Verordening maatschappelijke ondersteuning Almelo 2019

Geldend van 13-07-2019 t/m 31-03-2021

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning Almelo 2019

De Raad van de Gemeente Almelo;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders (raadsvoorstel nr. R 1905495); raadsstuk INT 1968076;

gelet op:

- de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning

2015;

- artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

- artikel 147 en 149 van de Gemeentewet;

overwegende,

- dat de gemeente op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 gehouden is om

zo goed mogelijke ondersteuning en hulp aan volwassenen te bieden;

besluit vast te stellen de:

‘Verordening maatschappelijke ondersteuning Almelo 2019’

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1.1 begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt het volgende verstaan onder:

  • a.

    Aanbieder: de professionele zorgverlener die een contract heeft met de gemeente;

  • b.

    Aanvrager: iemand die ondersteuning op grond van de Wmo 2015 aanvraagt bij de gemeente Almelo;

  • c.

    Algemene voorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015;

  • d.

    Beleidsregels: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Almelo 2019;

  • e.

    Beperking: objectief vastgestelde stoornis of conditie in lichamelijke, zintuiglijke of verstandelijke zin, die een normaal maatschappelijk functioneren van de cliënt belemmert en nadelige sociale gevolgen met zich meebrengt;

  • f.

    Beschermd Wonen: toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Indien nodig aangevuld met het wonen in een accommodatie van de zorginstelling;

  • g.

    Budgethouder: cliënt aan wie een Pgb is toegekend;

  • h.

    Cliënt: cliënt als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015;

  • i.

    Cliëntondersteuning: een persoon of organisatie die aan de cliënt onafhankelijk informatie verstrekt met betrekking tot de procedure, advies geeft en algemene ondersteuning biedt die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie;

  • j.

    College: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo;

  • k.

    Eigen bijdrage: financiële bijdrage van de cliënt als bedoeld in artikel 2.1.4 van de Wmo 2015;

  • l.

    Fraude: het opzettelijk en structureel onjuist handelen, en daarmee handelen in strijd met de geldende regelgeving, met het oog op eigen of andermans financieel gewin;

  • m.

    Hulpvraag: behoefte van een cliënt aan ondersteuning en/of hulp op grond van de Wmo 2015;

  • n.

    Informele aanbieder: iemand uit het sociale netwerk van de cliënt die ondersteuning verleent door middel van een Pgb;

  • o.

    Ingezetene van de gemeente Almelo: iemand die woonplaats heeft in de gemeente Almelo waarbij de gemeentelijke basis administratie (GBA) als uitgangspunt wordt genomen;

  • p.

    Maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen als bedoeld in de Wmo 2015;

  • q.

    Melding: melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015;

  • r.

    Ondersteuning: hulp bij de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving, beschermd wonen of maatschappelijke opvang;

  • s.

    Ondersteuningsplan: het plan dat door het college wordt opgesteld naar aanleiding van het onderzoek waarin de adviezen, verwijzingen, en de afspraken die met de cliënt zijn gemaakt naar aanleiding van zijn melding op grond van de Wmo 2015 worden omschreven;

  • t.

    Maatschappelijke opvang: bieden van onderdak aan slachtoffers van huiselijk geweld en dak- en thuislozen als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015;

  • u.

    Periode: periode die het CAK hanteert voor de vaststelling van de door de cliënt te betalen eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening;

  • v.

    Pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015;

  • w.

    Pgb-aanbieder: een derde die de cliënt heeft betrokken en waarbij hij ondersteuning inkoopt. Met de Pgb-aanbieder wordt zowel de professionele aanbieder als de informele aanbieder bedoeld;

  • x.

    Pgb-beheerder: een persoon die de belangen van de cliënt behartigt en de aan een Pgb verbonden taken uitvoert, indien de cliënt ondersteuning heeft (of wenst te ontvangen) in de vorm van een Pgb;

  • y.

    Professionele aanbieder: een persoon die werkzaam is bij een instelling of werkzaam is als zelfstandige zonder personeel. Deze persoon staat ten aanzien van de voor het Pgb uit te voeren werkzaamheden ingeschreven in het Handelsregister. De professionele aanbieder beschikt over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken of staat ingeschreven in het BIG register. De professionele aanbieder is geen familielid van de cliënt;

  • z.

    VOG: verklaring omtrent het gedrag welke relevant is voor de uit te voeren werkzaamheden;

  • aa.

    Voorliggende voorziening: een voorziening die geboden wordt op grond van andere wetgeving zoals Zorgverzekeringswet, Wet langdurige zorg, Participatiewet etc.;

  • ab.

    Wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • ac.

    Woonvoorziening: een woonvoorziening is een voorziening die de cliënt in staat stelt tot het normale gebruik van de woning. Onder het normale gebruik van de woning verstaat de gemeente de normale woonfuncties zoals slapen, eten, lichaamsreiniging, het doen van huishoudelijke werkzaamheden, keukengebruik en het zich verplaatsen binnen de woning. Onder het ‘normale gebruik van de woning’ wordt ook verstaan de veiligheid in en rond de woning en de toegang van de woning;

  • ad.

    Zorgverlener: hiermee wordt zowel de aanbieder, de professionele aanbieder als de informele aanbieder aangeduid.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 1.2 Reikwijdte verordening

  • 1.

    Deze verordening heeft betrekking op maatschappelijke ondersteuning ten behoeve van ingezetenen van de gemeente Almelo.

  • 2.

    In afwijking van het voorgaande lid heeft deze verordening ten aanzien van maatschappelijke opvang en beschermd wonen in het kader van de Wmo 2015, betrekking op een ieder die zich voor deze ondersteuning tot het college wendt in de zin van artikel 1.2.1, lid b en c, van de Wmo 2015.

  • 3.

    Indien de aanvrager van beschermd wonen beter in een andere centrumgemeente kan worden opgevangen, dan zal het college zorgen voor een warme overdracht naar de gemeente waar de aanvrager wordt opgevangen.

Artikel 1.3 Beleidsregels

Het college kan beleidsregels vaststellen ter uitvoering van deze verordening.

Hoofdstuk 2 Toegang tot voorzieningen

Artikel 2.1 Toegang tot algemene voorzieningen

  • 1.

    Ingezetenen die een beroep wensen te doen op een algemene voorziening, kunnen zich rechtstreeks wenden tot een aanbieder van deze voorziening.

  • 2.

    Het college kan bepalen dat aan de toegang van een bepaalde algemene voorziening lichte voorwaarden zijn verbonden. Voor de beoordeling of de ingezetene aan deze voorwaarden voldoet, mag geen uitgebreid onderzoek naar de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager noodzakelijk zijn.

Artikel 2.2 Melding behoefte aan ondersteuning

  • 1.

    Een melding van een behoefte aan ondersteuning kan door of namens een persoon worden gedaan.

  • 2.

    Het college maakt voldoende kenbaar hoe en waar een melding kan worden gedaan.

  • 3.

    Het college bevestigt de melding.

  • 4.

    Het college wijst de cliënt op de mogelijkheid om gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning.

  • 5.

    Het college draagt er zorg voor dat de cliënt voorafgaand aan het onderzoek tijdig wordt geïnformeerd over de procedure van het onderzoek, de rechten en plichten en de vervolgprocedure.

Artikel 2.3 Onderzoek naar aanleiding van melding

  • 1.

    Naar aanleiding van de melding, bedoeld in artikel 2.2. voert het college zo spoedig mogelijk een onderzoek ter verheldering van de hulpvraag uit.

  • 2.

    In het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, komen in ieder geval de volgende onderwerpen aan de orde:

  • I.

    wat is de hulpvraag van de cliënt;

  • II.

    welke problemen ondervindt de cliënt bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;

  • III.

    welke ondersteuning is naar aard en omvang nodig om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;

  • IV.

    in hoeverre kunnen eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere mensen uit het sociale netwerk en voorliggende en algemene voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning bieden;

  • V.

    slechts voor zover de hiervoor genoemde mogelijkheden ontoereikend zijn dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist, zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken.

  • 3.

    Het college legt de uitkomsten van het onderzoek, de adviezen en de te behalen resultaten vast in het ondersteuningsplan.

  • 4.

    De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 5.

    Als cliënt een persoonlijk plan aan het college heeft overhandigd voor zijn ondersteuning, betrekt het college dat plan bij het onderzoek.

  • 6.

    Het college kan in overleg met de cliënt besluiten het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk achterwege te laten, als het college op basis van voorafgaande dossieronderzoeken, bekendheid met de cliënt en zijn actuele situatie, over voldoende inzicht beschikt in de ondersteuningsbehoefte.

  • 7.

    Indien de cliënt in geval van een aanvraag voor een Pgb een Pgb-beheerder heeft gemachtigd, dan zal het college deze Pgb-beheerder in het onderzoek betrekken en daarmee minstens eenmaal een gesprek laten plaatsvinden, alvorens over te gaan tot besluitvorming op de aanvraag tot verstrekking van een voorziening in de vorm van een Pgb.

Artikel 2.4 Aanvraag maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt ingediend door middel van een daartoe door het college ter beschikking gesteld aanvraagformulier.

  • 2.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan ook worden ingediend door ondertekening van het in artikel 2.3 lid 3 genoemde ondersteuningsplan.

  • 3.

    Bij de aanvraag voor ondersteuning in de vorm van een Pgb dient een aanvraagformulier of ondertekend ondersteuningsplan, een zorgplan en een recente VOG van de directe zorgverlener overlegd te worden aan het college.

  • 4.

    In afwijking van de voorgaande leden, kan het college in het dringende belang van de cliënt besluiten om een maatwerkvoorziening ambtshalve te verstrekken indien en zolang het niet mogelijk is dat hiervoor door of namens de cliënt een aanvraag wordt ingediend.

  • 5.

    De cliënt ontvangt een beschikking op een aanvraag voor een maatwerkvoorziening waaruit concreet blijkt welke voorziening in natura of als Pgb aan de cliënt wordt verstrekt; of op welke gronden deze wordt geweigerd.

  • 6.

    De cliënt, die een aanvraag indient voor een maatwerkvoorziening, verstrekt het college indien nodig een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 2.5 Spoedeisende ondersteuning

Het college kan in spoedeisende gevallen, daaronder begrepen de gevallen waarin terstond opvang noodzakelijk is, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, na een melding besluiten om onverwijld en zo nodig ambtshalve, een tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3 of de aanvraag van cliënt. Spoedeisende ondersteuning kan niet ingezet worden in de vorm van een Pgb.

Artikel 2.6 Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening staat of deze voorziening in natura of als Pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

  • a.

    welke aanbieder de ondersteuning gaat verlenen;

  • b.

    welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt;

  • c.

    aan welke doelen gewerkt moet gaan worden;

  • d.

    de ingangsdatum en de duur van de verstrekking; en

  • e.

    of een bijdrage in de kosten verschuldigd is.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een Pgb vermeldt de beschikking in ieder geval:

  • a.

    welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt;

  • b.

    welke Pgb-aanbieder de zorg gaat verlenen;

  • c.

    aan welke doelen gewerkt moet gaan worden;

  • d.

    de ingangsdatum en de duur van de verstrekking;

  • e.

    wat de hoogte van het Pgb is en hoe deze is bepaald; en

  • f.

    of een bijdrage in de kosten verschuldigd is.

Hoofdstuk 3 Criteria maatwerkvoorzieningen

Artikel 3.1 Algemene criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een cliënt kan binnen de kaders van de Wmo 2015, voornamelijk de artikelen 1.2.1, 2.3.5 en 2.3.6, en deze verordening in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Een cliënt kan alleen in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening indien naar het oordeel van het college bij de cliënt de mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk, of met gebruikmaking van algemene voorzieningen of andere voorzieningen afwezig of ontoereikend zijn om:

  • a.

    de beperkingen die de cliënt ondervindt in de zelfredzaamheid of participatie te verminderen of weg te nemen en de cliënt met een, al dan niet aanvullende, maatwerkvoorziening in staat wordt gesteld zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te blijven functioneren; of

  • b.

    de problemen die de cliënt ondervindt bij het zich handhaven in de samenleving, als sprake is van psychische of psychosociale problemen of indien de cliënt de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, te verminderen of weg te nemen en de cliënt met de, al dan niet aanvullende, maatwerkvoorziening in staat wordt gesteld om zich uiteindelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3.

