Nota waarderings- en afschrijvingsbeleid 2019-2022

Geldend van 19-07-2019 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2019

Intitulé

Nota waarderings- en afschrijvingsbeleid 2019-2022

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

De nota waarderings- en afschrijvingsbeleid is een instrument dat zorgt voor het eenduidig behandelen van gemeentelijke investeringen. Voor zowel bestuur als ambtelijk apparaat is het van belang om een transparant en adequaat activabeleid op basis van objectieve grondslagen vast te stellen.

Voor een juist en getrouw beeld van de financiële situatie van de gemeente zal volgens een bestendige gedragslijn op activa afgeschreven moeten worden. Dat betekent dat niet ieder jaar de winst- en verliesrekening en de balans op steeds andere grondslagen mag worden samengesteld.

1.2 Wettelijk kader

De nota waarderings- en afschrijvingsbeleid 2019 -2022 is primair bedoeld als instrument ten behoeve van de kaderstellende rol van de raad. De nota sluit aan op onze Financiële Verordening 2018 die is gebaseerd op art. 212 Gemeentewet. De Financiële Verordening is het kader voor het financiële beleid van de gemeente. 

In artikel 8 van onze Financiële Verordening staat de basis voor deze nota: 

  • 1.

    De wijze van waardering en afschrijving van vaste activa is opgenomen in een afzonderlijke nota waarderings- en afschrijvingsbeleid

  • 2.

    Onderdeel van de nota waarderings- en afschrijvingsbeleid is de richtinggevende afschrijvingstabel vaste activa

  • 3.

    Het college biedt de raad ten minste eens in de 4 jaar een nota waarderings- en afschrijvingsbeleid aan. De raad stelt de nota vast. 

Daarnaast bevat het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) in hoofdstuk V met name inhoudelijk het kader van wet- en regelgeving voor de nota. Daar waar het BBV ruimte biedt aan eigen invulling door de gemeente, wordt in deze nota een uitspraak gedaan over de invulling door onze gemeente.

De commissie BBV heeft haar Notitie materiële vaste activa in december 2017 gepubliceerd waarin de een aantal nieuwe stellige uitspraken voor het waarderen en afschrijven van materiële vaste activa staan vermeld. Dit betekent dat verwacht wordt dat deze stellige uitspraken worden gevolgd vanaf het moment van publicatie en dat hier niet van af wordt geweken, tenzij de gemeente van oordeel is dat in haar specifieke omstandigheden een andere lijn beter past die ook “BBV-proof” is. Dan wordt de afwijking expliciet gemotiveerd en kenbaar gemaakt bij de begroting en jaarstukken.

Hierna worden in hoofdstuk 2 de nodige financiële begrippen gedefinieerd. Vanuit het hiervoor vermelde wettelijk kader beantwoorden we in hoofdstuk 3 de vraag welke investeringen mogen of moeten worden geactiveerd en wanneer sprake is van een investering. Vervolgens gaan we in hoofdstuk 4 in op de waarderingsgrondslag op basis waarvan de af te schrijven waarde bepaald wordt. Daarna komt in hoofdstuk 5 de manier van afschrijven aan de orde in hoofdstuk. En als laatste in hoofdstuk 6 de overige relevante onderwerpen zoals rente en onderhoud kapitaalgoederen. Dit hoofdstuk is toegevoegd op basis van de nieuwste regels uit de twee BBV Notities Rente en Materiële vaste activa uit 2017.

1.3 Doelstelling

De doelstelling van deze nota is het formuleren van en vastlegging van uniforme regels voor:

  • -

    Waardering van activa

  • -

    Investeringen

  • -

    Kapitaallasten

  • -

    Rente

De wijzigingen in de nota zijn vooral technisch-financieel van aard en ingegeven door de gewijzigde regelgeving. Daarnaast zijn in deze nota een aantal kleine aanpassingen gedaan om de volledigheid van het onderwerp en de leesbaarheid te verbeteren.

De nota waarderings- en afschrijvingsbeleid legt de wettelijke kaders en uitgangspunten vast waarbinnen het college en de organisatie dienen om te gaan met investeringen en afschrijvingen. In de kadernota, begroting en jaarrekening wordt duidelijk hoe regels en de uitgangspunten worden toegepast. In deze nota is vastgelegd welke regels gelden voor investeringsbeslissingen en hoe dan om te gaan met kapitaalgoederen. Afwijken is mogelijk, mits de raad daarmee vooraf heeft ingestemd.

2. Begrippenlijst

Vervangingsinvesteringen: Investeringen ter vervanging van reeds aanwezige activa. Deze activa zijn reeds in de begroting opgenomen. Jaarlijks wordt hiervan een opgaaf gedaan in de begroting.

Investeringen nieuw beleid: Investeringen die nog niet eerder zijn gedaan of die nog niet in de begroting zijn verwerkt.

Activeringswaarde: De aanschafwaarde minus de restwaarde; het bedrag dat we afschrijven.

Boekwaarde: Het bedrag dat wordt berekend uit de som van de aanschafwaarde minus het reeds afgeschreven bedrag.

Restwaarde: De vermoedelijke opbrengst bij verkoop van een afgeschreven actief.

Duurzaam middel: Middelen ( goederen) die voor een langere tijd meegaan (langer dan een jaar).

Klein onderhoud: Onderhoudsactiviteiten die jaarlijks terugkeren, bijvoorbeeld schoonmaakkosten.

Groot onderhoud: Onderhoudsactiviteiten die zich eens in de zoveel jaar voordoen, bijvoorbeeld schilderwerkzaamheden.

Kapitaallasten: De som van de afschrijvings- en rentelasten.

Lineaire afschrijvingen: Het afschrijvingsbedrag dat wordt berekend uit de som van de activeringswaarde gedeeld door de looptijd. Hierbij daalt de rente jaarlijks.

Annuïtaire afschrijvingen: Een berekeningsmethodiek waarbij bereikt wordt dat de kapitaallasten jaarlijks gelijk zijn. Per jaar verschillen echter de hoogtes van de rente­en afschrijvingscomponent.

3. Kenmerken investeringen en voorwaarden activeren

3.1 Algemeen

Het BBV geeft in hoofdstuk V de artikelen 59 t/m 65 weer. In deze artikelen wordt aangegeven welke

investeringen onder welke voorwaarden geactiveerd mogen of moeten worden.

Wanneer is sprake van een investering?

Voor de beantwoording wordt eerst vastgesteld in welke gevallen activering plaatsvindt van uitgaven waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt. Niet alle uitgaven waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt worden immers geactiveerd. In het BBV worden vrijwel geen criteria gegeven voor de herkenning van vaste activa. Om consistentie te bereiken stellen we hierover het beleid vast in deze nota.

