Regeling vervallen per 31-12-2023

Openstellingsbesluit POP3 Samenwerking voor innovaties Drenthe 2019

Geldend van 07-06-2019 t/m 14-11-2019

Intitulé

Openstellingsbesluit POP3 Samenwerking voor innovaties Drenthe 2019

Besluit van Gedeputeerde Staten van Drenthe van 28 mei 2019, kenmerk 4.3/2019001348, team Plattelandsontwikkeling, tot bekendmaking van hun besluit tot vaststelling van het Openstellingsbesluit POP3 Samenwerking voor innovaties Drenthe 2019

Gedeputeerde Staten van Drenthe;

gelet op artikel 1.3 en paragraaf 2.7 van de subsidies Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014-2020 (Verordening POP3-subsidies provincie Drenthe), hierna te noemen de Verordening;

overwegende dat het wenselijk is samenwerkingsverbanden te stimuleren die innovaties in de landbouwsector ontwikkelen en testen die bijdragen aan de verduurzaming van de landbouwsector in Drenthe en die aansluiten bij de doelen en programma's van het programma Toekomstgerichte Landbouw en/of de Ontwikkelagenda Melkveehouderij & Natuur;

BESLUITEN:

  • 1.

    het openstellingsbesluit POP3 Samenwerking voor innovaties Drenthe 2019 vast te stellen.

Dit besluit treedt in werking op de dag na datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst en eindigt van rechtswege op 31 december 2023.

Gedeputeerde Staten voornoemd,

mevrouw drs. J. Klijnsma, voorzitter

W.F. Brenkman MSc, secretaris

Uitgegeven 6 juni 2019

Artikel 1 Openstelling en subsidieplafond

  • 1.

    De maatregel Samenwerking voor innovaties, zoals opgenomen in hoofdstuk 2, paragraaf 7, van de Verordening, wordt opengesteld voor het tijdvak van maandag 17 juni 2019 9.00 uur tot en met vrijdag 23 augustus 2019 17.00 uur voor het indienen van aanvragen.

  • 2.

    Het subsidieplafond bedraagt € 800.000,--.

  • 3.

    Het subsidieplafond bestaat voor € 400.000,-- uit ELFPO-middelen en voor € 400.000,-- uit provinciale middelen.

Artikel 2 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    kringlooplandbouw: een vorm van landbouw, waarbij de nutriëntenkringloop gesloten is. Dit houdt in dat alle voedingsstoffen die door de landbouw uit een gebied verdwijnen ook weer teruggebracht worden in het gebied en daar zo effectief en efficiënt mogelijk moeten worden gebruikt;

  • b.

    precisielandbouw: een vorm van landbouw die in kan spelen op verschillen binnen percelen en die probeert iedere te onderscheiden eenheid grond op het juiste tijdstip de optimale behandeling te geven;

  • c.

    Programma Toekomstgerichte Landbouw: programma van de provincie Drenthe om de agrarische sector te ondersteunen bij het innoveren, moderniseren en verduurzamen van de sector. Het programma Toekomstgerichte Landbouw is te vinden op: https://www.provincie.drenthe.nl/onderwerpen/economie-ondernemen/landbouw;

  • d.

    Ontwikkelagenda Melkveehouderij & Natuur: programma gericht op de verduurzaming van de melkveehouderijen in Drenthe op het vlak van stikstof, fosfaat, ammoniak, organische stofbalans, CO2, biodiversiteit en weidegang. Zie bijlage 4.

  • e.

    Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, Pb L187/1 van 26 juni 2014;

  • f.

    experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onder 86, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • g.

    haalbaarheidsstudie: haalbaarheidsstudie als bedoelt in artikel 2, onder 87, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • h.

    innovatieproject: project, gericht op het ontwikkelen, valideren en/of verfijnen van een innovatie;

  • i.

    landbouwproduct: alle producten die zijn genoemd in bijlage 1 van het EG Verdrag;

  • j.

    middelgrote en kleine onderneming: onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • k.

    samenwerkingsverband: een samenwerkingsverband zoals omschreven in artikel 1.6 van de Verordening;

  • l.

    TRL-niveau: Technology Readiness Level geeft een indicatie van de fase waarin een ontwikkelingsproject zich bevindt. In bijlage 2 bij deze openstelling zijn de negen fases uitgewerkt.

Artikel 3 Doelgroep

Subsidie op grond van deze openstelling kan worden aangevraagd door een samenwerkingsverband. In aanvulling op de artikelen 1.6 en 2.7.2 van de Verordening bevat een samenwerkingsverband tenminste één landbouwer en geen van de partijen neemt meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor haar rekening.

Artikel 4 Subsidiabele activiteiten

In aanvulling op artikel 2.7.1 van de Verordening kan subsidie worden verstrekt voor het uitvoeren van een innovatieproject als bedoeld in artikel 2.7.1, eerste lid, sub b, van de Verordening, dat zich bevindt in TRL-niveau 4, 5, 6 en/of 7 en bijdraagt aan één of meer van de volgende thema’s:

  • a.

    natuurinclusieve landbouw als bedoeld in bijlage 3

  • b.

    precisielandbouw

  • c.

    kringlooplandbouw

  • d.

    Programma toekomstgerichte landbouw

  • e.

    Ontwikkelagenda Melkveehouderij & Natuur als bedoeld in bijlage 4

Artikel 5 Weigeringsgrond

Onverminderd de artikelen 1.8 en 2.7.5 van Verordening wordt de subsidie bij een project welke betrekking heeft op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten geweigerd indien de totale subsidiabele projectkosten meer bedragen dan € 1.000.000,--.

Artikel 6 Subsidievereisten

  • 1.

