Verordening rechtspositie raadsleden en commissieleden Capelle aan den IJssel 2019

Geldend van 07-10-2021 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2019

Intitulé

Verordening rechtspositie raadsleden en commissieleden Capelle aan den IJssel 2019

De raad van de gemeente Capelle aan den IJssel;

gelezen het voorstel van de Burgemeester en griffier van 10 mei 2019;

gelet op de artikelen 95, tweede en vierde lid, en 96, eerste en derde lid, 97 en 99 van de Gemeentewet;

gelet op de artikelen 3.1.1, vijfde lid, 3.1.3, eerste lid, 3.1.4, eerste lid, 3.1.8, eerste lid, 3.1.9,

eerste lid en 3.4.2 van het Besluit rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers (Stb. 2018, 386) en artikel 3.1 van de Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers (Stcrt. 2018, 66006),

gezien het advies van de commissie Bestuur, Veiligheid en Middelen (BVM) van 20 mei 2019;

besluit vast te stellen:

Verordening rechtspositie raadsleden en commissieleden Capelle aan den IJssel 2019.

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    commissie: commissie ingesteld op grond van de artikelen 82, 83 of 84 van de Gemeentewet en zoals die zijn beschreven in artikel 3, lid 1 van de Verordening op de raadscommissies Capelle aan den IJssel 2018;

  • -

    subcommissie: de door een raadscommissie uit zijn midden ingestelde commissie die ten doel heeft de voorbereiding van een raadscommissiestandpunt;

  • -

    commissielid: deelnemer aan een raadscommissie of diens vervanger.

HOOFDSTUK 2 RECHTSPOSITIE RAADSLEDEN

Artikel 2 Vergoeding voor de werkzaamheden voor raadsleden

Aan het raadslid wordt een vergoeding voor de werkzaamheden toegekend die gelijk is aan het bedrag, vermeld in artikel 3.1.1., lid 1 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers, zoals dit bedrag jaarlijks door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt herzien (artikel 3.1.1., lid 4).

Artikel 3 Verzekering raadsleden voor arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden

  • 1. Een raadslid wordt eenmaal per jaar een bedrag toegekend ter hoogte van het bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden voor één maand, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers, waarmee het raadslid voorzieningen kan treffen ter zake van arbeidsongeschiktheid, ouderdom en overlijden.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een raadslid dat is benoemd in een plaats die is opengevallen als gevolg van tijdelijk ontslag van een raadslid wegens zwangerschap en bevalling of ziekte, op grond van artikel X12 van de Kieswet.

Artikel 4 Toelage lid vertrouwenscommissie, onderzoekscommissie en bijzondere commissie

  • 1.1 Aan een raadslid dat lid is van de vertrouwenscommissie als bedoeld in artikel 61, lid 3, van de Gemeentewet wordt, overeenkomstig artikel 3.1.2 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers, voor de duur van de activiteiten van die commissie ten laste van de gemeente een toelage verleend van € 120 per maand.

  • 2.1 Aan een raadslid dat lid is van een onderzoekscommissie als bedoeld in artikel 155a, lid 3, van de Gemeentewet wordt, overeenkomstig artikel 3.1.3 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers, voor de duur van de activiteiten van die commissie ten laste van de gemeente een toelage toegekend ter hoogte van maximaal 3 maal de maandelijkse vergoeding voor de werkzaamheden, bedoeld in artikel 3.1.1, lid 1, van het Besluit rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers.

  • 3.1 Aan een raadslid dat lid is van een door de gemeenteraad ingestelde bijzondere commissie waarvan de gemeenteraad vaststelt dat deze commissie een zodanig belang dient dat de belasting en tijdsbeslag redelijkerwijs niet geacht kunnen worden te behoren tot het reguliere werk van een raadslid, wordt ten laste van de gemeente een toelage € 120 per maand toegekend voor de duur van de activiteiten van de commissie.

  • 4. Als de bezoldiging van het personeel in de sector Rijk wijziging ondergaat, wordt het bedrag in lid 1.1. en 2.1. gewijzigd overeenkomstig de ministeriële regeling bedoeld in artikel 3.1.4 van het Besluit rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers.

  • 5. Voor de toepassing van lid 1.1., lid 2.1. en lid 3.1. stelt de raad de duur van de activiteiten vast.