Voor het activeren van kosten zijn de volgende criteria relevant:

  • -

    Er moet sprake zijn van het aanschaffen of vervaardigen van een duurzaam middel dat een duidelijke economische levensduur heeft, bijvoorbeeld de bouw van een school;

  • -

    De uitgaven die verbonden zijn aan de aanschaf of vervaardiging van het duurzame middel dienen substantieel te zijn en hebben geen betrekking op het onderhoud van een bestaand actief;

  • -

    Er moet sprake zijn van een toekomstige dekking van de geactiveerde uitgaven door opbrengsten die logischerwijs met de investering samenhangen of door binnen de begroting budgettaire ruimte beschikbaar te hebben voor de bij de investering behorende kapitaallasten;

  • -

    Investeringen met economisch nut en een verkrijgingsprijs van minder dan € 10.000,- worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. 

Investeringen die worden geactiveerd, moeten in de volgende categorieën verantwoord worden:

  • -

    Immateriële vaste activa

  • -

    Materiele vaste activa

  • -

    Financiële vaste activa

Deze 3 activa categorieën worden hierna in paragraaf 3.2 t/m 3.4 behandeld.

De volgende uitgangspunten zijn voor het verlengen van de looptijd van investeringsbudgetten waarop nog geen uitgaven zijn gedaan van belang:

De raad beslist bij de jaarrekening of de looptijd van investeringen die ouder zijn dan 2 jaar en waar nog geen uitgaven op staan, open blijven staan in het volgende dienstjaar;

Indien het investeringsbudget bij raadsbesluit wordt afgevoerd en later alsnog moet worden uitgevoerd, dan neemt de raad hierover een nieuw besluit.

3.2 Immateriële vaste activa

Immateriële vaste activa bestaan uit:

  • 1.

    Kosten verbonden aan het afsluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio;

  • 2.

    Kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief.

Ad.1: Het (dis)agio is het verschil tussen het bedrag waarvoor een lening wordt aangegaan en het bedrag dat aan de geldnemer wordt uitgekeerd. In dergelijke gevallen moet een lening voor het totaalbedrag van de aangegane schuld op de balans worden opgenomen en kan het verschil tussen dat schuldbedrag en het uitgekeerde bedrag, het (dis)agio, naar keuze al dan niet worden geactiveerd. Door de commissie BBV wordt aanbevolen de kosten van het sluiten van geldleningen en het saldo van (dis)agio niet te activeren en in één keer af te schrijven.

Ad.2. De kosten van onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief kunnen worden geactiveerd en in maximaal 5 jaar afgeschreven als:

  • -

    Het voornemen bestaat om het actief te gebruiken of te verkopen;

  • -

    De technische uitvoerbaarheid om het actief te voltooien vaststaat;  

  • -

    Het actief in de toekomst economisch of maatschappelijk nut zal genereren;

  • -

    De kosten betrouwbaar kunnen worden vastgesteld en goed in te schatten zijn.

Hierbij is van belang dat het daadwerkelijk om kosten ter voorbereiding van de investering gaat, dat wil zeggen de voorwaarden van activeren dienen van toepassing te zijn op het actief waarop de kosten betrekking hebben. Mede hierdoor kunnen bijvoorbeeld de kosten voor de ontwikkeling van bestemmingsplannen niet meer geactiveerd worden, deze hebben namelijk geen directe koppeling met een specifiek actief. Een voorbeeld waarbij de kosten wel geactiveerd kunnen worden zijn de voorbereidingskosten ( zoals bodemonderzoek en bouwrijp maken grond) voor de bouw van een school. Indien de uitvoering, realisatie van het actief, niet plaatsvindt, mogen de voorbereidingskosten niet afgeschreven worden en dienen dus éénmalig ten laste van de exploitatie te worden gebracht.

3.3 Materiele vaste activa

Het BBV kent 3 soorten activa (art. 35) die op de balans afzonderlijk worden opgenomen onder de materiële vaste activa:

  • 1.

    Investeringen met een economisch nut;

  • 2.

    Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut;

  • 3.

    Investeringen met economisch nut, waarvoor ter bestrijding van kosten een heffing kan worden geheven.

Het verschil tussen deze investeringen is dat investeringen met een economisch nut de mogelijkheid bieden middelen te genereren en/of verhandelbaar zijn, investeringen met een maatschappelijk nut hebben die mogelijkheid over het algemeen niet.

Volgens art. 59 lid 1 BBV worden alle investeringen geactiveerd. Dit geschiedt voor het volledige bedrag van de investering. Dit betekent dat de reserves niet in mindering op het actief mogen worden gebracht.

Ad .1. Investeringen in materiele vaste activa met economisch nutDit zijn alle investeringen die bijdragen aan de mogelijkheid middelen te verwerven ( bijvoorbeeld door het vragen van rechten, heffingen, leges, prijzen) en/of te verhandelen zijn (bijvoorbeeld verkopen). Ook software valt als afzonderlijk actief onder de materiële vaste activa en ook de bijbehorende gebruiksrechten op software voor onbepaalde duur die in één keer in rekening worden gebracht vallen onder de materiële vaste activa zoals bedoeld onder art. 35 lid 1 BBV.

Het gaat hierbij nadrukkelijk om de mogelijkheid om middelen te verwerven of het actief te verhandelen. Het is dus niet nodig daadwerkelijk een (kostendekkend) tarief te heffen of het actief te verkopen. Dit betekent onder andere dat alle gebouwen een economisch nut hebben; er is immers een markt voor gebouwen. Alle investeringen met een economisch nut moeten geactiveerd worden. Een uitzondering op bovenstaande zijn kunstvoorwerpen met cultuurhistorische waarde. Het gaat bijvoorbeeld om schilderijen van beroemde schilders. Deze worden niet geactiveerd.

Ad.2. Investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nutDit zijn investeringen die geen middelen genereren, maar wel duidelijk een publieke taak vervullen. Voorbeelden hiervan zijn investeringen in water, wegen en pleinen. Deze investeringen moeten we met ingang van 2017 ook activeren, conform het vernieuwde BBV. Dat betekent dat we voor dergelijke investeringen structurele dekking voor de kapitaallasten moeten opnemen. Dat kan eventueel via een onttrekking uit een reserve. Hierbij lopen de kapitaallasten gelijk op met de onttrekkingen. Een andere optie is om de investering ten laste van het saldo te brengen.