    Om voor subsidie als bedoeld in artikel 4 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

  • a.

    het project wordt geheel of grotendeels uitgevoerd in de provincie Drenthe;

  • b.

    subsidie wordt alleen verstrekt voor kosten voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van het project;

  • c.

    de subsidieontvanger is verplicht om de resultaten van de activiteit openbaar te maken via het EIP-netwerk (artikel 57, derde lid, van de Verordening (EUR) nummer 1305/2013).

  • d.

    het project heeft als doel het ontwikkelen, valideren en verfijnen van innovaties met betrekking tot minimaal een van de thema’s genoemd in artikel 2.7.1, tweede lid van de Verordening.

  • e.

    het project scoort bij de puntentoekenning op de selectiecriteria, bedoeld in artikel 9, 33 punten of meer van de maximale 55 punten;

  • f.

    de subsidieaanvrager geeft in de aanvraag aan op welke manier het project aansluit bij de activiteiten die door het servicepunt EIP-AGRI op haar website zijn gepubliceerd en hoe hierover zal worden gecommuniceerd. Indien hier niet rechtstreeks bij kan worden aangesloten, is aangegeven welke stappen richting het servicepunt EIP-AGRI worden ondernomen om een nieuw netwerk te kunnen vormen.

  • 2.

    Onverminderd het eerste lid, is het project, indien het project geen betrekking heeft op handel in en voortbrenging van landbouwproducten, om voor subsidie in aanmerking te komen gericht op experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 25, tweede lid van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 3.

    In aanvulling op artikel 2.7.4 van de Verordening liggen aan het project ten grondslag:

  • a.

    een projectplan conform format SNN;

  • b.

    een begroting van de kosten en inkomsten van het project conform format SNN;

  • c.

    een toelichting op de begroting;

  • d.

    een sluitend financieringsplan van de kosten van de activiteit, met inbegrip van een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

  • e.

    indien de aanvraag betrekking heeft op een investering en de investering leidt naar waarschijnlijkheid tot negatieve omgevingseffecten bevat de aanvraag om subsidie een verkenning naar de mogelijke negatieve omgevingseffecten van de investering.

  • 4.

    Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend bij Gedeputeerde Staten, via het SNN. De aanvraag kan ingediend worden via het webportal op www.snn.nl/pop3.

Artikel 7 Subsidiabele kosten

  • 1.

    In aanvulling op de kosten genoemd in artikel 2.7.6, tweede en derde lid van de Verordening komen de kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware voor subsidie in aanmerking.

  • 2.

    De subsidiabele kosten genoemd in lid 1 kunnen slechts bestaan uit de volgende kostentypen:

  • a.

    personeelskosten

  • b.

    kosten derden

  • c.

    bijdragen in natura, bestaande uit onbetaalde eigen arbeid

Artikel 8 Hoogte subsidie

  • 1.

    De subsidie bedraagt maximaal € 400.000,--.

  • 2.

    Subsidie wordt niet verstrekt indien het subsidiebedrag na beoordeling lager is dan € 100.000,--.

  • 3.

    Indien de activiteit direct betrekking heeft op de voortbrenging van landbouwproducten of handel in landbouwproducten bedraagt de hoogte van de subsidie:

  • a.

    voor kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, lid 2, van de Verordening: 70% van de subsidiabele kosten;

  • b.

    voor kosten als bedoeld in artikel 2.7.6, lid 3, van de Verordening:

    • i.

      40% van de subsidiabele kosten voor productieve investeringen;

    • ii.

      100% van de subsidiabele kosten voor niet-productieve investeringen.

  • 4.

    Indien het project geen (directe) betrekking heeft op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten bedraagt de hoogte van de subsidie de som van:

  • a.

    25% van de subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling indien de deelnemer aan het samenwerkingsverband een grote onderneming is;

  • b.

    35% van de subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling indien de deelnemer aan het samenwerkingsverband een middelgrote onderneming is;

  • c.

    45% van de subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling indien de deelnemer aan het samenwerkingsverband een kleine onderneming is.

  • d.

    40% van de subsidiabele kosten voor haalbaarheidsstudies als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder f.

  • 5.

    De percentages genoemd in het vierde lid, onder a tot en met c, kunnen worden verhoogd met 15% indien:

  • a.

    het samenwerkingsverband bestaat uit tenminste één kleine- of middelgrote onderneming als omschreven in bijlage 1 bij verordening 651/2014 (AGV) en geen van de partijen meer dan 70% van de kosten draagt;

    en/of

  • b.

    een onderzoeks- of onderwijsinstelling aan het samenwerkingsverband deelneemt en deze instelling minimaal 10% van de kosten draagt.

  • 6.

    De percentages, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, worden gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan de subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

Artikel 9 Selectiecriteria, weging en selectie

  • 1.

    Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de selectiecriteria en wegingsfactoren zoals opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

  • 2.

    In het geval het subsidieplafond zal worden overschreden door een aanvraag waarbij het gevraagde subsidiebedrag hoger is dan het resterende bedrag van het subsidieplafond of indien het subsidiebedrag wordt overschreden door meerdere aanvragen en de onderlinge rangschikking tussen de aanvragen is gelijk, dan kan Gedeputeerde Staten besluiten dat het subsidieplafond wordt verhoogd met het bedrag dat nodig is om de projecten die zorgen voor de overschrijding van het subsidieplafond te subsidiëren.

  • 3.

    De Adviescommissie POP3 stelt een prioriteitenlijst op middels een rangschikking door het toekennen van punten op grond van de selectiecriteria zoals opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

Artikel 10 Bevoorschotting op basis van realisatie (tussentijdse betaling)

In aanvulling op artikel 1.23 van de Verordening kan twee keer per kalenderjaar een aanvraag om een voorschot (deelbetaling) worden ingediend. De hoogte van dit bedrag is in afwijking van artikel 1.23, lid 4, van de Verordening minimaal € 25.000,-- aan subsidie.

