Verordening van het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling Holland Rijnland houdende regels omtrent toezicht op financiële geldstromen Treasurystatuut Holland Rijnland 2014

Geldend van 18-07-2019 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2019

Intitulé

Verordening van het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling Holland Rijnland houdende regels omtrent toezicht op financiële geldstromen Treasurystatuut Holland Rijnland 2014

Inleiding

In de Wet Financiering Decentrale Overheden (Wet Fido) zijn kaders gesteld voor een verantwoorde, prudente en professionele inrichting en uitvoering van de treasuryfunctie van decentrale overheden. De belangrijkste doelstellingen van deze wet zijn:

  • 1.

    het bevorderen van een solide financiering en kredietwaardigheid van de decentrale overheden

  • 2.

    het beheersen van renterisico’s en

  • 3.

    het vergroten van de transparantie.

In februari 2013 heeft het kabinet het voorstel “Wijziging van de Wet financiering decentrale overheden (Fido) in verband met het rentedragend aanhouden van liquide middelen in ’s Rijks schatkist” bij de Tweede Kamer ingediend. Het wetsvoorstel verplicht alle decentrale overheden om hun overtollige (liquide) middelen aan te houden in de schatkist. Het woord “overtollig” verwijst naar alle middelen die decentrale overheden niet onmiddellijk nodig hebben voor de publieke taak. Een decentrale overheid behoudt, op basis van de wet Fido, de mogelijkheid om leningen te verstrekken en uitzettingen te verrichten uit hoofde van de publieke taak. De deelname aan schatkistbankieren verandert daar niets aan. Op 4 juli 2013 is het voorstel door de Tweede Kamer goedgekeurd. Op 26 november 2013 heeft ook de Eerste Kamer haar goedkeuring aan het voorstel gegeven. Op 13 december 2013 is de Regeling schatkistbankieren decentrale overheden in de Staatscourant gepubliceerd.

In dit Treasurystatuut wordt het beleidskader vastgelegd met betrekking tot de treasuryfunctie.

In de Regeling schatkistbankieren decentrale overheden van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is nader uitgewerkt hoe schatkistbankieren voor decentrale overheden werkt en welke rechten en verplichtingen decentrale overheden en de Staat hebben.

In de Regeling uitzetting derivaten decentrale overheden (Ruddo) van het Ministerie Van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn de normen met betrekking tot kredietwaardigheid vastgelegd, waaraan de partijen, waar de decentrale overheden middelen willen uitzetten, moeten voldoen en is vermeld, dat derivaten uitsluitend gebruikt mogen worden ter beperking van financiële risico’s.

Het Beleidskader Derivaten vormt de uitwerking van het overkoepelende (huidige) kabinetsbeleid (beleidsregels) betreffende het gebruik van financiële derivaten door (semi) publieke instellingen. Deze uitgangspunten zullen door de betrokken ministeries worden verankerd in sectorale wet- of regelgeving. Voor onze organisatie zal dit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn. Het beleidskader Derivaten maakt duidelijk dat het gebruik van derivaten voor speculatieve doeleinden verboden is. Voor situaties waarin het gebruik van derivaten wenselijk is, wordt duidelijk welke producten zijn toegelaten en onder welke voorwaarden zijn toegestaan:

  • 1.

    indien de organisatie hiervoor voldoende is geëquipeerd,

  • 2.

    indien er een passende zorgplicht voor de financiële instelling van toepassing is,

  • 3.

    indien er juiste contractuele voorwaarden worden gebruikt,

  • 4.

    er evenwichtige afspraken over onderpand worden vastgelegd en

  • 5.

    verantwoording, toezicht en controle goed zijn geregeld.

Het treasurybeleid kent twee kwalitatieve randvoorwaarden waaruit volgt dat zogenaamd bankieren door decentrale overheden, niet is toegestaan. De eerste voorwaarde is dat het aangaan van leningen en het uitzetten van middelen evenals het verlenen van garanties, alleen zijn toegestaan voor de uitoefening van de publieke taak. De tweede houdt in dat uitzettingen en het gebruik van derivaten een prudent karakter dienen te hebben en niet gericht behoren te zijn op het genereren van inkomen door het lopen van risico’s.

Binnen onze organisatie was en is het gebruik van derivaten niet toegestaan. In het verleden is de noodzaak voor het gebruik van derivaten niet aanwezig geweest en naar verwachting zal dat in de toekomst ook zo zijn.