    Het college besluit, indien de cliënt op een maatwerkvoorziening is aangewezen, tot de goedkoopst adequate en meest doeltreffende maatwerkvoorziening.

  • 4.

    Het college kan een maatwerkvoorziening, anders dan in de vorm van dienstverlening, in bruikleen, financiële tegemoetkoming of in eigendom verstrekken.

  • 5.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze alleen verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

  • a.

    tenzij de eerder verstrekte voorziening niet opzettelijk door eigen toedoen verloren is gegaan;

  • b.

    tenzij de veroorzaakte kosten worden betaald, of

  • c.

    als de eerder verstrekte voorziening niet langer een adequate oplossing biedt in de ondersteuningsbehoefte.

  • 6.

    Een ondersteuningsvrager komt niet in aanmerking voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie als:

  • a.

    de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Almelo;

  • b.

    de noodzaak tot ondersteuning vermijdbaar was;

  • c.

    de voorziening voorzienbaar was en maatregelen konden worden getroffen om de hulpvraag overbodig te maken;

  • d.

    de voorziening als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt;

  • e.

    als voor de problematiek die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op basis van een andere wet dan de Wmo 2015 bestaat;

  • f.

    de melding is gedaan op een zodanig moment dat een objectieve beoordeling van de noodzaak voor of de wijze van ondersteuning niet kan plaatsvinden;

  • g.

    er ondersteuning is aangevraagd die zal worden verleend buiten Nederland, tenzij het college van oordeel is dat het inzetten van ondersteuning buiten de landsgrenzen een bijzondere bijdrage levert aan het behalen van het beoogde resultaat.

  • 7.

    Een ondersteuningsvrager komt alleen in aanmerking voor een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie indien:

  • a.

    de maatwerkvoorziening, gelet op de persoon, veilig is voor hemzelf en zijn omgeving en geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengt;

  • b.

    de cliënt binnen zijn vermogen in voldoende mate meewerkt aan het opstellen en nakomen van het ondersteuningsplan en de afspraken met de zorgverlener van de maatwerkvoorziening of het Pgb;

  • c.

    de noodzaak tot het verstrekken van een voorziening niet aan de cliënt te verwijten is;

  • d.

    de noodzakelijke ondersteuning leidt tot meerkosten voor de cliënt ten opzichte van de situatie waarin een vergelijkbare persoon zonder dergelijke belemmeringen verkeert.

Artikel 3.2. Aanvullende criteria ondersteuning zelfstandig leven

  • 1.

    Cliënt kan in aanmerking komen voor ondersteuning zelfstandig leven, indien cliënt extra ondersteuning nodig heeft in relatie tot een of meerdere van de volgende aspecten:

  • a.

    zijn financiële situatie gezond te houden;

  • b.

    te voorzien in de eerste levensbehoeften;

  • c.

    taken uit te voeren in en rondom het huis;

  • d.

    isolement te voorkomen;

  • e.

    besluiten te nemen;

  • f.

    zichzelf te verzorgen;

  • g.

    op een passende manier voor zichzelf op te komen;

  • h.

    stabiel te functioneren en te participeren in de samenleving;

  • i.

    zelfstandig of thuis te blijven wonen;

  • j.

    zich zelfstandig te verplaatsen met algemeen gebruikelijke vervoersmiddelen;

  • k.

    gezond te leven en hier naar te handelen (voeding en beweging);

  • l.

    de eigen algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) zo veel mogelijk zelf te verrichten;

  • m.

    ook kan tot de resultaten behoren dat de omgeving van de cliënt in staat is met (de gevolgen van) de beperking van de cliënt om te kunnen gaan.

  • 2.

    Ondersteuning zelfstandig leven is doelgericht. Dat betekent dat de cliënt werkt aan de doelen zoals omschreven in zowel het ondersteuningsplan als het zorgplan. De cliënt wordt actief betrokken bij het opstellen van deze documenten.

Artikel 3.3 Aanvullende criteria ondersteuning maatschappelijke deelname

  • 1.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening ondersteuning maatschappelijke deelname, als:

  • a.

    het noodzakelijk is het ondersteuningssysteem van cliënt te ontlasten;

  • b.

    cliënt ondersteuning nodig heeft bij het vergroten van zijn netwerk, teneinde gevoelens van eenzaamheid te doorbreken;

  • c.

    cliënt belemmeringen ondervindt bij het deelnemen aan reguliere activiteiten voor invulling van de dag, zoals werk, scholing of vrije tijdsbesteding;

  • d.

    de cliënt structuur en veiligheid nodig heeft teneinde verlies aan regie en zelfredzaamheid te voorkomen;

  • e.

    het noodzakelijk is om cliënt te activeren tot zingevende activiteiten;

  • f.

    de cliënt ondersteund moet worden bij het verkrijgen van werknemersvaardigheden.

  • 2.

    De ondersteuning vindt plaats op een daartoe bestemde locatie onder begeleiding van de (professionele) aanbieder.

  • 3.

    Onder dagbesteding wordt verstaan:

  • a.

    activiteiten om sociaal isolement te voorkomen;

  • b.

    deelname aan specifiek georganiseerde activiteiten, gericht op de te behalen doelen van de cliënt;

  • c.

    (betaald) werk met ondersteuning indien de Participatiewet geen uitkomst biedt;

  • d.

    indien sprake is van een (chronische) arbeidsbeperking waarbij de Participatiewet geen uitkomst biedt: het aanleren van werknemersvaardigheden;

  • e.

    ontlasten mantelzorger;

  • f.

    het aanbieden van routine en structuur voor de dag;

  • g.

    voorkomen van verwaarlozing/opname;

  • h.

    zoveel als mogelijk handhaven dan wel stimuleren van de zelfredzaamheid en cognitieve capaciteiten en vaardigheden;

  • i.

    stimuleren van niet-uitstelbare ADL-handelingen, zoals toiletgang, toezien op medicatie-inname, nuttigen maaltijd.

  • 4.

    Onder dagbesteding wordt niet verstaan:

  • a.

    Een reguliere dagstructurering die in de woon-/verblijfssituatie wordt geboden.

  • b.

    Een welzijnsactiviteit zoals koffie drinken, spelletjes spelen, uitstapjes en dergelijke. Een welzijnsactiviteit mag slechts worden ingezet indien dit dient als middel om de in het ondersteuningsplan beschreven doelen te behalen.

Artikel 3.4 Aanvullende criteria vervoer van en naar de dagbesteding

  • 1.

    Een cliënt kan alleen in aanmerking komen voor een voorziening voor vervoer van en naar de dagbesteding als cliënt, gelet op zijn beperkingen of psychische of psychosociale problematiek niet in staat is zich zelfstandig te verplaatsen tussen zijn woon- of verblijfadres en de dagbesteding.

  • 2.

    Indien de cliënt een vervoersvoorziening van de gemeente heeft op grond van artikel 3.7 dan komt hij/zij niet in aanmerking voor vervoer van en naar de dagbesteding, tenzij vervoer naar de dagbesteding door het college noodzakelijk wordt bevonden.

Artikel 3.5 Aanvullende criteria kortdurend verblijf

  • 1.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor een kortdurend verblijf indien:

  • a.

    de cliënt is aangewezen op ondersteuning, gepaard gaand met permanent toezicht of nabijheid;

  • b.

    ontlasting van de mantelzorger die dit permanent toezicht of deze nabijheid levert noodzakelijk is; en

  • c.

    de cliënt gedurende maximaal 3 etmalen per week aangewezen is op deze maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Kortdurend verblijf kan, afhankelijk van de beperkingen en belemmeringen van de cliënt, worden geïndiceerd met en zonder ondersteuning zelfstandig leven en/of ondersteuning maatschappelijke deelname.

  • 3.

    Kortdurend verblijf kan maximaal 14 dagen achtereenvolgend per jaar volledig ingezet worden.

  • 4.

    Kortdurend verblijf wordt alleen toegekend indien cliënt geen aanspraak kan maken op respijtzorg vanuit de Zorgverzekeringswet.

Artikel 3.6 Aanvullende criteria huishoudelijke ondersteuning

  • 1.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor huishoudelijke ondersteuning indien de cliënt wegens een beperking niet zelfstandig in staat is om huishoudelijke taken te verrichten.

  • 2.

    Huishoudelijke ondersteuning kent één basismodule en 5 aanvullende modules:

  • a.

    module extra hygiëne;

  • b.

    module wasverzorging;

  • c.

    module regie;

  • d.

    module maaltijdverzorging;

  • e.

    module zorg voor minderjarige kinderen.

  • 3.

    Het schoonhouden of schoonmaken van de buitenkant van de woning zoals het ramen lappen aan de buitenkant en het onderhouden van de tuin, maakt geen deel uit van de huishoudelijke ondersteuning.

  • 4.

    Van de ondersteuningsvrager wordt medewerking gevraagd om de ondersteuning zo efficiënt mogelijk te kunnen organiseren.

Artikel 3.7 Aanvullende criteria vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Vervoersvoorzieningen kunnen worden verstrekt om de volgende resultaten te bereiken:

  • a.

    het zelfstandig lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • b.

    het kunnen ontmoeten van mensen en het op basis daarvan aangaan van sociale relaties.

  • 2.

    Het college kent geen vervoersvoorziening toe als de cliënt met of zonder loophulpmiddel redelijkerwijs in staat is het openbaar vervoer te bereiken en te gebruiken.

  • 3.

    Bij vervoersvoorzieningen geldt het primaat van het collectief vervoer.

  • 4.

    Op het collectief vervoer zijn de volgende criteria van toepassing:

  • a.

    de voorziening collectief vervoer wordt alleen verstrekt in natura in de vorm van een taxipas. Een Pgb is hiervoor niet mogelijk;

  • b.

    de pashouder betaalt tarieven, die vergelijkbaar zijn met de tarieven van het openbaar vervoer, waarbij de tarieven zijn berekend op basis van het werkelijk aantal gereisde kilometers;

  • c.

    de cliënt kan zich, met of zonder loophulpmiddel, minder dan 400 meter verplaatsen.

  • 5.

    Begeleiding bij een vervoersvoorziening wordt alleen toegekend als cliënt afhankelijk is van medische handelingen tijdens de rit.

Artikel 3.7.1 Algemene criteria vervoersvoorzieningen

Voor verstrekking van de individuele vervoersvoorzieningen gelden de volgende algemene criteria:

  • a.

    de cliënt is in staat op een verantwoorde wijze aan het verkeer deel te nemen én;

  • b.

    de cliënt heeft een frequente verplaatsingsbehoefte van minimaal 2 à 3 keer per week voor het doen van boodschappen voor dagelijks levensonderhoud, bezoeken van bibliotheek, kapper etc. en het onderhouden van sociale contacten in de directe woonomgeving én;

  • c.

    er is geen andere aanvullende vervoersvoorziening verstrekt met hetzelfde gebruiksdoel en;

  • d.

    de stalling moet mogelijk zijn én;

  • e.

    de woonomgeving moet geschikt zijn voor gebruik van de vervoersvoorziening én;

  • f.

    de cliënt moet uit eigen kracht op de vervoersvoorziening kunnen gaan zitten, en afstappen, en de cliënt moet in staat zijn zelfstandig het vervoermiddel te stallen.

Artikel 3.7.2 Aanvullende criteria scootmobiel

Voor verstrekking van een scootmobiel gelden de volgende aanvullende voorwaarden:

  • a.

    er dient sprake te zijn van een balansprobleem, waardoor de cliënt ernstig beperkt is in zijn mobiliteit én;

  • b.

    het lopen of staan is zodanig beperkt, dat cliënt zijn bestemmingsdoel niet kan bereiken met een taxi of autorit én;

  • c.

    de cliënt kan zich, met of zonder loophulpmiddel, minder dan 400 meter verplaatsen én;

  • d.

    de beperkingen zijn langdurend van aard en de vervoersbehoefte is vrijwel dagelijks.