HOOFDSTUK 3 RECHTSPOSITIE COMMISSIELEDEN (I.C. DOOR DE RAAD BENOEMDE BURGERRAADSLEDEN)

Artikel 5 Vergoeding voor het bijwonen van commissievergaderingen

  • 1. Aan door de raad benoemde burgerraadsleden wordt een vergoeding voor het bijwonen van de vergaderingen van een raadscommissie en haar subcommissies toegekend die gelijk is aan het voor de van toepassing zijnde inwonersklasse vastgestelde bedrag, zoals bepaald in de tabel bij art. 3.4.1., lid 1 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers.

  • 2. De bedragen zoals bedoeld in lid 1 worden jaarlijks door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties herzien (artikel 3.4.1., lid 3).

HOOFDSTUK 4 GEZAMENLIJKE BEPALINGEN RAADSLEDEN EN COMMISSIELEDEN (I.C. DOOR DE RAAD BENOEMDE BURGERRAADSLEDEN)

Artikel 6 Reis- en verblijfskostenvergoeding raads- en commissieleden

  • 1. Voor het bijwonen van vergaderingen van de gemeenteraad en commissies alsmede voor reizen binnen de gemeente, gemaakt voor de uitoefening van de functie, worden of wordt aan een raads- of commissielid vergoed:

    • a.

      Voor het bijwonen van vergaderingen van de gemeenteraad en/of commissies alsmede voor reizen binnen de gemeente, gemaakt voor de uitoefening van de functie, wordt aan een raads- of commissielid jaarlijks een vast bedrag van € 50 uitgekeerd.

    • b.

      In gebroken kalenderjaren en bij tussentijds aanvang/beëindiging van het raads- of commissielidmaatschap wordt dit bedrag naar rato uitgekeerd.

  • 2. Voor reizen binnen de gemeente, gemaakt voor de uitoefening van de functie, worden aan een raads- of commissielid bij gebruik van een eigen auto tevens de parkeerkosten vergoed.

    Voor reizen buiten het grondgebied van de gemeente ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur als bedoeld in artikel 97 Gemeentewet worden aan een raads- of commissielid vergoed:

    • a.

      de kosten voor het gebruik van openbaar vervoer;

    • b.

      bij gebruik van een eigen auto het maximumbedrag dat door een werkgever aan een werknemer per afgelegde kilometer onbelast kan worden verstrekt.

    Voor reizen buiten het grondgebied van de gemeente, ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur, worden aan een raadslid of commissielid bij gebruik van eigen auto tevens de parkeer-, veer- en tolkosten vergoed;

  • 3. Boetes en naheffingsaanslagen voor parkeren worden niet vergoed.

  • 4. Als een raadslid of commissielid een tijdelijke functionele beperking heeft, kan voor reizen als bedoeld in het eerste lid en tweede lid, een voor de beperking geschikte vervoersvoorziening worden vergoed of ter beschikking gesteld.

  • 5. De noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte werkelijke verblijfkosten die een raadslid of commissielid maakt in verband met reizen buiten het grondgebied ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur worden ten laste van de gemeente vergoed.

  • 6. Aan raadsleden en commissieleden, die zijn benoemd in (sub-)commissies van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en/of de Nederlandse Vereniging van Raadsleden, alsmede voor deelname aan het jaarlijks congres van de Vereniging Nederlandse Gemeenten worden de reis- en verblijfkosten vergoed voor zover die niet worden vergoed door de genoemde verenigingen.

Artikel 7 Informatie- en communicatievoorzieningen raads- en commissieleden

  • 1. Aan raads- en commissieleden wordt voor de duur van hun functie informatie- en communicatievoorzieningen (in de vorm van een tablet-pc met bijpassend toetsenbord en software) ter beschikking gesteld. Zij tekenen hiervoor een bruikleenovereenkomst met de Gemeenschappelijke regeling IJSSELgemeenten.

  • 2. Een raads- of commissielid levert na beëindiging van zijn functie de ter beschikking gestelde informatie- en communicatievoorzieningen in bij de gemeente.

  • 3. Aan het einde van de raadsperiode zal, volgens de dan geldende belastingtechnische regel, worden bezien of en zo ja tegen welk bedrag de in lid 1 genoemde informatie- en communicatievoorzieningen indien gewenst kunnen worden overgenomen.