In verband met de vereisten van de Wet Fido zijn er twee instrumenten op het gebied van treasury; allereerst het onderhavige Treasurystatuut. In het statuut worden de kaders van de treasuryfunctie aangegeven. Het treasurystatuut maakt een objectieve en transparante verantwoording vooraf en achteraf mogelijk. Naast het treasurystatuut wordt jaarlijks een financieringsparagraaf in de programmabegroting en in de jaarstukken opgenomen. Hierin worden de specifieke beleidsvoornemens en de uitvoering van het beleid op het gebied van treasury besproken.

In het treasurystatuut worden allereerst het begrippenkader en de doelstellingen van de treasuryfunctie geformuleerd. Deze worden vervolgens geconcretiseerd voor de verschillende deelgebieden van treasury: risicobeheer, bedrijfsfinanciering en kasbeheer. Daarna komen de administratieve organisatie en interne controle van de treasuryfunctie aan de orde. Daarbij ligt het accent op de eenduidigheid omtrent de verdeling van de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Tot slot worden de uitgangspunten vastgelegd voor de informatie die noodzakelijk is om het gehele proces beheersbaar en meetbaar te maken en te houden.

Tenslotte dient het treasurystatuut te worden geïmplementeerd in de organisatie. Een succesvolle implementatie vereist een breed draagvlak binnen de organisatie voor de geformuleerde beleidskeuzes. Een goede communicatie behoort hierbij tot de belangrijkste succesfactoren.

Dit statuut is gerelateerd aan de Financiële verordening van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland en aan de Controleverordening van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland.

Artikel 1 Begrippenkader

In dit statuut wordt verstaan onder:

- Derivaten

Financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. De onderliggende waarden kunnen financiële producten, zoals leningen of obligaties zijn. Derivaten worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren;

- Drempelbedrag

Het maximale bedrag op de rekening-courant bij de bank van de organisatie. Alles wat boven dit drempelbedrag komt wordt automatisch ten gunste van de schatkistbankierenrekening afgeschreven;

- Financiering

Het aantrekken van benodigde financiële middelen voor een periode van minimaal één jaar. Deze middelen kunnen bestaan uit zowel eigen vermogen als vreemd vermogen;

- Geldstromenbeheer

Al die activiteiten die nodig zijn om liquiditeiten te transfereren zowel binnen de organisatie zelf als tussen de organisatie en derden (betalingsverkeer);

- Intern liquiditeitsrisico

De risico’s van mogelijke wijzigingen in de liquiditeitenplanning en meerjaren investeringsplanning waardoor financiële resultaten kunnen afwijken van de verwachtingen;

- Intradaglimiet

De intradaglimiet geeft het maximale bedrag weer dat de organisatie per dag van de schatkistbankieren werkrekening ten laste van de rekening-courant bij de schatkist kan opnemen;

- Kasgeldlimiet

Een bedrag op basis van de Wet fido ter grootte van een percentage van het totaal van de jaarbegroting van de organisatie bij aanvang van het jaar;

- Koersrisico

Het risico dat de financiële activa van de organisatie in waarde verminderen door negatieve koersontwikkelingen;

- Kredietrisico

De risico’s op een waardedaling van een vordering ten gevolge van het niet (tijdig) na kunnen komen van de verplichtingen door de tegenpartij als gevolg van insolventie of deficit;

- Liquiditeitenbeheer

Het aantrekken en uitzetten van middelen voor een periode tot één jaar;

- Liquiditeitenplanning

Een gestructureerd overzicht van de toekomstige inkomsten en uitgaven ingedeeld naar aard en tijdseenheid;

- Organisatie

Het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland

- Renterisico

Het gevaar van ongewenste veranderingen van de (financiële) resultaten van de organisatie door rentewijzigingen;

- Renterisiconorm

Een bij de aanvang van enig jaar op basis van de Wet fido gefixeerd percentage van het totaal van de begroting van de organisatie van het betreffende jaar dat bij de realisatie niet mag worden overschreden;

- Rentetypische looptijd

Het tijdsinterval gedurende de looptijd van een geldlening, waarin op basis van de voorwaarden van de geldlening sprake is van een door de verstrekker van de geldlening niet beïnvloedbare, constante rentevergoeding;

- Rentevisie

Toekomstverwachting over de renteontwikkeling;

- Saldobeheer

Het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen;

- Schatkistbankieren

Decentrale overheden dienen al hun overtollige middelen aan te houden in de schatkist bij het ministerie van Financiën;

- Treasuryfunctie

De treasuryfunctie omvat alle activiteiten die zich richten op het besturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s. De treasuryfunctie bestaat uit vier deelfuncties: risicobeheer, bedrijfsfinanciering, kasbeheer en debiteuren- en crediteurenbeheer;

- Uitzetting

Het tijdelijk toevertrouwen van liquiditeiten aan derden tegen vooraf overeengekomen condities en bedingen. Kortlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode tot één jaar en langlopende uitzettingen hebben betrekking op een periode van één jaar of langer.

