangen ten aanzien van het PGB en de aan het PGB verbonden taken uit te voeren, dan stelt de gemeente aan deze persoon dezelfde eisen als aan de inwoner.

      Als een curator, mentor of gevolmachtigde ontbreekt, kunnen ook als vertegenwoordiger optreden:

      • De echtgenoot of levensgezel van de inwoner; of;

      • Zijn ouder, kind, broer of zus (als de inwoner geen echtgenoot of levensgezel heeft of deze niet kan of wil optreden als vertegenwoordiger).

  • 2.

    Een inwoner moet gemotiveerd aangeven waarom hij een PGB wil ontvangen in plaats van een voorziening in de vorm van ZIN.

    Een PGB wordt alleen verstrekt op verzoek van de inwoner of zijn vertegenwoordiger. De inwoner kan zijn motivatie voor een PGB verwoorden in het PGB-plan.

  • 3.

    De kwaliteit van de voorziening moet voldoende zijn en de voorziening moet passend zijn voor de inwoner.

    In artikel 3.1 lid 1 van de Wmo 2015 staat dat een maatwerkvoorziening in elk geval:

    • veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verstrekt;

    • wordt afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt;

    • wordt verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de professionele standaard;

    • wordt verstrekt met respect voor en inachtneming van de rechten van de cliënt.

      De gemeente verstrekt alleen een PGB als de kwaliteit van de voorziening voldoende is. Periodiek of steekproefsgewijs onderzoekt de gemeente uit het oogpunt van kwaliteit of het PGB juist is besteed.

      In hoofdstuk 11 van de Verordening sociaal domein gemeente Kampen, in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Kampen en in bijlage 2 van deze beleidsregels is opgenomen hoe de gemeente beoordeelt of er sprake is van een goede kwaliteit van de hulp-op-maat.

      Onafhankelijk deskundige

      De gemeente schakelt eventueel een onafhankelijk deskundige in die een oordeel geeft over de kwaliteit van de hulp die verstrekt wordt uit het PGB. Hierbij wordt de vraag gesteld of de hulp die wordt ingezet ook datgene biedt wat de inwoner nodig heeft om aan de gestelde doelen te werken.

Hulpmiddelen en woningaanpassingen

Om de kwaliteit van hulpmiddelen en woningaanpassingen te beoordelen, kijkt de gemeente onder meer naar de volgende factoren:

  • -

    De aanwezigheid van een programma van eisen;

  • -

    Is de originele factuur aanwezig;

  • -

    Is er een onderhoudscontract met een erkend bedrijf afgesloten;

  • -

    Is er een keuringsrapport of heeft er een keuring plaatsgevonden;

  • -

    De leeftijd van het hulpmiddel gerelateerd aan de afschrijvingstermijn van het hulpmiddel. Het hulpmiddel moet namelijk gedurende de afschrijvingstermijn van het middel mee kunnen gaan. De afschrijvingstermijnen van hulpmiddelen zijn opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp van de gemeente Kampen;

  • -

    De aanwezigheid van een erkend keurmerk dat voldoet aan de professionele standaard dat gangbaar is voor dat product. Een voorbeeld hiervan is het nationaal keurmerk hulpmiddelen.

Professionele dienstverlening / hulpverlening

De gemeente is van mening dat professionele dienstverlening / hulpverlening kwalitatief goed is als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • De deskundigheid van de hulpverlener die blijkt uit de genoten opleiding en de ervaring van de hulpverlener is voldoende;

  • De aanwezigheid van een VOG van de hulpverlener;

  • Dat er is voldaan aan de in de sector geldende kwaliteitseisen, zoals bijvoorbeeld een BIG-registratie;

  • De organisatie / hulpverlener is bekend met de meldcode huiselijk geweld en werkt hier ook actief mee;

  • De aanwezigheid van transparant en meetbaar beleid bij de organisatie die de hulp verstrekt.

  • De organisatie / hulpverlener is bekend met een klachtenregeling;

  • De aanwezigheid van een adequaat zorgplan / hulpverleningsplan waarin staat hoe er aan de doelen wordt gewerkt;

  • De organisatie / hulpverlener is bekend met een vertrouwenspersoon en werkt daar ook actief mee.

Informele hulp / informele dienstverlening

In het geval van de beoordeling van dienstverlening door een informele hulp (hieronder valt niet mantelzorg) bekijkt de gemeente onder meer de volgende factoren:

  • Of de hulp minimaal gelijkwaardig of aantoonbaar beter is dan een professionele hulpverlener;

  • De deskundigheid van de hulpverlener die blijkt uit de genoten opleiding en de ervaring van de hulpverlener is voldoende. Als dit voor het verlenen van de ondersteuning niet relevant is, hoeft de informele ondersteuner niet te beschikken over een zogenaamde BIG-registratie;

  • De aanwezigheid van een VOG van de hulpverlener;

  • Dat er is voldaan aan de in de sector geldende kwaliteitseisen;

  • Er geen sprake is van overbelasting bij de hulpverlener;

  • Er geen druk is uitgeoefend op de inwoner om de informele hulp in te schakelen.

Beschermd wonen

Om de kwaliteit van beschermd wonen te beoordelen, kijkt de gemeente naar de kwaliteitseisen die binnen de gemeente gelden met betrekking tot beschermd wonen. Deze kwaliteitseisen zijn neergelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Kampen. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de volgende factoren:

  • Is de voorziening dusdanig ingericht dat er op korte termijn (binnen een jaar) of middellange termijn (1 – 3 jaar) stappen kunnen worden gezet naar zelfstandig wonen?;

  • Worden de middelen voor dagbesteding planmatig ingezet en benut om de mogelijkheden van inwoners op betaald werk, onbetaald werk en onderwijs in te zetten;

  • Betreft het de ondersteuningsbehoefte van de inwoner die in de geldige en doorlopende GGZ-C-indicatie of meest actuele toekenningsbeschikking beschermd wonen naar aard en omvang is verwoord en bedoeld. De onder de AWBZ gebruikelijke prestatiebeschrijvingen ten aanzien van de zorgzwaartepakketten GGZ-C 1 t/m 6 zijn hierbij van toepassing. Voor de overgangsrechtcliënten is hierbij het overgangsrecht zoals omschreven in de Wmo 2015 van toepassing;

  • De zorgaanbieder werkt met bewezen effectieve interventies, waarbij er ruimte is voor professionele autonomie en innovatie van de ondersteuning;

  • De ondersteuning wordt uitgevoerd door deskundige medewerkers met minimaal een mbo- + werk en –denkniveau op het gebied van begeleiding. De zorgaanbieder zoekt daarbij naar een optimale balans tussen de inzet van professionals, ervaringsdeskundigen en vrijwilligers;

  • De beschikbare personeelsformatie staat in verhouding tot de cliëntpopulatie en ondersteuningsbehoeften;

  • De vakinhoudelijke specialisten zijn in voldoende mate beschikbaar wanneer nodig.

  • De medewerkers houden rekening met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van cliënten;

  • Zijn de medewerkers in het bezit van een VOG?

Onafhankelijk deskundige

De gemeente schakelt eventueel een onafhankelijk deskundige in die een oordeel geeft over de kwaliteit van de hulp die verstrekt wordt uit het PGB. Hierbij wordt de vraag gesteld of de hulp die wordt ingezet ook datgene biedt wat de inwoner nodig heeft om aan de gestelde doelen te werken.

12.5 Weigeringsgronden

In artikel 6.3.2 Verordening sociaal domein staat wanneer een PGB in ieder geval niet wordt verstrekt.

12.6 Inlichtingenplicht

Het spreekt voor zich dat de inwoner de gemeente alle noodzakelijke inlichtingen of gegevens verstrekt en zijn medewerking verleend aan het onderzoek waarin de gemeente beoordeelt of een PGB kan worden verstrekt.

12.7 PGB-plan

Om een PGB te kunnen ontvangen moet de inwoner na de melding van de hulpvraag een PGB-plan aan de gemeente overhandigen. Een PGB-plan is niet nodig bij grote woningaanpassingen met een waarde van meer dan € 10.000,-. Meer informatie over het PGB-plan staat in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Kampen.

12.7.1 De inwoner wil hulp in de vorm van hulpverlening / diensten ontvangen [Vervallen]

  • .

12.7.2 De inwoner wil een PGB voor een hulpmiddel / product of woningaanpassing ontvangen. [Vervallen]

Woningaanpassing ter waarde van meer dan € 10.000,-

Voor woningaanpassingen met een waarde hoger dan € 10.000.- hoeft de inwoner geen PGB-plan aan te leveren. De gemeente zal dan een programma van eisen aanleveren aan de inwoner. In dit programma van eisen staat aan welke eisen de woningaanpassing zal voldoen. De inwoner verstrekt de gemeente vervolgens 3 offertes waarbij is voldaan aan het programma van eisen.

12.8 Offertes [Vervallen]

12.9 Hoogte van het PGB [Vervallen]

12.10 Besteding PGB

Het persoonsgebonden budget wordt door de gemeente verstrekt voor het bereiken van een bepaald doel of resultaat. Een inwoner mag het budget niet besteden aan een ander doel of voor een ander resultaat dan waar het PGB voor is verstrekt. Doet een inwoner dit wel, dan kan de gemeente het PGB herzien of intrekken. Zie hiervoor hoofdstuk 15 van deze beleidsregels.

Toekenning PGB Wmo op basis van PGB-plan

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Hoofdstuk 13 Bijdrage in de kosten

In paragraaf 6.4 van de Verordening sociaal domein gemeente Kampen heeft de gemeente geregeld voor welke soorten van hulp een bijdrage in de kosten aan de inwoner wordt gevraagd en hoe de hoogte van de bijdrage in de kosten wordt vastgesteld.

13.1 Inleiding

Als de gemeente een inwoner een maatwerkvoorziening verstrekt, dan vraagt de gemeente in de meeste gevallen een bijdrage in de kosten van de inwoner. De eigen bijdrage is een geldbedrag dat de inwoner elke 4 weken moet betalen voor het gebruik van de voorziening. Het CAK regelt de vaststelling en de inning van de bijdrage in de kosten. Het CAK stuurt de inwoner een brief waarin staat hoe hoog de eigen bijdrage is.

13.2 Geen bijdrage in de kosten [Vervallen]

13.3 Voor welke voorzieningen

De gemeente vraagt een bijdrage in de kosten bij verstrekking van alle maatwerkvoorzieningen die als ZIN of PGB zijn verstrekt. Een uitzondering wordt gemaakt voor een (sport)rolstoel en voor de voorziening vraagafhankelijk collectief vervoer. Voor deze voorzieningen hoeft een inwoner geen eigen bijdrage te betalen. Voor hulp-op-maat in de vorm van maatwerkvoorzieningen die zijn verstrekt als financiële tegemoetkomingen, zoals voor een verhuiskostenvergoeding of een tegemoetkoming in vervoerskosten hoeft de inwoner ook geen eigen bijdrage te betalen.

Een inwoner die van zowel maatschappelijke opvang als beschermd wonen gebruik maakt hoeft geen eigen bijdrage voor maatschappelijke opvang te betalen als hij, of de met hem samenwonende partner 2 of meer nachten aaneengesloten in de bijdrageperiode in een instelling voor beschermd wonen verblijft.