  • 4. Een raads- of commissielid dat aan het eind van de raadsperiode niet de volledige raadsperiode als zodanig heeft opgetreden, levert na beëindiging van zijn functie de ter beschikking gestelde informatie- en communicatievoorzieningen in bij Gemeenschappelijke regeling IJSSELgemeenten.

Artikel 8 Aanwijzing als eindheffingsbestanddeel

  • 1. Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 worden aangewezen de vergoedingen, tegemoetkomingen en verstrekkingen, genoemd in artikel 3.3.8 van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers.

  • 2. Als eindheffingsbestanddeel als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de loonbelasting 1964 komen verder in aanmerking de vergoedingen, tegemoetkomingen en verstrekkingen, genoemd in deze verordening, voor zover deze worden gerekend tot een vergoeding, tegemoetkoming of verstrekking als bedoeld in artikel 31a, tweede lid, onderdelen a tot en met h, van de Wet op de Loonbelasting 1964.

Artikel 9 Nadere regels niet-partijpolitiek georiënteerde scholing raads- en commissieleden

  • 1. Het raadslid of commissielid dat wil deelnemen aan scholing als bedoeld in artikel 13, eerste lid van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, die niet door of namens de Gemeente wordt aangeboden of verzorgd, dient daartoe een gemotiveerde aanvraag in bij de voorzitter van zijn fractie. De aanvraag gaat vergezeld van inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie.

  • 2. Kosten van scholing die wordt georganiseerd door de beroepsvereniging van raadsleden of door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten komt altijd voor vergoeding in aanmerking als voldaan wordt aan de voorwaarden genoemd in het eerste lid.

  • 3. De fracties, bedoeld in artikel 7 van het Reglement van Orde voor de vergaderingen van de raad, ontvangen jaarlijks een financiële bijdrage als tegemoetkoming in de kosten als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. De in het derde lid bedoelde jaarlijkse bijdrage bedraagt € 250 per raadszetel en € 250 per commissielid.

  • 5. De in het derde lid bedoelde bijdrage bedraagt in een verkiezingsjaar € 190 per raadszetel en € 190 per commissielid.

Artikel 9.1. Bevoorschotting bijdrage

  • 1. De bijdrage voor deelname aan scholing bedoeld in artikel 8.1., lid 3 wordt als voorschot per kalenderjaar verstrekt.

  • 2. Uitbetaling van de in art. 9, lid 4 genoemde bijdrage vindt plaats vóór 31 januari van een kalenderjaar.

  • 3. Uitbetaling van de in art. 9, lid 5 genoemde bijdrage vindt plaats op of rond 1 april van het verkiezingsjaar.

  • 4. De fracties openen voor de toekenning van de bijdrage voor scholing deelname aan cursussen, congressen, seminars en symposia een aparte bank- of girorekening. Dit kan dezelfde bank- of girorekening zijn die is geopend voor de fractieondersteuning.

Artikel 9.2. Reserve

  • 1. De raad reserveert het in enig jaar niet gebruikte gedeelte van de bijdrage toekomend aan een fractie ter besteding door de fractie in de volgende jaren.

  • 2. De reserve is niet groter dan 30% van de bijdrage die de fractie in het voorgaande kalenderjaar toekwam ingevolge artikel 9, lid 4 of lid 5.

  • 3. De aanspraak in enig kalenderjaar op de opgebouwde reserve, komt tot uitdrukking in de verantwoording als bedoeld in artikel 10.3, lid 1 over dat jaar.

  • 4. De reserve blijft na verkiezingen beschikbaar voor de fractie die onder dezelfde naam terugkeert, dan wel voor de fractie die naar het oordeel van de raad als rechtsopvolger daarvan kan worden beschouwd.

  • 5. Als bij zetelverlies de reserve voor een fractie hoger zou worden dan aangegeven in het tweede lid, vervalt het recht op dat meerdere.

  • 6. Bij splitsing van een fractie, wordt de reserve verdeeld over de betrokken fracties naar evenredigheid van het aantal bij de splitsing betrokken leden.

Artikel 9.3. Verantwoording

  • 1. Elke fractie legt, binnen drie maanden na het einde van het kalenderjaar, aan de raad verantwoording af over de besteding van de bijdrage voor scholing onder overlegging van een verslag, conform het daarvoor geldende model.