Artikel 11 Realisatie van het project

In afwijking van artikel 1.27, eerste lid, van de Verordening, geldt dat het verzoek tot vaststelling van de subsidie uiterlij3k op 31 december 2022 te zijn ingediend.

Artikel 12 Bijlagen

De bijlagen 1 tot en met 4 behoren bij en maken onderdeel uit van dit besluit.

Toelichting bij het openstellingsbesluit samenwerken voor innovaties Drenthe 2019

Deze openstelling is gericht op innovatie waarbij wordt samengewerkt om doelstellingen uit het programma Toekomstgerichte Landbouw en de Ontwikkelagenda melkveehouderij Drenthe te behalen. De Ontwikkelagenda melkveehouderij richt zich op verduurzaming van de melkveehouderijsector in Drenthe.

Artikel 2 Begripsbepalingen/definities

Innovatie

Deze openstelling richt zich op samenwerking voor innovatie. Het gaat om het ontwikkelen en valideren van technische innovaties, productinnovaties, procesinnovaties, organisatie-innovaties, innovaties in business-concepten en/of uiteindelijk in systeeminnovaties met een groep van koplopers. Hierbij dient ook aandacht besteed te worden aan de brede uitrol van de resultaten in Drenthe.

Innovaties die bijdragen aan meerwaardecreatie, kostenverlaging, beter risicobeheer en de realisatie van maatschappelijke opgaven zijn noodzakelijk voor een toekomstbestendige landbouw met een positief imago. Daarom is het van belang dat samenwerkingsverbanden aan een innovatieopgave werken die een concrete vraag of kans uit de praktijk beantwoord/benut. Het proces van innoveren kan gestart worden door bijvoorbeeld kleine actieve samenwerkingsverbanden (living labs) met een schil van koplopers (early adapters).

In deze openstelling gaan wij uit van de Technology Readiness Levels om te bepalen in welke ontwikkelingsfase een innovatie zich bevindt (zie ook bijlage 2 bij deze openstelling). In totaal zijn er negen fases gedefinieerd die samen het totale ontwikkelingsproces weergeven. Met deze openstelling wordt met name gericht op TRL-niveaus 4 tot en met 7. Niveaus 1 tot en met 3 zijn van een hoger abstractieniveau. In deze fasen staat de innovatie nog ver van de markt. Niveaus 8 en 9 hebben betrekking op het marktrijp maken van een innovatie; deze niveaus kunnen niet met deze subsidie worden gefinancierd. In de niveaus 4 tot en met 7 kan een innovatie op labschaal getest worden, het kan een validatie in een pilotomgeving betreffen, een demonstratie in een relevante omgeving of in een gebruikersomgeving. Er moet nog steeds sprake zijn van een ontwikkel of onderzoekscomponent.

Een filmpje waarin de TRL-niveaus nader worden toegelicht is te vinden op:

https://www.youtube.com/watch?v=in4TnQZGYj4&sns=em

Bij de beoordeling van de projecten wordt verder gekeken naar het grensverleggende karakter van de innovatie; gaat het om kleine stapjes (optimalisatie) of wordt er een grote, onomkeerbare omslag in het denken gemaakt (transitie). In de toelichting op de selectiecriteria wordt hierop nader ingegaan.

Het programma Toekomstgerichte Landbouw en Ontwikkelagenda Melkveehouderij en Natuur Drenthe

De beleidskaders van het openstellingsbesluit moeten voor eenieder helder en eenduidig zijn. Het is van belang dat iedereen gebruik maakt van dezelfde kaders en daar ook dezelfde informatie voor krijgt aangereikt. Daarom zijn de belangrijkste documenten waar dit openstellingsbesluit zich op richt in dit artikel benoemd. Ook zijn deze documenten op een gezamenlijke plaats beschikbaar gesteld voor initiatiefnemers (www.snn.nl/pop3). Hiermee wordt voorkomen dat gebruik gemaakt kan gaan worden van verschillende versies van de in het artikel genoemde (beleids)documenten.

Het programma Toekomstgerichte Landbouw staat voor: innoveren, moderniseren en verduurzamen in de tuinbouw, veehouderij, akkerbouw en Agribusiness. Het gaat om de balans tussen geld verdienen (Profit), een gezonde leefomgeving (Planet) en in goede relatie met ondernemers en inwoners van Drenthe (People). Wij zetten onder andere in op het sluiten van kringlopen op bedrijfs- en regionaal niveau en het ontwikkelen van meer toegevoegde waarde in de keten. Het programma vergt geen nieuw beleid, maar realisatie in het veld, op het erf en in het bedrijf. Van boer naar bord en bloemenvaas!

De Ontwikkelagenda Melkveehouderij wil innovatie gericht op duurzame melkveehouderij bevorderen. In bijlage 3 van het openstellingsbesluit is een uitgebreidere beschrijving van de Ontwikkelagenda Melkveehouderij en Natuur opgenomen en een link naar aanvullende informatie. Innovatie is en blijft nodig omdat vragen niet altijd op te lossen zijn met bestaande kennis en er al werkend nieuwe vragen opkomen. Uitgangspunt daarbij is dat innovatie kan bloeien als diversiteit geborgd is; diversiteit in bedrijfsstrategieën, in samenwerkingspartners en in gebieden. Denk daarbij aan natuurinclusieve melkveehouderij, Smart Farming, maatschappelijke participatie en een betere samenwerking tussen de akkerbouw en de melkveehouderij. De doelen zoals genoemd in de Ontwikkelagenda Melkveehouderij en Natuur zijn onder andere gericht op:

  • stikstof: bodemoverschotten beperken en efficiency verhogen

  • fosfaat: bodemoverschotten beperken en efficiency verhogen

  • ammoniak: verlaging ammoniakuitstoot

  • klimaat: CO2 uitstoot beperken, meer eiwit van eigen land, biodiversiteit verbeteren en organische stof verhogen

  • weidegang: stimuleren en optimaliseren

Artikel 3 Doelgroep

Samenwerkingsverband

Een samenwerkingsverband, twee organisaties of meer, kan een aanvraag indienen. Het is vereist dat minimaal 1 van de aanvragende organisaties een agrariër is. De deelnemende partijen mogen onderling niet met elkaar verbonden zijn.