Investeringen met economisch nut, waarvoor ter bestrijding van kosten een heffing kan worden gehevenInvesteringen voor riool en afvalstoffen moeten apart op de balans worden opgenomen, omdat de regelgeving over de verslaggeving van de rioolheffing en de afvalstoffenheffing en de daaraan gerelateerde lasten tot onduidelijkheden in fiscale procedures hebben geleid. Mede gezien de juridische consequenties, die een onjuiste kostentoerekening aan deze taken kan hebben, is deze categorie in het leven geroepen. Deze heffing betreft ook rechten die op grond van artikel 229 lid 1a en b van de Gemeentewet geheven kunnen worden. Dit zijn rechten die maximaal kostendekkend mogen zijn, alleen besteed mogen worden aan het doel waarvoor de rechten zijn geheven en die ook een spaarbedrag voor vervanging van de betrokken activa mogen bevatten.

Daarnaast zijn onder de materiële vaste activa ook de in erfpacht uitgegeven gronden opgenomen en grondposities die tot en met 2015 onder de voorraden vielen als niet in exploitatie genomen gronden (NIEGG). De wijziging in BBV heeft als gevolg dat gemeenten niet in exploitatie genomen gronden hebben moeten herrubriceren naar terreinen en gronden bij de materiële vaste activa. Het activeren en bijschrijven van kosten is daarmee niet langer mogelijk.

3.4 Financiële activa

Financiële vaste activa zijn (art. 36 BBV):

  • -

    Kapitaalverstrekkingen aan deelnemingen, gemeenschappelijke regelingen en overige verbonden partijen;

  • -

    Leningen aan decentrale overheden volgens art. 1 sub a Wet Fido, woningbouwcorporaties, deelnemingen en overige verbonden partijen;

  • -

    Overige verstrekte langlopende leningen;

  • -

    Uitzettingen in ’s Rijks schatkist met een rente typische looptijd van één jaar of langer;

  • -

    Uitzettingen in de vorm van Nederlands schuldpapier met een rente typische looptijd van één jaar of langer;

  • -

    Overige uitzettingen met een rente typische looptijd van één jaar of langer.

  • -

Bijdragen aan activa in eigendom van derden behoren tot de financiële vaste activa. Hier aan zijn echter wel een aantal voorwaarden verbonden. Zo moet de investering bijdragen aan de publieke taak en de gemeente moet de derde partij daadwerkelijk kunnen verplichten te investeren. Indien de derde partij in gebreke is en blijft, kan de gemeente de middelen terugvorderen. Daarnaast heeft de gemeente de mogelijkheid om (mede-)eigenaar te worden van de investering (art. 61 BBV). Het bijdragen aan de publieke taak betekent dat wil ook zeggen dat er een algemeen belang mee gediend is, die in de sfeer ligt van de uitvoering van een overheidstaak, dus geen individueel belang.

3.5 Activering van onderhoud

Onderhoud is het uitvoeren van preventieve dan wel correctieve maatregelen om een object in goede staat te houden of te brengen (op een vooraf door de raad vastgesteld kwaliteitsniveau). Onderhoud kan worden onderscheiden in groot onderhoud en klein onderhoud. Onder groot onderhoud wordt verstaan onderhoud van veelal ingrijpende aard dat op een groot deel van het object wordt uitgevoerd en na een lange gebruiksperiode moet worden verricht. Klein onderhoud is het onderhoud dat in het eerste of het lopende planjaar op een klein gedeelte van het object wordt uitgevoerd. Onderhoudskosten worden gemaakt om het object gedurende de levensduur op een bepaald kwaliteitsniveau te houden (naar behoren laten functioneren en een bepaalde representativiteit laten behouden). De kosten van groot en klein onderhoud zijn dus niet levensduur verlengend en mogen daarom niet worden geactiveerd.

Kosten van klein onderhoud mogen niet worden geactiveerd, maar dienen in het jaar van uitvoering ten laste van de exploitatie te worden gebracht.

Kosten van groot onderhoud mogen niet worden geactiveerd en kunnen op twee manieren in de begroting/ jaarrekening worden verwerkt:

- Kosten in het jaar van uitvoering direct ten laste van de exploitatie brengen;

- Kosten in het jaar van uitvoering ten laste van een vooraf gevormde voorziening brengen.

Indien echter sprake is van onderhoudswerkzaamheden die leiden tot een nieuwe functionaliteit van het actief of een duidelijke technische verandering, dan kunnen de kosten daarvan worden geactiveerd. Hierbij kan worden gedacht aan heraanleg van wegen waarbij een verbreding of versmalling heeft plaatsgevonden of een reconstructie van een weg vanwege vernieuwing van de riolering.

4. Waarderingsgrondslagen

4.1 Grondslagen

In het voorgaande hoofdstuk werd de vraag beantwoord welke investeringen worden geactiveerd. De logische vervolgvraag is welke waardering aan de activa wordt toegekend, oftwel: voor welk bedrag komen ze op de balans te staan. De gekozen systematiek voor waardering van activa in het stelsel van baten en lasten is van invloed op de exploitatie van de gemeente en daarmee op de financiële resultaten die behaald worden. In het BBV zijn bepalingen opgenomen voor de waardering van activa. Hiermee wordt voorkomen dat financiële resultaten worden beïnvloed én dat de financiële gegevens van de gemeente in de loop van jaren vergelijkbaar blijven.

De waarderingsgrondslag wordt in art. 63 lid 1 BBV vermeld. Daar is bepaald dat activa worden gewaardeerd op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs.

4.2 Algemeen

In art. 62 BBV staat dat alle vaste activa worden geactiveerd voor het bedrag van de investering. Volgens art. 62 lid 2 BBV mogen financiële bijdragen van derden in mindering gebracht worden op de waardering van het actief, indien zij een directe relatie hebben met het actief. Bijvoorbeeld als er een subsidie specifiek voor een bepaalde investering is verstrekt.

4.2.1 Vaststelling van de waarde

  • 1.

    Vervolgens staat in art. 63 BBV welke kosten geactiveerd mogen worden:

  • 2.

    De activering vindt plaats op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs;

  • 3.

    De verkrijgingsprijs omvat de inkoopprijs en de bijkomende kosten;

  • 4.

    De vervaardigingsprijs omvat: a. de aanschaffingskosten van de gebruikte grond- en hulpstoffen en b. de overige kosten, welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend. In de vervaardigingsprijs kunnen voorts worden opgenomen een redelijk deel van de indirecte kosten en de rente over het tijdvak dat aan de vervaardiging van het actief kan worden toegerekend; in dat geval vermeld de toelichting dat deze rente is geactiveerd.

  • 5.