  • 2. Indien de verantwoording over het vorige kalenderjaar vóór de in het eerste lid genoemde termijn niet is ingediend, wordt de over het lopende kalenderjaar resterende vergoeding en eventueel volgende kalenderjaar vastgestelde vergoeding niet uitbetaald.

  • 3. De griffie toetst of de uitgaven in overeenstemming zijn met hetgeen in de verordening is vastgelegd als zijnde toegestaan en rapporteert over haar bevindingen aan de kascommissie. Deze commissie bestaat uit drie voor de gehele zittingsperiode van de raad door de raad benoemde (burger)raadsleden. Dit zijn dezelfde leden als die welke de kascommissie vormen in het kader van verantwoording over de besteding van de financiële bijdrage fractieondersteuning, als bedoeld in artikel 12, lid 3 van de Verordening op de ambtelijke bijstand en de fractieondersteuning gemeente Capelle aan den IJssel 2019.

  • 4. De kascommissie toetst de bevindingen van de griffie en rapporteert – in de vorm van een conceptraadsvoorstel en -besluit – aan de commissie tot welke het aandachtsgebied Algemene Beleidscoördinatie behoort. Deze commissie brengt advies uit aan de raad.

  • 5. De raad stelt na ontvangst van het advies de bedragen vast van:

    • a.

      de uitgaven van een fractie die in het vorige kalenderjaar uit de bijdragen bekostigd zijn;

    • b.

      de wijziging van de reserve;

    • c.

      de resterende reserve;

    • d.

      de verrekening tussen de in onderdeel a. genoemde uitgaven en het ontvangen voorschot en, voor zover nodig, de hoogte van de terugvordering van ontvangen voorschotten vanwege aanvragen die niet overeenkomstig de bepalingen in deze verordening zijn ingediend.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 10 Intrekking oude verordening

De Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden Capelle aan den IJssel 2016 wordt ingetrokken.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2019.

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening rechtspositie raadsleden en commissieleden 2019.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 6 juni 2019,

de griffier,

de voorzitter,

Toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Commissielid: Het betreft een lid van de gemeenteraad of een door de raad benoemd burgerraadslid, als bedoeld in artikel 4, lid 3 van de Verordening op de raadscommissies Capelle aan den IJssel 2018.

Artikel 4 Toelage lid vertrouwenscommissie, onderzoekscommissie en bijzondere commissie

Lid 2.1. De toelage voor het lidmaatschap van een onderzoekcommissie is per jaar maximaal driemaal de maandelijkse vergoeding voor de werkzaamheden voor raadsleden. Bij de duur van de werkzaamheden voor wordt de volgende berekening gehanteerd:

  • -

    vier maanden of minder: eenmaal de maandelijkse vergoeding;

  • -

    vijf tot en met acht maanden: tweemaal de maandelijkse vergoeding;

  • -

    negen tot en met twaalf maanden: driemaal de maandelijkse vergoeding.

Lid 3.1. Naast de drie in de Gemeentewet specifiek genoemde commissies (vertrouwenscommissie, rekenkamerfunctie en onderzoekscommissie) bestaat ook de behoefte aan een grondslag voor vergoedingen voor het werk in bijzondere commissies. Een voorbeeld daarvan is een commissie met een bijzondere opdracht die een zware belasting vormt. De vaststelling dat sprake is van een dergelijke bijzonder commissie, met deze financiële gevolgen, moet bij verordening plaatsvinden. Daarbij moet gemotiveerd dat het lidmaatschap van deze commissie(s) duidelijk meerwerk is naast de reguliere lidmaatschap van de gemeenteraad.

Artikel 6 Reis- en verblijfskostenvergoeding raads- en commissieleden

Lid 1. Op grond van art. 96 Gemeenwet komen leden van de gemeenteraad niet in aanmerking voor een vergoeding van reis- en verblijfkosten binnen onze gemeente. Wel biedt het art. in lid 3 de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen. Dit laatste is nu gebeurd via art. 3.1 in de Regeling rechtspositie decentrale politieke ambtsdragers. Hetzelfde artikel regelt ook dat raads- en commissieleden bij gebruik van een eigen auto binnen de gemeente in aanmerking komen voor vergoeding van parkeer-, veer- en tolkosten. Omdat de gemeente Capelle aan den IJssel geen betaald parkeren kent en evenmin beschikt over veren en tolwegen is deze bepaling niet in de verordening opgenomen.