Een samenwerkingsverband moet bestaan uit belanghebbende actoren in de landbouw- en voedingssector, zoals landbouwers, onderzoekers, onderwijsinstellingen, adviseurs en bedrijven. Deze actoren zijn de begunstigden van deze maatregel. Het samenwerkingsverband wijst een van de deelnemers als penvoerder aan voor het aanvragen van de subsidie.

Het is belangrijk dat de samenstelling van het samenwerkingsverband maximaal is afgestemd op de innovatieopgave, zowel voor de ontwikkeling als de verspreiding van de innovatie/nieuwe kennis. Voor dat laatste spelen adviseurs een belangrijke rol. Zij moeten tijdens en na de projectperiode de verworven kennis kunnen gebruiken in hun dagelijkse werk. Projectaanvragen worden mede beoordeeld op de mate waarin deskundigen zijn of worden toegevoegd aan het samenwerkingsverband. De deskundigen kunnen professionele adviseurs zijn, maar ook publieke adviseurs, ondernemers uit een niet-agrarische bedrijfstak of onderzoekers.

Artikel 4 Subsidiabele activiteit

Met deze openstelling wordt specifiek invulling gegeven aan de innovatie-ontwikkeling van de landbouwsector in Drenthe. Projecten dienen daarom in voldoende mate aan te sluiten bij de uitgangspunten zoals beschreven in het programma Toekomstgerichte Landbouw van de provincie Drenthe en/of Ontwikkelagenda Melkveehouderij Drenthe. Daarnaast kan subsidie worden verstrekt voor het uitvoeren van een innovatieproject dat bijdraagt aan één of meer van de thema’s: natuurinclusieve landbouw, precisielandbouw en kringlooplandbouw.

Artikel 5 Weigeringsgronden

De subsidie wordt geweigerd indien de totale subsidiabele projectkosten meer bedragen dan € 1.000.000,--. Dit geldt enkel voor de projecten die betrekking hebben op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten. Voor deze activiteiten geldt namelijk dat indien de subsidiabele projectkosten hoger zijn dan € 1.000.000,-- er rekening moet worden gehouden met de netto-inkomsten na afloop van het project. Deze netto-inkomsten dienen dan van de reeds betaalde subsidie afgehaald te worden. Omdat de provincie geen risico willen lopen dat er subsidie teruggevorderd moet worden, is de grens die door de Europese Commissie op € 1.000.000,-- is gezet, ook bij deze openstelling gehanteerd.

Artikel 6 Subsidievereisten

In dit artikel wordt het kader gegeven voor de thema’s waarop het innovatieproject betrekking moet hebben. Daarbij gaat het om innovatie en modernisering van de agrarische sector rond de thema’s zoals genoemd in lid 1, onder c. Aanvragers zullen dit moeten aangeven bij de aanvraag. Een project moet minimaal betrekking hebben op twee van de thema's zoals benoemd in lid 1, onder c.

Om meer zekerheid te hebben dat goede projecten tot uitvoer komen, worden eisen gesteld aan de aanvraag. Zo is er sprake van een subsidiedrempel. Bepaald is dat projecten bij de beoordeling minimaal moeten voldoen aan een aantal inhoudelijke eisen. Op verschillende onderdelen kan een project punten scoren bij de beoordeling. Om in aanmerking te komen voor een subsidiebijdrage moet minimaal een score van 33 punten zijn behaald. Alleen projecten die 33 punten of meer scoren komen in aanmerking voor een positief besluit en doen mee in de projectrangschikking. Met deze eisen wordt getracht de beste en meest kansrijke projecten te kunnen onderscheiden. De uitwerking van de scores is opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit

Voor het doen van de aanvraag moet gebruik gemaakt worden van een door het SNN verstrekt aanvraagformulier. Deze is te vinden op www.snn.eu/pop3. Een aanvraag dient (bij voorkeur digitaal) via het SNN ingediend te worden bij de provincie.

Artikel 7 Subsidiabele kosten

Voor de subsidiabele kosten worden de daarvoor bedoelde artikelen in de verordening gevolgd, waarbij met een bijdrage in natura wordt bedoeld ‘onbetaalde eigen arbeid’, zoals verwoord in artikel 1.11, lid 7, van de verordening. Met personeelskosten wordt bedoeld personeelskosten, zoals verwoord in artikel 1.9 van de verordening.

Indien een of meerdere projectpartners btw niet kunnen verrekenen danwel compenseren, dan mogen de begrote kosten inclusief btw opgevoerd worden. Er dient wel een btw-verklaring van de Belastingdienst overhandigd moeten worden zodat getoetst kan worden of een van de samenwerkingspartners de btw daadwerkelijk niet kan verrekenen.

Op grond van de verordening zijn voorbereidingskosten uitgesloten van de mogelijkheid om subsidie voor te ontvangen. Met voorbereidingskosten wordt bedoeld voorbereidingskosten zoals verwoord in artikel 1.12, lid 3, van de verordening. Dit betekent dat kosten waarvoor verplichtingen zijn aangegaan vóór het indienen van de subsidieaanvraag, in geen geval subsidiabel zijn.

Artikel 8 Hoogte subsidie

Projecten moeten een bepaalde (financiële) omvang hebben om de administratieve kosten (per project) beheersbaar te houden. Vandaar dat een drempelbedrag is vastgesteld. Het doel is om zoveel mogelijk subsidiegeld te laten landen daar waar het behoort te landen. Aan de andere kant is het ook van belang dat voldoende initiatiefnemers kunnen worden beloond, waardoor er ook een maximum omvang van de subsidie is vastgesteld (€ 400.000,--).