13.4 Hoogte bijdrage in de kosten

Het CAK stelt de hoogte van de eigen bijdrage vast. Voor de hoogte van de eigen bijdrage voor hulp-op-maat in de vorm van maatwerkvoorzieningen, uitgezonderd voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang, geldt het abonnementstarief. Dit betekent dat voor alle maatwerkvoorzieningen (behalve voor beschermd wonen en opvang) dezelfde maximale eigen bijdrage geldt. Hierbij maakt het niet uit of een inwoner van 1 of van meer maatwerkvoorzieningen tegelijkertijd gebruik maakt. Hoe hoog het abonnementstarief is, kan de inwoner navragen bij het CAK of bij een medewerker van de gemeente. Op het moment dat een inwoner een maatwerkvoorziening wordt toegewezen waarop een bijdrage in de kosten van toepassing is, zal de gemeente de inwoner informeren over de voorwaarden, waaronder de hoogte, van de eigen bijdrage.

13.4.1 Periode eigen bijdrage

Een inwoner betaalt een eigen bijdrage zolang hij gebruikt maakt van de hulp-op-maat. Voor hulpmiddelen en voor woonvoorzieningen geldt dat de inwoner nooit meer betaalt dan de kostprijs van de voorziening. Ontvangt de inwoner de voorziening in bruikleen, dan hoeft de inwoner nooit meer te betalen dan de kosten die de gemeente betaalt voor de voorziening. De voorziening wordt in dat geval geen eigendom van de inwoner.

13.4.2 [Vervallen]

Hoofdstuk 14 Verplichtingen

In hoofdstuk 8 in paragraaf 8.1 staat in de Verordening sociaal domein beschreven welke rollen de gemeente en de inwoner ten opzichte van elkaar hebben. Hierin staan ook de rechten en verplichtingen van beiden beschreven. In dit hoofdstuk zal hierop nader ingegaan worden.

14.1 De rol van de gemeente

De gemeente zoekt samen met de inwoner naar een oplossing voor de beperkingen van de inwoner. De gemeente en de inwoner gaan daarbij op een respectvolle manier met elkaar om. Hieronder wordt bijvoorbeeld verstaan dat:

  • De gemeente ervoor zorgt dat het voor de inwoner duidelijk is wie er namens de gemeente contact met hem onderhoudt. De gemeente houdt het aantal contactpersonen zo beperkt mogelijk;

  • De inwoner altijd recht heeft op een gesprek op het stadhuis of bij de inwoner thuis als de inwoner zijn probleem wil bespreken. De gemeente helpt de inwoner om zijn probleem bij een andere organisatie te bespreken als het bieden van hulp bij dit probleem een taak is voor die organisatie;

  • De gemeente de inwoner informeert op een passende manier over procedures die worden gevolgd en ervoor zorgt dat deze procedures zo eenvoudig mogelijk zijn;

  • De gemeente de privacy van de inwoner respecteert;

  • De gemeente de inwoner informeert over zijn rechten en plichten;

  • De gemeente de inwoner de kans geeft om zijn mening te geven voordat de gemeente beslist om op het gedrag van de inwoner te reageren.

14.2 De rol van de inwoner

De inwoner is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het oplossen of verminderen van zijn beperkingen. De inwoner gaat daarom eerst na welke mogelijkheden hij zelf heeft om zijn probleem op te lossen (eigen kracht). Als de inwoner hulp van de gemeente krijgt, zorgt de inwoner er vervolgens voor dat de hulp van de gemeente niet langer duurt dan nodig is. Hierna worden 3 specifieke verplichtingen omschreven waaraan de inwoner zich moet houden als een maatwerkvoorziening is of wordt verstrekt.

14.2.1 De inlichtingenplicht

Als de gemeente het vraagt, maar ook ongevraagd, moet de inwoner alle gegevens en papieren zo snel mogelijk aan de gemeente verstrekken die voor het vaststellen of heroverwegen van het recht op een voorziening nodig zijn en waarover de inwoner redelijkerwijs kan beschikken. Deze verplichting geldt dus niet alleen tijdens de aanvraag, maar ook tijdens het gebruiken van de voorziening / hulp. De gemeente vraagt geen gegevens die niet nodig zijn voor het behandelen van de aanvraag van de inwoner.

Voorbeelden van informatie die een inwoner moet verstrekken zijn:

  • Het wijzigen van de gezinssituatie of woonsituatie van de inwoner, bijvoorbeeld het gaan samenwonen met iemand of juist gaan scheiden, of de situatie dat iemand bij de inwoner in huis komt wonen;

  • Als een inwoner een dubbel PGB ontvangt voor hetzelfde doel, moet de inwoner dit melden aan de gemeente;

  • Het wijzigen van een zorgverlener die op basis van een PGB ondersteuning biedt.

Gevolgen van niet voldoen aan de inlichtingenplicht

Als een inwoner zich niet (voldoende) houdt aan de inlichtingenplicht, dan kan de gemeente de hulp-op-maat beëindigingen of intrekken. Hiervoor moet de gemeente de inwoner dan wel eerst de kans hebben gegeven om alsnog de juiste gegevens aan te leveren of aan te vullen zodat de gemeente een besluit kan nemen over het recht op de maatwerkvoorziening.

14.2.2 De medewerkingsplicht

De inwoner moet meewerken aan het onderzoek van de gemeente dat nodig is om het recht op een voorziening te kunnen vaststellen. Ook moet de inwoner zijn medewerking verlenen in de periode daarna, als hij van de voorziening gebruik maakt. Bij het verlenen van medewerking gaat het bijvoorbeeld om:

  • Het verschijnen bij een gesprek op het stadhuis na een oproep van de gemeente;

  • Het meewerken aan een onderzoek van een deskundige die door de gemeente is ingeschakeld.

De medewerkingsplicht geldt ook voor huisgenoten van de inwoner als het gaat om het bepalen van het recht van de inwoner op een maatwerkvoorziening. Hierbij gaat het dan bijvoorbeeld over het meewerken aan een onderzoek naar gebruikelijke hulp door een huisgenoot van de inwoner.

Gevolgen van niet meewerken

Werken de inwoner of zijn huisgenoten niet mee aan een onderzoek van de gemeente, dan kan de gemeente mogelijk niet vaststellen of de inwoner recht heeft op maatschappelijke ondersteuning. Dit kan ertoe leiden dat de gemeente besluit de aanvraag van de inwoner voor maatschappelijke ondersteuning af te wijzen. De gemeente kan ook besluiten een al verstrekte voorziening te beëindigen, in te trekken of op te schorten.

Het niet verlenen van medewerking kan er ook toe leiden dat er niet voldoende rekening gehouden kan worden met de behoeften en voorkeuren van de inwoner. Als de gemeente niet op de hoogte is van de voorkeuren van de inwoner bijvoorbeeld, kan de gemeente hiermee ook geen rekening houden in het toekennen van een maatwerkvoorziening.

14.2.3 Identificatieplicht

Als een inwoner in aanmerking wil komen voor maatschappelijke ondersteuning, dan is hij verplicht zich te legitimeren met een geldig legitimatiebewijs zoals bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht. Om zich te legitimeren moet een inwoner een geldig legitimatiebewijs aan de gemeente laten zien. Dit kan een inwoner bijvoorbeeld doen tijdens het (keukentafel)gesprek met een medewerker van de gemeente.

Gevolgen van niet legitimeren

Als een inwoner zich niet kan legitimeren als de gemeente hierom vraagt, dan kan dit ertoe leiden dat de gemeente de inwoner geen maatschappelijke ondersteuning en dus geen maatwerkvoorziening kan verstrekken.

Hoofdstuk 15 Beëindigen, herzien, terugvorderen en opschorten van de voorziening

In paragraaf 8.4 van de Verordening sociaal domein gemeente Kampen zijn regels opgenomen over wanneer de gemeente een besluit tot ondersteuning kan beëindigen, herzien of opschorten en de voorziening kan terugvorderen. In dit hoofdstuk worden deze regels nader toegelicht.

15.1 Het beëindigen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening

De gemeente kan de aanspraak op hulp-op-maat (een maatwerkvoorziening) beëindigen. De gemeente beëindigt de hulp-op-maat als de inwoner per direct of in de toekomst geen recht meer heeft op de hulp-op-maat. Is de hulp-op-maat in bruikleen verstrekt, dan kan de gemeente de opdracht geven om de voorziening op te halen bij de inwoner of zijn familie.

De gemeente kan de aanspraak op hulp-op-maat bijvoorbeeld in de volgende gevallen beëindigen:

  • De inwoner verhuist naar een andere gemeente en krijgt recht op een maatwerkvoorziening in de andere gemeente;

  • De inwoner is voldoende hersteld van zijn beperkingen en behoort niet meer tot de doelgroep van de Wmo 2015;

  • De inwoner komt te overlijden;

  • De inwoner krijgt een WLZ-indicatie met behandeling.

15.2 Het intrekken of herzien van een besluit tot ondersteuning

Het gedeeltelijk of helemaal ongedaan maken van een recht op een maatwerkvoorziening (hulp-op-maat) over een periode in het verleden wordt herzien of intrekken van het besluit genoemd. Bij het herzien van een besluit beslist de gemeente met terugwerkende kracht opnieuw over het recht op maatschappelijke ondersteuning waarbij de aanspraak op een maatwerkvoorziening over een periode in het verleden afwijkend wordt vastgesteld. Bij het intrekken van een besluit beslist de gemeente met terugwerkende kracht opnieuw over het recht op maatschappelijke ondersteuning over een periode in het verleden waarbij de gemeente vaststelt dat er geen recht op ondersteuning heeft bestaan.

De gemeente bepaalt per wanneer een herziening of intrekking in gaat. De gemeente houdt hierbij rekening met de situatie van de inwoner en treedt zorgvuldig op. Zo geeft de gemeente de inwoner enige tijd om zich voor te bereiden op de gewijzigde situatie. Hoe lang de termijn is die de gemeente hanteert, is afhankelijk van de situatie. Vindt de intrekking of herziening plaats omdat de inwoner niet de juiste informatie heeft verstrekt dan is deze termijn korter dan wanneer een inwoner bijvoorbeeld gaat verhuizen naar een Wlz-instelling. De gemeente kiest dan vaak een termijn die nodig is om de Wlz-zorg zorgvuldig in de plaats te laten komen van de Wlz-zorg.

De gemeente kan een besluit waarin een maatwerkvoorziening wordt toegekend intrekken of herzien in de hierna genoemde gevallen.

15.2.1 Onjuiste of onvolledige gegevens verstrekt

De gemeente kan een besluit waarin wordt besloten een maatwerkvoorziening (hulp op maat) te verstrekken, intrekken of herzien als een inwoner onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en als het verstrekken van juiste of volledige gegevens tot het niet of anders verstrekken van een maatwerkvoorziening had geleid. Het gaat hier om informatie waarvan de inwoner redelijkerwijs had kunnen weten dat hij deze informatie had moeten verstrekken.

Als een inwoner bijvoorbeeld de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden van de gemeente heeft gekregen terwijl hij niet heeft doorgegeven dat hij met een gezonde partner samenwoonde die het huishouden ook alleen kon doen, dan kan de gemeente het besluit waarin hulp bij het huishouden werd toegekend, weer intrekken. Als de gemeente namelijk had geweten dat de inwoner samenwoonde met een gezonde partner die het huishouden ook alleen kon doen, dan had de gemeente niet de voorziening hulp bij het huishouden toegekend. Door het besluit waarin de voorziening hulp bij het huishouden is toegekend in te trekken, heeft de inwoner nooit recht gehad op de voorziening hulp bij het huishouden van de gemeente.

15.2.2 Maatwerkvooorziening (dit kan ook een PGB zijn) niet langer nodig.

De gemeente onderzoekt van tijd tot tijd of er aanleiding is om een beslissing tot de verstrekking van een maatwerkvoorziening of daaraan gekoppeld PGB te heroverwegen. Als een inwoner niet langer de voorziening nodig heeft, kan de gemeente de maatwerkvoorziening intrekken. De gemeente kan ook buiten de standaard onderzoeksmomenten bekijken of een inwoner de voorziening nog nodig heeft.