Artikel 8 Aanwijzing als eindheffingsbestanddeel

Lid 1. Het gaat hierbij om de volgende vergoedingen, toelagen en tegemoetkomingen / terbeschikkingstellingen.

Onderwerp Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers. Verordening rechtspositie raadsleden en commissieleden Capelle aan den IJssel 2019.

Onkostenvergoeding

Art. 3.1.6

Zie rechtspositiebesluit

Ziektekostenverzekering

Art. 3.1.10

Zie rechtspositiebesluit

Vergoeding kosten scholing

Art. 3.3.3

Zie rechtspositiebesluit

Contributie beroepsvereniging

Art. 3.3.4

Zie rechtspositiebesluit

Voorzieningen i.v.m. structurele functionele beperking

Art. 3.3.7

Zie rechtspositiebesluit

Het aanwijzen van vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen als eindheffingsbestanddelen is vormvrij. Voor de vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen aan de gemeentelijke politieke ambtsdragers is ervoor gekozen deze aanwijzing reeds zo veel mogelijk wettelijk te regelen, althans in het rechtspositiebesluit op te nemen (artikel 3.3.8). De Wet op loonbelasting 1964 bevat namelijk ook een gebruikelijkheidstoets: bij elke aanwijzing als eindheffingsbestanddeel van een vergoeding, verstrekking of terbeschikkingstelling moet beoordeeld worden of deze als zodanig gebruikelijk is, althans niet ongebruikelijk. Het moet bovendien gebruikelijk zijn dat deze belastingvrij aan de werknemer wordt verstrekt. Bij een bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen eindheffingsbestanddeel hoeft deze beoordeling niet meer afzonderlijk plaats te vinden op lokaal niveau.

Lid 2. Artikel 31a, tweede lid, onderdelen a tot en met h, van de Wet op de Loonbelasting 1964 luidt als volgt:

De verschuldigde belasting met betrekking tot vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f en onderdeel g, wordt bepaald naar een tarief van 80%, met dien verstande dat deze vergoedingen en verstrekkingen worden verminderd, maar niet verder dan tot nihil, met 1,2% van het loon waarover met toepassing van de artikelen 20a, 20b, 26 en 26b belasting wordt geheven, alsmede met vergoedingen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel f en onderdeel g, ter zake of in de vorm van:

  • a.

    vervoer in het kader van de dienstbetrekking, waaronder woon-werkverkeer:

    • 1°.

      indien het vervoer plaatsvindt per taxi, luchtvaartuig, schip of vervoer vanwege de inhoudingsplichtige: tot de werkelijke kosten, met dien verstande dat de vermindering niet geldt voor vergoedingen ter zake van vervoer vanwege de inhoudingsplichtige;

    • 2°.

      indien het vervoer plaatsvindt per openbaar vervoer, anders dan in de vorm van vervoer vanwege de inhoudingsplichtige, en de vergoedingen hoger zijn dan € 0,19 per kilometer en zijn vastgesteld op basis van de werkelijke kosten: tot de werkelijke kosten;

    • 3°.

      in de overige situaties: tot € 0,19 per afgelegde kilometer;

  • met dien verstande dat ingeval voor het vervoer, niet zijnde vervoer per taxi, luchtvaartuig, schip of vervoer vanwege de inhoudingsplichtige, een vaste vergoeding wordt gegeven aan een werknemer die op ten minste 128 dagen per kalenderjaar naar een vaste plaats van werkzaamheden reist, deze vergoeding mag worden berekend alsof de werknemer op ten hoogste 214 dagen per kalenderjaar naar die vaste plaats van werkzaamheden reist;

  • b.

    tijdelijk verblijf in het kader van de dienstbetrekking, niet zijnde een tijdelijk verblijf als bedoeld in onderdeel e, alsmede maaltijden met een meer dan bijkomstig zakelijk karakter;

  • c.

    onderhoud en verbetering van kennis en vaardigheden ter vervulling van de dienstbetrekking, daaronder mede begrepen de inschrijving in een beroepsregister, alsmede outplacement;

  • d.

    het volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning, daaronder mede begrepen het volgen van een procedure erkenning verworven competenties waarvoor een verklaring is afgegeven door een bij ministeriële regeling aangewezen instantie, met uitzondering van:

    • 1°.

      vergoedingen en verstrekkingen die verband houden met een werk- of studeerruimte, daaronder begrepen de inrichting;