    Voor in erfpacht uitgegeven gronden geldt de uitgifteprijs van eerste uitgifte als verkrijgingsprijs. Gronden in eeuwigdurende erfpacht worden gewaardeerd tegen registratiewaarde.

  • 6.

    Van activa waarvan de bestemming verandert, wordt de actuele waarde van de nieuwe

  • 7.

    bestemming in de toelichting op de balans opgenomen.

  • 8.

    In afwijking van het eerste lid is waardering tegen actuele waarde toegestaan voor de activa van de Nazorgfondsen bedoeld in artikel 15.47 van de Wet milieubeheer.

  • 9.

    Passiva worden gewaardeerd tegen de nominale waarde, met uitzondering van voorzieningen die tegen contante waarde zijn gewaardeerd.

  • 10.

    Eventuele voorzieningen wegens oninbaarheid worden met de boekwaarde van leningen en vorderingen verrekend.

  • 11

Van activa waarvan de bestemming verandert, wordt de actuele waarde van de nieuwe bestemming in de toelichting op de balans opgenomen.

(Compensabele) BTW

De BTW op investeringen wordt niet geactiveerd, als die compensabel is volgens de wet op het BTW-compensatiefonds. In rekening gebrachte BTW is compensabel in het geval de investeringsuitgave een overheidstaak betreft. Voorbeelden zijn onder andere investeringen in wegen, riolering, reiniging en in groenonderhoud. Het investeringsbedrag waarover zal worden afgeschreven betreft derhalve het netto- investeringsbedrag.

Voorraden

De balanspost voorraden betreft uitsluitend grondposities (bestemd voor verkoop). Dit betreft bouwgrond in exploitatie en erfpachtgronden. Alle overige gronden zijn opgenomen onder de materiële vaste activa. Wanneer een actief daadwerkelijk wordt bestemd voor verkoop, dan moet overboeking plaatsvinden naar de voorraden. De in exploitatie genomen gronden zijn opgenomen tegen de vervaardigingsprijs, inclusief bijgeschreven exploitatiekosten en verminderd met de opbrengst wegens gerealiseerde verkopen. De verkoopopbrengst en de het afboeken van de boekwaarde mogen niet met elkaar worden verrekend en moeten afzonderlijk worden verantwoord.

Reserves

De reserves in mindering brengen op de boekwaarde van een investering is niet toegestaan. De reserves mogen wel ter dekking worden gebruikt van de jaarlijkse kapitaallasten.

Voorzieningen

Bijdragen uit een voorziening op grond van art. 44 lid 1d BBV, dat wil zeggen in de heffing begrepen gespaarde bedragen voor toekomstige vervangingsinvesteringen, moeten in mindering worden gebracht op de investering.

Hierna wordt per activasoort beschreven hoe de waardering plaatsvindt.

4.2.2 Materiële vaste activa

In art. 59 BBV staat dat alle investeringen moeten worden geactiveerd, met uitzondering van de kunstvoorwerpen met cultuurhistorische waarde. Met ingang van de vernieuwde BBV in 2017 moeten dus investeringen met maatschappelijk nut (wegen, parken, openbare verlichting e.d.) verplicht worden geactiveerd. Deze investeringen mogen niet meer in één keer als last worden genomen. Dit betekent dat afschrijving moet plaatsvinden over de gebruiksduur en dat voorzieningen niet meer direct in mindering op de investering mogen worden gebracht.

Voor nieuw uit te geven erfpachtgronden zal de BBV moeten worden gevolgd, zodat die zullen worden gewaardeerd tegen de waarde bij eerste uitgifte of registratie, indien sprake is van eeuwigdurend.

De investeringen met maatschappelijk of economisch nut worden gewaardeerd tegen verkrijgings- of vervaardigingsprijs verminderd met:

  • a.

    De afschrijvingen;

  • b.

    Eventuele bijdragen van derden in de kosten van dit actief.

Voor investeringen met maatschappelijk nut is geen markt, maar ze vervullen wel in een publiekelijke taak. Voorbeelden hiervan zijn wegen, bruggen, fietspaden, pleinen, openbaar groen of civiele kunstwerken.

Voor investeringen met economisch nut is wel een markt en ze kunnen bijdragen aan het genereren van middelen. Voorbeelden: het vragen van heffingen, rechten, leges of prijzen voor de kosten van de investering.

Als een reserve is opgebouwd voor een investering met maatschappelijk en/of economisch nut, dan mag de reserve niet in mindering worden gebracht op het investeringsbedrag. De opgebouwde reserve mag jaarlijks worden gebruikt om de kapitaallasten (gedeeltelijk) af te dekken conform de geldende afschrijvingstermijnen van het bijbehorende actief.

De regels zijn:

Wanneer een bestemmingsreserve beschikbaar is voor de verkrijging/vervaardiging van een kapitaalgoed met economisch of maatschappelijk nut, dan wordt deze in principe ingezet ter dekking van de kapitaallasten. De bestemmingsreserve wordt dan gelijkmatig ingezet over de gehele afschrijvingsduur en bijdragen van derden die een rechtstreekse relatie hebben met de investering moeten in mindering worden gebracht op het investeringsbedrag.

De mogelijkheid bestaat om bijdragen aan activa in eigendom van derden te activeren op voorwaarde dat:

  • a.

    sprake is van een investering door een derde;

  • b.

    de investering bij draagt aan de publieke taak;

  • c.

    de derde zich heeft verplicht tot het daadwerkelijk investeren op een wijze zoals is overeengekomen en;

  • d.

    de bijdrage kan worden teruggevorderd, indien de derde in gebreke blijft of provincie of gemeente anders recht kan doen gelden op de activa die samenhangen met de investering.

4.2.3 Immateriële vaste activa

Kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio mogen, maar hoeven niet geactiveerd te worden (art. 34 BBV). Er is keuzevrijheid. De afschrijvingsduur van de kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio, is maximaal gelijk aan de looptijd van de lening.

Uitgangspunt is dat de kosten van het sluiten van leningen en het saldo van agio en disagio, zeker indien deze relatief van geringe omvang zijn, niet geactiveerd en afgeschreven worden. In dat geval worden die lasten volledig genomen in het jaar van het sluiten van de lening.

4.3 Afwaarderen van activa

De voorschriften voor afwaardering van activa staan vermeld in art.65 BBV:

  • 1.

    Naar verwachting duurzame waardeverminderingen van vaste activa worden onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar in aanmerking genomen;

  • 2.

    Voorraden en deelnemingen worden tegen de marktwaarde gewaardeerd indien de marktwaarde lager is dan de verkrijgingsprijs- of vervaardigingsprijs;

  • 3.

    Een actief dat buiten gebruik wordt gesteld wordt afgewaardeerd op het moment van buitengebruikstelling, indien de restwaarde lager is dan de boekwaarde.