Artikel 2 Doelstellingen van de treasuryfunctie

De treasuryfunctie van de organisatie dient tot:

  • 1.

    Het verzekeren van duurzame toegang tot financiële markten tegen acceptabele condities;

  • 2.

    Het beschermen van bedrijfsvermogens- en (rente-)resultaten tegen ongewenste financiële risico’s zoals renterisico’s, koersrisico’s, kredietrisico’s en liquiditeitsrisico’s;

  • 3.

    Het minimaliseren van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities;

Risicobeheer

Artikel 3 Uitgangspunten risicobeheer

Met betrekking tot risicobeheer geldt dat het gebruik van derivaten niet is toegestaan.

Artikel 4 Renterisicobeheer

  • 1.

    De kasgeldlimiet wordt niet overschreden conform de Wet fido;

  • 2.

    De renterisiconorm wordt niet overschreden conform de Wet fido;

  • 3.

    Nieuwe leningen/uitzettingen worden afgestemd op de bestaande financiële positie en de liquiditeitenplanning;

  • 4.

    De rentetypische looptijd en het renteniveau van de betreffende lening/uitzetting wordt zo veel mogelijk afgestemd op de actuele rentestand en de rentevisie;

  • 5.

    Binnen de kaders gesteld onder lid 3 en lid 4, streeft de organisatie tevens naar sprei-ding in de rentetypische looptijden van uitzettingen.

Artikel 5 Koersrisicobeheer

[vervallen]

Artikel 6 Intern liquiditeitsrisicobeheer

De organisatie beperkt haar interne liquiditeitsrisico’s door haar treasuryactiviteiten te baseren op een korte termijn liquiditeitenplanning (looptijd tot één jaar).

Artikel 7 Valutarisicobeheer

Valutarisico’s worden in de organisatie uitgesloten door uitsluitend leningen te verstrekken, aan te gaan of te garanderen in Euro’s.

Bedrijfsfinanciering

Artikel 8 Langlopende financiering

Bij het aantrekken van financieringen voor een periode van één jaar en langer gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    Financieringen worden enkel aangetrokken ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak;

  • 2.

    Financiering met externe financieringsmiddelen wordt zoveel mogelijk beperkt door primair de beschikbare interne financieringsmiddelen te gebruiken teneinde de renterisico’s en het renteresultaat te optimaliseren;

  • 3.

    Toegestane instrumenten bij het aantrekken van financieringen zijn: onderhandse leningen, kasgeldleningen, deposito’s;

  • 4.

    De organisatie vraagt offertes op bij minimaal 2 instellingen alvorens een financiering wordt aangetrokken. De offertes worden vastgelegd.

Artikel 9 Schatkistbankieren

Overtollige liquide middelen (boven het drempelbedrag) van de organisatie mogen alleen in rekening-courant en via deposito’s bij de schatkist worden aangehouden of onderling worden uitgeleend aan andere decentrale overheden.

Artikel 10 Relatiebeheer

De organisatie beoogt het realiseren van gunstige c.q. marktconforme condities voor af te nemen financiële diensten. Hiervoor geldt het volgende uitgangspunt:

Financiële instellingen (kredietinstellingen, beleggingsinstellingen, effecteninstellingen, verzekeraars en pensioenfondsen) dienen onder Nederlands of anderszins EER-toezicht 1 te vallen, zoals De Nederlandsche Bank en de Verzekeringskamer en te voldoen aan de beschrijving zoals vermeld in artikel 1 van de laatst vastgestelde “Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden”(Ruddo).

Kasbeheer

Artikel 11 Geldstromenbeheer

Teneinde de kosten van het geldstromenbeheer te minimaliseren wordt:

  • 1.

    Het liquiditeitsgebruik beperkt door de geldstromen op organisatieniveau op elkaar en de liquiditeitenplanning af te stemmen. Hierbij wordt erop toegezien dat de liquiditeitspositie voldoende is om te garanderen dat de verplichtingen tijdig kunnen worden nagekomen.

  • 2.

    Het betalingsverkeer zoveel mogelijk elektronisch uitgevoerd door één bank.

Artikel 12 Saldo- en liquiditeitenbeheer

Voor het saldobeheer en het liquiditeitenbeheer gelden de volgende specifieke richtlijnen:

  • 1.