Artikel 3.7.3 Aanvullende criteria rolstoel

Om in aanmerking te komen voor een rolstoel gelden de volgende aanvullende criteria:

  • a.

    cliënt ondervindt op medische gronden beperkingen in het zich verplaatsen in en om de woning en is niet in staat om zich gedurende vijf minuten met een loophulpmiddel zoals wandelstok of rollator te verplaatsen;

  • b.

    de cliënt kan zich, met of zonder loophulpmiddel, minder dan 100 meter verplaatsen;

  • c.

    de beperkingen zijn langdurend van aard.

Artikel 3.7.4 Aanvullende criteria elektrische rolstoel

Om in aanmerking te komen voor een elektrische rolstoel gelden de volgende aanvullende criteria:

  • a.

    cliënt ondervindt op medische gronden beperkingen in het zich verplaatsen in en om de woning en is permanent afhankelijk van een rolstoel én;

  • b.

    cliënt is niet in staat om zich over een afstand van meer dan 10 meter of 1 minuut achtereen lopend te verplaatsen.

Artikel 3.7.5 Aanvullende criteria elektrische ondersteuning

Om in aanmerking te komen voor elektrische ondersteuning gelden de volgende aanvullende voorwaarden:

  • a.

    Ondersteuning op een handbewogen rolstoel (e-motion wielen) voor de zeer korte afstand

  • alleen als de cliënt volledig rolstoelgebonden is, en niet in staat is om zich zelfstandig hoepelend te verplaatsen vanwege te weinig kracht, een “duwtje in de rug” nodig heeft.

  • het is een aanpassing van de rolstoel, en geen vervoersvoorziening.

  • b.

    Ondersteuning op een handbewogen rolstoel (e-motion wielen) voor de zeer korte tot middellange afstand

  • Alleen als de cliënt volledig rolstoelgebonden is, en niet in staat is om zich hoepelend te verplaatsen over afstanden meer dan 100 meter.

  • In dit geval zal de voorziening als een vervoermiddel worden gebruikt.

  • c.

    Duwondersteuning op een rolstoel.

  • Alleen als de cliënt volledig rolstoelgebonden is, en niet in staat is om zich zelfstandig hoepelend te verplaatsen,  van anderen afhankelijk is voor zijn/haar verplaatsingen, en diegene zelf ook niet zonder ondersteuning de rolstoel meer dan 400 meter kan duwen.

  • d.

    Tandem/duofiets/driewielfiets met trapondersteuning.

  • Indien er een recht zou bestaan op een tandem/duofiets/driewielfiets zal alleen het tandem/duofiets/driewielfiets gedeelte voor vergoeding in aanmerking komen.

  • Het elektrische gedeelte is voor eigen rekening.

Artikel 3.7.6 Aanvullende criteria tandem/driewielfiets/duofiets

Om in aanmerking te komen voor een tandem/driewielfiets/duofiets gelden de volgende aanvullende voorwaarden:

  • a.

    cliënt ondervindt op medische gronden een mobiliteitsbeperking over een middellange afstand; én

  • b.

    er is sprake van een frequente verplaatsingsbehoefte van 2 á 3 keer per week in de directe woon- en leefomgeving.

Artikel 3.7.7 Aanvullende criteria handbike

Om in aanmerking te komen voor een handbike gelden de volgende aanvullende voorwaarden:

  • a.

    cliënt is aangewezen op een rolstoel;

  • b.

    cliënt is niet in staat zich met behulp van een handbewogen (sport) rolstoel over een redelijke afstand (meer dan 400 meter) binnen redelijke tijd te verplaatsen;

  • c.

    cliënt heeft de voorziening nodig in verband met een specifieke verplaatsingsbehoefte boven de 400 meter, die niet anderszins kan worden opgelost;

  • d.

    cliënt is redelijkerwijs in staat om met de handbike een middellange afstand af te leggen.

Artikel 3.7.8 Aanvullende criteria autoaanpassingen

Om in aanmerking te komen voor autoaanpassingen gelden de volgende aanvullende voorwaarden:

  • a.

    er is een medische indicatie voor individueel vervoer per eigen auto (elke vorm van taxivervoer is medisch niet verantwoord); of

  • b.

    er is een indicatie voor individueel (rolstoel)taxivervoer;

  • c.

    belanghebbende beschikt over een eigen auto die niet ouder is dan 5 jaar; én

  • d.

    het gebruik van de eigen auto is verantwoord; én

  • e.

    de kosten van aanpassing zijn niet hoger dan de kosten die uitgegeven zouden worden aan een andere geschikte vorm van individueel vervoer gedurende één jaar.

Artikel 3.7.9 Aanvullende criteria sportvoorziening

Cliënt komt in aanmerking voor een sportvoorziening als is voldaan aan de volgende aanvullende voorwaarden:

  • a.

    cliënt maakt ook in het dagelijks leven gebruik van een loophulpmiddel of een verplaatsingshulpmiddel;

  • b.

    cliënt is zonder sportvoorziening niet in staat tot sportbeoefening;

  • c.

    beoefening van de gekozen sport is uitsluitend mogelijk met een specifieke sportvoorziening, beoefening is niet op een andere wijze mogelijk;

  • d.

    cliënt is lid van een sportvereniging.

Artikel 3.7.10 Geen gebruik vervoersvoorziening

Indien de cliënt langer dan 3 maanden geen gebruik maakt van de vervoersvoorziening kan het college de toegekende voorziening intrekken of beëindigen zoals bedoeld in artikel 2.3.10 lid 1 sub e Wmo 2015.

Artikel 3.8 Aanvullende criteria woonvoorzieningen

  • 1.

    Woonvoorzieningen hebben tot doel beperkingen, die het normale gebruik van de woning door de persoon met beperking in de weg staan, te compenseren.

  • 2.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor een maatwerkwoonvoorziening voor een woning in de gemeente Almelo indien:

  • a.

    de aanpassing van de woning waar hij zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben en die geschikt is om het hele jaar door te worden bewoond, als een verhuizing geen adequate oplossing biedt voor de cliënt.

  • b.

    het bezoekbaar maken van een woning waarin de cliënt die in een instelling verblijft, regelmatig komt, in de zin dat de woonkamer en het toilet door hem bereikt en gebruikt kunnen worden en er, tenzij er sprake is van een bijzondere situatie, niet eerder in de gemeente Almelo of een andere gemeente een woning voor de cliënt bezoekbaar is gemaakt.

  • 3.

    Het college kan een tegemoetkoming verstrekken voor:

  • a.

    de kosten van een verhuizing, voor zover de te verlaten woning in Almelo staat;

  • b.

    dubbele woonlasten als een cliënt tijdelijk elders moet verblijven totdat de woning is aangepast.

  • 4.

    Het college kan een tegemoetkoming verstrekken voor de kosten van een verhuizing, als:

  • a.

    de cliënt belemmeringen ervaart in het gebruik van zijn woning als gevolg van plotseling optredende beperkingen en een woonvoorziening geen goedkopere oplossing biedt; en

  • b.

    de cliënt aantoonbaar goede pogingen heeft ondernomen om in samenspraak met de verhuurder de belemmeringen in het gebruik van de woning te doen wegnemen; en

  • c.

    er met het oog op de gezondheidstoestand van de cliënt binnen een redelijke termijn geen uitzicht is op de opheffing van belemmeringen in het gebruik van de woning.

  • 5.

    Een woonvoorziening voor de aanpassing van een gemeenschappelijke ruimte in een wooncomplex is niet mogelijk als het wooncomplex specifiek is bestemd voor de huisvesting van ouderen of personen met een beperking.

  • 6.

    Het college weigert een voorziening indien de belemmeringen te wijten zijn aan achterstallig onderhoud of het gevolg zijn van de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de voor periodiek onderhoud geldende wettelijke vereisten.

  • 7.

    Het college verstrekt geen woonvoorziening voor verblijf in een hotel, pension, trekkerswoonwagen, tweede woning of andere niet voor permanente bewoning bedoelde verblijven.

  • 8.

    Indien het college een woningaanpassing heeft verstrekt en de cliënt verhuist binnen 10 jaar nadat de woningaanpassing is verstrekt, dan dient de meerwaarde van de woning door de woningaanpassing – onder verrekening van de voldane eigen bijdrage als bedoeld in artikel 8.2 - te worden terugbetaald aan het college tot maximaal de kostprijs van de woningaanpassing.

Artikel 3.9 Aanvullende criteria beschermd wonen

  • 1.

    Beschermd wonen is bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Een cliënt kan in aanmerking komen voor beschermd wonen als er sprake is van een combinatie van factoren:

  • a.

    cliënt is niet in staat om een hulpvraag te stellen als hij/zij ondersteuning nodig heeft en heeft ook niemand die dat voor hem/haar kan doen;

  • b.

    cliënt kan de hulpvraag niet langer dan 30 minuten uitstellen;

  • c.

    cliënt heeft begrenzing in gedrag nodig, door agressie, veroorzaken van overlast of een gevaar te zijn voor anderen;

  • d.

    er is een hoog risico op decompensatie en complicaties die kunnen leiden tot risicovolle situaties;

  • e.

    heeft zeer beperkte ADL vaardigheden (algemene dagelijkse levensverrichtingen);

  • f.

    heeft moeite met indelen van de dag door beperkte regie en oriëntatie;

  • g.

    de tijdsduur van de hulpvraag is langer dan 3 maanden;

  • h.

    de aandoening is chronisch, uitzicht op herstel/verbetering is afhankelijk van – gecreëerde – omstandigheden.

  • 2.

    Voor beschermd wonen is een afwijkend overgangsrecht van toepassing. De bestaande indicaties gelden nog minimaal gedurende zes jaar na inwerkingtreding van de Wmo 2015.

Artikel 3.10 Aanvullende criteria maatschappelijke opvang

  • 1.

    Een cliënt kan in aanmerking komen voor maatschappelijke opvang indien:

  • a.

    de cliënt de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld; en

  • b.

    de cliënt tijdelijk onderdak nodig heeft; en

  • c.

    de cliënt zich niet op eigen kracht kan handhaven in de maatschappij.

  • 2.

    De cliënt die aanspraak maakt op maatschappelijke opvang wordt opgevangen in de regio waar de voorwaarden voor een succesvol traject voor de cliënt optimaal zijn of waar de cliënt aantoonbare binding heeft.

Hoofdstuk 4 Kwaliteit

Artikel 4.1 Kwaliteitseisen

  • 1.

    Het college draagt er zorg voor dat minimaal de uitvoering van de wettelijke kwaliteitseisen worden opgenomen in de contracten met de aanbieders.

  • 2.

    Voor zover er sprake is van een keurmerk voor de branche waarbinnen de aanbieder in het kader van een overeenkomst met de gemeente opereert, draagt het college er zorg voor dat het alleen aanbieders contracteert die beschikken over dit keurmerk of vergelijkbare kwaliteitseisen.

  • 3.

    Het college draagt er zorg voor dat de door de aanbieder ingeschakelde medewerkers voldoen aan de voor de functie vereiste deskundigheid, vaardigheden en wettelijke eisen. Zij dienen te beschikken over een adequate zorgopleiding en een recente VOG. De aanbieder draagt er zorg voor dat ingeschakelde vrijwilligers beschikken over een recente VOG.

  • 4.

    Het college draagt er zorg voor dat indien een aanbieder gebruik maakt van een onderaannemer, deze er als hoofdaanbieder verantwoordelijk voor is dat de onderaannemer voldoet aan de kwaliteitseisen die het college aan de ondersteuning stelt.