15.2.3 Maatwerkvoorziening (dit kan ook een PGB zijn) is niet meer passend

Als de maatwerkvoorziening (hulp op maat) (met een eventueel daaraan gekoppeld PGB) niet meer passend is voor de inwoner, dan kan de gemeente de maatwerkvoorziening intrekken of de ondersteuning van de inwoner aanpassen (herzien).

15.2.4 De inwoner voldoet niet aan de voorwaarden (hieronder valt ook het PGB)

Als een inwoner niet meer aan de voorwaarden voldoet die de gemeente aan de verstrekking van de maatwerkvoorziening (hulp op maat) heeft verbonden, dan kan de gemeente de beslissing, waarin werd besloten een maatwerkvoorziening te verstrekken, herzien of intrekken. Als een inwoner bijvoorbeeld de besteding van een PGB niet kan verantwoorden met nota’s, terwijl dit wel een voorwaarde was bij de verstrekking, dan kan de gemeente met terugwerkende kracht dit PGB intrekken.

15.2.5 Maatwerkvoorziening (hieronder valt ook het PGB) niet gebruiken of voor ander doel

Als blijkt dat een inwoner de maatwerkvoorziening (hulp op maat) niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor de gemeente de ondersteuning heeft verstrekt, dan kan de gemeente het besluit waarin de ondersteuning werd verstrekt intrekken of herzien. Dit betekent dat de inwoner dan geen of recht op andere ondersteuning heeft gehad. De gemeente kijkt wel altijd naar de individuele omstandigheden van de inwoner. Als een inwoner tijdelijk geen gebruik maakt van een voorziening, bijvoorbeeld vanwege een ziekenhuisopname, zal de gemeente de voorziening mogelijk tijdelijk opschorten. Wanneer echter duidelijk is dat de voorziening door de inwoner niet wordt gebruikt of wanneer hij ook zonder of met minder ondersteuning af kan, kan de gemeente de beslissing waarin de ondersteuning werd toegewezen herzien of intrekken.

15.2.6 PGB niet binnen 6 maanden na uitbetaling gebruikt

Gebruikt een inwoner een toegekend PGB (hulp op maat in de vorm van een PGB) niet binnen 6 maanden voor datgene waarvoor het PGB is toegekend, dan kan de gemeente het recht op het PGB intrekken. De gemeente gaat er dan vanuit dat de inwoner het PGB niet nodig heeft.

15.2.7 Niet voldoende meewerken aan (her)onderzoek

Als een inwoner niet voldoende meewerkt aan een (her)onderzoek naar het recht op de voorziening en als hierdoor de gemeente niet voldoende informatie kan verzamelen, kan de gemeente mogelijk de toegekende maatwerkvoorziening (hulp op maat) intrekken of herzien. De gemeente kan dan namelijk mogelijk het recht op de voorziening niet meer vaststellen.

15.2.8 Langer dan 13 weken in een Wlz-instelling of in een Zvw-instelling

Als een inwoner langer dan 13 weken verblijft in een Wlz-instelling of instelling in het kader van de Zvw, dan heeft de inwoner de maatwerkvoorziening (hulp op maat) mogelijk niet meer nodig. In dat geval kan de gemeente het besluit waarin aan de inwoner een maatwerkvoorziening is toegekend, intrekken.

15.3 Terugvordering van de voorziening

Nadat de gemeente een besluit tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening (hulp op maat) heeft ingetrokken of heeft herzien, kan de gemeente mogelijk de geldswaarde van de voorziening of het PGB terugvorderen van de inwoner. Na het intrekken of herzien van de maatwerkvoorziening bestond er immers geen recht of minder recht op de maatwerkvoorziening.

De gemeente kan de geldswaarde van de verstrekte maatwerkvoorziening of het PGB terugvorderen van de inwoner als:

  • de gemeente het besluit waarin de maatwerkvoorziening is toegekend, intrekt of herziet omdat de inwoner opzettelijk onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt; èn

  • de gemeente een andere beslissing had genomen als de inwoner geen onjuiste of onvolledige informatie had verstrekt aan de gemeente.

15.4 Opschorten van het PGB

De gemeente kan aan de SVB vragen om de uitbetaling uit het PGB (hulp op maat in de vorm van een PGB) helemaal of gedeeltelijk uit te stellen totdat de gemeente een besluit heeft genomen om het PGB in te trekken of toch voort te zetten. Dit kan de gemeente doen als:

  • de inwoner onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt, terwijl het verstrekken van de juiste of volledige informatie zou hebben geleid tot een andere beslissing van de gemeente; of

  • de inwoner niet voldoet aan de voorwaarden die hoorden bij de verstrekking van de maatwerkvoorziening in de vorm van een PGB; of

  • de inwoner het PGB niet of voor een ander doel heeft gebruikt.

Hoofdstuk 16 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking, onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen 2015

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Kampen.

Ondertekening

Aldus besloten in de collegevergadering van 18 juni 2019. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kampen,

A. Griekspoor- Verdurmen,

secretaris

drs. mr. B. Koelewijn,

burgemeester

BIJLAGE 1 Afwegingskader gebruikelijke hulp

Inleiding

De verstrekking van een maatwerkvoorziening (Wmo) of individuele voorziening (Jeugdwet) vindt plaats aanvullend op wat iemand zelf kan bijdragen, en vormt samen met de inzet van de eigen kracht of, indien van toepassing, gebruikelijke hulp of mantelzorg een samenhangend ondersteuningsaanbod, ofwel maatwerk. Daarmee is de rol van de gemeente altijd aanvullend op wat iemand zelf (nog) kan doen, al dan niet met behulp van zijn omgeving en is de eigen verantwoordelijkheid een belangrijk thema in de Wmo en de Jeugdwet1.

Onder het begrip eigen verantwoordelijkheid valt de eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg en hulp van andere personen uit het sociale netwerk2.

Gebruikelijke hulp is “de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten”. Hiervoor is geen voorziening krachtens Wmo of Jeugdwet mogelijk.

Wat vinden we redelijk als het gaat om gebruikelijke hulp?

Als de zorg de gebruikelijke hulp overstijgt, moet er dan een voorziening worden geleverd? In welke verhouding staat gebruikelijke hulp tot mantelzorg? Wanneer vinden we het reëel en redelijk om een pgb te verstrekken voor zorg die wordt verricht door een huisgenoot?

Over deze vraagstellingen gaat dit afwegingskader. Het kader heeft tot doel om ten behoeve van de uitvoeringspraktijk – zowel in relatie tot de eventuele verstrekking van een maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura als in de vorm van een pgb - het begrip gebruikelijke hulp nader te concretiseren.

Algemene uitgangspunten gebruikelijke hulp

  • De redelijkheid bepaalt wat als gebruikelijke hulp kan worden geduid.3

  • Wat redelijk is hangt af van de specifieke situatie van een klant en zijn huisgenoten4. Iedere situatie is anders: maatwerk.

  • Het gaat om een evenwicht tussen draagkracht en draaglast. Kan de last (naar algemeen aanvaarde opvattingen) in redelijkheid gedragen worden door de huisgenoot? Het antwoord op deze (feitelijke) vraag is voor iedereen anders. Relevante toets-elementen zijn in dat kader:

    • Persoonskenmerken van degene die ondersteuning nodig heeft;

    • De benodigde ondersteuningsintensiteit (aard en frequentie zorghandelingen, mate van planbaarheid, mate van uitstelbaarheid, mate van toezicht, omvang in tijd, korte of langdurige (chronische) situatie …);

    • Woonsituatie / samenstelling gezin (één- of tweeoudergezin, aantal kinderen, leeftijd kinderen …);

    • (Verplichte) activiteiten van huisgenoot (werk, school, hoeveel uur …). Hierbij geldt overigens als uitgangspunt dat het hebben van een baan of het volgen van een opleiding het leveren van gebruikelijke hulp niet per definitie in de weg staat. Dit geldt ook andere activiteiten in het kader van participatie van een huisgenoot (hobby, vrijwilligerswerk …);

    • Kennis en vaardigheden (waaronder begrepen de leerbaarheid) van huisgenoot om de benodigde ondersteuning te leveren;

    • Gezondheidssituatie van huisgenoot waaronder mede begrepen de draagkracht / belastbaarheid van de huisgenoot. Hierbij speelt ook de eigen verantwoordelijkheid van de huisgenoot een rol. Van een huisgenoot mag, binnen de grenzen van redelijkheid, worden verwacht dat inspanningen worden geleverd om zijn draagkracht/belastbaarheid te vergroten;

    • Leeftijd van huisgenoot;

    • Sociaal netwerk (inzet / ondersteuning van anderen uit netwerk);

  • De Wmo en Jeugdwet dienen geplaatst te worden in een breder kader van sociale wetgeving. Ondersteuningstaken die verricht moeten worden, kunnen onder een andere wet vallen. Denk bijvoorbeeld aan persoonlijke verzorging (Zvw) in relatie tot Wmo of de Wet Kinderopvang in relatie tot de Jeugdwet. Zie in dat kader ook artikel 1.2 Jeugdwet en artikel 2.3.5, vijfde lid, Wmo 2015.

  • De Wmo en Jeugdwet maken o.a. via artikel 2.3.5, vijfde lid Wmo en de artikelen 2.3 en 2.4 Jeugdwet expliciet dat het college bij de vervulling van haar taken rekening houdt met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt. Deze eis betekent niet dat met een beroep op gezindheid/levensovertuiging en/of culturele achtergrond iedere specifieke zienswijze van een aanvrager moeten worden gehonoreerd. Indien een Islamitische vrouw met beperkingen huishoudelijke hulp aanvraagt, zal deze sowieso worden afgewezen op het moment dat haar man de taken kan overnemen. Het argument dat het in haar cultuur niet gebruik is dat de man huishoudelijke taken verricht, wordt terzijde geschoven. Het wordt anders indien het gaat om situaties die onverenigbaar zijn met gezindheid, overtuiging of achtergrond. Denk hierbij aan het verplicht ruimte geven door de gemeente aan huisgenoot om op gezette tijden geloof te belijden in kerk, synagoge of moskee, het respecteren van godsdienstige feestdagen, reinheidsrituelen.

  • Wmo: Bij volwassenen onderling kan van partners ten opzichte van elkaar verondersteld worden dat een groot deel van het sociaal verkeer gezamenlijk plaatsvindt, en begeleiding onderling dus gebruikelijk is.

  • Wmo: In het kader van de huishoudelijke ondersteuning is het uitgangspunt dat de leefeenheid primair verantwoordelijk is voor het uitvoeren van alle huishoudelijke taken.

  • De geleverde zorg door de huisgenoot die de gebruikelijke hulp in omvang en intensiteit overstijgt, is primair mantelzorg. De inzet van (vrijwillige) mantelzorg (in het verlengde van gebruikelijke hulp) maakt dat een maatwerk- c.q. individuele voorziening niet aan de orde is. Een mogelijk gevaar voor overbelasting van de mantelzorger dient uiteraard in ogenschouw te worden genomen. Overbelasting van de mantelzorger of dreiging daarvan kan ertoe leiden dat (alsnog) een voorziening geïndiceerd dient te worden. De verstrekking van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is overigens geen passende voorziening indien het de bedoeling is dat de benodigde zorg met pgb-gelden ingezet blijft worden door dezelfde overbelaste huisgenoot/mantelzorger. Overbelasting van een mantelzorger, of de dreiging daarvan, kun je niet compenseren met een geldelijke vergoeding voor de taken. In geval van overbelasting dienen zorgtaken juist weggenomen worden en dient de zorg dus door (andere) zorgverlener(s) uitgevoerd te worden (via pgb dan wel zin).