    De organisatie streeft naar concentratie van de liquiditeiten binnen één rentecompensatiecircuit bij de bank met de gunstigste condities;

  • 2.

    Indien er een liquiditeitsbehoefte ontstaat kan de organisatie kortlopende middelen aantrekken. Hierbij wordt – conform artikel 4 lid 1 - de kasgeldlimiet niet overschreden;

  • 3.

    Toegestane instrumenten bij het aantrekken van kortlopende middelen zijn daggeld, deposito’s, kasgeldleningen, onderhandse leningen en kredietlimiet op rekening courant;

  • 4.

    De organisatie vraagt offertes op bij minimaal 2 instellingen alvorens een financiering wordt aangetrokken. De offertes worden vastgelegd.

Administratieve organisatie en interne controle

Artikel 13 Uitgangspunten administratieve organisatie en interne controle

In het kader van de treasuryfunctie gelden de volgende algemene uitgangspunten op het gebied van administratieve organisatie en interne controle.

  • 1.

    De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van treasuryactiviteiten zijn op eenduidige wijze schriftelijk vastgelegd in artikel 14 en artikel 15;

  • 2.

    Bevoegdheden zijn via delegatie en mandaat nader schriftelijk vastgelegd;

  • 3.

    Bij de uit te voeren treasuryactiviteiten is functiescheiding doorgevoerd met als belangrijkste voorwaarden:

    • a.

      iedere transactie wordt door minimaal twee functionarissen geautoriseerd (het vier-ogen-principe);

    • b.

      toetsing van de offertes voor het aangaan en uitzetten van gelden wordt door minimaal twee functionarissen verricht;

    • c.

      de uitvoering en de controle geschiedt door afzonderlijke functionarissen;

    • d.

      de uitvoering en de registratie in de financiële administratie geschiedt door afzonderlijke functionarissen.

  • 4.

    Een transactie wordt onmiddellijk geregistreerd door de functionaris die de transactie heeft afgesloten.

Artikel 14 Verantwoordelijkheden

De verantwoordelijkheden met betrekking tot de treasuryfunctie van de organisatie staan in onderstaande tabel gedefinieerd.

Functie

Verantwoordelijkheden

Algemeen Bestuur

  • Het vaststellen van treasurydoelstellingen, het treasurybeleid en limieten in het treasurystatuut;

  • Het vaststellen van de treasuryparagraaf in de begroting;

  • Het evalueren en als gevolg daarvan (eventueel) bijstellen van het treasurybeleid;

  • Het uitvoeren van de niet aan het Dagelijks Bestuur overgedragen treasuryactiviteiten.

Dagelijks Bestuur

  • Het uitvoeren van het treasurybeleid (formele verantwoordelijkheid);

  • Het rapporteren aan het Algemeen Bestuur over de uitvoering van het treasurybeleid;

  • Het opzetten van administratieve richtlijnen op het gebied van treasury.

De controller

  • Het bewaken van de kwaliteit van de treasuryprocessen;

  • Het controleren van de volledigheid en betrouwbaarheid van de informatievoorziening van de treasuryfunctie en hierover rapporteren aan het bestuur.

De directeur van Servicepunt71

  • Het als gevolmachtigde uitvoeren van het, conform het treasurystatuut, te verrichten betalingsverkeer.

Artikel 15 Bevoegdheden

In onderstaande tabel staan bevoegdheden met betrekking tot treasuryactiviteiten weergegeven alsmede de daarbij benodigde fiattering.

Uitvoering

Autorisatie

Saldo-, liquiditeiten- en geldstromenbeheer

  • 1.

    Het aantrekken van kasgeldleningen

Medewerker service-eenheid financiën SP71 belast met treasury

Controller

  • 2.

    Betalingsopdrachten voorbereiden en versturen

Medewerker service-eenheid financiën Sp71

Medewerker service-eenheid financiën Sp71 die door gevolmachtigde als tekeningsbevoegde is aangewezen.

Bankrelatiebeheer

  • 3.

    Bankrekeningen openen/sluiten/wijzigen

Controller

Bij bank geregistreerde wettelijke vertegenwoordiger

  • 4.

    Bankcondities en tarieven afspreken

Controller

Bij bank geregistreerde wettelijke vertegenwoordiger

Financiering en belegging

  • 5.

    Het afsluiten van kredietfaciliteiten

Controller

Bij bank geregistreerde wettelijke vertegenwoordiger

  • 6

    Het aantrekken van gelden via vaste of onderhandse leningen zoals vastgelegd in het treasurystatuut en de treasuryparagraaf

Controller en de medewerker service-eenheid financiën Sp71 belast met treasury

Bij bank geregistreerde wettelijke vertegenwoordiger

Artikel 16 Informatievoorziening

Met betrekking tot de treasuryactiviteiten dient tenminste de in de onderstaande tabel opgenomen informatie te worden verstrekt door de betreffende functionarissen:

Informatie

Frequentie

Informatieverstrekker

Informatieontvanger

  • 1.