Er is onderscheid gemaakt tussen projecten die direct betrekking hebben op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten, en projecten die dat niet hebben. Een project dat gericht is op biomassa maakt gebruik van een afvalproduct uit de landbouw, bijvoorbeeld mest. Mest is echter geen landbouwproduct. Een innovatie in biomassa kan wel goed zijn voor de agrarische sector en sluit aan op de doelen uit de AgroAgenda. Daarom is ervoor gekozen om ook projecten die niet direct betrekking hebben op landbouwproducten toch te kunnen subsidiëren. Daarvoor gelden andere subsidiekaders met andere subsidiepercentages. De verschillen zijn uitgewerkt in lid 3 en lid 4.

In het derde lid, sub b, onder ii, wordt niet-productieve investeringen genoemd. In artikel 1.1, sub k, van de verordening wordt dit gedefinieerd: Niet-productieve investeringen zijn die investeringen die geen aanmerkelijke stijging van de waarde of rentabiliteit van het landbouwbedrijf tot gevolg hebben. Een niet-productieve investering heeft betrekking op natuur, landschap, water, milieu en klimaat. Niet-productieve investeringen dragen bijvoorbeeld bij aan het milieu en ondersteunen aanpassing aan klimaatverandering (zoals regenwaterbuffers, stuwen, inrichting landschapselementen en verbeteren biodiversiteit). In het geval een investering een onrendabele top heeft, zal nog wel gemotiveerd moeten worden waarom het een productieve dan wel niet-productieve investering betreft. Een investering die gedaan wordt door een onderneming die daar ofwel meer inkomsten mee behaalt ofwel minder kosten gaat maken, heeft betrekking op een productieve investering. Het verhoogt de rentabiliteit van de onderneming en/of de waarde.

Ten aanzien van een beoogde investering binnen deze maatregel Samenwerking voor innovaties zal door een aanvrager goed gemotiveerd moeten worden waarom het een productieve dan wel een niet-productieve investering is.

Voor projecten die betrekking hebben op landbouwproducten gelden de volgende subsidiepercentages:

afbeelding binnen de regeling

Voor projecten die geen directe betrekking hebben op landbouwproducten, maar waar wel sprake is van experimentele ontwikkeling, gelden onderstaande subsidiepercentages. Hier is geen onderscheid gemaakt tussen uitvoering van een innovatieproject of investeringen die nodig zijn om het innovatieproject uit te kunnen voeren.

Experimentele ontwikkeling

Subsidiepercentage

Kleine onderneming

60

Middelgrote onderneming

50

Grote onderneming

40

Artikel 9 Selectiecriteria, weging en selectie

De selectiecriteria zijn een belangrijk sturingsinstrument waarmee in het POP3-programma accenten kunnen worden aangebracht om in te spelen op de regionale en lokale context. De selectiecriteria zijn meetbaar en verifieerbaar en garanderen een gelijke en transparante behandeling van aanvragen. De criteria dragen bij aan een zo goed mogelijk gebruik en doelbereik van de beschikbare financiële middelen.

De aanvragen worden geselecteerd op basis van een aantal categorieën van criteria. Deze criteria zijn opgenomen in de scoretabel van bijlage 1 en zijn voorzien van een eigen toelichting. Op basis van de gescoorde punten worden projecten gerangschikt. Projecten die scoren beneden de drempel van 33 punten worden niet gehonoreerd (zie artikel 5).

Of alle projecten die 33 punten of meer scoren ook voor subsidie in aanmerking komen is onder andere afhankelijk van het beschikbare budget. Wanneer het totaal van de aanvragen met 33 punten of meer een groter beslag legt op de beschikbare middelen (subsidieplafond) krijgen de aanvragen met de meeste punten voorrang (ranking).

De beoordeling van projecten aan de hand van de scoretabel wordt gedaan door een onafhankelijke Adviescommissie POP3, ingesteld door Gedeputeerde Staten.

Nadat de adviescommissie de projecten heeft beoordeeld op de bijdrage aan de selectiecriteria volgt een subsidie-technische toets, een financiële toets en een EU-conformiteitstoets.

Artikel 10 Bevoorschotting op basis van realisatie (tussentijdse betaling)

Het is mogelijk om tweemaal per kalenderjaar een verzoek tot voorschot in te dienen over de kosten die tot dan toe zijn gemaakt. Dit is een voorschot op de uiteindelijke vaststelling van de subsidie.

Ondertekening

Bijlage 1 Scoretabel

In onderstaande tabel staan de vier criteria voor beoordeling uitgewerkt. Voor elk criterium geldt dat er maximaal 5 punten worden toegekend:

0 punten: zeer geringe bijdrage

1 punt: geringe bijdrage

2 punten: matige bijdrage

3 punten: voldoende bijdrage

4 punten: goede bijdrage

5 punten: zeer goede bijdrage

  • 1.

    Effectiviteit

In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • 1.

    Meerwaarde beoogde innovatie voor een of meerdere doelen van het programma Toekomstgerichte Landbouw, de Ontwikkelagenda Melkveehouderij, natuurinclusieve landbouw, precisielandbouw en kringlooplandbouw

  • 2.

    Bijdrage project aan duurzame nieuwe samenwerkingsverbanden – heeft het project voorbeeldwerking, levert het ervaringen op waarmee andere groepen hun voordeel kunnen doen

  • 3.

    Mate van geschiktheid van de beoogde innovatie voor brede toepasbaarheid/uitrol – is er goede kans op snelle vertaling naar de praktijk

  • 4.

    Kwaliteit communicatieplan t.b.v. kennisdeling tijdens het innovatietraject en t.b.v. verspreiding van de resultaten – is er blijk van actieve beoogde koppeling van wetenschappelijke en praktijkkennis, bevat de begroting ruimte voor actieve kennisdeling?

  • 5.