Artikel 4.2 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieder

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst als bedoeld in artikel 2.6.6, eerste lid, van de Wmo 2015 en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de dienst, stelt het college vast:

  • a.

    een vaste prijs of tarief, toegepast bij een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met een derde; of

  • b.

    een reële prijs of tarief, geldend als ondergrens voor:

  • het doen van een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

  • de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijs of het tarief, bedoeld in het eerste lid, vast:

  • a.

    overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht; en

  • b.

    rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de Wmo 2015, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs ten minste op de volgende kostprijselementen:

  • a.

    de kosten van de beroepskracht;

  • b.

    redelijke overheadkosten;

  • c.

    kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

  • d.

    reis en opleidingskosten;

  • e.

    indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

  • f.

    overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen waaronder kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders, zoals rapportage verplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onder b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de aanbieder de eis wordt gesteld een prijs of tarief voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op wat gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college kan de uiteindelijk over een kalenderjaar te betalen vergoeding aan een aanbieder van dienstverlening korten met maximaal het bedrag waarmee bezoldigingen en uitgekeerde ontslagvergoedingen aan al dan niet ingehuurde (deeltijd) medewerkers, bestuurders en toezichthouders over dat jaar (naar rato) meer bedragen dan de normen, zoals bedoeld in artikel 2.3 en 2.10, van de Wet normering topinkomens.

  • 6.

    Wanneer de zorgverlener op enige wijze bedragen onttrekt aan de bedrijfsvoering op een voor de branche niet gebruikelijke, niet integere, dan wel niet marktconforme wijze wordt dit gezien als schending van de integriteit. Dit staat het leveren van ondersteuning in de weg en heeft tot gevolg dat het college de zorgverlener kan uitsluiten van het leveren van de ondersteuning, zoals omschreven in artikel 5.4 lid 7 van deze verordening en op basis van de contracten met de aanbieders.

  • 7.

    Bij de voorzieningen beschermd wonen, maatschappelijke opvang vindt de betaling plaats op basis van subsidiëring.

Hoofdstuk 5 De voorwaarden voor een persoonsgebonden budget (Pgb)

Artikel 5.1 Voorwaarden Pgb

  • 1.

    Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een door het college te verstrekken Pgb, beoordeelt het college of wordt voldaan aan alle wettelijke voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Pgb zoals omschreven in artikel 2.3.6 Wmo 2015.

  • 2.

    Het college beoordeelt of de cliënt, eventueel met behulp van zijn Pgb-beheerder, in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen en het uitvoeren van de aan een Pgb verbonden taken. De cliënt dient ten minste aan te geven:

  • a.

    welke ondersteuning de cliënt nodig heeft;

  • b.

    wat de cliënt met het Pgb wenst in te kopen;

  • c.

    waarom de cliënt de ondersteuning in de vorm van een Pgb wenst te ontvangen;

  • d.

    indien van toepassing: wie de cliënt heeft gemachtigd om zijn belangen ten aanzien van het Pgb te behartigen en de aan het Pgb verbonden taken uit te voeren;

  • e.

    hoe de cliënt een keuze maakt voor een geschikte Pgb-aanbieder;

  • f.

    op welke wijze de kwaliteit van de ondersteuning is gewaarborgd;

  • g.

    op welke wijze de cliënt de zorgverlener aanstuurt in de praktijk;

  • h.

    op welke wijze de zorg wordt gecontroleerd;

  • i.

    op welke wijze de cliënt een juiste administratie gaat bijhouden;

  • j.

    op welke wijze de cliënt een contract aangaat met de Pgb-aanbieder;

  • k.

    hoe hij omgaat met geconstateerde onjuistheden.

  • 3.

    Het college beoordeelt of de ondersteuning die de cliënt met het Pgb wenst in te kopen naar het oordeel van het college van voldoende kwaliteit is en dus veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is. De kwaliteit van de ondersteuning wordt getoetst door middel van het zorgplan zoals omschreven in lid 4. Daarnaast dient de uitvoerder van de ondersteuning te beschikken over een adequate zorgopleiding en een recente VOG.

  • 4.

    De Pgb-aanbieder stelt samen met de cliënt ten aanzien van het waarborgen van de kwaliteit van de ondersteuning een zorgplan op. In het zorgplan staat in ieder geval omschreven:

  • a.

    welke zorgverlener de zorg gaat verlenen;

  • b.

    wie de directe zorgverlener(s) is;

  • c.

    wat de deskundigheid is van de directe zorgverlener(s);

  • d.

    wie de directe zorgverlener(s) kan vervangen bij afwezigheid;

  • e.

    welke doelen behaald moeten worden;

  • f.

    welke concrete acties ingezet worden om de gestelde doelen te bereiken;

  • g.

    waar en wanneer de ondersteuning gaat plaatsvinden.

  • 5.

    De kwaliteit van de met het Pgb ingekochte professionele ondersteuning voldoet minimaal aan de eisen die de gemeente stelt aan de gecontracteerde zorgaanbieders die vergelijkbare ondersteuning leveren, hierbij moeten Pgb-aanbieders voldoen aan de volgende criteria:

  • a.

    ingeschreven staan in het handelsregister;

  • b.

    adequaat opgeleid personeel in dienst hebben;

  • c.

    een VOG van alle werknemers (en eventueel vrijwilligers) kunnen overleggen;

  • d.

    beschikken over een volledig geïntegreerd kwaliteitssysteem dat voldoet aan de landelijke eisen;

  • e.

    een verklaring betalingsgedrag belastingdienst kunnen tonen;

  • f.

    een afschrift van de meest recente jaarrekening - of in het geval van een ZZP’er een balans en een winst- en verliesrekening -kunnen tonen;

  • g.

    verzekerd zijn tegen beroeps- en/of bedrijfsaansprakelijkheid.

  • 6.

    Een Pgb is alleen mogelijk indien naar het oordeel van het college wordt voldaan aan alle voorwaarden om in aanmerking te komen voor een Pgb en:

  • a.

    er geen weigeringsgrond van toepassing is zoals omschreven in artikel 5.4;

  • b.

    in voldoende mate zal bijdragen aan het bereiken van het in het ondersteuningsplan opgenomen beoogde resultaat;

  • c.

    er op geen enkele manier druk is uitgeoefend om de dienstverlening, in welke vorm dan ook, van deze persoon of organisatie te betrekken.

  • 7.

    Het niet voldoen aan de kwaliteitseisen heeft tot gevolg dat het college de aanvraag van de cliënt voor ondersteuning in de vorm van een Pgb afwijst. Het college kan de Pgb-aanbieder een waarschuwing met een redelijke hersteltermijn geven, of de Pgb-aanbieder niet (langer) accepteren in het kader van een Pgb.

Artikel 5.2 Voorwaarden Pgb voor ondersteuning door informele aanbieder

  • 1.

    Alvorens de cliënt een aanvraag doet voor een voorziening, wordt van hem verwacht dat hij eerst een beroep doet op zijn familie en vrienden. Er wordt geen Pgb verstrekt waarvan het gebruikelijk is dat de activiteiten door het sociaal netwerk worden verricht, zoals:

  • a.

    (sociale) activiteiten ondernemen met de cliënt;

  • b.

    het doen van de boodschappen;

  • c.

    lichte huishoudelijke taken;

  • d.

    eenvoudige hulp bij de administratie;

  • e.

    het maken van afspraken en/of het meegaan naar afspraken met specialisten;

  • f.

    vervoer naar afspraken met specialisten.

  • 2.

    Een cliënt heeft de mogelijkheid om dienstverlening te betrekken van een persoon of organisatie behorende tot het sociale netwerk:

  • a.

    als de cliënt een gelijkwaardig of beter resultaat kan behalen als iemand uit het sociale netwerk de zorg verleent en;

  • b.

    als dit leidt tot volwaardige dienstverlening die passend is aan de hulpvraag van de cliënt.

Artikel 5.3 Voorwaarden Pgb-beheerder

  • 1.

    Het beheren van het Pgb kan door zowel de cliënt als door een Pgb-beheerder worden uitgevoerd. Indien de Pgb-beheerder het Pgb gaat beheren, dan zijn de regels over het Pgb beheer waar cliënt wordt genoemd van overeenkomstige toepassing op de Pgb-beheerder.

  • 2.

    Het college acht een persoon niet in staat de aan een Pgb verbonden taken verantwoord te kunnen uitvoeren indien bij hem sprake is van een of meerdere van de volgende omstandigheden:

  • a.

    problematische schuldenproblematiek;

  • b.

    ernstige verslavingsproblematiek;

  • c.

    aangetoonde fraude begaan in de vier jaar voorafgaand aan de aanvraag;

  • d.

    een aanmerkelijke verstandelijke beperking;

  • e.

    een ernstig psychiatrisch ziektebeeld;

  • f.

    een vastgestelde, blijvende cognitieve stoornis;

  • g.

    het onvoldoende machtig zijn van de Nederlandse taal in woord en geschrift;

  • h.

    twijfels op overige gronden over de Pgb-vaardigheid, zoals opgenomen in artikel 5.1 lid 2.

  • 3.

    Onverlet het bepaalde in het vorige lid wordt een Pgb-beheerder alleen geacht de aan het Pgb verbonden taken op verantwoorde wijze te kunnen uitvoeren indien:

  • a.

    hij eerste of tweedegraads bloed-of aanverwant is van de cliënt, tenzij bijzondere omstandigheden aanleiding geven om het beheer te laten uitvoeren door iemand die tot het sociaal netwerk behoort;

  • b.

    hij door de rechtbank is aangesteld als mentor, curator of bewindvoerder;

  • c.

    hij niet tevens uitvoerder is van de ondersteuning die met het Pgb wordt ingekocht;

  • d.

    er geen sprake is van een (financiële) relatie tussen de Pgb-beheerder en de Pgb-aanbieder;

  • e.

    er geen sprake is van is van belangenverstrengeling tussen de Pgb-beheerder en de Pgb-aanbieder.

  • f.

    er sprake is van voldoende nabijheid in de vorm van fysieke aanwezigheid en tijd;

  • g.

    hij de belangen van de cliënt voldoende kan behartigen zoals omschreven in artikel 5.1 lid 2;

  • h.

    hij de aan een Pgb verbonden taken kan uitvoeren zoals omschreven in artikel 5.1. lid 2.

  • 4.

    Een cliënt krijgt maximaal twee keer de mogelijkheid om een Pgb-beheerder aan te dragen. Indien geen geschikte Pgb-beheerder wordt aangedragen, zal de aanvraag voor ondersteuning in de vorm van een Pgb worden afgewezen.

Artikel 5.4 Pgb niet mogelijk

  • 1.

    Het college verstrekt geen Pgb indien de kosten hiervan hoger zijn dan de kosten van maatwerkvoorziening in natura.

  • 2.

    Het college weigert een Pgb te verstrekken als het college eerder een beslissing heeft herzien of ingetrokken omdat:

  • a.

    de cliënt of zijn Pgb-beheerder onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b.

    de cliënt of zijn Pgb-beheerder niet heeft voldaan aan de aan de maatwerkvoorziening of het Pgb verbonden voorwaarden;

  • c.

    de cliënt of zijn Pgb-beheerder het Pgb niet of voor een ander doel heeft gebruikt dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Het college verstrekt geen Pgb als er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, als bedoeld in artikel 2.5, dan wel ondersteuning die ambtshalve wordt verleend in de situatie als bedoeld in artikel 2.4, vierde lid.

  • 4.

    Het college verstrekt geen Pgb voor vervoer als de cliënt in deze behoefte kan voorzien door gebruik te maken van het collectief vervoer.

  • 5.

    Het college verstrekt geen Pgb voor zover deze is bedoeld voor bemiddelings- of administratiekosten of een combinatie hiervan, in verband met de aanvraag of uitvoering van het Pgb, of een combinatie hiervan, al dan niet in combinatie met de kosten van de Pgb-beheerder.

  • 6.

    Het college verstrekt geen Pgb voor ondersteuning van een Pgb-aanbieder die fraude heeft gepleegd.

  • 7.