    Gegevens m.b.t. toekomstige uitgaven en ontvangsten voor de liquiditeitenplanning;

Incidenteel

Budgethouders

Coördinator financiën

  • 2.

    Liquiditeitenplanning;

Jaarlijks

Medewerker service-eenheid financiën Sp71 belast met treasury

Dagelijks Bestuur/controller

  • 3

    Beleidsplannen treasury in Treasuryparagraaf van begroting;

Jaarlijks

Dagelijks Bestuur/controller

  • 4.

    Evaluatie treasuryactiviteiten in Treasuryparagraaf van jaarrekening;

Jaarlijks

Dagelijks Bestuur/controller

  • 5.

    Verantwoording n.a.v. treasuryparagraaf via jaarverslag;

Jaarlijks

Medewerker service-eenheid financiën Sp71 belast met treasury

Dagelijks Bestuur/controller

Slotbepalingen

Artikel 17 Intrekking oude regeling

Het Treasurystatuut samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2011, vastgesteld door het Algemeen Bestuur op 14 december 2011, wordt gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken.

Artikel 18. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt, met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014, in werking op 1 januari 2015.

Artikel 20. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Het Treasurystatuut samenwerkingsorgaan Holland Rijnland 2014”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het Algemeen Bestuur van het

Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland op 17 december 2014.

de secretaris,

R. van Netten

de voorzitter,

H.J.J. Lenferink

Memorie van toelichting

Artikel 2

In artikel 2 worden de doelstellingen van de treasuryfunctie van de organisatie weergegeven, hieronder worden de afzonderlijk toegelicht.

Artikel 2 lid 1

In de eerste plaats dient de treasury ervoor te zorgen dat de organisatie “duurzaam toegang heeft tot de financiële markten tegen acceptabele condities”. De treasury dient te waarborgen dat de organisatie duurzaam in staat is de voor haar activiteiten benodigde middelen aan te trekken op de financiële markten c.q. haar overtollige middelen uit te zetten conform de voorwaarden van het Schatkistbankieren. De condities die daarbij worden bedongen dienen, in het licht van de op het betreffende moment gebruikelijke condities, acceptabel (ten minste marktconform) te zijn.

Artikel 2 lid 2

De organisatie loopt de volgende financiële risico’s: renterisico’s, koersrisico’s, kredietrisico’s, interne liquiditeitsrisico’s en valutarisico’s. Het is de taak van de treasury dergelijke risico’s tegen acceptabele condities te beperken. In de artikelen 4 tot en met 7 wordt aangegeven op welke wijze dit wordt gewaarborgd.

Artikel 2 lid 3

De derde doelstelling van de treasuryfunctie is het minimaliseren van de kosten bij het beheren van de geldstromen en de financiële posities. Deze kosten bestaan o.a. uit rentekosten, provisies en kosten van het betalingsverkeer. Het is de taak van de treasury het beheer zo efficiënt mogelijk uit te voeren.

Artikel 2 lid 4

De organisatie streeft er naar de renteresultaten te optimaliseren. Dit betekent dat de organisatie geen middelen onbenut laat maar streeft naar zo hoog mogelijke renteopbrengsten (c.q. zo laag mogelijk rentekosten), zonder dat daarbij overmatige risico’s worden gelopen. De prioriteiten van de treasuryfunctie liggen in eerste instantie bij het beheersen en beperken van financiële risico’s; de treasuryfunctie is immers géén winstgerichte afdeling (“profit center”). Binnen het acceptabele risicoprofiel, zoals vastgesteld in de Wet fido en dit treasurystatuut, dient desondanks te worden gestreefd naar optimalisatie van de renteresultaten.