Los van overbelasting, moet bij de aanvraag van een voorziening in de vorm van een pgb waarbij de intentie is dat de zorginzet (die gebruikelijke hulp én mantelzorg overstijgt!) wordt geleverd door de huisgenoot altijd worden getoetst of dit voor de cliënt een passende voorziening is, bijvoorbeeld als het gaat om aanleren van vaardigheden waarvoor specifieke kennis/kunde is vereist5.

____________________________________

1 Zie artikel 1.2.1 Wmo 2015. Zie v.w.b. Jeugdwet: artikel 2.3, eerste lid. Zie voor jeugd ook in het algemeen bepalingen in het Burgerlijk Wetboek inzake verplichtingen van ouders tot verzorging en opvoeding (art. 1: 82 en 247).

2 Zie artikel 2.3.5., derde lid Wmo 2015. De termen mantelzorg en gebruikelijke hulp komen niet expliciet / tekstueel voor in de Jeugdwet. De opvattingen inzake de eigen inzet van ouders / het gezin en het sociale netwerk zijn evenwel dezelfde (met de term “eigen kracht” als basis). Zie bijvoorbeeld artikel 2.3, eerste lid, en artikel 2.1 eerste lid , onder d, Jeugdwet maar zie ook nadrukkelijk de Memorie van Toelichting: de positionering van de individuele voorziening aanvullend op de eigen kracht. In relatie tot de term eigen kracht worden in de MvT van de Jeugdwet de termen gebruikelijke hup en mantelzorg expliciet benoemd.

3 Zie de term “redelijkheid” expliciet in de definitie van ‘gebruikelijke hulp’ in de Wmo 2015. Voor wat betreft Jeugd wordt de redelijkheid als toets element in deze beleidslijn expliciet gemaakt. Zie reeds hetgeen gesteld in voetnoot 2 maar zie bijvoorbeeld ook de zinsnede ”naar het oordeel van het college” in artikel 2.3, eerste lid, Jeugdwet.

4 Onder het begrip “huisgenoot” scharen we alle bewoners op één adres met uitzondering van een huurder van een kamer in de woning van de zorgvrager.

5 Zie v.w.b Jeugdwet: artikel 8.1.1., tweede lid

Maar wanneer overstijgt de inzet van de huisgenoot gebruikelijke hulp en daarna eventueel de (vrijwillige en niet afdwingbare) mantelzorg en kun je in redelijkheid de zorginzet door de huisgenoot met pgb geldelijk belonen?

Mede beredeneerd vanuit de wettelijke definitie van mantelzorg6 en de Memorie van Toelichting7 kan de huisgenoot als pgb-dienstverlener zorg leveren indien de geboden hulp in de totale context van de inzet door de huisgenoot het karakter krijgt van intensieve en professionele hulpverlening zoals een professional die zou leveren. Dit impliceert dat de huisgenoot niet louter een pgb-dienstverlener kan zijn. Een eventuele rol als dienstverlener is altijd aanvullend op de rol die de huisgenoot reeds heeft in het kader van gebruikelijke hulp en mantelzorg.

Dit betekent dat het ook mogelijk moet zijn dat een huisgenoot zijn/haar baan (deels) opzegt om via pgb-gelden als dienstverlener (tarief: particuliere inzet) zorginzet te plegen (naast de zorginzet via gebruikelijke hulp en mantelzorg).

Hierbij dient wel, zoals reeds verwoord, nadrukkelijk vanuit inhoud / kwaliteit, getoetst te worden of het in het belang van de cliënt is dat de huisgenoot de hulpverlening biedt. Indien dat niet het geval is, zal een pgb-aanvraag worden afgewezen c.q. zal de gemeente de voorwaarde stellen dat met een pgb alleen professionele ondersteuning mag worden ingekocht.

  • >

    De term “bovengebruikelijke zorg” (zoals gehanteerd onder AWBZ) hanteren we beleidsmatig niet meer. De term herbergt namelijk het risico in zich dat in het indicatieproces voor wat betreft het bepalen van gemeentelijke inzet (verstrekken voorziening, ook qua omvang) sec een vergelijk wordt gemaakt tussen de zorgbehoevende persoon en een vergelijkbaar persoon zonder zorgbehoefte8 terwijl dat niet de toets is die moet worden gemaakt. De toets zoals we die maken in het kader van de Wmo en Jeugdwet betreft een redelijkheidstoets en dat gaat verder dan sec de vraag of geboden ondersteuning als “normaal” of “gangbaar” betiteld kan worden.

  • >

    In het kader van het onderzoek inzake de inzet van gebruikelijke hulp door huisgenoten kan het horen/spreken van de betreffende huisgenoten door de consulent aan de orde zijn. Huisgenoten hebben hiertoe een medewerkingsverplichting.9 Beperkingen in de belastbaarheid (fysiek en / of emotioneel) van een huisgenoot kunnen, indien nodig, worden beoordeeld door of onder verantwoordelijkheid van een door de gemeente in te schakelen arts/onafhankelijk deskundige.

_______________________________________

6 Mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.

7 P. 31/32 MvT Wmo 2015: “… Hoewel de regering de inzet van het sociale netwerk zeer waardevol vindt, acht zij het wenselijk dat beloning daarvan met een persoonsgebonden budget beperkt blijft tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Een gemeente kan dit het beste beoordelen in samenspraak met de cliënt…”

8 CIZ-indicatiewijzer 2014, hdsk 4, p. 55: “Er is sprake van bovengebruikelijke zorg, als de voor het kind noodzakelijke zorg … uitgaat boven de zorg die een kind van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft …”

9 De Centrale Raad van Beroep (zie o.a. CRvB 25-07-2011, nr. 11/3714 WMO-VV, CRvB 17-10-2012, nrs. 10/5275 WMO e.a., CRvB 24-10-2014, nr. 12/3059 WMO) hanteert de lijn dat huisgenoten dienen mee te werken aan het onderzoek tot het bepalen van noodzaak en omvang van de inzet van een maatschappelijke voorziening. Niet meewerken kan in redelijkheid betekenen dat een aanvraag wordt afgewezen vanwege het niet kunnen vaststellen van een recht. Niet valt in te zien waarom deze zienswijze alleen van toepassing is op Wmo en niet van toepassing zou zijn op de Jeugdwet. Vandaar dat de uitgangspunten zoals geformuleerd door de CRvB inzake Wmo analoog van toepassing worden geacht op de Jeugdwet.

Voorbeelden

  • a.

    Gezin bestaat uit vader en moeder en twee kinderen van 14 en 12. De zoon van 14 heeft een vorm van autisme. Hij gaat naar speciaal onderwijs. De ouders oefenen regelmatig met hun zoon thuis het gebruik van pictogrammen.

Vraag: Kunnen de ouders een pgb -budget krijgen voor wat betreft de tijd die nodig is om de zoon het gebruik van pictogrammen te leren?

Antwoord: Nee. Je mag in redelijkheid van ouders verwachten dat zij dit soort oefeningen doen met hun kind. Deze inzet valt onder gebruikelijke hulp. Je kunt hier ook een vergelijk maken met ouders met schoolgaande kinderen die kinderen helpen bij huiswerk, overhoren in geval een proefwerk …

  • b.

    Zie casus onder a. De betreffende zoon heeft ook fysieke beperkingen en is niet in staat om zichzelf te wassen en aan te kleden. De moeder van de jongen staat iedere ochtend een half uur eerder op om haar zoon te verzorgen / aan te kleden. Vader doet dit ’s avonds.

Vraag: Kunnen de ouders een pgb-budget krijgen voor wat betreft de tijd die nodig is om de zoon te wassen en aan te kleden?

Antwoord: Het feit dat het niet gewoon is om een zoon van 14 te moeten wassen en aankleden maakt nog niet dat de zorginzet niet van ouders verwacht kan worden in het kader van gebruikelijke hulp. Voor zorginzet die niet door ouders geleverd kan worden is meer nodig. Denk bijvoorbeeld aan het ontbreken van eventueel benodigde specifieke vaardigheden bij ouders tot bewassing / aankleding en deze vaardigheden kunnen ook niet aangeleerd worden. De benodigde zorgintensiteit in relatie tot het hebben van een baan, de zorg voor andere aanwezige kinderen …: de context van de casus bepaalt of in alle redelijkheid van de ouders verlangd kan worden dat zij bepaalde zorgtaken in het kader van gebruikelijke hulp of eventueel in het verlengde daarvan via mantelzorg ter hand nemen. Wat ook nog een aspect kan zijn in dit soort kwesties is de vraag of de zoon van 14 dergelijke intieme verzorging wil ontvangen van zijn ouders (en omgekeerd). Indien de zoon de betreffende verzorging niet wil ontvangen of de ouder wil de zorg niet leveren, dan kan in redelijkheid zorgverlening door een ander (via pgb of zin) aan de orde zijn.

  • c.

    Zie casus onder a. en b. De ouders dreigen overbelast te raken. Door alle inzet die zij jegens hun zoon plegen komen zij onvoldoende toe aan het reguliere huishouden. De ouders vragen Wmo-huishoudelijke ondersteuning aan.

Vraag: Dient de gemeente huishoudelijke ondersteuning toe te kennen ?

Antwoord: Ook hier hangt het antwoord weer af van de specifieke context van de casus. Primair kun je stellen dat mensen, gezond van lijf en leden, zelf geacht worden het huishouden te doen. In deze casus is veel (extra) zorg nodig voor een kind met lichamelijke en geestelijke beperking waardoor je wellicht in redelijkheid huishoudelijke ondersteuning kunt toekennen. Puur beschouwd vanuit budgettaire overwegingen zou het zelfs de voorkeur kunnen hebben om huishoudelijke ondersteuning toe te kennen in plaats van een duurdere voorziening in het kader van de specifieke zorginzet voor de zoon. De huishoudelijke ondersteuning die wordt toegekend kan, - indien het een pgb betreft – overigens niet door de ouders zelf worden ingezet. Dit laatste vanuit het principe dat (dreigende) overbelasting niet kan worden gecompenseerd met een budget.

Let wel: in een casus als deze kan aan de ouders in redelijkheid ook (in aanvulling op de zorginzet over de boeg van gebruikelijke hulp en evt. mantelzorg) een maatwerkvoorziening begeleiding of /en persoonlijke verzorging worden verstrekt in plaats van maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning. Dat h.o. goedkoper is voor de gemeente dan begeleiding en/of pv doet daar niet aan af. In een casus als deze mogen ouders in alle redelijkheid een keuze maken v.w.b. hun type inzet.

  • d.

    Zie casus onder a., b. en c. De ouders dreigen overbelast te geraken. Een belangrijk aspect daarin betreft het feit dat beide ouders fulltime werken in loondienst. In de praktijk werkt de vader echter geen 40-urige werkweek maar wel 60 tot 70 uur. De ouders vragen ondersteuning aan.

Vraag: Dient de gemeente ondersteuning toe te kennen ?

Antwoord: Dat de ouders overbelast dreigen te raken, kan verband houden met andere factoren dan de zorginzet voor een kind. In deze casus lijkt het reëel te veronderstellen dat de overbelasting (deels) het gevolg is van stelselmatig teveel uren werken in plaats van de zorg voor het kind. De oplossing zit dan ook primair in een genormaliseerde ureninzet op het werk. Het is aan de ouder om daarover het gesprek aan te gaan met zijn werkgever. In alle redelijkheid kan het een optie zijn om tijdelijk ondersteuning te bieden teneinde de ouders de ruimte te geven om tot genormaliseerde werktijden te komen.