    Het college verstrekt geen Pgb voor ondersteuning van een zorgverlener indien er twijfels zijn over de integriteit van de zorgverlener, wat zich in ieder geval voordoet indien de zorgverlener:

  • a.

    betrokken is geweest bij strafbare feiten of overtredingen heeft begaan die de veiligheid en de kwaliteit van de ondersteuning in gevaar brengen;

  • b.

    verdacht is geweest van strafbare feiten dan wel daarvoor veroordeeld is geweest;

  • c.

    bestuursrechtelijke en/of fiscaalrechtelijke boetes opgelegd heeft gekregen;

  • d.

    bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen opgelegd heeft gekregen in de vorm van een last onder bestuursdwang en/of dwangsom;

  • e.

    er sprake is van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de Pgb-aanbieder en/of zijn directie en/of de aan hen gelieerde vennootschappen een zakelijk samenwerkingsverband onderhouden met derden die in relatie staan tot strafbare feiten of daarvan verdacht worden;

  • f.

    zich niet professioneel gedraagt. Hiervan is onder andere sprake indien de Pgb-aanbieder zich intimiderend opstelt, geen voorbeeldfunctie toont of incidenten hebben plaatsgevonden binnen de uitvoering van zijn functie.

  • 8.

    Verstrekking in de vorm van persoonsgebonden budget vindt niet of niet langer plaats als:

  • a.

    op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de cliënt en/of zijn Pgb-beheerder problemen zal hebben bij het omgaan met een Pgb;

  • b.

    er sprake is van vastgesteld oneigenlijk gebruik of misbruik van een Pgb in het verleden;

  • c.

    er naar het oordeel van het college andere, zwaarwegende, bezwaren bestaan tegen de verstrekking.

Artikel 5.5 Uitbetaling Pgb

  • 1.

    De hoogte van een Pgb:

  • a.

    bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura;

  • b.

    wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het Pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.

  • 2.

    Bij de vaststelling van de hoogte van het Pgb voor dienstverlening wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • a.

    professioneel aanbieder: Tot deze groep behoren personen die:

  • I.

    werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de uit het Pgb te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan en voldoen aan de voorwaarden zoals omschreven in artikel 5.1 lid 4, 5 en 6. Zulks met uitsluiting van personen met eerste of tweedegraads bloed- of aanverwant;

  • II.

    aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel die ten aanzien van de uit het Pgb te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan en voldoen aan de voorwaarden zoals omschreven in artikel 5.1 lid 4, 5 en 6. Zulks met uitsluiting van personen met eerste of tweedegraads bloed- of aanverwant.

  • b.

    Informele aanbieder: hulp die geboden wordt door een persoon uit het sociaal netwerk van cliënt en voldoen aan de voorwaarden zoals omschreven in artikel 5.1 lid 4 en 6.

  • 3.

    De hoogte van het Pgb wordt voor de professionele aanbieder bepaald op basis van 80% van het tarief voor de goedkoopst compenserende voorziening in natura door een daartoe opgeleide beroepskracht werkzaam bij een door de gemeente gecontracteerde instelling.

  • 4.

    De hoogte van het Pgb voor informele hulp is gelijk aan:

  • a.

    het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-urige werkweek; of

  • b.

    de maximale hoogte van de tegemoetkoming per kalendermaand voor een hulp uit het sociaal netwerk zoals opgenomen in artikel 2ab van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015, tenzij de ondersteuning van de cliënt kan worden ingekocht met een lagere tegemoetkoming; of

  • c.

    de tegemoetkoming per kalendermaand voor schoonmaakmiddelen, levensmiddelen, kleding of reiskosten zoals bedoeld in artikel 2ab van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015. De tegemoetkoming wordt berekend aan de hand van de door het college vastgestelde vergoedingenlijst die waar mogelijk gebaseerd is op richtbedragen van het Nibud.

  • 5.

    Een Pgb dient door de cliënt binnen drie maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt, tenzij hier in de beschikking een andere termijn voor wordt vastgesteld.

  • 6.

    Het Pgb wordt uitbetaald op basis van declaratie van het aantal geleverde uren of dagdelen. Uitbetaling in de vorm van een maandloon is niet toegestaan, tenzij de voorziening als een maand- of jaarbudget wordt verstrekt.

  • 7.

    Het Pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

  • 8.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het Pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als het vermoeden bestaat dat de cliënt het Pgb in die periode anders ten onrechte kan inzetten.

Artikel 5.6 Terugvordering Pgb bij de Pgb-aanbieder

  • 1.

    Het college kan tot terugvordering van het Pgb bij de Pgb-aanbieder overgaan indien:

  • a.

    de Pgb-aanbieder geld heeft ontvangen voor zorg die (gedeeltelijk) niet is verleend of niet (geheel) conform de gestelde voorwaarden is verleend en hij niet binnen 72 uur melding heeft gedaan bij de Pgb-beheerder om dit te crediteren;

  • b.

    een maatwerkvoorziening voor een ander doel is ingezet, dan waarvoor het is toegekend;

  • c.

    een maatwerkvoorziening zonder toestemming van het college in het buitenland is ingezet.

  • 2.

    In geval van terugvordering stuurt het college een factuur naar de Pgb- aanbieder, die binnen 4 weken moet worden voldaan.

  • 3.

    Het college kan het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen.

  • 4.

    De hoogte van de terugvordering is de gehele of de gedeeltelijke geldwaarde van het (ten onrechte) bestede Pgb.

Hoofdstuk 6 Evalueren, administratie, klachten, inspraak en misbruik

Artikel 6.1 Evalueren zorg

  • 1.

    Iedere 6 maanden vindt er een evaluatiegesprek plaats tussen de zorgverlener en de cliënt en eventueel de Pgb-beheerder.

  • 2.

    Van dit evaluatiegesprek wordt een evaluatieverslag opgesteld.

  • 3.

    Het college kan voorwaarden stellen aan het evaluatieverslag.

  • 4.

    Het evaluatieverslag wordt, voorafgaand aan het gesprek met de coach, opgestuurd naar het college.

Artikel 6.2 Klachtbehandeling

  • 1.

    Het college behandelt klachten van cliënten die betrekking hebben op meldingen en afhandeling van aanvragen als bedoeld in deze verordening, overeenkomstig de bepalingen van de Klachtenregeling gemeente Almelo 2013. Desgewenst kan men hierna de klacht voorleggen aan de Overijsselse Ombudsman.

  • 2.

    (Professionele) aanbieders stellen intern een regeling vast voor de afhandeling van klachten van ondersteuningsvragers ten aanzien van alle maatwerkvoorzieningen op grond van de Wmo 2015 en maken duidelijk kenbaar aan de cliënten hoe zij een klacht kunnen indienen.

Artikel 6.3 Medezeggenschap

  • 1.

    (Professionele) aanbieders van de maatwerkvoorzieningen in het kader van de Wmo 2015 stellen een regeling vast voor de medezeggenschap over voorgenomen besluiten die voor de gebruikers van belang zijn.

  • 2.

    De (professionele) aanbieder draagt er zorg voor dat de informatie over de medezeggenschap voldoende kenbaar is voor de cliënten van zijn organisatie.

Artikel 6.4 Overleg met aanbieders en cliëntervaringsonderzoek

  • 1.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de kwaliteit en de naleving van de nadere eisen door periodieke overleggen met de aanbieders van op de maatwerkvoorzieningen en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

  • 2.

    Het college ziet toe op een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek naar de ervaringen met de verstrekking van maatwerkvoorzieningen.

Artikel 6.5 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 door een zorgverlener en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Zorgverleners melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan tijdens de uitvoering van een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4.

    Het college kan bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld.

Artikel 6.6 Tegengaan oneigenlijk gebruik

  • 1.

    Het college treft de nodige maatregelen om het oneigenlijk gebruik van maatwerkvoorzieningen en Pgb’s te voorkomen en fraude te bestrijden. Tot deze maatregelen behoren in ieder geval:

  • a.

    het college zoekt waar mogelijk samenwerking met organisaties die zich ook bezighouden met het tegengaan van oneigenlijk gebruik en fraude op het terrein van de zorg of aanverwante terreinen;

  • b.

    het college verricht zo nodig onderzoek bij zorgverleners van maatwerkvoorzieningen die een subsidie- of contractrelatie met de gemeente Almelo onderhouden of die ondersteuning verlenen op grond van een Pgb aan inwoners van Almelo en die verplicht zijn om kosteloos hun medewerking te verlenen;

  • c.

    het college maakt afspraken met aanbieders van voorzieningen over de facturatie, resultaatsturingen, accountantscontroles, zodat declaraties en uitbetalingen in overeenstemming zijn met de contractuele afspraken, de leveringsopdracht, de prestatieafspraken en de feitelijk geleverde prestaties;

  • d.

    het college controleert, al dan niet steeksproefsgewijs, of de gemaakte afspraken zoals genoemd in het voorgaande lid worden nagekomen;

  • e.

    het college beperkt de looptijd van de indicaties of voert periodiek controles uit bij langlopende indicaties;

  • f.

    het college voert een grondige toets aan de voorkant uit bij de verstrekking van een Pgb op:

  • I.

    de regiemogelijkheden van de cliënt of degene die de cliënt als vertegenwoordiger wenst in te schakelen conform artikel 5.1 lid 2.

  • II.

    de kwaliteit van de invulling van het door de cliënt en de Pgb-aanbieder te overleggen zorgplan mede met het oog op de te bereiken resultaten conform artikel 5.1 lid 4;

  • g.

    het college monitort het gebruik van het Pgb en de behaalde resultaten in relatie tot de gestelde doelen.

Hoofdstuk 7 Toezichthouders

Artikel 7.1 Toezichthouders

  • 1.

    Het college wijst toezichthoudende ambtenaren aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wmo 2015.

  • 2.

    De aangewezen toezichthouder is belast met:

  • a.

    de bevoegdheid om inlichtingen te vorderen;

  • b.

    de bevoegdheid om de (cliënten)administratie te vorderen bij de zorgverlener;

  • c.

    de bevoegdheid om de administratie te vorderen van de cliënt of de Pgb- beheerder;

  • d.

    vorderen van identificatie;

  • e.

    inzage van documenten en toegang tot gegevens;

  • f.

    het betreden van plaatsen (met uitzondering van woningen);

  • g.

    controleren of de zorgverlener de verplichtingen uit de toekenningsbeschikking of de raamovereenkomst of uitvoeringsovereenkomst met het college naleeft;

  • h.

    ondersteuningsinhoudelijk controleren van de overeenkomsten die de cliënt of de Pgb-beheerder heeft gesloten; voldoen deze aan bij de aanvraag geleverde gegevens en informatie;

  • i.

    controleren of de voorziening veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt uitgevoerd.

  • 3.

    Een ieder is verplicht om mee te werken aan het onderzoek van de toezichthouder.

Hoofdstuk 8 Bijdragen en kostprijs maatwerkvoorzieningen

Artikel 8.1 Bijdrage algemeen gebruikelijke kosten

  • 1.

    De zorgverlener kan aan de cliënt een bijdrage vragen ter gehele of gedeeltelijke compensatie van de algemeen gebruikelijke kosten die onderdeel uitmaken van de algemene of maatwerkvoorziening, voor zover dat tussen college en aanbieder is afgesproken.

  • 2.

    Het gaat hierbij in ieder geval om algemeen gebruikelijke kosten voor:

  • a.

    het gebruik van Collectief Aanvullend Vervoer;

  • b.

    het doen van een was;

  • c.

    uitstapjes en het gebruik van consumpties en maaltijden bij inloop,

  • d.

    dag- en nachtopvang;

  • e.

    het gebruik van materialen bij dagbesteding;

  • f.

    het gebruik van maaltijden bij dagbesteding;

  • g.

    het gebruik van woonruimte.

  • 3.

    De bijdrage, bedoeld in het vorige lid, wordt vastgesteld op basis van objectieve criteria, zoals richtlijnen van het NIBUD, tarief van het openbaar stadsvervoer of landelijke modellen voor de berekening van de huurprijs van woonruimte en bedragen niet meer dan de kostprijs voor de aanbieder van de voorziening.

  • 4.