Ad. 1 en 2: Dit heeft betrekking op naar verwachting duurzame waardeverminderingen. Bijvoorbeeld nieuwe inzichten in de technische of economische levensduur van activa (van bijvoorbeeld software) of de aantasting van het vermogen van deelnemingen.

Ad. 3: Bij het volledig buiten gebruik stellen moet het actief op nul worden gesteld of op de redelijkerwijs te verwachten restwaarde en niet op de eerder verwachte restwaarde. Ook als een actief niet langer bestaat of niet langer eigendom is van de gemeente dan mag dit niet op de balans blijven staan. Bij gedeeltelijke buitengebruikstelling wordt proportioneel afgewaardeerd. Duurzame waardevermindering van vaste activa wordt onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar in aanmerking genomen.

4.4 Desinvesteren

Bij de verkoop van een actief, oftewel een desinvestering, wordt de boekwinst of-verlies ten gunste / laste gebracht van het resultaat van het betreffende jaar. De mogelijke boekwinst wordt niet in mindering gebracht op een nieuwe investering. Dat is niet toegestaan op grond van het BBV.

4.5 Componentenbenadering

De componentenbenadering houdt in dat verschillende samenstellende delen van een materieel vast actief afzonderlijk worden gewaardeerd en afgeschreven op basis van het waardeverloop van die individuele delen. Per samenstellend deel kan de economische gebruiksduur namelijk verschillen. Bij toepassen van deze benadering, worden afzonderlijke vervangingen opnieuw geactiveerd. Bijvoorbeeld op grond niet afschrijven, het gebouw in 40 jaar afschrijven en de verwarmingsinstallatie na 15 jaar afschrijven. De bijbehorende kosten worden afzonderlijk geactiveerd en afgeschreven.

Uitgangspunt is om de componentenregeling toe te passen bij nieuwe investeringen voor gebouwen (investeringen met economisch nut). Daarmee wordt de aanbeveling van de commissie BBV gevolgd.

4.6 Vastgoed

Het BBV stelt dat de waarderingsgrondslag voor vastgoed de verkrijgingsprijs is, ondanks dat die vrijwel nooit overeenkomt met de marktwaarde. Indien de marktwaarde lager is dan de boekwaarde dan is namelijk duurzame waardevermindering (afwaardering) aan de orde wanneer geen sprake is van bedrijfseconomische exploitatie of het ontbreken van de intentie tot duurzame exploitatie van maatschappelijk vastgoed. De lagere marktwaarde moet middels een onafhankelijke taxatie worden vastgesteld. Bij afwaarderen kan hiervoor een voorziening waardevermindering worden ingesteld. Voor het activeren is daarnaast van belang of het vastgoed onderdeel uitmaakt van een grondexploitatie. Dan is de boekwaarde een onderdeel van de grondexploitatie en staat dus onder de voorraden op de balans. Er wordt in dat geval niet afgeschreven op het vastgoed.

De vastgoednota uit 2016 geeft inzicht in de diverse typen vastgoed die de gemeente in eigendom heeft. Op grond daarvan wordt geanalyseerd wanneer afwaardering nodig is.

4.7 Grond

Op grond wordt in principe niet afgeschreven. Als uitzondering wordt door de Commissie BBV aangegeven dat de ondergrond van wegen onlosmakelijk verbonden is met de weg zelf en zodoende tot de kosten van de weg kunnen worden gerekend. Op de ondergrond van wegen mag dus in principe worden afgeschreven.

4.8 Niet activeren van kosten

De kosten die niet geactiveerd kunnen worden zijn onder andere frictiekosten, jaarlijks / periodiek baggeren, bodemsaneringen, tekorten, achterstallig onderhoud en kosten voor het opstellen van een bestemmingsplan.

5. Afschrijvingen

5.1 Algemeen

In het vorige hoofdstuk is behandeld welke investeringen geactiveerd worden en tegen welke waarde ze op de balans komen. De volgende twee hoofdstukken gaan over de lasten van geactiveerde investeringen. In dit hoofdstuk komen de afschrijvingen aan de orde en in het volgende hoofdstuk de rentelasten. 

Art. 64 lid 3 BBV bepaalt dat op vaste activa met een beperkte gebruiksduur jaarlijks wordt afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur.

Met de term “afschrijvingen” wordt bedoeld: “Het in de boekhouding tot uitdrukking brengen van de waardevermindering van een actief”. Voor het bepalen van de afschrijvingstermijn wordt gekeken naar de levensduur ( ook wel nuttigheidsduur genoemd) van het actief. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de economische en technische levensduur. De economische levensduur is de tijd dat een actief economisch verantwoord voor een bepaald doel gebruikt kan worden.

De technische levensduur is de periode welke het (technisch) mogelijk is het actief voor een bepaald doel te gebruiken. De technische levensduur is dus meestal langer dan de economische levensduur. Om te waarborgen dat er bij noodzakelijke vervanging van het actief voldoende middelen aanwezig zijn, dient men van beide opties de kortste termijn te nemen.

Bij de berekening van de afschrijving moet ook rekening worden gehouden met een restwaarde aan het eind van de looptijd. Afschrijving vindt dan plaats over de investering verminderd met deze restwaarde. Op grond van het voorzichtigheidsprincipe wordt bij de gemeente, in vrijwel alle gevallen, de restwaarde gelijk gesteld aan nihil. Bij de bepaling van de afschrijving zal dit ook als uitgangspunt worden gehanteerd.

Het BBV laat de gemeente vrij in de keuze van de te hanteren afschrijvingsmethodiek. De (bij de overheid) meest voorkomende afschrijvingsmethoden zijn de lineaire afschrijving en de afschrijving door middel van gelijkblijvende annuïteiten.

5.2 Afschrijvingsmethoden

Het uitgangspunt voor afschrijving van activa is het toepassen van de lineaire methode. In voorkomende gevallen legt het college dit aan de raad voor. Hierna volgt uitleg over de drie mogelijke afschrijvingsmethoden.Lineaire afschrijving

De meest voorkomende methode is die van de zogenaamde lineaire afschrijving: elk jaar wordt een vast percentage van de aanschafwaarde afgeschreven. Het afschrijvingsbedrag wordt bepaald door het investeringsbedrag te delen door de periode van afschrijving (ook wel looptijd genoemd). Bij deze methode vermindert de boekwaarde daardoor jaarlijks met een gelijk bedrag. De provincie heeft een voorkeur voor deze methode en wordt toegepast bij de afschrijvingen van activa.Annuïtaire afschrijvingHet kenmerkende van deze methode is dat de som van rente en afschrijving gedurende de gehele afschrijvingsperiode jaarlijks gelijk is. De jaarlijkse annuïteit wordt berekend door uit te gaan van de looptijd en het geldende rentepercentage in relatie tot het (netto) investeringsbedrag. Het gevolg van het toepassen van deze methode is dat in de eerste jaren na de investering het rentebestanddeel groter is dan het afschrijvingsbestanddeel, terwijl in de laatste jaren van de afschrijvingsperiode het afschrijvingsbedrag groter is dan het rentebedrag. Een kenmerk van deze methode is dat de kapitaallasten jaarlijks gelijk blijven.Degressieve afschrijvingHierbij wordt een vast percentage van de boekwaarde jaarlijks afgeschreven. Deze methode is bij de overheid niet gebruikelijk.