    Ook wordt de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag in ogenschouw genomen.

Maximale punten: 5

Wegingsfactor: 4

Totaal maximaal 20 punten

  • 2.

    Kans op succes/haalbaarheid

Bij dit criterium wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of ontwikkeling innovatie – zijn alle randvoorwaarden goed in beeld gebracht en vertaald naar beheermaatregelen, is er goed nagedacht over ruimte voor procesmanagement, is goed nagedacht over risicomanagement, zijn er goede kwaliteitseisen gesteld aan de trekker van het project?

  • 2.

    Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid en voor handen kennis – geeft de groep er blijk van zich te hebben georiënteerd of te gaan oriënteren op bestaande kennis, aanbevelingen, best practices en dergelijke rond het beoogde innovatiedoel?

  • 3.

    Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel – heeft de groep de probleemstelling of kans die ten grondslag ligt aan de beoogde innovatie scherp voor ogen en kijken de aanvragers naar hoe de innovatie in praktijk gebracht kan worden?

  • 4.

    Kwaliteit i.r.t. breedte samenstelling, kennisniveau en werkafspraken samenwerkingsverband – past de samenstelling van de groep bij de ambitie?

  • 5.

    Kennisdeling – zegt de groep toe kennis uit te wisselen en is er blijk van een actieve opstelling hierbij.

Maximale punten: 5

Wegingsfactor: 3

Totaal maximaal 15 punten

  • 3.

    Innovativiteit

In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • 1.

    Technisch of sociaal grensverleggend karakter van het innovatie – idee (product, procedé, techniek, concept, aanpak) – hoe bijzonder is het idee?

  • 2.

    Transitie karakter van de innovatie – draagt de innovatie bij aan realisatie van de toekomstbestendige “duurzame landbouw”, dat wil zeggen inzet op beoogde transitie van benadering kostenreductie en/of verhoogde volumes naar benadering meerwaardecreatie, circulaire bedrijfsvoering/productie en/of sectoroverstijgende toepassing (cross-over)?

  • 3.

    Innovatieve waarde van het samenwerkingsverband – ontstaat er nieuwe ketensamenwerking of cross-over samenwerking?

  • 4.

    Toepassingsgebied – is er al een oplossing maar wordt deze niet toegepast en is het project erop gericht om belemmeringen weg te nemen?

  • 5.

    Innovatie infrastructuur – waar wordt de innovatie feitelijk ontwikkeld, geproduceerd en gereed gemaakt voor installatie? Zijn hierbij de ondernemers uit eigen regio/land aan zet? Beogen zij de leiding te nemen bij uitrol elders?

Maximale punten: 5

Wegingsfactor: 2

Totaal maximaal 10 punten

  • 4.

    Efficiëntie

De efficiëntie wordt bepaald door in samenhang te kijken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    Redelijkheid van kosten - staat de begroting (uren en tarieven) in een reële verhouding tot de geplande prestatie? Hoe is dit aannemelijk gemaakt? Hierbij wordt gelet op:

  • omvang van de totale subsidiabele projectkosten in relatie tot de innovatieopgave

  • potentiële toepassingsbereik van de innovatie binnen de agrarische sector

  • 2.

    Relevantie van de kosten – wordt de gevraagde bijdrage aan de juiste zaken besteed?

  • 3.

    Efficiënt gebruik van kennis, kunde en arbeid - in hoeverre wordt bestaande kennis goed benut, staat de overhead van het project in redelijke verhouding tot de prestatie?

Maximale punten: 5

Wegingsfactor: 2

Totaal maximaal 10 punten

In totaal maximaal 55 punten te behalen. Ondergrens (minimale score) is 33 punten (60%)

Bijlage 2 Technology Readiness Levels (TRL); de negen fases van innovatie en ontwikkeling

Europese subsidies, maar ook steeds meer Nederlandse subsidieregelingen, spreken over het gewenste Technology Readiness Level (TRL) van een innovatieproject. Een TRL geeft een indicatie van de fase waarin een ontwikkelingsproject zich bevindt. In totaal zijn er negen fases gedefinieerd die samen het totale ontwikkelingsproces weergeven. Subsidieregelingen als Horizon 2020 en de Vroege Fase Financiering spreken al over het TRL waarin een innovatieproject zich moet bevinden. De vraag luidt: wat zijn de kaders van de negen levels in het ontwikkelingsproces?

De negen fases (TRL)

Level 1. Het innovatieve idee en de basisprincipes worden onderzocht. Denk hierbij aan fundamenteel onderzoek en deskresearch.

Level 2. Wanneer de basisprincipes zijn onderzocht, kunnen het technologisch concept en de praktische toepassingen worden geformuleerd. In deze fase vindt experimentele en/of analytische studie plaats.

Level 3. De toepasbaarheid van het concept wordt op experimentele basis onderzocht (experimenteel proof of concept). Hypotheses over verschillende componenten van het concept worden getoetst en gevalideerd.

Level 4. Proof of concept wordt op labschaal getest: design, ontwikkeling en het testen van technologische componenten vinden plaats in een labomgeving. Technische basiscomponenten worden geïntegreerd met elkaar om de werking te garanderen. Een prototype dat in deze fase wordt ontwikkeld kost relatief weinig geld en tijd om te ontwikkelen en is daarmee nog ver verwijderd van een definitief product, proces of dienst.

Level 5. De werking van het technologisch concept wordt onderzocht in een relevante omgeving (validatie in pilot). Dit is de eerste stap in demonstratie van de technologie. Een prototype dat in deze fase wordt ontwikkeld kost relatief veel tijd en geld om te ontwikkelen en is niet ver verwijderd van het uiteindelijke product of systeem. Functionaliteiten en de eerste look & feel van een product, proces of dienst zijn hier veelal aanwezig.