  • e.

    Zie casus onder a, b, c en d. De vader is druk om zijn uren te normaliseren. Hij heeft in goed overleg daarvoor duidelijke afspraken gemaakt met zijn werkgever. Dat gaat evenwel niet van de een op de andere dag en zal zeker nog 2 maanden duren. Ondertussen moet de zorg wel geleverd worden aan hun kind. Moeder heeft met haar werkgever kunnen afspreken dat zij voor de duur van deze 2 maanden 10 uur minder kan werken (onbetaald zorgverlof). Voor deze 10 uur wordt nu een pgb aangevraagd met moeder als dienstverlener.

Vraag: Moet de gemeente deze 10 uur begeleiding in de vorm van een pgb toekennen?

Antwoord: Dat de man niet in staat is (na een patroon van 10 à 15 jaar) om zijn werkweek per direct terug te brengen naar 40 uur, is begrijpelijk. Hij heeft in ieder geval zijn verantwoordelijkheid genomen en de veranderingen zijn in gang gezet. Ondertussen kan de vrouw vanwege haar afspraak met haar werkgever de begeleiding bieden. Ervan uitgaande dat de zorg (aanvullend op hetgeen de ouders al leveren in het kader van gebruikelijke hulp en mantelzorg) prima kan worden geleverd door de vrouw kan voor de duur van 2 maanden in alle redelijkheid een pgb worden toegekend.

Bijlage 2 Vervolg beleidsregels bij hoofdstuk 9 Beschermd wonen

1. Mandaat

De gemeenten Dalfsen, Hardenberg, Kampen, Ommen, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland en Zwolle (regio IJssel-Vecht) hebben de bevoegdheid tot het nemen van alle noodzakelijke besluiten en handelingen in het kader van de maatwerkvoorziening beschermd wonen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening sociaal domein gemeente Kampen bij de Centrale Toegang (GGD IJsselland) belegd.

Dit houdt onder andere in:

  • -

    Het beslissen op aanvragen voor een voorziening beschermd wonen (het bepalen van de toegang),

  • -

    Het beslissen op aanvragen voor een voorziening beschermd wonen in de vorm van een persoonsgebonden budget en de hoogte van het budget daarvan,

  • -

    Het herzien of intrekken van een beslissing op een aanvraag voor beschermd wonen,

  • -

    Het nemen en verrichten van alle noodzakelijke voorbereidingshandelingen en –beslissingen, alsmede het besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen,

Het beslissen op een bezwaar tegen de hiervoor genoemde besluiten is gemandateerd aan het bestuur van GGD IJsselland.

2. Procedure: van melding naar aanvraag

Een cliënt, woonachtig in één van de gemeenten van de regio IJssel-Vecht, die op dat moment nog niet beschermd woont, meldt zich eerst bij de lokale toegang. De bedoeling is dat dat wat voorliggend opgelost kan worden ook op die wijze plaatsvindt. Concludeert de lokale toegang echter dat beschermd wonen de best passende oplossing is, dan wordt de melding doorgezet naar de Centrale Toegang van GGD IJsselland.

Cliënten die een heraanvraag doen, in een klinische opname verblijven, in een jeugdzorginstelling verblijven, gedetineerd zijn, of gebruik maken van de maatschappelijke opvang (in de regio), melden zich rechtstreeks bij de Centrale Toegang.

Beschermd wonen is landelijk toegankelijk. Cliënten kunnen zich dus ook tot andere gemeenten wenden voor opvang en beschermd wonen. De handreiking en beleidsregels landelijke toegankelijkheid van beschermd wonen zijn van toepassing10.

De melding wordt gedaan via de website van GGD IJsselland en bestaat uit het beantwoorden van een vragenlijst plus het meesturen van relevante stukken zoals diagnostiek en bij een herindicatie een evaluatieverslag van de afgelopen periode en een actueel begeleidingsplan. Als de melding compleet is, start het onderzoek en wordt de cliënt uitgenodigd voor een gesprek met een medewerker van de Centrale Toegang. Van dit gesprek wordt een verslag gemaakt, dit gespreksverslag dient vervolgens als aanvraag. Op de aanvraag volgt een beschikking. Indien de cliënt de ondersteuning in de vorm van een persoonsgebonden budget wil ontvangen moet de cliënt eerst een pgb-plan maken en wordt beoordeeld of de cliënt (of zijn vertegenwoordiger11) voldoende in staat is om een pgb te beheren en of de ondersteuning voldoende veilig, doeltreffend en cliëntgericht is. Het besluit in de beschikking (toekenning of afwijzing) wordt altijd gemotiveerd. De tijd tussen eerste melding en beschikking is maximaal 8 weken. De afgegeven beschikkingen staan open voor bezwaar. Dit kan binnen 6 weken na afgifte ingediend worden bij het bestuur van GGD IJsselland. Inwoners van Staphorst kunnen het bezwaar indienen bij de gemeente Staphorst.

_____________________________________

10 Zie handreiking landelijke toegankelijkheid beschermd wonen 2016 en nadere toelichting op handreiking.

11 Onder ‘vertegenwoordiger’ wordt verstaan: uw curator, uw mentor, uw gevolmachtigde, uw echtgeno(o)t(e), uw geregistreerd partner of uw ouder, kind, broer of zus.

3. Afwegingskader

Het besluit tot een toekenning beschermd wonen is maatwerk en afhankelijk van vele factoren. Het besluit dient goed gemotiveerd te worden.

3.1 Wet- en regelgeving

Volgens de Wmo 2015 is beschermd wonen het wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorend toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

In de Wmo 2015 en in de Verordening sociaal domein gemeente Kampen zijn de juridische kaders opgenomen die gehanteerd worden bij de afwegingen om al dan niet te besluiten tot toegang tot beschermd wonen.

3.2 Afbakening met andere domeinen

Naast de Wmo 2015 zijn er ook andere financieringsvormen op het gebied van GGZ. Het gaat dan om verblijf gefinancierd vanuit de Zorgverzekeringswet, de Wet langdurige zorg en de Wet forensische zorg die voorliggend aan beschermd wonen op grond van de Wmo is.

Zorgverzekeringswet

Er is sprake van zorg uit de Zorgverzekeringswet wanneer de aanwezigheid van een psychiater of arts in de directe nabijheid van de cliënt noodzakelijk is. Het wonen maakt integraal onderdeel uit van de behandeling. Het eerste jaar zorg met verblijf en behandeling wordt via een Diagnose Behandelcombinatie (DBC) uit de Zorgverzekeringswet bekostigd. Jaar 2 en 3 worden ook uit de Zorgverzekeringswet betaald.

Wet langdurige zorg

De Wet langdurige zorg regelt en financiert de langdurige intramurale zorg voor ouderen, gehandicapten en GGZ-patiënten waarbij de behandelaar in de directe nabijheid moet zijn (langer dan 3 jaar).

Wet forensische zorg

De Wet forensische zorg regelt en financiert de zorg voor cliënten met een justitiële forensische zorgtitel.

3.3 Aard van de problematiek

Psychiatrische problematiek of ernstige psychosociale problemen

De grondslag (ofwel de reden voor de aanvraag en het afgeven van een positieve beschikking) is gebaseerd op de constatering dat het gaat om psychiatrische stoornissen of ernstige psychosociale problematiek. Daarbij kan sprake zijn van verstandelijke -, lichamelijke - of zintuiglijke problematiek, echter de psychiatrische problemen staan op de voorgrond. Voorgaande betekent dat er geen beschermd wonen plaatsen bezet kunnen worden door personen waarbij andere problemen op de voorgrond staan.

1. Psychiatrische problematiek

Het vaststellen van psychiatrische problematiek (op basis van relevant onderzoek/diagnostiek) gebeurt door of onder verantwoordelijkheid van een daartoe bevoegd deskundige (bijvoorbeeld een psychiater of GZ-psycholoog), verslaglegging hiervan wordt door de cliënt en/of zorgaanbieder overlegd op verzoek van de Centrale Toegang.

2. Ernstige psychosociale problemen:

Deze doelgroep kenmerkt zich door het ontbreken van voldoende maatschappelijke- en zelfredzaamheidsvaardigheden en het ontbreken van een bewuste zorgbehoefte. Er is daarnaast veelal sprake van (ernstige) gezondheidsproblemen en (ernstige) gedragsproblematiek. Veel cliënten hebben in het verleden zonder duurzaam resultaat (langdurige) trajecten binnen de hulpverlening gevolgd. Er is duidelijk sprake van een noodzaak om, met begeleiding, in te grijpen in een sterk verstoord leven. Velen van hen zijn, in mindere of meerdere mate, zorgmijder.

Een belangrijk kenmerk van de cliënten met ernstige psychosociale problemen die vanwege deze problematiek in aanmerking kunnen komen voor beschermd wonen, is dat er sprake is van ernstige ontregeling op meerdere of alle leefgebieden:

  • wonen

  • werk

  • (lichamelijke en psychische) gezondheid

  • vrije tijd

  • inkomen

  • sociale relaties

  • maatschappelijk leven

In toenemende mate is sprake van multiproblematiek (double en triple diagnosis), een combinatie van twee en vaak meerdere van onderstaande problemen:

  • sterk vermoeden van psychiatrische- en verslavingsproblematiek*

  • sterk vermoeden van een verstandelijke handicap*

  • trauma als gevolg van (langdurig) geweld

  • dak- en thuisloosheid

  • schulden

  • geen werk of dagbesteding

  • geen of een klein sociaal netwerk (eenzaamheid en isolement)

  • criminaliteit en/of detentieverleden

*Van deze problemen is geen diagnose gesteld op grond waarvan een ‘psychiatrische aandoening/beperking’ of ‘verstandelijke handicap’ vastgesteld kan worden.

Noodzaak tot verblijf in een accommodatie van een instelling

De toelating tot beschermd wonen (via centrumgemeente) kan alleen verstrekt worden indien de cliënt gaat verblijven in een accommodatie van de zorginstelling. Het gaat om mensen die (nog) niet in staat zijn of nog onvoldoende regie hebben om alle organisatorische en financiële aspecten rondom het beheren van een eigen woning te verzorgen. Dit vanuit de persoonlijke problematiek en niet vanuit externe zaken zoals (belasting)schulden of zwarte lijst woningcorporatie en dergelijke. Voorgaande betekent dat geen toelating tot beschermd wonen wordt afgegeven indien de cliënt in staat is om zelfstandig te blijven wonen, dan wel een uitdrukkelijke wens hiervoor heeft uitgesproken.

Een cliënt kan zelfstandig wonen (eventueel met ambulante ondersteuning) als hij/zij in staat is zich op de volgende gebieden te handhaven:

  • a.

    Zelfverzorging; kan zichzelf verzorgen (persoonlijke verzorging, hygiëne, lichamelijke en geestelijke gezondheid (inclusief medicatie innemen).

  • b.

    Financieel redzaam; kan weekbudget (laten) beheren, geld wordt besteed aan voeding of andere noodzakelijke kosten van bestaan.

  • c.

    Kan een hulpvraag stellen indien hij/zij ondersteuning wenst. Staat open voor begeleiding en laat de begeleider toe in haar of zijn woning.

  • d.

    Kan een hulpvraag (op eigen kracht of met hulp van zijn/haar omgeving) uitstellen; bijvoorbeeld naar de volgende dag of naar de volgende afspraak (zonder verergering van problemen).

  • e.