    De zorgverlener brengt de verschuldigdheid en hoogte van de bijdrage vooraf duidelijk bij de cliënt onder de aandacht.

Artikel 8.2 Eigen bijdrage maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Voor een maatwerkvoorziening is de cliënt de maximale bijdrage in de kosten, zoals bepaald in het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning, verschuldigd.

  • 2.

    De bijdrage in de kosten bedraagt maximaal de kostprijs van de voorziening per periode van 4 weken, waarbij:

  • a.

    de kostprijs van een eenmalige Pgb per periode gelijk is aan de hoogte van het toegekende Pgb gedeeld door de afschrijvingstermijn;

  • b.

    de kostprijs van een periodiek verstrekte Pgb gelijk is aan de hoogte van het Pgb dat per periode is toegekend;

  • c.

    de kostprijs van een eenmalig verstrekte maatwerkvoorziening per periode gelijk is aan de vergoeding die de gemeente hiervoor verschuldigd is gedeeld door de afschrijvingstermijn;

  • d.

    de kostprijs van een periodiek verstrekte maatwerkvoorziening gelijk is aan de vergoeding die de gemeente hiervoor per periode verschuldigd is.

  • 3.

    Een bijdrage in de kosten van een maatwerkvoorziening is verschuldigd zolang van deze voorziening gebruik wordt gemaakt of korter, bij een eenmalige Pgb of verstrekking, als eerder het bedrag van de kostprijs is bereikt.

  • 4.

    Geen eigen bijdrage is verschuldigd voor rolstoelen, het collectief vervoer, een doventolk en het maatschappelijk werk.

  • 5.

    De bijdragen voor maatschappelijke opvang worden vastgesteld en geïnd door de instelling waar de cliënt verblijft.

  • 6.

    Bij de verstrekking van een woningaanpassing voor een cliënt onder de 18 jaar kan een bijdrage in de kosten worden opgelegd.

Artikel 8.3 Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

  • 1.

    Geen eigen bijdrage is verschuldigd voor cliëntondersteuning.

  • 2.

    Het college regelt voor welke algemene voorzieningen de cliënt een bijdrage is verschuldigd en per algemene voorziening wat de hoogte van deze bijdrage is.

Hoofdstuk 9: Waardering mantelzorgers

Artikel 9.1 Jaarlijkse waardering

Het college regelt de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van ondersteuningsvragers in de gemeente.

Hoofdstuk 10: Burgerparticipatie

Artikel 10.1 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval ondersteuningsvragers of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college regelt de uitvoering van het tweede en derde lid.

Hoofdstuk 11: Slotbepalingen

Artikel 11.1 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt elke twee jaar na inwerkingtreding van deze verordening geëvalueerd. Het college zendt hiertoe aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening en de daarbij horende nadere regelgeving en beleidsregels in de praktijk.

Artikel 11.2 Hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan beleidsregels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening als de toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 11.3 Overgangsbepaling

  • 1.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Almelo, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Almelo en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening, tenzij dit nadelige gevolgen heeft voor de cliënt.

  • 3.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Almelo, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 11.4 Intrekking

  • 1.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Almelo wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een ondersteuningsvrager houdt recht op een voorziening verstrekt voor inwerkingtreden van deze verordening, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

Artikel 11.5 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking.

Artikel 11.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Almelo 2019.

Ondertekening

Gedaan ter openbare vergadering van 9 juli 2019,

de griffier, de voorzitter,

drs. C.M. Steenbergen A.J. Gerritsen

TOELICHTING OP DE VERORDENING

ALGEMEEN

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Niet alle begripsbepalingen die zijn opgenomen in de wet zijn in dit artikel opgenomen. Daarom worden in dit artikel een aantal begrippen gedefinieerd.

Artikel 1. 2 Reikwijdte verordening

Om in aanmerking te kunnen komen voor ondersteuning op grond van deze verordening moet iemand ingezetene zijn van Almelo. Iemand is ingezetene als hij zijn woonplaats heeft in de gemeente Almelo. Het gaat hierbij blijkens jurisprudentie onder de oude Wet maatschappelijke ondersteuning om de feitelijke verblijfplaats, waarbij de inschrijving in de basisregistratie personen van de gemeente belangrijk is, maar niet doorslaggevend. Er is een wettelijke uitzondering op dit vereiste van ingezetenschap: voor de opvang, al dan niet in verband met huiselijk geweld (vrouwenopvang, mannenopvang) kan iedere ingezetene van Nederland zich melden.

Het kan voor het succes van een traject wenselijk zijn dat een cliënt elders opvang krijgt, bijvoorbeeld omdat hij daar personen heeft die hem kunnen ondersteunen. In dat geval kan het college in overleg treden met het college van die andere gemeente om de cliënt daar opvang te bieden.

Artikel 1.3 Beleidsregels

Het college kan beleidsregels vaststellen ter uitvoering van deze verordening.

Op grond van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) hoeft formeel niet in deze verordening te worden opgenomen dat het college ook bevoegd is tot het vaststellen van beleidsregels omdat het college de taak heeft de Wmo 2015 uit te voeren en daarmee ook de bevoegdheid tot het vaststellen van beleidsregels. Voor de volledigheid is deze bevoegdheid toch in dit artikel opgenomen, zodat hier geen twijfel over kan bestaan en niet de suggestie wordt gewekt dat het college alleen nog maar aanvullende nadere regels mag opstellen.

Onder beleidsregel wordt in de Awb verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.

Hoofdstuk 2 Toegang tot algemene voorzieningen

Artikel 2.1 Toegang tot algemene voorzieningen

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen algemene (vrij toegankelijke) en maatwerk (niet vrij toegankelijke) voorzieningen. Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een algemene voorziening. Hier kunnen cliënten gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De cliënt kan zich voor deze ondersteuning dus rechtstreeks tot de aanbieder van een algemene voorziening wenden. Een maatwerkvoorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. Voor deze niet vrij toegankelijke vormen van hulp zal eerst beoordeeld moeten worden of de cliënt deze hulp daadwerkelijk nodig heeft. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet.

Artikel 2.2 Melding behoefte aan ondersteuning

Eenieder kan zich melden bij de gemeente met een hulpvraag. Door het melden maakt de cliënt de hulpvraag aan het college kenbaar. In vervolg op deze melding zal het college in samenspraak met de cliënt zo spoedig mogelijk een onderzoek (laten) instellen. Indien een ingezetene alleen informeert naar bijvoorbeeld de beschikbaarheid van een algemene voorziening of kenbaar maakt gebruik te willen maken van een algemene voorziening, is er geen aanleiding om een verder onderzoek in te stellen.

Artikel 2.3 Onderzoek naar aanleiding van melding

Het onderzoek vormt de kern van de procedure. De wet beschrijft in artikel 2.3.2 lid 4 Wmo 2015 de zaken die tijdens het onderzoek aan bod moeten komen. Het gesprek wordt in de Wet niet expliciet genoemd, maar impliciet wordt er vanuit gegaan dat persoonlijk contact tussen gemeente en cliënt plaatsvindt. In artikel 2.3 wordt benadrukt dat een gesprek deel uitmaakt van het onderzoek en dat het past in het stelsel van deze Wmo dat daar de omgeving van de cliënt zoveel mogelijk bij betrokken wordt.

Artikel 2.4 Aanvraag maatwerkvoorziening

De aanvraag kan pas worden ingediend na het onderzoek of na het verstrijken van de zes wekentermijn. Artikel 2.3.5, lid 1 van de wet maakt duidelijk dat de aanvraag ziet op een maatwerkvoorziening. Andere oplossingen die tot tevredenheid kunnen bijdragen aan zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie kunnen zonder aanvraag en dus zonder beschikking worden ingezet.

Met dit artikel wordt ook uitgewerkt de verplichting, neergelegd in artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, onder a van de wet, waarin is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.

In het dringende belang kan het college besluiten om een maatwerkvoorziening ambtshalve te verstrekken. Dit kan worden ingezet in de gevallen waarin niet tijdig onderzoek kan worden gedaan naar de ondersteuningsbehoefte van de cliënt. Om te voorkomen dat noodzakelijke ondersteuning stopt of uitblijft vanwege het ontbreken van een tijdig besluit, kan het college een voorziening voor de duur van maximaal drie maanden verstrekken of verlengen. Het gaat hierbij om een tijdelijke overbrugging, om (grondig) onderzoek te kunnen doen.

Artikel 2.5 Spoedeisende ondersteuning

In spoedeisende gevallen kan het college besluiten om direct en zonder aanvraag, een tijdelijke maatwerkvoorziening te verstrekken in afwachting van de uitkomst van het onderzoek bedoeld in artikel 2.3 Het gaat hierbij om situaties waarbij er wel tijdig onderzoek kan worden gedaan, maar door de spoedeisendheid van de situatie het onderzoek niet afgewacht kan worden. Door het volgen van de spoedprocedure kan het college ambtshalve ondersteuning inzetten. Deze spoedeisende ondersteuning kan alleen in natura worden ingezet. Een persoonsgebonden budget is dan niet mogelijk.

Artikel 2.6 Inhoud beschikking

In dit artikel wordt de inhoud van de beschikking, dit is het besluit op de aanvraag, besproken. In de beschikking dient te worden aangegeven of de maatwerkvoorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt. In het tweede lid wordt ingegaan op de inhoud van de toekennende beschikking naar aanleiding van een aanvraag om een maatwerkvoorziening. In het derde lid komt de inhoud van de beschikking waarin een Pgb wordt toegekend, aan de orde.

Hoofdstuk 3 Criteria maatwerkvoorzieningen

Artikel 3.1 Algemene criteria voor een maatwerkvoorziening

In artikel 2.1.3, tweede lid, onder a, van de wet is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. In de memorie van toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 134) wordt aangegeven dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening op maatwerk aankomt. Gemeentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen zullen worden verstrekt. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt.

Een maatwerkvoorziening is overwegend op het individu gericht. Hiermee wordt benadrukt dat voorzieningen worden verstrekt voor het compenseren van beperkingen die de cliënt zelf ondervindt. Bij de beoordeling of de voorziening voor cliënt compenserend is, moet het college tot op zekere hoogte wel rekening houden met de gezinssituatie (Rechtbank Arnhem 09-02-2010, nr. AWB 09/2537).

Het college kan volstaan met de goedkoopst compenserende voorziening. Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel compenserend als de meest goedkope voorziening te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip compenserend bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Een belangrijk voorbeeld van ‘goedkoopst compenserende voorziening’ is de maatwerkvoorziening voor verhuis- en inrichtingskosten. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer compenserend maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst compenserende voorziening, mits de belanghebbende bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen.

Artikel 3.2 Aanvullende criteria ondersteuning zelfstandig leven

Dit artikel bevat aanvullende criteria inzake de maatwerkvoorziening ondersteuning zelfstandig leven.

Artikel 3.3. Aanvullende criteria ondersteuning maatschappelijke deelname

Dit artikel bevat aanvullende criteria inzake de maatwerkvoorziening ondersteuning maatschappelijke deelname.

Artikel 3.4. Aanvullende criteria vervoer van en naar de dagbesteding

Indien een cliënt, gelet op zijn beperkingen of psychische of psychosociale problematiek niet in staat is zich zelfstandig te verplaatsen tussen zijn woonadres en de dagbesteding en er ook geen beroep kan worden gedaan op het netwerk, kan hij in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening voor vervoer van en naar de dagbesteding, als onderdeel (ondersteuningselement) van de maatwerkvoorziening dagbesteding.

Voor het vervoer wordt gebruik gemaakt van de daarvoor door de gemeente gecontracteerde vervoerder. Zo nodig wordt de cliënt door deze vervoerder individueel begeleid, indien hij niet zelfstandig vervoerd kan worden.

Indien er tijdens het vervoer medische zorg noodzakelijk is, wordt deze geleverd door de zorgaanbieder die de dagbesteding verzorgt.