Wijzigen van de methodeAfschrijvingen mogen slechts om gegronde redenen afwijken van de grondslagen die in de voorgaande jaren zijn toegepast (art. 64 lid 2 BBV). De reden hiervoor is dat de begroting, meerjarenraming en de jaarstukken een zo goed mogelijk inzicht geven in de financiële positie van de gemeente en de ontwikkelingen over de jaren heen. De grondslagen moeten daarom consistent worden toegepast. De reden en financiële consequenties van een verandering worden in de toelichting op de balans verklaard. Ook wordt inzicht gegeven in de consequenties hiervan voor de financiële positie en voor de baten en lasten aan de hand van aangepaste cijfers voor het begrotingsjaar of het voorafgaande begrotingsjaar (art. 64 lid 2). Er zijn twee soorten wijzigingen, een stelselwijziging en een schattingswijziging. De stelselwijziging betreft een wijziging van een vrij te kiezen waarderingsgrondslag en de schattingswijziging gaat over de gewijzigde toekomstige verwachte levensduur. Beide wijzigingen moeten altijd door de raad worden vastgesteld. Uit hoofde van rechtmatigheid kunnen besluiten tot stelsel- of schattingswijziging tot uiterlijk 31-12 van het betreffende begrotingsjaar worden genomen door de raad.

In het jaar van investering geen afschrijvingIn de gemeente Buren is het uitgangspunt dat in het boekjaar waarin de investering wordt gedaan geen afschrijving plaats vindt. De afschrijving start direct na het jaar waarin de investering heeft plaatsgevonden. De rekenrente wordt in het jaar van investeren voor 50% doorberekend. Dit omdat investeringen verspreid over het jaar plaatsvinden en het daarom niet redelijk is de rekenrente over het hele jaar toe te rekenen. De BBV biedt gemeenten ruimte om hier een eigen keus te maken.

5.3 Afschrijvingstermijnen

5.3.1 Algemene regels

In de vorige hoofdstukken is behandeld welke investeringen worden geactiveerd en tegen welke waarde ze op de balans komen. De volgende twee hoofdstukken gaan over de lasten van de geactiveerde investeringen. Eerst komen de afschrijvingslasten aan de orde en in hoofdstuk 6 de rentelasten.

Het BBV geeft alleen de kaders aan voor de afschrijvingen, het is geen sluitend systeem. De belangrijkste kaders zijn:

  • 1.

    De methoden volgens welke de afschrijvingen zijn berekend worden in de toelichting op de balans uiteengezet. Ook wordt aangegeven welke investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut worden geactiveerd, welke afschrijvingstermijn hiervoor wordt voorzien en welke reserves hiervoor naar verwachting beschikbaar zullen zijn (art. 51);

  • 2.

    Afschrijvingen vinden plaats onafhankelijk van het resultaat van het boekjaar (art. 64 lid 1);

  • 3.

    Op vaste activa met een beperkte gebruiksduur wordt jaarlijks afgeschreven volgens een stelsel dat is afgestemd op de verwachte toekomstige gebruiksduur (art. 64 lid 3);

  • 4.

    De afschrijvingstermijn voor kosten verbonden aan het sluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio is gelijk aan de looptijd van de lening (art. 64 lid 5);

  • 5.

    De afschrijvingstermijnen hanteren volgens de richtinggevende afschrijvingstabel uit bijlage 1 van deze nota. 

Uitgangspunt is dat de afschrijvingstermijn zo goed mogelijk dient aan te sluiten op de gebruiksduur en de feitelijke waardedaling van het actief. Bij deze feitelijke waardedaling moet worden uitgegaan van de technische- en/of economische levensduur. De in bijlage 1 opgenomen afschrijvingstermijnen zijn realistisch en tot stand gekomen in overleg met de organisatie.

In beginsel is iedere termijn die op een weloverwogen manier tot stand komt acceptabel. Bij deze overwegingen dienen de volgende aspecten betrokken te worden:

  • 1.

    Technische slijtage. Deze ontstaan door twee factoren:

    - Het verloop van de tijd;

    - De omvang van het gebruik.

  • 2.

    Economische slijtage. Hoewel het actief technisch nog niet versleten is voldoet het niet meer aan de eisen van deze tijd.

Het uitgangspunt is dat in de gemeente Buren een richtinggevende afschrijvingstabel wordt gebruikt. Deze afschrijvingstabel is onderdeel van deze nota, zie bijlage 1.

5.3.2 Afwijkende afschrijvingstermijn gemeentehuis

We hanteren als afschrijvingstermijn voor het gemeentehuis 60 jaar. De afschrijvingstermijn was tot 2016 40 jaar. Een levensduur van 60 jaar voor dit bijzondere gebouw is realistisch. Met de accountant en de gebouwenbeheerder van de gemeente heeft afstemming plaatsgevonden over het verlengen van de afschrijvingstermijn van 40 naar 60 jaar. Dit vooral gelet op de bouwtechnische kwaliteiten van het casco van dit gebouw. Het gaat niet om installaties en overige voorzieningen, die hebben een eigen afschrijving en looptijd.

5.3.3 Afwijkende afschrijvingstermijn investeringen in riolering

In de raadsvergadering van 10 december 2013 is het Gemeentelijk rioleringsplan (GRP) vastgesteld. Hierbij is besloten om de afschrijvingstermijn voor investeringen GRP tot 2020 te verkorten naar 10 jaar (was 40 jaar). We kiezen voor 10 jaar omdat dit aansluit op onze nieuwe benadering van de vervangingsbehoefte.