Level 6. De demonstratie van het concept in een relevante omgeving is actueel. Het vindt plaats na de technische validatie in een relevante (pilot) omgeving. Een prototype wordt uitgebreid getest en gedemonstreerd in een testopstelling, die lijkt op een operationele omgeving (pilot plant bijvoorbeeld). Het concept geeft inzicht in de werking van alle componenten tezamen in deze relevante pilot omgeving.

Level 7. De demonstratie van het concept vindt plaats in een gebruikersomgeving; bewijzen van de werking in een operationele omgeving. Demonstratie van het concept in een praktijkomgeving levert nieuwe inzichten op voor de definitieve markttoepassing van een product, proces of dienst.

Level 8. In deze fase vindt het concept zijn definitieve vorm. De technologische werking is getest en bewezen en voldoet aan gestelde verwachtingen, kwalificaties en normen (certificering). Daarnaast zijn ook de financiële kaders voor (massa)productie en lancering bepaald.

Level 9. Het concept is technisch en commercieel gereed; productierijp en klaar voor lancering in de gewenste marktomgeving. Nu het totale ontwikkelingsproces is afgerond is de volgende stap het commercieel wegzetten van een product bij de gewenste doelgroep in de juiste markt.

Bijlage 3 Natuurinclusieve landbouw

Natuurinclusieve landbouw is een vorm van landbouw die gebruik maakt van het natuurlijk kapitaal; wat de natuur op, om en onder het bedrijf te bieden heeft, de biodiversiteit op en rond het boerenland versterkt en de natuur zo min mogelijk belast, zoals beschreven in de Kamerbrief Natuurinclusieve landbouw van 10 juli 2017. In deze openstelling betekent dit tevens dat er een positieve bijdrage wordt geleverd aan zowel de bodemkwaliteit als aan biodiversiteit zoals hieronder beschreven.

Bodemkwaliteit

De bodem is de duurzame basis onder de grondgebonden agrarische sector en dus ook onder de individuele bedrijven. Behalve dat een bijdrage op het thema structurele bodemverbetering een vereiste is in deze openstelling, draagt het ook bij aan een aantal andere maatschappelijke vraagstukken, zoals bijvoorbeeld:

  • productie van voedsel en biomassa;

  • het opvangen van de klimaatverandering door het vergroten van de sponswerking van de bodem, het vastleggen van CO2 in de bodem en het vertragen van het verlies van CO2 uit de bodem door bijvoorbeeld het vertragen van veenoxidatie;

  • het behouden van biodiversiteit; naar schatting bevindt 30% van de biodiversiteit op aarde zich in de bodem;

  • efficiënte kringlopen van mineralen.

Verschillende percepties rond bodem

De bodem kent meerdere percepties die niet los van elkaar staan. De verschillende percepties werken sterk door in het gebruik en beheer van de bodem en hebben daarmee effect op de bodem als groeiplaats voor landbouwproducten en als biotoop voor (bodem)leven. De percepties veranderen in de loop van de tijd, afhankelijk van inzichten in de wetenschap en maatschappelijke wensen en eisen. Kort toegelicht kunnen de volgende percepties worden onderscheiden:

  • 1.

    de 'scheikundige bril'. Door deze bril kijkt men met name naar cijfers en (chemische) processen, zoals mineralen, NPK en micro-elementen etc. In de afgelopen eeuw is hier veel kennis op ontwikkeld en op gestuurd door ondernemers, mede door de sterk toegenomen mogelijkheden rond bemesting, analysemethoden etc.;

  • 2.

    de 'natuurkundige bril'. De bodem als 'huis/medium' voor de wortels en ander leven. Hierbij wordt gekeken naar textuur, storende lagen, capillaire mogelijkheden, vochtindringend en -vasthoudend vermogen, pF-curves etc. Ook op dit punt is veel kennis ontwikkeld, mede door de toegenomen mogelijkheden van mechanisatie (woelen, draineren, mengen etc.);

  • 3.

    de 'biologie-/biodiverse bril'. Door deze bril is het mogelijk te kijken naar de relaties tussen organismen (inclusief planten) en het milieu in de bodem. De levende bodem dus. In een handje grond zitten duizenden organismen, bacteriën, schimmels etc. Hoe werken zij samen, welke indicatoren zijn er en hoe zijn zij te beïnvloeden? En hoe interfereren zij met bril 1 en 2? Bril 1 en 2 zijn makkelijker bij te sturen. Bril 3 vraagt een andere benadering, houding en wellicht nieuwe kennis en/of kunde voor agrariërs.

Ontwikkelingen en transitie

Rond het gebruik van de bodem zijn op dit moment vele ontwikkelingen. Door bijvoorbeeld wijzigingen in de regelgeving rond het gebruik van mineralen en hulpstoffen, door nieuwe maatschappelijke inzichten en door zaken als klimaatverandering zal de transitie gemaakt moeten worden naar een meer duurzaam (zowel ecologisch als economisch) bodemgebruik. Op de huidige route zal de bodemvruchtbaarheid verder afnemen en in het kielzog zullen gewasopbrengsten teruglopen, alsmede de kwaliteit van de producten. Bovendien worden de bodem en de omgeving met het huidige gebruik (te) zwaar belast, met alle gevolgen voor bijvoorbeeld het watersysteem en de (strategische) drinkwatervoorraden.

Structuurbederf leidt tot minder draagkrachtige gronden, waardoor de bewerkbaarheid en de sponswerking van gronden slechter wordt en de wateroverlast zal toenemen. Daarnaast speelt verdichting van de ondergrond door te zware belasting door zware machines.

De bodem staat ook centraal als het gaat om het verder sluiten van de mineralenkringlopen. Dit vraagt om een integrale benadering van de bodem. Die transitie moet door boeren zelf ingezet worden. De ondernemer heeft relaties met toeleveranciers, bedrijfsadviseurs, afnemers van de producten, financiële instellingen en met de omgeving van zijn bedrijf. De boer zal binnen dat netwerk zijn eigen verantwoordelijkheid moeten tonen door bewuster met de bodem om te gaan.