Artikel 3.5 Kortdurend verblijf

Kortdurend verblijf is een maatwerkvoorziening (artikel 1.1.1 lid 1 Wmo 2015). De Wmo 2015 biedt de gemeente de mogelijkheid om ook andere voorzieningen te treffen dan alleen hetgeen past binnen de AWBZ-aanspraak kortdurend verblijf. Dit past binnen de maatwerkgedachte van de Wmo 2015, waarbij het gewenste resultaat centraal staat: ondersteuning van de mantelzorg. In dit artikel wordt beschreven wanneer een cliënt in aanmerking kan komen voor kortdurend verblijf.

Artikel 3.6 Huishoudelijke ondersteuning

In de Wmo 2015 is geen concrete definitie gegeven van een gestructureerd huishouden. Het voeren van een gestructureerd huishouden omvat in ieder geval de zorg voor het schoon en op orde houden van het huishouden en het kunnen beschikken over schoon beddengoed en schone kleding (CRvB 18-05-2016, nr. 15-4490 WMO15, CRvB 18-05-2016, nr. 15-5356 WMO15 en CRvB 18-05-2016, nr. 16-948 WMO15).

Daarnaast is in de memorie van toelichting ook omschreven wat kan worden verstaan onder het voeren van een gestructureerd huishouden. Ondersteuning met het oog op het voeren van een gestructureerd huishouden omvat bijvoorbeeld:

  • hulp bij contacten met officiële instanties,

  • hulp bij het aanbrengen van structuur in het huishouden,

  • hulp bij het leren om zelfstandig te wonen,

  • hulp bij het omgaan met onverwachte gebeurtenissen.

Artikel 3.7 Vervoersvoorzieningen

Op grond van artikel 2.1.1 Wmo 2015 moet het gemeentebestuur zorgdragen voor de maatschappelijke ondersteuning. Onder maatschappelijke ondersteuning wordt onder andere verstaan het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen (artikel 1.1.1 Wmo 2015). Met participatie wordt bedoeld het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer (artikel 1.1.1 Wmo 2015).

Uit de toelichting op artikel 1.1.1 Wmo 2015 volgt dat dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Hiervoor is het een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.

Bij het bepalen van het te bereiken resultaat gaat het er bij maatschappelijke participatie niet om hoe vaak een cliënt een bestemming wil bereiken, maar om hoe vaak hij dat zou moeten kunnen, zo blijkt uit jurisprudentie. Kortom niet alle bij de cliënt levende wensen behoeven te worden gehonoreerd. Uitkomst moet zijn dat de cliënt op een aanvaardbaar niveau kan participeren.

Vanuit de Wmo volgt slechts verder de verplichting om cliënt te compenseren die beperkingen ondervindt bij lokale verplaatsingen. Onder de Wmo 2007 mocht het college onder het begrip "lokaal verplaatsen" een afstand van 15 tot 20 kilometer vanaf de woning verstaan. Voor bovenregionaal vervoer kan cliënt gebruik maken van Valys. Ook mocht het college volstaan met een voorziening waarmee een cliënt 1.500 tot 2.000 kilometer per jaar kan reizen (CRvB 29-02-2012, nr. 10/906 WMO). Deze omvang kan ook bereikt worden met meerdere vervoersvoorzieningen gezamenlijk (CRvB 06-06-2012, nr. 10/1786 WMO).

Vanuit de Zvw worden rolstoelen verstrekt voor beperkte (<26 weken) of onzekere duur. Is cliënt langdurig aangewezen op zittende verplaatsingen dan komt de cliënt vanuit de Wmo in aanmerking voor een rolstoel. De aanvullende criteria voor verstrekking van de elektrische rolstoel zijn opgenomen om te borgen dat enkel aan de cliënt die hierop is aangewezen een (dure) elektrische rolstoel wordt verstrekt en dat in andere gevallen wordt volstaan met verstrekking van een handbewogen rolstoel.

Sporten kan voor een cliënt een belangrijke manier zijn om medemensen te ontmoeten (participeren). Dit is in de verordening zo ingevuld dat cliënt aangewezen moet zijn op een sportvoorziening voor de beoefening van de verkozen sport en lid van een vereniging moet zijn.

Artikel 3.8 Woonvoorzieningen

Van een cliënt mag, binnen zijn mogelijkheden, verwacht worden dat hij inspeelt op de diverse levensfasen. Dat betekent dat hij er ook rekening mee houdt dat de woning waarin hij woont op termijn niet meer geschikt is als hij slechter ter been wordt. Een verhuizing en ook de daarmee gepaard gaande kosten is in zo’n situatie algemeen gebruikelijk te noemen.

Een maatwerkvoorziening voor een verhuizing is dan ook niet aan de orde.

Een aanpassing van de woning is slechts mogelijk als een verhuizing geen adequate oplossing biedt. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als een voor de cliënt geschikte woning niet binnen een aanvaardbare termijn beschikbaar is, of dat een verhuizing zou betekenen dat de ondersteuning vanuit het netwerk niet meer mogelijk is.

Als bijvoorbeeld een kind in een instelling woont, kan de woning ook bezoekbaar worden gemaakt. Bezoekbaar wil niet zeggen dat het geschikt moet zijn zoals wanneer het kind thuis zou wonen. Het kind is echter wel in de gelegenheid de ouders thuis te bezoeken.

In principe wordt slechts één woning bezoekbaar gemaakt. In geval van een echtscheiding van de ouders kan het echter noodzakelijk zijn beide woningen aan te passen, zodat het kind beide ouders kan bezoeken.

De term eigen woning impliceert dat de voorzieningen alleen aangebracht kunnen worden op het adres waar de cliënt woont. De aanpassing kan in ieder geval geen betrekking hebben op verblijfplaatsen die niet geschikt of bestemd zijn om het gehele jaar door te worden bewoond. Daarvan kan slechts in bijzondere individuele situaties worden afgeweken.

Ook als de cliënt feitelijk grotendeels elders verblijft, kan de conclusie zijn dat een woonvoorziening geen meerwaarde heeft.

De eigenaar van de woning is er voor verantwoordelijk dat de woning bewoonbaar is. Problemen zoals lekkages, schimmelvorming etc. kunnen tot een voor de cliënt ongezonde situatie leiden, doch behoren in principe niet tot de verantwoordelijkheid van de gemeente.

In bijzondere situaties kan worden afgeweken. De problemen in de woning worden niet door het college opgelost, maar de cliënt wordt wel in de gelegenheid gesteld te verhuizen naar een andere woning. Daarvoor stelt het college een tegemoetkoming voor verhuiskosten beschikbaar onder overlegging van bewijsstukken.

Als betrokkene in een instelling verblijft op grond van de Wet langdurige zorg, is een woonvoorziening niet aan de orde. Er is immers geen sprake van verbetering of handhaving van de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt en bovendien is de Wet langdurige zorg in dat geval voorliggend.

Artikel 3.9 Beschermd wonen

Gemeenten zijn sinds 2015 verantwoordelijk voor beschermd wonen. De financiering daarvan loopt thans nog via de centrumgemeenten als bedoeld in de Wmo 2007. Beschermd wonen is - net als maatschappelijke opvang - in principe landelijk toegankelijk. Een cliënt met een indicatie voor beschermd wonen (of een aanvraag die daartoe strekt) heeft net als elke Nederlander een vrije keuze om een woongemeente te kiezen. Zie ook artikel 1.2.1, eerste lid onder b van de Wet. De Wmo 2015 kent het begrip centrumgemeente niet. Daarom is intergemeentelijke samenwerking noodzakelijk.

De middelen voor beschermd wonen (en ook van opvang) worden vanaf 1 januari 2021 verdeeld over alle gemeenten volgens een nieuw objectief verdeelmodel beschermd wonen (al dan niet geïntegreerd met opvang). Tot die tijd is er sprake van een overgangsfase en vindt de uitkering nog plaats aan de hiervoor bedoelde 43 ‘centrumgemeenten’. Almelo is een centrumgemeente.

Een indicatie voor beschermd wonen is slechts aangewezen indien de cliënt is aangewezen op een beschermende woonomgeving gelet op diens complexe problematiek. Die kan betrekking hebben op onder meer het psychisch en psychosociaal functioneren of een psychiatrisch ziektebeeld. Daarnaast is het zo dat de maatwerkvoorzieningen zoals begeleiding geen passende bijdrage kunnen bieden. De maatwerkvoorziening beschermd wonen is primair gericht op cliënten die zich (nog) niet kunnen handhaven in de samenleving en om die reden zijn aangewezen op noodzakelijk verblijf in een accommodatie van een aanbieder. Daarvoor kan aanleiding bestaan omdat de cliënt er (nog) niet in slaagt om zelfstandig te wonen zonder (in de directe nabijheid van) 24 uur per dag toezicht en aangewezen ondersteuning. De aanbieder van beschermd wonen biedt woonruimte, verblijfsfaciliteiten, toezicht en begeleiding, waaronder ook dagbesteding is begrepen. De beschermende woonomgeving waarborgt de fysieke en sociale veiligheid voor de cliënt en er wordt een passend pedagogisch klimaat geboden. Daarvoor is het noodzakelijk dat aangewezen ondersteuning in principe 24 uur bereikbaar is. Die ondersteuning zal bestaan uit begeleiding en toezicht. Het is echter niet in alle gevallen zo dat cliënten permanent zijn aangewezen op een beschermende woonomgeving met 24 uurs toezicht en/of begeleiding. Dat is afhankelijk van het individuele geval. Het beschermd wonen kan gericht zijn op ontwikkelen van de zelfredzaamheid, het psychisch en psychosociaal functioneren van de cliënt. Ook kan het gaan om het stabiliseren van het psychiatrisch ziektebeeld van de cliënt. In dat geval vormt het 24-uurs toezicht een belangrijke voorwaarde van de beschermende woonomgeving. Voor cliënten met een indicatie voor beschermd wonen geldt dus dat – afhankelijk van de aard en omvang van de problematiek – verschillende woonvormen een passende bijdrage kunnen bieden.

Artikel 3.10 Maatschappelijke opvang

In dit artikel worden de criteria benoemd op grond waarvan aanspraak bestaat op maatschappelijke opvang. De cliënt heeft de thuissituatie verlaten en heeft tijdelijk onderdak nodig en kan zich niet op eigen kracht handhaven in de maatschappij.

Hoofdstuk 4 Kwaliteit

Artikel 4.1 Kwaliteitseisen

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de Wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 e.v. van de Wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.

Artikel 4.2 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieder

Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.6.4, eerste lid, van de Wet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.6.6, eerste lid, van de Wet). Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van de reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

De gemeente Almelo is van mening dat zorggeld bedoeld is voor de zorg. Indien zorgverleners op een onverantwoorde wijze geld onttrekken aan de organisatie gaat dat ten kosten van de continuïteit en kwaliteit van de zorg. In de berekening van de tarieven is rekening gehouden met de overhead die in iedere organisatie voorkomt en met de marge (bij non profit instellingen), dan wel winst (bij bedrijven) die gemaakt kan worden. In de berekeningen is deze, na consultatie met zorgaanbieders in een aantal bijeenkomsten, gesteld op gemiddeld 3%. In principe is iedere zorgverlener zelf verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering. De gemeente mengt zich niet in deze ondernemingsvrijheid, tenzij de bedrijfsvoering en/of de financiële situatie van de organisatie de continuïteit en de kwaliteit van de zorg in gevaar brengt. Van een gevaar voor de continuïteit is sprake indien in eenzelfde boekjaar sprake is van een negatief eigen vermogen én een negatief financieel resultaat. Van een gevaar voor de kwaliteit van de zorg is onder andere sprake indien:

  • de zorgverlener werkt met personeel dat niet of onvoldoende is opgeleid voor het te verzorgen product;

  • personeel niet wordt uitbetaald volgens de van toepassing zijnde cao;

  • aan bestuurders of andere personeelsleden betalingen worden verricht die hoger zijn dan wat de Wet Normering Topinkomens toestaat;

  • aan bestuurders, toezichthouders, aandeelhouders, personeelsleden of derden leningen worden verstrekt die geen verband houden met de te leveren zorg en/of niet verstrekt zijn met zekerheidsstelling en tegen marktconforme rente en voorwaarden;

  • de zorgverlener vastgoed huurt van bestuurders, toezichthouders, aandeelhouders, personeelsleden of derden tegen voor de regio en de branche niet marktconforme voorwaarden;

  • de zorgverlener diensten of leveringen afneemt van bestuurders, toezichthouders, aandeelhouders, personeelsleden of derden tegen voor de branche niet marktconforme voorwaarden;

  • de zorgverlener management-, consultatie- of franchisevergoedingen afdraagt aan bestuurders, toezichthouders, aandeelhouders, personeelsleden of derden tegen voor de branche niet marktconforme voorwaarden;

  • de zorgverlener op enige andere wijze bedragen onttrekt aan de bedrijfsvoering op een voor de branche niet gebruikelijke, niet integere, dan wel niet marktconforme wijze.