    Heeft iemand in de omgeving die hem/haar duurzaam wil ondersteunen bij het (uit)stellen van de hulpvraag.

  • f.

    Sociaal redzaam; is in staat sociale contacten aan te gaan en te begrenzen (niet vereenzamen en geen grensoverschrijdend gedrag en overlast, ook niet van personen uit het netwerk die in de woning komen)

  • g.

    Veiligheid; staat in voor zijn/haar veiligheid en vormt geen risico voor de maatschappij (agressie, gevaar, verwaarlozing, overlast).

  • h.

    Regievoering: is in staat om regie over het eigen leven te voeren (al of niet in samenspel met het eigen sociaal netwerk).

4. Toekennen of afwijzen

4.1 Toekennen

Indien het onderzoek van de Centrale Toegang uitwijst dat beschermd wonen noodzakelijk is, dan dienen vervolgens de aard en omvang van de ondersteuning bepaald te worden.

Zorgzwaarte

In de regio IJssel-Vecht wordt gewerkt met de systematiek van zorgzwaarte pakketten (ZZP’s). Deze kunnen worden afgegeven in de klassen A tot en met D (voorheen 3 tot en met 6) en al dan niet in combinatie met dagbesteding (en eventueel vervoer). De motivatie voor het toegekende zorgzwaarte pakket wordt in de beschikking toegelicht.

ZZP A (voorheen 3C GGZ) Beschermd wonen met intensieve begeleiding

Deze cliëntgroep heeft vanwege een psychiatrische aandoening intensieve begeleiding nodig. De cliënten hebben een veilige, weinig eisende en prikkelarme woonomgeving nodig die bescherming, stabiliteit en structuur biedt. De symptomatologie is bij deze cliënten naar de achtergrond geschoven en de ‘defecten’ staan op de voorgrond. De begeleiding is dan ook met name gericht op het omgaan met deze defecten.

Domein

Toelichting

Sociale redzaamheid

Dagelijks meerdere malen intensieve begeleiding nodig.

Er is sprake van verlies van zelfregie en van een verstoord dag- en nachtritme.

Grote problemen met het onderhouden van sociale relaties en het invullen van de dag. Tot deelname aan het maatschappelijk leven is men nagenoeg niet in staat.

Forse beperkingen in de besluitnemings- en oplossingsvaardigheden en bij het initiëren en uitvoeren van eenvoudige en complexere taken.

Begeleiding nodig bij het beheren van geld en het verrichten van administratieve handelingen.

Psychosociaal/ cognitief

Intensieve ondersteuning nodig.

Aard van het begeleidingsdoel

Stabilisatie en continuering van de situatie dan wel ontwikkelingsgericht. Er kan echter ook sprake zijn van begeleiding bij achteruitgang.

Algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL)

Behoefte aan toezicht of stimulatie met betrekking tot de persoonlijke verzorging.

Mobiliteit

Geen hulp nodig.

Gedragsproblematiek

Terugkerend sprake zijn van enige gedragsproblematiek, maar die is hanteerbaar in de context van voortdurende begeleiding.

Dit speelt met name bij reactief gedrag met betrekking tot interactie.

Psychiatrische problematiek

Varieert van passief tot actief. De psychiatrische symptomen zijn bij tijd en wijle lastig onder controle te krijgen; dan is intensivering van zorg gewenst (of bijstelling van medicatie).

ZZP B (voorheen 4C GGZ) Gestructureerd beschermd wonen met intensieve begeleiding en verzorging

Deze cliëntgroep heeft vanwege een complexe psychiatrische aandoening intensieve begeleiding nodig. De cliënten hebben een structuur en toezicht biedende beschermende woonomgeving nodig, die deels een besloten karakter kan hebben (gecontroleerde in- en uitgang). Er is ondersteuning van taken op alle levensterreinen nodig inclusief hulp vanwege (somatische) gezondheidsbeperkingen.

Domein

Toelichting

Sociale redzaamheid

Dagelijks meerdere malen intensieve begeleiding nodig.

Er is sprake van verlies van zelfregie en van een verstoord dag- en nachtritme.

Grote problemen met het onderhouden van sociale relaties en het invullen van de dag. Tot deelname aan het maatschappelijk leven is men meestal niet in staat.

Forse beperkingen in de besluitnemings- en oplossingsvaardigheden en bij het initiëren en uitvoeren van eenvoudige en complexere taken.

Begeleiding nodig bij het beheren van geld en het verrichten van administratieve handelingen. Ze reizen soms met begeleiding.

Psychosociaal/ cognitief

Intensieve ondersteuning nodig t.a.v. cognitieve/ psychische functies.

Aard van het begeleidingsdoel

Stabilisatie en continuering van de situatie dan wel ontwikkelingsgericht. Soms ook begeleiding bij achteruitgang

Algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL)

Vanwege gezondheidsproblemen vaak dagelijks behoefte aan hulp bij de persoonlijke verzorging (bijvoorbeeld als gevolg van problemen passend bij het ouder worden of door verwaarlozing van de gezondheid door het zwerven op straat).

Mobiliteit

Geen hulp nodig.

Gedragsproblematiek

Er is sprake zijn van enige gedragsproblematiek.

De begeleiding is mede gericht op het beheersbaar houden van deze gedragsproblematiek en het omgaan met defecten.

Psychiatrische problematiek

Actief van aard (de psychopathologie is floride, en/of er is sprake van actieve middelen verslaving). De problematiek wordt getracht onder controle te houden met medicijnen, indien van toepassing gecontroleerd gebruik van middelen en intensieve begeleiding.

Grondslag

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een psychiatrische aandoening, psychische stoornis (waartoe ook verslaving behoort), mogelijk in combinatie met een somatische aandoening, een lichamelijke en/of verstandelijke handicap.

ZZP C (voorheen 5C GGZ) Beschermd wonen met intensieve begeleiding en gedragsregulering

Deze cliëntgroep heeft vanwege een complexe psychiatrische aandoening intensieve zorg en intensieve begeleiding nodig. De woonomgeving moet veel structuur, veiligheid en bescherming bieden, die deels een besloten karakter kan hebben (gecontroleerde in- en uitgang). Er is ondersteuning en overname van taken op alle levensterreinen nodig.

Domein

Toelichting

Sociale redzaamheid

Dagelijks meerdere malen intensieve begeleiding nodig die voortdurend nabij is, met daarnaast een sterk gestructureerde dagindeling.

Nauwelijks in staat sociale relaties te onderhouden en de dag in te vullen.

Tot deelname aan het maatschappelijk leven is men niet in staat, noch geïnteresseerd.

Ontbreken van de besluitnemings- en oplossingsvaardigheden. Het initiëren en uitvoeren van eenvoudige en complexere taken moet vaak worden overgenomen.

Begeleiding nodig bij het beheren van geld en het verrichten van administratieve handelingen. Ze reizen veelal met begeleiding.

Psychosociaal/ cognitief

Intensieve ondersteuning nodig t.a.v. cognitieve/ psychische functies.

Aard van het begeleidingsdoel

Stabilisatie en continuering van de situatie dan wel ontwikkelingsgericht. Eventueel begeleiding bij achteruitgang.

Algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL)

Betreffende de verschillende aspecten behoefte aan toezicht en stimulatie en/of hulp. Er kunnen somatische problemen zijn die extra aandacht vragen als gevolg van zelfverwaarlozing.

Mobiliteit

Geen hulp nodig.

Gedragsproblematiek

Ernstige gedragsproblematiek die, mede door intensieve begeleiding, voortdurend moet worden gereguleerd. Deze cliënten doen een groot beroep op hun sociale omgeving en zetten deze voortdurend onder druk met manipulatief gedrag. Ze zijn beperkt gevoelig voor correctie, hebben weinig inzicht in hun eigen aandeel bij interactieproblemen en een relatief beperkt leervermogen. Er is sprake van verbaal agressief gedrag, manipulatief, dwangmatig, destructief en reactief gedrag met betrekking tot interactie. Er kan sprake zijn van zelfverwondend of zelfbeschadigend gedrag.

Psychiatrische problematiek

Actief van aard (de psychopathologie is floride, en/of er is sprake van actieve middelenverslaving). De problematiek wordt getracht onder controle te houden met medicijnen, indien van toepassing gecontroleerd gebruik van middelen en intensieve begeleiding.

Grondslag

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een psychiatrische aandoening, psychische stoornis (waartoe ook verslaving behoort), mogelijk in combinatie met een somatische aandoening, een lichamelijke en/of verstandelijke handicap.

ZZP D (voorheen 6C GGZ) Beschermd wonen met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging

Deze cliëntgroep heeft vanwege een complexe psychiatrische aandoening, in combinatie met een somatische aandoening, lichamelijke handicap of verstandelijke beperking, intensieve begeleiding en zorg nodig. De woonomgeving moet veel structuur, veiligheid en bescherming bieden en zijn aangepast aan de beperkingen van de cliënten (b.v. rolstoelgebruik). Er is veelal overname van taken op alle levensterreinen nodig.

Domein

Toelichting

Sociale redzaamheid

Dagelijks meerdere malen intensieve begeleiding nodig die voortdurend nabij is, met daarnaast een sterk gestructureerde dagindeling.

Nauwelijks in staat sociale relaties te onderhouden en de dag in te vullen.

Tot deelname aan het maatschappelijk leven is men niet in staat, noch geïnteresseerd.

Ontbreken van de besluitnemings- en oplossingsvaardigheden. Het initiëren en uitvoeren van eenvoudige en complexere taken moet vaak worden overgenomen.

Begeleiding nodig bij het beheren van geld en het verrichten van administratieve handelingen. Ze reizen met begeleiding.

Psychosociaal/ cognitief

Intensieve ondersteuning nodig t.a.v. cognitieve/ psychische functies.

Aard van het begeleidingsdoel

Divers; zowel stabilisatie en continuering van de situatie, ontwikkelingsgericht en begeleiding bij achteruitgang zijn aan de orde.

Algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL)

Uitgebreide behoefte aan hulp, onder andere bij het eten en drinken en bij het zich wassen en kleden.

Mobiliteit

Het maken van transfers (in en uit bed; in en uit rolstoel) hulp nodig.

Gedragsproblematiek

Er is sprake van gedragsproblematiek. De begeleiding is mede gericht op het beheersbaar houden van deze gedragsproblematiek.

psychiatrische problematiek

Actief van aard (de psychopathologie is floride). De problematiek wordt getracht onder controle te houden met medicijnen en intensieve begeleiding.

Grondslag

De dominante grondslag voor dit cliëntprofiel is meestal een psychiatrische aandoening, psychische stoornis (waartoe ook verslaving behoort), in combinatie met een somatische aandoening, een lichamelijke en/of verstandelijke handicap.

Dagbesteding

Bij alle cliënten die een aanvraag voor beschermd wonen doen moet een afweging worden gemaakt of de toekenning met of zonder dagbesteding moet zijn. Voor ieder ZZP geldt dus dat er 2 varianten zijn, een ZZP inclusief dagbesteding en een ZZP exclusief dagbesteding.

Uitgangspunt is dat werk (betaald of onbetaald) of opleiding voor een ieder het streven is, en indien dit niet mogelijk blijkt te zijn dat andere activiteiten worden ontplooid. Dagbesteding binnen een toekenning voor beschermd wonen is een structurele tijdsbesteding met een concreet en goed omschreven doel waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem zingeving verleent. Onder dagbesteding wordt niet verstaan een reguliere dagstructurering die in de woon-/verblijfssituatie wordt geboden of een welzijnsactiviteit zoals zang, bingo, uitstapjes en dergelijke.