Artikel 3 lid 1

De Wet fido geeft twee belangrijke beleidsmatige uitgangspunten met betrekking tot treasury. Dit betreft de “publieke taak” waarvoor leningen en garanties dienen enerzijds en het prudente karakter van (overige) uitzettingen anderzijds. Er wordt hierbij dus een specifiek onderscheid gemaakt tussen het verstrekken van leningen “uit hoofde van de publieke taak” en het uitzetten van middelen “uit hoofde van treasury”. De wet stelt geen eisen aan het verstrekken van leningen en garanties uit hoofde van de publieke taak. Wel wordt in de toelichting op de Wet fido het volgende aangegeven: “Het Algemeen Bestuur bepaalt de publieke taak. De begroting en de begrotingswijzigingen bepalen het budgettaire kader voor de uitoefening van de publieke taak”. Geadviseerd wordt dat het Algemeen Bestuur het advies van de afdeling Financiën inwint voordat zij een beslissing neemt t.a.v. het verstrekken van leningen of garanties uit hoofde van de publieke taak. Deze afdeling adviseert over bijv. financieringsvoorwaarden en de implicaties van de betreffende aanvraag voor de totale financiële positie van de organisatie. Daarnaast is het van belang dat de afdeling Financiën betreffende aanvraag opneemt in de liquiditeitenplanning.

Artikel 3 lid 2

Conform de Wet fido, dienen uitzettingen “uit hoofde van treasury” (zie toelichting artikel 3 lid 1) een prudent karakter te hebben. In de Wet fido en de bijbehorende ministeriële regelingen wordt het begrip “prudent” nader uitgewerkt. Het aangaan van financiële transacties met als oogmerk die financiële waarden te zijner tijd eventueel met winst te verkopen, is nadrukkelijk niet toegestaan (zie artikel 2 lid 2 Wet fido en de memorie van toelichting op de Wet fido). Bankachtige activiteiten – het aantrekken en uitzetten van middelen met als doel het genereren van inkomen – zijn als gevolg van deze bepaling verboden. De richtlijnen en limieten van dit treasurystatuut vallen binnen de kaders van de Wet fido. De limieten en richtlijnen van dit treasurystatuut zijn specifiek geformuleerd om het prudente karakter van de uitzettingen uit hoofde van treasury te garanderen en hebben daarom géén betrekking op (eventueel) verstrekte leningen of garanties uit hoofde van de “publieke taak” van de organisatie.

Artikel 3 lid 3

Derivaten zijn financiële instrumenten die hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. Derivaten kennen een breed toepassingsgebied en worden onder andere gebruikt om renterisico’s te sturen en financieringskosten te minimaliseren. De Wet fido stelt dat derivaten uitsluitend mogen worden gebruikt ter beperking van financiële risico’s. Gezien de (mogelijke) complexiteit van derivaten en de het belang van prudente karakter van de treasuryfunctie binnen de organisatie, is in het statuut opgenomen dat het gebruik van derivaten niet is toegestaan.

Artikel 4 lid 1

Renterisicobeheer omvat het beperken van de invloed van (externe-) rentewijzigingen op de financiële resultaten van de gemeente. Een belangrijk uitgangspunt van de Wet fido is het vermijden van grote fluctuaties in de rentelasten van openbare lichamen. Teneinde een grens te stellen aan korte financiering (met een rentetypische looptijd tot één jaar) is in de Wet fido (evenals in de Wet filo) de kasgeldlimiet opgenomen. Juist voor korte financiering geldt dat het renterisico aanzienlijk kan zijn, aangezien fluctuaties in de rente bij korte financiering direct een relatief grote invloed hebben op de rentelasten. De kasgeld-limiet wordt berekend als een percentage van het totaal van de jaarbegroting van de organisatie bij aanvang van het jaar (zie artikel 3 en 4 van de Wet fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden).

Artikel 4 lid 2

Het doel van de renterisiconorm is het beheersen van de renterisico’s op de vaste schuld (schuld met een rentetypische looptijd van één jaar of langer) door het aanbrengen van spreiding in de looptijden in de leningenportefeuille. Voor berekening van de renterisico-norm zie artikel 6 van de Wet fido en de Uitvoeringsregeling financiering decentrale overheden.

Artikel 4 lid 3

Afstemming op de liquiditeitenplanning beoogt middelen slechts te lenen c.q. uit te zetten, gedurende de periode dat zij daadwerkelijk nodig respectievelijk beschikbaar zijn.

Artikel 4 lid 4

Een rentevisie is een toekomstverwachting over de renteontwikkeling, op basis waarvan een financierings- en beleggingsbeleid wordt gevoerd. Afhankelijk van de (interne- of externe) ontwikkelingen zal de organisatie haar rentevisie actualiseren. De rentevisie kan daarbij gebaseerd worden op de rentevisie van enkele gezaghebbende financiële instellingen, zoals de huisbankier. Afstemming van het beleid op de rentevisie betekent bijvoorbeeld het uitstellen van uitzettingen met een lange looptijd, indien men een rentestijging verwacht.