Hoofdstuk 5 De voorwaarden voor een persoonsgebonden budget (Pgb)

Artikel 5.1 tot en met artikel 5.6

Het college kan op grond van artikel 2.3.6 van de wet een Pgb verstrekken. De voorwaarden en weigeringsgronden in dit artikel volgen direct uit artikel 2.3.6 Wmo 2015. De beoordeling of er recht bestaat op een persoonsgebonden budget is op grond van artikel 2.3.6, tweede lid, van de wet voorbehouden aan het college. De aanspraak op een persoonsgebonden budget is wettelijk bepaald voor de cliënt die dat wenst. Daarmee is echter niet zonder meer gezegd dat er ook recht bestaat op een persoonsgebonden budget. Het college beoordeelt of aan de voorwaarden wordt voldaan. Opgemerkt wordt dat het college ook nog op grond van artikel 2.3.6, vijfde lid onder b, van de wet bevoegd is het persoonsgebonden budget te weigeren.

Omdat cliënten vaak kwetsbare personen betreffen, is als voorwaarde voor verstrekking van een Pgb opgenomen dat de zorgverlener een VOG overhandigt. Voor wat betreft de zorgaanbieders in natura volgt deze verplichting uit de gestelde kwaliteitseisen. Een aanvraag voor een Pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het Pgb hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening (artikel 2.3.6, vijfde lid, onder a, van de wet). De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het Pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het Pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen maatwerkvoorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een Pgb. Daarbij kan gedacht worden aan vervoers‐ of opvangvoorzieningen.

Ook wordt gehoor gegeven aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de Wet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een Pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het Pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het Pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Voor het Pgb tarief geldt net als voor de ZIN tarief, dat het een reëel tarief moet zijn. Dit betekent dat onderbouwd moet kunnen worden dat het tarief dekkend is voor alle kosten die de Pgb-aanbieder redelijkerwijs moet maken om de zorg, volgens de door de gemeente gestelde condities, uit te voeren. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen professionele Pgb-aanbieder en informele Pgb aanbieders (sociaal netwerk). Het ZIN tarief is opgebouwd uit de volgende kostencomponenten: huisvesting, risico-opslag, overhead, werkgeverslast, vakantiegeld, eindejaarsuitkering, onregelmatigheidstoeslag en loon. Een Pgb-aanbieder, waaronder de ZZP’er, heeft minder kosten dan een ZIN aanbieder. Om die reden wordt het Pgb tarief voor een professionele aanbieder gesteld op 80%. Voor de informele aanbieder wordt het tarief vastgesteld op het wettelijk minimumloon. Hiermee is vast komen te staan dat de vergoeding voldoende toereikend is. Voor vervoers- en woonvoorzieningen geldt dat het Pgb in ieder geval niet meer bedraagt dan het bedrag dat het college zelf verschuldigd zou zijn. Dit is in overeenstemming met artikel 2.3.6, vijfde lid onder a, van de wet (vergelijk ook CRVB:2012:BX8897). Het college kan het Pgb vaststellen op basis van de goedkoopste offerte zodat de hoogte van het Pgb op objectieve wijze kan worden vastgesteld.

Er is geconcretiseerd welke termijn is verbonden aan de besteding van het persoonsgebonden budget. Dit dient de rechtszekerheid en voorkomt de situatie waarin het recht oneindig open zou moeten staan.

De kwaliteitseisen van hoofdstuk 4 van de verordening zijn ook van toepassing op met een Pgb ingekochte ondersteuning. Cliënt is in beginsel zelf verantwoordelijk voor inkoop van kwalitatief verantwoorde ondersteuning. Het college heeft echter wel een rol bij de beoordeling of sprake is van goede kwaliteit. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt (artikel 2.3.6 lid 3 Wmo 2015).

Het beheren van het Pgb kan door zowel de cliënt als door een Pgb-beheerder worden uitgevoerd. Indien de Pgb-beheerder het Pgb gaat beheren, dan zijn de regels over het Pgb beheer waar cliënt wordt genoemd van overeenkomstige toepassing op de Pgb-beheerder. Aan de Pgb-beheerder worden in artikel 5.3 eisen gesteld. Niet iedereen is in staat om naar behoren een Pgb te beheren. In artikel 5.4 wordt beschreven in welke gevallen geen Pgb mogelijk is.

Alvorens de cliënt een aanvraag doet voor een voorziening, wordt van hem verwacht dat hij eerst een beroep doet op zijn familie en vrienden. Er wordt geen Pgb verstrekt waarvan het gebruikelijk is dat de activiteiten door het sociaal netwerk worden verricht, zoals het ondernemen van (sociale) activiteiten met de cliënt, het doen van de boodschappen, het verrichten van lichte huishoudelijke taken, het verlenen van eenvoudige hulp bij de administratie, het maken van afspraken met specialisten en het vervoeren naar artsen e.d.

In artikel 5.6 is de mogelijkheid tot terugvordering van het Pgb bij de Pgb-aanbieder geregeld. In sommige gevallen is het wenselijk dat niet bij de cliënt maar bij de Pgb-aanbieder wordt teruggevorderd. Het gaat hierbij om de situaties waarbij de cliënt niet opzettelijk de inlichtingenplicht heeft geschonden.

Hoofdstuk 6 Evalueren, administratie, klachten, inspraak en misbruik

Artikel 6.1 Evalueren Zorg

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 6.2 Klachtbehandeling

In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 57-58) staat dat cliënten in beginsel moeten kunnen klagen over alles wat hen niet aanstaat in de manier waarop zij zich bejegend voelen. De cliënt kan ontevreden zijn over het gedrag van een gemeenteambtenaar, bijvoorbeeld over de wijze waarop een gesprek is gevoerd of over diens (vermeende) gebrek aan deskundigheid. Is de cliënt niet tevreden over een gedraging van de aanbieder, dan kan het ook gaan om bijvoorbeeld de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning (in verband met de deskundigheid van de medewerker of een bepaalde houding of uitlating, gebrekkige communicatie of (on)bereikbaarheid van de aanbieder).

Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, staat de weg naar de gemeente voor het indienen van de klacht open.

Er is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Een dergelijke bepaling is verplicht op grond van artikel 2.1.3, tweede lid, onder e, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten is vereist. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (artikel 3.2, eerste lid, onder a, van de wet).

Artikel 6.3 Medezeggenschap

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, tweede lid, onder f, van de wet, waarin is bepaald dat in ieder geval moet worden bepaald ten aanzien van welke voorzieningen een regeling voor medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de (professionele) aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn, vereist is.

In dit artikel gaat het dus om medezeggenschap van cliënten tegenover de (professionele) aanbieder. Voorheen moest de (professionele) aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten.

Artikel 6.4 Overleg met aanbieders en cliëntervaringsonderzoek

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 6.5 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

In artikel 3.4, eerste lid, van de wet is bepaald dat de zorgverlener bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet. In aanvulling op het bovenstaande regelt dit artikel dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Artikel 6.6 Tegengaan oneigenlijk gebruik

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Hoofdstuk 7 Toezichthouders

Artikel 7.1 Toezichthouders

In het eerste lid van dit artikel wordt aan het college de bevoegdheid toegekend om toezichthouders aan te stellen. In het tweede lid worden de bevoegdheden van de toezichthouders omschreven. Deze omschrijving is op zich overbodig omdat de bevoegdheden van de toezichthouder ook zijn omschreven in de Algemene wet bestuursrecht. Er is voor de duidelijkheid toch gekozen om deze opsomming op te nemen in dit artikel.

Hoofdstuk 8 bijdragen en kostprijs maatwerkvoorzieningen en Pgb

Artikel 8.1 tot en met 8.3

Op grond van artikel 8.1 kan de zorgverlener aan de cliënt een bijdrage vragen ter gehele of gedeeltelijke compensatie van de algemeen gebruikelijke kosten die onderdeel uitmaken van de algemene of maatwerkvoorziening, voor zover dat tussen college en aanbieder is afgesproken.

De gemeente mag van cliënten een bijdrage in de kosten vragen voor maatwerkvoorzieningen in natura en in de vorm van een persoonsgebonden budget alsmede voor algemene voorzieningen.

Artikel 8.2 formuleert deze verplichting voor wat betreft maatwerkvoorzieningen en geeft aan voor welke voorzieningen er geen bijdrage in de kosten verschuldigd is. In het tweede lid zijn de uitzonderingen hierop weergegeven. Het uitgangspunt is dat de bijdrage de kostprijs van de voorziening niet mag overstijgen: de gemeente mag geen winst maken op de bijdragen. De hoogte van de bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening wordt gelimiteerd tot een bedrag gelijk aan de kostprijs van de voorziening. Onder de Wmo 2007 heeft de CRvB overwogen dat de kostprijs van de voorziening een juiste maatstaf is voor het bepalen van de maximale bijdrage in de kosten. Er wordt gespecificeerd op welke wijze bij een natura voorziening de kostprijs wordt vastgesteld. De maximale bedragen en percentages van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 zijn van overeenkomstige toepassing verklaard. Tevens is de mogelijkheid van artikel 2.1.5 Wmo 2015 opgenomen om de bijdrage ook aan de ouders van minderjarige cliënten op te leggen, of degene die samen met een ouder het gezag uitoefent, indien het een woningaanpassing betreft.

Artikel 8.3 Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

Indien de gemeente een bijdrage voor algemene voorzieningen wenst te vragen, dan moet de gemeenteraad dit in de verordening regelen (artikel 2.1.4 lid 1 onderdeel a Wmo 2015). Ook een eventuele korting op de bijdrage in de kosten moeten in de Wmo-verordening worden geregeld. Het is niet toegestaan dit te delegeren aan het college (CRvB 18-05-2016, nr. 16-948 WMO2015).

Hoofdstuk 9: Waardering mantelzorgers

Artikel 9.1 Jaarlijkse waardering

Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.6 van de wet. Hierin is opgenomen dat bij verordening wordt bepaald op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente.

Artikel 2.1.6 Wmo 2015 stelt dat het moet gaan om mantelzorgers van cliënten in de gemeente. Artikel 1.1.1 van de wet definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of Pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een hulpvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de cliënt bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.

Hoofdstuk 10: Burgerparticipatie

Artikel 10.1 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, van de Wet. Het wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de inzet vorm te geven.

Hoofdstuk 11: Slotbepalingen

Artikel 11.1 Evaluatie

De wet vereist evaluatie. Het beleid wordt tweejaarlijks geëvalueerd.

Artikel 11.2 Hardheidsclausule

Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is, Immers, bij de afwegingen Artikel 11.3 Overgangsbepaling

Dit artikel behoeft

Artikel 11.4 Intrekking

Artikel 11.5 Inwerkingtreding

Artikel 11.6 Citeertitel

gaat het al om een zeer persoonlijke beoordeling. Als desondanks die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet. Daarbij kan de aanvrager ook een beroep doen op deze clausule. Wordt de hardheidsclausule vaker voor één onderwerp gebruikt dan kan men zich afvragen of het beleid terzake aangepast zou moeten worden.

Artikel 11.3 Overgangsbepaling

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 11.4 Intrekking

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 11.5 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 11.6 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.