    • 2°.

      vergoedingen van binnenlandse reizen voor zover de vergoeding meer bedraagt dan het bedrag dat wordt bepaald met overeenkomstige toepassing van onderdeel a;

  • e.

    extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking (extraterritoriale kosten), met dien verstande dat voor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen groepen werknemers die door een inhoudingsplichtige van buiten Nederland in dienstbetrekking worden genomen of buiten Nederland worden uitgezonden, onder daarbij te stellen voorwaarden, geldt dat vergoedingen van kosten en verstrekkingen van verblijf buiten het land van herkomst – voor van buiten Nederland in dienstbetrekking genomen werknemers gedurende ten hoogste acht jaar – ten minste worden beschouwd als vergoeding voor extraterritoriale kosten tot ten hoogste 30% van het daarbij aan te wijzen gedeelte van het loon, alsmede tot het bedrag van de daarbij aan te wijzen schoolgelden;

  • f.

    verhuizing in het kader van de dienstbetrekking, ter omvang van de kosten van het overbrengen van de inboedel vermeerderd met € 7.750, waarbij bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld voor de beoordeling of in ieder geval in het kader van de dienstbetrekking wordt verhuisd;

  • g.

    gereedschappen, computers, mobiele communicatiemiddelen en dergelijke apparatuur, die naar het redelijke oordeel van de inhoudingsplichtige noodzakelijk zijn voor de behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, met inbegrip van het bijbehorende datatransport en de voor het gebruik in het kader van dienstbetrekking benodigde programmatuur en dergelijke, indien:

    • 1°.

      de werknemer verplicht is tot teruggaaf van deze voorziening of tot vergoeding van de restwaarde, voor zover de voorziening voor rekening van de inhoudingsplichtige is gekomen, op het moment dat deze voorziening naar het redelijke oordeel van de inhoudingsplichtige niet langer noodzakelijk is voor de behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking; en

    • 2°.

      de werknemer geen werkzaamheden verricht in de functie van bestuurder of commissaris van de inhoudingsplichtige;

  • h.

    bij ministeriële regeling aan te wijzen voorzieningen die geheel of gedeeltelijk op een bij die ministeriële regeling aan te wijzen werkplek worden gebruikt of verbruikt.

Artikel 9 Nadere regels niet-partijpolitiek georiënteerde scholing raads- en commissieleden

Scholingsgelden voor niet-partijpolitiek georiënteerde functionele scholing zijn een recht.

De scholingsgelden zijn bedoeld (ingevolge art. 3.3.3. van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers) het voor alle decentrale politieke ambtsdragers mogelijk te maken deel te nemen aan niet-partijpolitiek georiënteerde functionele scholing, zoals deelname aan congressen en opleidingen. Deze kosten komen (via de scholingsbudgetten van de fracties) ten laste van de gemeente en hoeven dus niet voor eigen rekening te worden genomen of te worden betaald uit de onkostenvergoeding. Overigens kan de gemeente ook zelf dit soort scholing (laten) verzorgen. Ook die lasten komen ten laste van de gemeente (budgetten griffie / raad).

Partijpolitieke scholing komt niet voor vergoeding door de gemeente in aanmerking. De inhoud van de scholing is bepalend of deze al dan niet partijpolitiek georiënteerd is. Wanneer scholing verzorgd wordt door een politieke partij, betekent dat niet automatisch dat die scholing partijpolitiek georiënteerd is.

Scholing is partijpolitiek georiënteerd als zij geheel of gedeeltelijk tot doel heeft betrokkene op te leiden in het gedachtegoed van de desbetreffende partij.

Scholing is functiegericht als zij beoogt de voor de functie benodigde vakkennis en vaardigheden te verwerven dan wel actueel te houden. Een door een partij verzorgde communicatietraining is bijvoorbeeld functiegericht als de gegeven lessen algemeen toepasbaar zijn; indien deze communicatietraining erop is gericht de beginselen van de partij zo effectief mogelijk uit te dragen, is zij eerder als partijpolitiek aan te merken.

Daarbij komt ook nog eens dat deze (functionele) trainingen in de regel financieel voordeliger uitpakken dan vergelijkbare trainingen door commerciële bureaus.

Om (via het fractiescholingsbudget) voor kostenvergoeding in aanmerking te komen, moet gemotiveerd worden dat het gaat om functiegerichte scholing.