De centrale vraag rondom het al dan niet toekennen van dagbesteding is uiteraard in hoeverre dagbesteding noodzakelijk is. Indien er voorliggende mogelijkheden zijn (opleiding, een traject toeleiding naar werk, betaald of vrijwilligerswerk), dan dienen deze aangesproken te worden en wordt er geen dagbesteding bij het ZZP toegekend.

Indien dagbesteding toegekend wordt, moet helder zijn waar deze dagbesteding plaats zal vinden en wat de inhoud hiervan is. De dagbesteding kan plaatsvinden bij een andere aanbieder dan de partij die het beschermd wonen aan de cliënt biedt.

Vervoer naar dagbesteding

De cliënt is zelf verantwoordelijk om op de dagbestedingslocatie te komen. Alleen indien de cliënt vanwege een medische beperking niet in staat is de locatie op eigen gelegenheid te bereiken wordt vervoer geregeld door de aanbieder (bij in natura) of wordt het budget verhoogd (bij PGB). Dit is het geval wanneer de cliënt uit het oogpunt van doelmatige zorgverlening is aangewezen op passend vervoer.

Variant beschermd wonen: beschermd wonen 24/7 en begeleid wonen

Er bestaan in de regio IJssel-Vecht twee varianten van beschermd wonen, namelijk beschermd wonen 24/7 en begeleid wonen.

Beschermd wonen (24/7): Cliënten wonen in een accommodatie van een aanbieder (een geclusterde accommodatie of in geclusterde zelfstandige appartementen/woningen. Begeleiding en toezicht is 24 uur per dag op de locatie zelf aanwezig een is direct in staat die begeleiding aan cliënten die nodig is te leveren.

Begeleid wonen: Cliënten wonen in een accommodatie van een aanbieder. Deze woningen kunnen geclusterd zijn, maar dat hoeft niet. De ondersteuning omvat:

  • -

    Begeleiding en toezicht op afspraak.

  • -

    Begeleiding is 24 uur per dag oproepbaar en waar nodig binnen 30 minuten ter plaatse.

  • -

    Er is regelmatig (gevraagd en ongevraagd) contact met de cliënt om na te gaan hoe het gaat met de cliënt (signalerende functie).

Cruciale vraag bij de toekenning is of de cliënt zijn hulpvraag kan stellen en enige tijd kan uitstellen.

Duur van de toekenning

De duur van de toekenning is maximaal 5 jaar. Veelal is de duur van de toekenning korter, omdat de Centrale Toegang inschat dat de zorgzwaarte of de variant binnen 5 jaar verandert.

Beschermd wonen in natura of met een PGB

Beschermd wonen is beschikbaar bij aanbieders waarmee de gemeente een subsidierelatie heeft (in natura) of bij aanbieders waarbij de ondersteuning door de cliënt met een pgb wordt ingekocht. Indien de cliënt beschermd wonen in natura wil dan wordt de beschikking opgesteld. Indien de cliënt een pgb wil dan dient hij een PGB -plan op te stellen, waarna de Centrale Toegang bepaalt of de cliënt of zijn vertegenwoordiger voldoende bekwaam is voor het beheren van een pgb en de kwaliteit van de aanbieder die de ondersteuning biedt voldoende is. Zie hoofdstuk 5.

4.2 Toekenning beschermd wonen

Indien de cliënt in aanmerking komt voor een toekenning beschermd wonen kan hij kiezen voor ondersteuning in natura of voor een PGB. Ondersteuning in natura wordt geboden door een aantal door de gemeenten gecontracteerde zorgaanbieders. Het PGB is bedoeld om zelf meer regie over de ondersteuning te hebben en maatwerk mogelijk te maken. Voor het verkrijgen van een PGB moet de cliënt aan bepaalde voorwaarden voldoen. De cliënt dient eerst een PGB -plan te maken en op basis daarvan wordt door de Centrale Toegang beoordeeld of de cliënt (of zijn vertegenwoordiger12) voldoende in staat is om een PGB te beheren en of de ondersteuning voldoende veilig, doeltreffend en cliëntgericht is. Voor het opstellen van het PGB -plan is een format en een instructie voor de cliënt beschikbaar.

_____________________________________

12 Onder ‘vertegenwoordiger’ wordt verstaan: uw curator, uw mentor, uw gevolmachtigde, uw echtgeno(o)t(e), uw geregistreerd partner of uw ouder, kind, broer of zus.

Toekenning beschermd wonen in natura

Indien de cliënt in aanmerking komt voor een toekenning beschermd wonen en deze in natura wil verzilveren wordt een beschikking opgesteld met een gemotiveerd besluit over de toekenning, de zorgzwaarte, wel of niet dagbesteding, de duur van de toekenning en de variant beschermd wonen 24/7 of begeleid wonen.

Is er niet direct een plek beschikbaar dan wordt een beschikking afgegeven zonder ingangsdatum (deel 1) afgegeven. Deze wordt veranderd in een beschikking met ingangsdatum (deel 2) zodra de cliënt meldt dat een plek gevonden is en ook daadwerkelijk in de accommodatie van de instelling woont en staat ingeschreven. Op dat moment begint de duur van de toekenning te lopen. Deze beschikking staat open voor bezwaar.

Toekenning beschermd wonen met PGB

De toekenning voor beschermd wonen met PGB wordt pas afgegeven nadat het PGB-plan is goedgekeurd. In hoofdstuk 5 van deze bijlage wordt beschreven hoe het PGB-plan wordt beoordeeld.

Om het PGB-plan te kunnen invullen moet de cliënt weten of hij beschermd wonen krijgt toegekend, welke zorgzwaarte en wel of niet dagbesteding (met vervoer) krijgt toegekend. Deze informatie wordt in een brief bij het format en de instructie medegedeeld. Op deze brief is geen bezwaar mogelijk. NB De varianten beschermd wonen 24/7 en begeleid wonen hebben nog geen invloed op het PGB beschermd wonen en worden daarom niet benoemd.

4.2.1. Afwijzen aanvraag beschermd wonen

De Centrale Toegang kan op basis van een aanvraag beschermd wonen tot de conclusie komen dat deze voorziening voor de aanvrager niet passend of noodzakelijk is. Dit gebeurt doorgaans wanneer de problematiek voorliggend, bijvoorbeeld op grond van andere wetgeving (zie 3.2) of individuele begeleiding, aangepakt kan worden. Indien de Centrale Toegang het voornemen heeft een aanvraag af te wijzen, wordt daarover allereerst contact opgenomen met de lokale toegang van de gemeente waarin de aanvrager woont. De reden hiervan is dat de aanvrager terugverwezen wordt naar de lokale toegang en tevens om te voorkomen dat een mogelijk verschil van inzicht een eventuele bezwaarprocedure compliceert. De afwijzing van een aanvraag beschermd wonen dient een motivatie te bevatten. Hierbij wordt verwezen naar bovenstaand afwegingskader (zie 3).

5. PGB -aanvraag beschermd wonen

5.1 PGB-plan

De PGB-aanvraag beschermd wonen bestaat uit een door de cliënt (samen met zijn vertegenwoordiger) ingevuld PGB-plan. Voor het PGB-plan beschermd wonen bestaat een format met een invulinstructie. Het PGB-plan wordt door de Centrale Toegang beoordeeld. Het PGB-plan wordt gebruikt om te beoordelen of de cliënt aan de voorwaarden voor een PGB voldoet Dit doet recht aan de eigen verantwoordelijkheid die budgethouders hebben. Vanaf het moment dat het format met invulinstructie aan de cliënt wordt toegezonden wordt de beslistermijn van 6 weken voor het behandelen van de aanvraag opgeschort. De beslistermijn begint weer te lopen vanaf het moment dat de cliënt het PGB -plan heeft ingeleverd.

Het PGB-plan is een door de cliënt zelf, al dan niet met een vertegenwoordiger, opgesteld plan dat weergeeft hoe het PGB wordt ingezet. Het PGB-plan bevat activiteiten die de cliënt in staat stellen zich zo spoedig mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de maatschappij. Het beschrijft de wijze waarop de zorgaanbieder aan de wensen van de cliënt voldoet (maatwerk). Het helpt de cliënt om doelen te stellen en de invulling van de ondersteuning verder af te stemmen met de zorgaanbieder. Het plan beschrijft welke ondersteuning wordt ingekocht en tegen welke prijs.

5.2 Beoordeling PGB-aanvraag

Wettelijke criteria

Om voor een PGB in aanmerking te komen moet een cliënt aan een aantal wettelijke criteria voldoen:

  • Een aanvrager moet in staat zijn, al dan niet met hulp van zijn mantelzorger of zijn vertegenwoordiger, tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake te komen dan wel in staat is te achten om de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren;

  • Een aanvrager moet motiveren waarom hij of zij een persoonsgebonden budget wenst;

  • Bij de beoogde zorgaanbieder moet gewaarborgd zijn dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die met het persoonsgebonden budget betaald moeten worden, veilig, doeltreffend en cliëntgericht zijn.

Een PGB wordt nooit verstrekt als:

  • Een PGB de afgelopen 3 jaar is stopgezet of afgewezen of ingetrokken, vanwege verkeerd gebruik of fraude

  • Er sprake is van spoed/crisis.

De WSNP bewindvoerder mag niet ook het Pgb beschermd wonen beheren. Een WSNP bewindvoerder wordt toegewezen door de rechter om er voor te zorgen dat de cliënt zijn schulden aflost. De WSNP bewindvoerder is geen budgethouder. Deze taak wordt uitgevoerd door een beschermingsbewindvoerder. Er wordt gecheckt of de cliënt (of zijn vertegenwoordiger) bekend is in het register curatele en bewind https://curateleenbewindregister.rechtspraak.nl/.

5.3 Beoordeling PGB-plan

Per cliënt is een individuele afweging nodig om te bepalen of wel of niet een PGB wordt toegekend. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt mee of de diensten in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Het uitgangspunt van de regio IJssel-Vecht is dat de diensten die ingekocht worden met een PGB aan dezelfde eisen moeten voldoen als de ondersteuning in natura.

De Centrale Toegang beoordeelt het PGB-plan, maar kan voor sommige aspecten ook de aanbieder benaderen.

PGB-vaardigheid

Contactgegevens budgethouder en budgetbeheerder

  • Zijn de contactgegevens volledig en juist ingevuld?

  • Is het Pgb-plan ondertekend door de budgethouder?

  • Indien een vertegenwoordiger optreedt als budgetbeheerder:

    • Is de vertegenwoordiger bekend in het register curatele en bewind https://curateleenbewindregister.rechtspraak.nl/? Is dit het geval dan is de vertegenwoordiger niet geschikt als budgetbeheerder.

    • Is de rechterlijke uitspraak betreffende de aanwijzing tot voogd, bewindvoerder, curator of mentor ingeleverd?

    • Heeft de vertegenwoordiger het Pgb-plan ondertekend?

  • Beschikt de cliënt of zijn vertegenwoordiger over voldoende pgb-vaardigheden (zie het kader hieronder)?

PGB -vaardigheden

De budgetbeheerder:

  • 1.

    Overziet de eigen situatie c.q. die van de budgethouder en heeft inzicht in de zorgvraag.

  • 2.

    Is in staat om afspraken te maken en na te komen en hier verantwoording over af te leggen aan de gemeente.

  • 3.

    Is voldoende vaardig om te communiceren met betrokken partijen, zoals verstrekkers en de SVB.

  • 4.

    Is in staat om een overzichtelijke PGB -administratie bij te houden en zo ook toezicht te houden op de bestedingen van het PGB.

  • 5.

    Is op de hoogte van de rechten en plichten aangaande het PGB, of weet die te vinden via de gebruikelijke websites of instanties.