We delen het aanwezige rioolstelsel op in tijdvakken van 10 jaar. We kijken per 10 jaar welke lengte riolering is aangelegd. Op deze manier bepalen we de leeftijdsopbouw van het rioolstelsel. Op basis van de leeftijdsopbouw bepalen we per 10 jaar de vervangingsbehoefte. Door de afschrijvingstermijn aan te laten sluiten op deze tijdvakken passen we ons nu al aan op de vervangingsbehoefte richting de toekomst. Omdat het ideaalcomplex (vervangingsinvesteringen in het jaar van aanschaf afboeken naar nul en volledig dekken uit de gevormde voorziening riolering in datzelfde jaar) nog niet direct mogelijk is, kiezen we ervoor om de optie sparen en afschrijven tot 2020 te combineren. Vaak vertonen de rioolinvesteringen geen gelijkmatig patroon, waardoor een ideaalcomplex niet realistisch is.

Als we afschrijven én tijdig sparen combineren ontstaat een gelijkmatiger kostenpatroon. Daarmee kunnen we grotere tariefstijgingen die anders zouden ontstaan afvlakken. Tot slot is het doel om na 2020 te investeren op basis van een vorm van het ideaalcomplex. Dat wil zeggen dat we (vervangings-) investeringen direct uit de opgebouwde voorziening riolering betalen en dan geen meerjarige kapitaallasten meer hebben voor investeringen. Hierdoor ontstaat ook een gelijkmatiger kostenpatroon.

5.3.4 Extra afschrijven

Extra afschrijven is alleen toegestaan en wettelijk ook verplicht als de boekwaarde als de boekwaarde van het actief hoger is dan het verwachte toekomstige economische nut (zie ook 4.3). Daarnaast wordt om praktische reden een ondergrens van € 10.000 voor de boekwaarde aangehouden. Indien de boekwaarde onder € 10.000 daalt, dan wordt de boekwaarde in één keer afgeschreven.

6. Rente

Dit nieuwe hoofdstuk in deze nota is gewijd aan het onderwerp rente. De reden hiervoor is dat rente een bijzondere plek inneemt in relatie tot activa. De BBV commissie heeft hiertoe de notitie rente opgesteld die vanaf 2018 geldt. Daarnaast gelden de gewijzigde BBV regels voor rente met betrekking tot de rentetoerekening aan taakvelden vanaf 2017 al. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op deze regelgeving en de keuzes die gemaakt worden en hoe die keuzes tot stand zijn gekomen.

6.1 Rente als kapitaallast

Investeringen kunnen alleen worden gedaan met beschikbaar geld. Dat betekent niet alleen dekking in de begroting, maar ook de nodige liquiditeiten om de investeringsrekeningen te kunnen betalen. De gemeente gebruikt daarvoor eigen liquide middelen of trekt leningen daarvoor aan. Gebruikelijk is dat de gemeente via de zogenaamde renteomslag het saldo van rentebaten en –lasten toerekent aan de activa. Samen met de afschrijvingen vormen deze kosten de kapitaallasten en worden ze toegerekend aan de begrotingsonderdelen. In de renteomslag worden alle financieringen meegenomen. Omdat sprake is van totaalfinanciering in onze gemeente kunnen afgesloten leningen niet direct gekoppeld worden aan bepaalde investeringen. Via de renteomslag vindt daarom een eerlijke verdeling plaats en geldt hetzelfde rentepercentage voor alle activa.

6.2 Rente en het vernieuwde BBV

De commissie BBV heeft een rentenotitie (2017) opgesteld die duidelijkheid geeft over het complexe onderwerp rente. De notitie beschrijft de methode van renteomslag berekening. De omslagrente wordt berekend door de werkelijke rente te delen door de boekwaarde per 1 januari van de vaste activa die integraal zijn gefinancierd. De omslagrente moet vervolgens op consistente en eenduidige wijze worden toegerekend aan de individuele activa. Het is niet toegestaan om per investering of taakveld te differentiëren in het toe te rekenen rentepercentage. Het bij de begroting gecalculeerde omslagrentepercentage mag binnen een marge van 0,5% worden afgerond. Indien de werkelijke rentelasten die over een jaar aan taakvelden hadden moeten worden doorbelast afwijken van de rentelasten die op basis van de voorgecalculeerde renteomslag aan de taakvelden zijn toegerekend, dan kan de gemeente besluiten tot een correctie. Die correctie is verplicht als de afwijking groter is dan 25%.

Wat betreft de rentebaten is al veel veranderd door het schatkistbankieren. Doordat overtollige liquiditeiten alleen nog maar bij ’s Rijks schatkist oftewel het Ministerie van Financiën, mogen worden aangehouden, zijn gemeenten sterk beperkt in hun mogelijkheden om rentebaten te genereren. De bestaande uitzettingen zorgen echter tot het einde van de looptijd voor renteopbrengsten.

6.3 Toerekenen van rente

Praktisch gezien is het lastig te bepalen welk rentepercentage voor de omslag we moeten gaan hanteren. Een jaarlijks wisselend percentage is onhandig voor de begroting en administratief bewerkelijk. In de BBV rentenotitie worden hiervoor de kaders gegeven waaraan wordt vastgehouden. Door de recente wijziging van het BBV is het niet meer toegestaan om geen rente toe te rekenen aan activa en is het verplicht om vanaf het begrotingsjaar 2017 rente toe te rekenen aan de exploitatie.

6.4 Rente bij investeringsbeslissingen

Bij het nemen van investeringsbeslissingen moeten allen lasten en baten worden betrokken. Zoals hiervoor al duidelijk is gemaakt hebben investeringen altijd een rentecomponent. Bij investeringen wordt gerekend met een rentelast die gelijk is aan het percentage dat bij de vaststelling van de begroting is gehanteerd in de staat van activa.

Uitgangspunten zijn:

  • -

    Dat aan investeringen rente wordt toegerekend;

  • -

    Rente over voorraad grond wordt berekend en toegerekend op grond van een jaarlijks vastgesteld percentage;

  • -

    Het renteresultaat wordt opgenomen onder het taakveld Treasury;

  • -

    Een nadere toelichting op het renteresultaat wordt bij de begroting en jaarrekening opgenomen in de paragraaf Financiering.

7. Samenvatting van de uitgangspunten

Hieronder volgen de uitgangspunten welke dienen te waarborgen dat binnen de gemeente Buren op uniforme wijze wordt omgegaan met waardering en afschrijving van activa. Hierop is ook de bijgevoegde afschrijvingstabel gebaseerd.