Artikel 4 lid 5

Door spreiding aan te brengen in de rentetypische looptijd (de periode dat de rente van een uitzetting vast is) van uitzettingen, wordt de invloed van een rentedaling op de rente-resultaten gespreid over meerdere jaren. Deze spreiding is slechts mogelijk indien uit de liquiditeitenplanning blijkt dat middelen gedurende een langere periode beschikbaar zijn.

Artikel 5

Ten aanzien van de financiële instrumenten die kunnen worden gehanteerd voor uitzettingen in het kader van treasury, geldt in de Wet fido als belangrijkste uitgangspunt dat de hoofdsom van de betreffende uitzetting aan het einde van looptijd in tact blijft. Bij alle in dit artikel genoemde producten wordt aan het einde van de looptijd ten minste de hoofdsom (bij vastrentende waarden de “nominale waarde”) uitgekeerd. Bij het uitzetten van gelden op rekening courant of deposito’s worden géén koersrisico’s gelopen. Het kan bij dergelijke producten echter voorkomen dat de opnamemogelijkheden beperkt zijn (in het bijzonder bij deposito’s en soms bij een spaarrekening).

Artikel 6

Interne liquiditeitsrisico’s doen zich bijvoorbeeld voor wanneer de organisatie middelen voor een bepaalde periode heeft uitgezet en gedurende de looptijd van de uitzetting blijkt dat de middelen (onverwacht) nodig zijn voor het doen van een investering. Dit kan tot gevolg hebben dat de gemeente tijdelijk een lening moet aantrekken (wanneer de uitzettingen vast staan in bijvoorbeeld een deposito), ofwel tussentijds een uitzetting moet verkopen (bijvoorbeeld een obligatie). In beide gevallen kan dit negatieve gevolgen hebben voor de financiële resultaten. Ter beperking van dit risico baseert de organisatie haar financiële transacties op een liquiditeitenplanning waarin de toekomstige inkomsten en uitgaven van de gehele organisatie zijn gepland. Teneinde aansluiting te zoeken op de meerjarige investeringsplanning van de organisatie is gekozen een liquiditeitenplanning met een periode van vier jaar op te stellen. In de praktijk is het opstellen van een betrouwbare en nauwkeurige liquiditeitenplanning niet eenvoudig. Dit heeft te maken met de inherente onzekerheden die verbonden zijn aan de activiteiten van de organisatie en de hieraan verbonden mogelijke financiële gevolgen. Het is daarom van groot belang dat de afdeling Financiën juist, tijdig en volledig wordt geïnformeerd door de overige afdelingen over de financiële gevolgen van hun activiteiten.

Artikel 8 lid 1

Het aantrekken van middelen met als doel deze met winstoogmerk te beleggen is door artikel 2 lid 2 van de wet Fido nadrukkelijk niet toegestaan.

Artikel 8 lid 2

Teneinde de renteresultaten te optimaliseren wordt zoveel intern gefinancierd.

Artikel 8 lid 3

Onderhandse geldleningen zijn leningen waarbij de voorwaarden van de lening in onderling overleg met de geldgevende partij kunnen worden vastgesteld.

Artikel 8 lid 4

Deze richtlijn beoogt de marktconformiteit van financieringen te waarborgen, voor bijv. te betalen rentepercentages, provisies, (boete-) clausules bij vervroegde aflossing etc. Door middel van het opvragen van meerdere offertes wordt bereikt dat de organisatie een objectief beeld heeft van de op dat moment gebruikelijke tarieven en voorwaarden op de financiële markten. Op basis daarvan kan een afgewogen keuze worden gemaakt.

Artikel 9 lid 1

Schatkistbankieren is gebaseerd op het principe van zero-balancing. Dit houdt in dat dagelijks aan het einde van de dag, de overtollige middelen worden afgeroomd naar of aangevuld uit de schatkist. De organisatie heeft hiervoor een nieuwe rekening bij de BNG Bank geopend, de werkrekening schatkistbankieren (SKB)

Artikel 9 lid 2

De organisatie is gerechtigd om een bepaald bedrag aan middelen buiten ’s Rijks schatkist aan te houden. Gerekend over een heel kwartaal mag het op dagbasis buiten ’s Rijks schatkist aangehouden bedrag gemiddeld niet hoger zijn dan het drempelbedrag. Het drempelbedrag wordt bepaald op basis van het begrotingstotaal van de organisatie. Voor onze organisatie is het drempelbedrag gelijk aan 0,75% van het begrotingstotaal, waarbij het drempelbedrag minimaal € 250.000 bedraagt.