  • 6.

    Is in staat om onafhankelijk en zelfstandig keuzes te maken en zorgverleners te kiezen.

  • 7.

    Kan beoordelen en beargumenteren of de geleverde zorg passend en kwalitatief goed is.

  • 8.

    Is in staat om de inzet van zorgverleners te coördineren om de continuïteit van zorg te borgen (ook bij verlof en ziekte).

  • 9.

    Heeft voldoende kennis van juridische zaken die bijvoorbeeld horen bij het zijn van werk- of opdrachtgever en/of weet bij welke instanties hierover advies en informatie ingewonnen kan worden.

  • 10.

    Is in staat om als werk- of opdrachtgever de zorgverleners aan te sturen en aan te spreken op diens functioneren.

Kwaliteit van de in te kopen ondersteuning

De kwaliteit van de in te kopen ondersteuning moet volgens de Wmo 2015 veilig, doeltreffend en cliëntgericht zijn. De meer specifieke kwaliteitseisen staan vermeld in de Nadere regels kwaliteitseisen beschermd wonen PGB. De budgethouder is verantwoordelijk voor het inkopen van kwalitatief goede ondersteuning. De Centrale Toegang toetst of de budgethouder invulling heeft gegeven aan zijn verantwoordelijkheid aan de hand van onder andere de volgende punten:

Inhoudelijk: Kwaliteit van de ondersteuning

  • Is de ondersteuning afgestemd op de reële behoefte (sluit deze aan bij de toekenning qua zorgzwaarte) en de persoonlijke situatie van de cliënt (bv rustige omgeving bij mensen met de diagnose autisme)

  • Is het duidelijk op welke wijze de ondersteuning zich richt op of bijdraagt aan het vergroten van de zelfredzaamheid en participatie (ontwikkelingsgericht), het psychisch en psychosociaal functioneren, de stabilisatie van het psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen?

  • Wordt de ondersteuning waar nodig en gewenst in samenhang geboden met onder meer andere vormen van maatschappelijke ondersteuning alsmede voorzieningen van publieke gezondheid, preventie, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen?

  • Wordt de ondersteuning verstrekt volgens de professionele standaard? Wordt de ondersteuning uitgevoerd door deskundige medewerkers met een mbo- /hbo werk en –denkniveau op het gebied van begeleiding? Staat de beschikbare personeelsformatie in verhouding tot de cliëntpopulatie en ondersteuningsbehoeften? Indien er kinderen in het spel zijn, is daarvoor voldoende deskundigheid? Informele zorg mag niet uit het Pgb betaald worden.

  • Zijn er concrete doelen geformuleerd en toont het plan aan hoe resultaten worden gemonitord?

  • Worden de eventuele middelen voor dagbesteding planmatig ingezet? Worden de mogelijkheden op betaald werk, onbetaald werk en onderwijs optimaal benut?

  • Heeft de zorgaanbieder geen gunsten beloofd (bijvoorbeeld leefgeld, een luxe woning of (tijdelijke) korting op de huur) als de cliënt bij hem de ondersteuning afneemt?

Inhoudelijk: Kwaliteit van de huisvesting

  • Woont de cliënt in een kamer in een voorziening voor meerdere mensen of heeft hij een huis/ appartement met een eigen voordeur in een complex voor beschermd wonen? Is er 24 uur per dag, 7 dagen in de week, ondersteuning beschikbaar op de locatie of

  • Heeft de cliënt begeleiding op afspraak, is er 24 uur per dag, 7 dagen in de week, begeleiding oproepbaar die indien noodzakelijk binnen een half uur bij de cliënt is en woont de cliënt in een accommodatie van een aanbieder?

  • Wordt de cliënt gehuisvest in een accommodatie die voldoet aan zowel de lokale gemeentelijke ruimtelijke en veiligheidseisen? Staat de cliënt ingeschreven op dit adres?

  • Delen de zorgaanbieder of medewerkers daarvan niet dezelfde badkamer en/of keuken met de cliënt?

Inhoudelijk: Bejegening

  • Wordt de cliënt met respect behandeld?

  • Wordt er rekening gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt?

Overige kwaliteitsaspecten

  • Beschikken alle medewerkers die direct of indirect begeleiding bieden over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG)?

  • Geeft de zorgaanbieder uitvoering aan de meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld?

  • Heeft de zorgaanbieder een medezeggenschapsraad?

  • Houdt de zorgaanbieder jaarlijks een cliënttevredenheidsonderzoek en zijn de resultaten voor (aanstaande) cliënten beschikbaar?

  • Heeft de zorgaanbieder een regeling voor de afhandeling van klachten?

  • Kan de zorgaanbieder de continuïteit van de met het pgb in te kopen ondersteuning waarborgen?

  • Heeft de zorgaanbieder geen veroordeling, aanwijzing, maatregel of boete opgelegd gekregen van

    • een gemeente of;

    • een door een gemeente aangewezen toezichthouder Wmo of

    • een Inspectie-instelling of

    • een zorgkantoor of

    • een zorgverzekeraar

    • een rechter

      in de periode van drie jaar voorafgaand aan de startdatum van de inzet van het pgb die invloed heeft op de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid van de geboden ondersteuning?

  • Kan de cliënt motiveren waarom hij een Pgb wil?

Financieel

  • Is de zorgaanbieder geregistreerd bij de Kamer van Koophandel als erkend zorgaanbieder (de activiteiten bestaan uit het bieden van zorg)?

  • Voldoet het PGB -plan aan de vergoedingenlijst en maximale (uur)tarieven zoals vastgesteld door de colleges?

  • Past de ondersteuning financieel binnen het maximale budget dat is vastgesteld door de colleges?

  • Past de eigen bijdrage aan de aanbieder ( bv huur, maaltijden) bij het inkomen van de cliënt?

  • Wordt de huur betaald aan de aanbieder?

5.4 Besluit tot toekenning PGB beschermd wonen

Indien de cliënt of zijn vertegenwoordiger in staat is het PGB te beheren en uit het PGB -plan blijkt dat de in te kopen ondersteuning van de beoogde zorgaanbieder bijna voldoet aan de eisen veilig, doeltreffend en cliëntgericht kan maximaal één hersteltermijn worden geboden. In andere gevallen wordt het verzoek voor een PGB afgewezen en een beschikking voor ondersteuning in natura afgegeven. De afwijzing gaat vergezeld van een goede motivatie.

Indien wordt besloten dat de cliënt voldoet aan de eisen om in aanmerking te komen voor een Pgb kan een beschikking worden opgesteld.

De toekenning van een PGB voor beschermd wonen bevat naast de zorgzwaarte, de duur van de toekenning en wel of niet dagbesteding ook eventueel een component voor vervoer naar de dagbesteding en/of een component voor een wooninitiatief.

De hoogte van het PGB wordt bepaald op basis van het ingediende het PGB -plan, tenzij dit PGB -plan de vastgestelde maximale hoogte van het bij de zorgzwaarte passende PGB overschrijdt. De cliënt kan er dan voor kiezen de overschrijding zelf te betalen. De maximale hoogte van het PGB wordt bepaald door de zorgzwaarte (afgeleid van ondersteuning in natura) met eventueel een toeslag voor dagbesteding, vervoer en/of wooninitiatief.

Als het voor een cliënt vanwege een medische beperking onmogelijk is de dagbestedingslocatie op eigen gelegenheid te bereiken, dan wordt het budget opgehoogd met een toeslag voor vervoer. Dit is het geval wanneer de cliënt uit het oogpunt van doelmatige zorgverlening is aangewezen op passend vervoer naar aard, inhoud en omvang.

Er wordt een toeslag voor wooninitiatieven aan de cliënt toegekend als:

  • Minimaal 3 en maximaal 26 bewoners van het betreffende wooninitiatief wonen en zorg ontvangen via een PGB

    (uit hetzij Wlz, Wmo, Jeugdwet of Zvw);

  • Cliënten wonen in 1 huis of geclusterd binnen een straal van 100 meter;

  • Er een gemeenschappelijke ruimte aanwezig is voor gezamenlijke activiteiten;

  • De PGB-budgetten gebundeld worden en hiervoor zorg wordt ingekocht.

Deze toeslag is individueel en mag gebruikt worden voor:

  • alarmsystemen

  • uitluisterapparatuur

  • brandveiligheid

  • domotica

  • onderhoud van onder punt 1 t/m 4 genoemde punten

  • zorg gerelateerde investeringen in gemeenschappelijke ruimten

Bijlage 3: Vragenlijst ‘Is het PGB iets voor U?’

Wie kiest voor het PGB, neemt een aantal taken en verantwoordelijkheden op zich die normaal bij de zorgaanbieder liggen. Niet iedereen is daar geschikt voor of wil die verantwoordelijkheid dragen. Aan de hand van onderstaande vragenlijst kunnen medewerkers van de gemeente en u of uw gemachtigde vaststellen of het PGB een inkoopvorm is die past bij de persoon die ondersteuning aanvraagt vanuit de Wmo 2015. Het is goed vooraf te bedenken wat de motivatie is om te kiezen voor het PGB.

Beantwoord de volgende vragen:

  • Wat maakt u een goede budgethouder?

  • Wat weet u van het PGB?

  • Weet u wat uw rechten en plichten zijn?

  • Als het voor u nieuw is, bent u bereid om u hierover verder te laten informeren?

  • En welke rol kan de gemeente daar in vervullen?

  • Vindt u het lastig of prettig om zelf een zorgverlener / aanbieder uit te kiezen?

  • Vraagt u makkelijk om ondersteuning als u er zelf niet uit komt?

  • Kunt u hulp inschakelen van iemand uit uw omgeving, een onafhankelijk ondersteuner en/of kunt u bijvoorbeeld lid worden van Per Saldo?

Weet u welke hulp nodig is?

  • Heeft u inzicht in het soort hulp en ondersteuning dat nodig is in relatie tot uw hulpvragen(en)?

  • Kunt u begroten, plannen en vooruitdenken?

  • Kunt u een planning, een takenlijst en een functieomschrijving maken?

  • Kunt u een profielschets voor de hulp opstellen?

  • Kunt u vooraf een plan maken en een begroting?

Weet u wie u als zorgverlener wilt hebben?

  • Heeft u inzicht in het hulpaanbod: weet u bijvoorbeeld waar u de hulpverlening / aanbieder kunt vinden?

  • Heeft u inzicht in de wegen om hulp te vinden in het formele en in het informele circuit?

  • Kunt u selecteren op kwaliteit van de hulpverlening / aanbieder?

Bent u een goede werkgever of opdrachtgever? (van belang bij hulpverlening)

  • Kunt u de juiste hulp selecteren, door bijvoorbeeld een sollicitatiegesprek te voeren?

  • Kunt u afspraken, planning en/of werk-instructies maken?

  • Kunt u zorg dragen voor het regelen van vervanging bij ziekte en voor het maken van roosters?

  • Kunt u zorgen voor waardering van uw zorgverlener? Denk aan salaris en secundaire arbeidsvoorwaarden en t.a.v. de menselijke verhoudingen - attentie, functioneringsgesprek, en dergelijke.

Kunt u de financiën beheren en overige zaken regelen?

  • Kunt u overleg voeren met instanties zoals de gemeente of het CAK?

  • Kunt u de financiën bewaken om uit te komen met uw PGB?

  • Heeft u een computer en kunt u hiermee overweg en/of heeft u iemand in uw netwerk die u hierbij kan ondersteunen?

  • Heeft u een Digi-D en zo niet, weet u hoe u deze moet aanvragen en/of heeft u iemand in uw netwerk die u hierbij kan ondersteunen?