  • -

    Op grond wordt in principe niet afgeschreven aangezien hierbij geen waardevermindering plaatsvindt;

  • -

    De restwaarde van activa wordt vanwege het voorzichtigheidsprincipe gesteld op nihil;

  • -

    Investeringen beneden € 10.000 dienen in één keer ten laste van de exploitatie te worden gebracht;

  • -

    Uitgangspunt bij de te hanteren waarderingen en afschrijvingen vormen de hiervoor beschreven bepalingen uit het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV);

  • -

    Uitgangspunt is dat de afschrijving op lineaire basis plaatsvindt;

  • -

    De afschrijvingen vinden plaats vanaf het begin van het boekjaar volgend op het jaar van ingebruikname;

  • -

    In het jaar van investeren wordt 50% van de rekenrente doorberekend;

  • -

    Groot onderhoud van vaste activa wordt slechts geactiveerd indien dit leidt tot een nieuwe functionaliteit van het actief of een duidelijke technische verandering die leidt tot levensduurverlenging. In alle andere gevallen dient groot onderhoud ten laste te komen van

  • -

    De afschrijvingstermijn dient zo goed mogelijk aan te sluiten op de feitelijke waardedaling van het actief. Bij deze waardedaling moet rekening worden gehouden met de technische- en/of economische levensduur. De gemeente Buren hanteert een richtinggevende afschrijvingstabel

  • -

    Uitgangspunt is dat wanneer een bestemmingsreserve beschikbaar is voor de verkrijging/vervaardiging van een kapitaalgoed met economisch of maatschappelijk nut, dan wordt deze in principe ingezet ter dekking van de kapitaallasten. De bestemmingsreserve wordt dan gelijkmatig ingezet over de gehele afschrijvingsduur;

  • -

    Bijdragen van derden die een rechtstreekse relatie hebben met de investering moeten in mindering worden gebracht op het investeringsbedrag;

  • -

    Uitgangspunt is om de componentenregeling toe te passen bij nieuwe investeringen voor gebouwen (investeringen met economisch nut) waarmee de aanbeveling van de commissie BBV wordt gevolgd;

  • -

    Op grond van het voorzichtigheidsprincipe wordt bij de gemeente, in vrijwel alle gevallen, de restwaarde gelijk gesteld aan nihil. Bij de bepaling van de afschrijving zal dit ook als uitgangspunt worden gehanteerd;

  • -

    Uitgangspunten voor rentelasten zijn:

    1. aan de investeringen wordt rente toegerekend;

    2. de rente over voorraad grond wordt berekend en toegerekend op grond van een jaarlijks vastgesteld percentage;

    3. het renteresultaat wordt opgenomen onder het taakveld Treasury en;

    4. een nadere toelichting op het renteresultaat wordt bij de begroting en jaarrekening opgenomen in de paragraaf Financiering.

  • -

    Bij de invoering van het BBV is bepaald dat voor software het matchingprincipe van toepassing is. Dit wil zeggen, dat de kosten zoveel mogelijk toegerekend moeten worden aan de periode waarop de kosten betrekking hebben.

  • -

    Vanaf 2017 geldt volgens het BBV dat de overheadkosten op indirecte wijze kunnen en mogen worden toegerekend aan de grondexploitaties, investeringen en groot onderhoudsprojecten die ten laste van een voorziening worden gebracht.

  • -

    De raad beslist bij de jaarrekening of de looptijd van investeringen die ouder zijn dan 2 jaar en waar nog geen uitgaven op staan, open blijven staan in het volgende dienstjaar. Indien het investeringsbudget bij raadsbesluit wordt afgevoerd en later alsnog moet worden uitgevoerd, dan neemt de raad hierover opnieuw een besluit.

Bijlage 1 Richtinggevende afschrijvingstabel vaste activa

1. Voor de aanschaf van kapitaalgoederen kleiner dan €10.000 per stuk komen de totale lasten van aanschaf ten laste van het desbetreffende programmabudget.

2. Geactiveerde kosten voor onderzoek en ontwikkeling ( immateriële activa) voor een bepaald actief worden direct ten laste van de exploitatie gebracht. Indien hiervan bij raadsbesluit wordt afgeweken, wordt het actief lineair afgeschreven in maximaal 5 jaar.

3. Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

4. De materiële vaste activa met economisch nut worden lineair afgeschreven in maximaal:

  • a.

    60 jaar - gemeentehuis

 

  • b.

    40 jaar: - (ver-)nieuwbouw woonruimten en gebouwen;

 

  • c.

    30 jaar - torenuurwerken (aandrijving), wijzerplaten en luidmotor;

 

  • d.

    25 jaar: - renovatie en restauratie woonruimten en gebouwen, hekwerken en LTEO ( lange termijn energie opslag);

 

  • e.

    20 jaar: - sportvelden ( gras);

 

  • g.

    15 jaar: - technische installaties bedrijfsgebouwen, klokcomputer (torenuurwerk) kluizen en keukeninventaris;

 

  • h.

    10 jaar: - rioleringen, veiligheidsvoorzieningen bedrijfsgebouwen,  kantoormeubilair, nieuwbouw tijdelijke woonruimten en  (nood)gebouwen, vloerbedekking, personenauto’s;

 

  • i.

    12 jaar: - sportvelden ( kunstgras);

 

  • j.

    7 jaar: - draadloze microfoons, digitale presentatieborden, telefooncentrale, discussie apparatuur;

  • k.

    3 - 5 jaar: - automatiseringsapparatuur en -software, rookventilatoren,   noodverlichting;

 

  • l.

    niet: - gronden en terreinen. Gronden en terreinen worden altijd   geactiveerd.

 

5. Materiële vaste activa met een maatschappelijk nut worden lineair afgeschreven in maximaal:

  • a.

    90 jaar: - betonnen civiele kunstwerken (bruggen, viaducten en  tunnels);

  • b.

    60 jaar: - stalen civiele kunstwerken ( bruggen, viaducten en tunnels);

  • c.

    40 jaar: - houten civiele kunstwerken ( bruggen, viaducten, tunnels) en  lichtmasten;

  • d.

    20 jaar: - aanleg van wegen, fiets- en voetpaden, parkeerplaatsen,  groenvoorzieningen, vervanging armaturen lichtmasten;

  • e.

    15 jaar: - reconstructies van wegen;

  • f.

    10 jaar: - reconstructies openbare ruimte, speelvoorzieningen,  straatmeubilair.

6. Over de bovenstaande afschrijvingstermijnen heeft afstemming plaatsgevonden met de direct betrokken vakafdeling. De specifieke afschrijvingstermijn voor het gemeentehuis is afgestemd met de accountant. 

7. Voor activa die hierboven onder punt 5 en 6 niet genoemd zijn en waarover twijfel kan ontstaan, stelt het college de afschrijvingstermijn vast, gebaseerd op een realistische schatting van de levensduur (dit geldt ook voor software). In voorkomende gevallen wordt de raad hierover vooraf schriftelijk geïnformeerd.