Schatkistbankieren kent ook een bepaling over onderling lenen. Dit betreft het uitlenen van overtollige middelen tussen decentrale overheden als alternatief voor het aanhouden van die overtallige middelen in de schatkist. Het gaat daarbij expliciet over leningen die verstrekt worden in het kader van de publieke taak en indien tussen de desbetreffende decentrale overheden geen sprake is van een toezichtrelatie.

Indien de organisatie dat wenst kan een deel van de middelen op de rekening-courant bij de schatkist voor langere tijd worden vastgezet in een of meer deposito’s. Bij voortijdige beëindiging van een deposito wordt de actuele marktwaarde van het deposito uitgekeerd.

Artikel 11 lid 1

Geldstromenbeheer omvat met name het zorgdragen voor een efficiënt betalingsverkeer. Geldstromen kunnen bijvoorbeeld op elkaar worden afgestemd door een betalingsdatum af te stemmen op verwachte ontvangsten. Hiermee wordt voorkomen dat de organisatie tijdelijk middelen aan moet trekken (c.q. middelen aan haar uitzettingenportefeuille moet onttrekken) teneinde de betreffende betaling (tijdelijk) te financieren.

Artikel 11 lid 2

Het laten uitvoeren van het betalingsverkeer door één bank heeft als voordeel dat de kosten van het overboeken van middelen tussen verschillende banken worden vermeden.

Artikel 12 lid 1

Het saldo en liquiditeitenbeheer betreft het beheer van de dagelijkse saldi op de rekeningen (-courant) van de organisatie. Teneinde de noodzaak tot het doen van interne overboekingen te beperken, worden verschillende rekeningen die de organisatie bij één bank aanhoudt, opgenomen in een rentecompensatiecircuit. Dit is een systeem waarbij de (valutaire) debet en creditsaldi van alle rekeningen van een organisatie worden samengevoegd tot één gecombineerd saldo, waarover de rente wordt berekend.

Artikel 12 lid 3

Kasgeldleningen zijn niet verhandelbare leningen voor een vast bedrag en een vaste peri-ode (maximaal 2 jaar) en tegen een vooraf overeengekomen rentepercentage.

Artikel 13

Bij de treasuryfunctie zijn meerdere personen en organen betrokken. Het treasurystatuut legt expliciet het delegatie- en mandateringspatroon vast, in casu welke taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden de betrokken partijen hebben. Met het oog op de omvang en de aard van de transacties en de hiermee samenhangende risico’s, zijn in dit artikel een aantal specifieke uitgangspunten opgenomen teneinde een eenduidige functie-scheiding aan te brengen tussen beleidsbepaling en de uitvoering en tussen de administratie en controle op financiële transacties.

Artikel 14

De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de functionarissen die binnen de organisatie betrokken zijn bij de treasuryactiviteiten zijn in artikel 14 respectievelijk artikel 15 beschreven. De toekenning van de genoemde functies en bijbehorende bevoegdheden en verantwoordelijkheden aan functies en/of functionarissen vindt plaats via de hiertoe dienende documenten (mandaten, besluiten e.d.). Deze verantwoordelijkheden dienen te worden gecommuniceerd naar de betrokkenen.

De bestuurlijke verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn conform de vastlegging in het Delegatie- en Mandaatbesluit. De verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de ambtelijke organisatie geven de situatie ten tijde van de vaststelling van dit statuut aan.

Artikel 15

De eindverantwoordelijkheid voor het treasurybeleid ligt primair bij het bestuur van de organisatie. Teneinde niet onnodig te worden belast met het dagelijkse treasurybeheer draagt het bestuur een deel van haar bevoegdheden over aan de ambtelijke organisatie. De praktische uitvoering van het beleid heeft dus vooral op ambtelijk niveau plaats, met als voordeel een slagvaardiger optreden. Bij de toewijzing van bevoegdheden is zoveel mogelijk rekening gehouden met de vereiste functiescheiding tussen besluitvorming, uitvoering, administratie en controle.

Artikel 16

De tabel in dit artikel geeft weer op welke wijze de informatievoorziening wordt gewaarborgd. Het verstrekken van juiste, tijdige, volledige en relevante verantwoordingsinformatie moet gerekend worden tot de belangrijkste succesfactoren voor het kunnen beheersen van de financiële en interne risico’s van de organisatie.

Afdelingen dienen “incidenteel” informatie te verschaffen in een zo vroeg mogelijk stadium waarin zich significante wijzigingen aandienen in hun verwachtingen omtrent tijdstip of omvang van toekomstige betalingen of ontvangsten (bijv. bij uitstel van een grote investering).


Noot
1

Onder de Europese Economische Ruimte (EER) vallen naast de lidstaten van de Europese Unie ook Noorwegen, IJsland en Liechtenstein.