Focus

Voorbeelden van thema’s die binnen deze openstelling passen onder de noemer structurele bodemverbetering zijn (niet limitatief):

  • een slimmer gebruik van het levende deel van de bodem

  • een betere vochthuishouding in de bodem

  • een beter gebruik van mineralen

  • een lagere fysieke belasting van de bodem (bijvoorbeeld door berijding)

  • een lagere afhankelijkheid en emissie van hulpstoffen

  • een betere benutting van reststromen

  • een groter humusgehalte in de bodem.

Biodiversiteit

Biodiversiteit bestaat in verschillende vormen: diversiteit in genetisch materiaal (variatie binnen een soort, denk aan verschillende rassen), diversiteit in soorten organismen en diversiteit in landschappen en landschappelijke elementen. In het algemeen geldt hoe meer diversiteit, hoe groter de weerbaarheid van een (landbouw)systeem.

Wat betreft het verbeteren van de biodiversiteit in deze openstelling wordt bedoeld: het vergroten van de biodiversiteit in soorten boven de grond (vergroten van biodiversiteit in de grond wordt gerekend onder structurele bodemverbetering), maar ook in landschappen of landschapselementen. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld het aanplanten van struweel, akkerranden, vogelakkers, strokenteelt, verschillende vormen van agroforestry en ecologisch berm- en slootbeheer. Een van de achterliggende gedachtes voor het vergroten van biodiversiteit is dat als resultante minder chemische bestrijdingsmiddelen nodig zullen zijn, omdat er weer natuurlijke plaagbestrijding kan plaatsvinden. Meer specifiek voor natuurinclusieve landbouw speelt biodiversiteit een rol op drie dimensies (naar het rapport Maatregelen Natuurinclusieve Landbouw, WUR & LBI, juni 2017): rsterken en gebruikmaken van deze biodiversiteit en de ecosysteemdiensten die deze het bedrijf biedt;

  • door gebruik te maken van functionele agrobiodiversiteit en ecosysteemdiensten en het sluiten van kringlopen richting nul-emissie kan er steeds efficiënter gebruik worden gemaakt van grondstoffen en wordt de invloed van de bedrijfsvoering op water, bodem en lucht steeds kleiner. Hierdoor worden de negatieve effecten van de bedrijfsvoering op de (natuurlijke) omgeving geminimaliseerd (zowel lokale, regionale als globale afwentelingseffecten). Hierdoor ontstaat een positieve terugkoppeling naar kansen voor specifieke soorten op het bedrijf en in het omringende landschap;

  • ten slotte is er de zorg voor het landschap en specifieke soorten op het bedrijf. Door aanleg en onderhoud van landschapselementen wordt een groene infrastructuur op landbouwbedrijven in stand gehouden (belangrijk voor flora en fauna). Landschapselementen hebben ook een functie in het versterken van de functionele agrobiodiversiteit op het bedrijf.

Bijlage 4 Ontwikkelagenda Melkveehouderij Drenthe & Natuur

De Ontwikkelagenda Melkveehouderij & Natuur richt zich erop om de Drentse melkveehouderij via hun bedrijfsvoering duurzame reducties te laten behalen op het gebied van emissies van fosfaat, stikstof, ammoniak en broeikasgassen (CO2) door het sluiten van de kringlopen en toepassen van weidegang. Dit doen we vanuit de overtuiging dat verduurzaming van de sector hét verdienmodel voor een toekomstgerichte landbouw is.

Doelen vanuit de Ontwikkelagenda Melkveehouderij & Natuur zijn:

  • 1.

    Drentse ondernemers behoren tot de top van de duurzame grondgebonden melkveehouderij;

  • 2.

    Drentse melkveehouders werken daartoe met gesloten kringlopen van stikstof, fosfaat, ammoniak, broeikasgassen en organische stof op gebieds- en bedrijfsniveau;

  • 3.

    Drentse ondernemers opereren zo veel mogelijk klimaatneutraal;

  • 4.

    De omgang met het landschap door Drentse ondernemers bevordert de biodiversiteit.

Concreet afgesproken doelen van de Ontwikkelagenda zijn dat alle Drentse melkveehouderijbedrijven:

  • 1.

    voor wat betreft stikstofoverschot, fosfaat en ammoniakemissie per ha per jr zo snel mogelijk op het niveau van de 25% beste bedrijven uit 2013 gaan presteren;

  • 2.

    de organische stofbalans op bedrijfsniveau positief is;

  • 3.

    de minimale weidegang 120 dagen per jaar en zes uur per dag en minimaal gelijk is aan het percentage weidegang in 2012.

Het jaar 2020 is een ijkmoment voor de Ontwikkelagenda. Er moet dan een duidelijke trend waarneembaar zijn naar een – blijvend – duurzame grondgebonden melkveehouderijsector in de provincie. Deze trend moet in voldoende mate te relateren zijn aan initiatieven vanuit de Ontwikkelagenda Melkveehouderij & Natuur. In het jaar 2025 moeten de strategische doelen daadwerkelijk zijn bereikt.

De aanpak vanuit de Ontwikkelagenda is erop gericht om vraaggericht met melkveehouders op en vanaf het erf om tafel gaan om ze planmatig een aantal jaren aan het werk te krijgen met verduurzaming van hun bedrijf. Het duurzaamheidsplan, zoals dat beschikbaar wordt gesteld via de website is daarbij het vertrekpunt. Vervolgacties van melkveehouders zullen gericht zijn op uitvoering van de adviezen uit het opgestelde duurzaamheidsplan.

Projecten die worden ingediend voor het POP moeten aan de genoemde doelen vanuit de Ontwikkelagenda bijdragen en moeten melkveehouders ondersteunen in hun vervolgacties op de door hun opgestelde duurzaamheidsplannen.