Regeling vervallen per 23-08-2019

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen houdende regels omtrent innovaties POP3 Openstellingsbesluit Samenwerking voor innovaties provincie Groningen 2019

Geldend van 29-04-2019 t/m 22-08-2019

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen houdende regels omtrent innovaties POP3 Openstellingsbesluit Samenwerking voor innovaties provincie Groningen 2019

Gedeputeerde Staten van Groningen maken bekend dat zij op 9 april 2019, nr. A.8, afdeling ECP, dossiernummer K11715 het volgende besluit hebben genomen:

Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen:

Gelet op artikel 1.3 en paragraaf 7 van de Regeling POP 3 subsidies provincie Groningen;

BESLUITEN

  • I.

    Open te stellen: de maatregel ‘Samenwerking voor innovaties provincie Groningen 2019' als nadere invulling op de algemene bepalingen zoals vastgesteld in de Regeling POP 3 subsidies provincie Groningen.

  • II.

    De openstelling te laten gelden voor het tijdvak van 29 april 2019 9.00 uur tot en met 23 augustus 2019 17.00 uur voor het indienen van aanvragen.

  • III.

    Het subsidieplafond vast te stellen op € 1.200.000,--, samengesteld uit € 600.000,-- Europese middelen (ELFPO) en € 600.000,-- provinciale middelen.

  • IV.

    De volgende regels vast te stellen:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    AgroAgenda Noord-Nederland: de AgroAgenda Noord-Nederland, zoals ondertekend op 6 juli 2013. De doelstellingen uit de AgroAgenda zijn binnen deze openstelling:

    • i.

      Versnellingsagenda Melkveehouderij;

    • ii.

      Structurele bodemverbetering, zoals omschreven in bijlage 3 bij deze openstelling;

    • iii.

      PotatoValley;

    • iv.

      Biobased economy en groene chemie;

  • b.

    Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, Pb L187/1 van 26 juni 2014;

  • c.

    biologische landbouw: sector van landbouwondernemers met een geheel of gedeeltelijke biologische bedrijfsvoering die beschikken over SKAL-certificaat of een SKAL-registratie bevestiging met bijbehorend SKAL-nummer.

  • d.

    experimentele ontwikkeling: experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onder 86, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • e.

    innovatieproject: een project gericht op het ontwikkelen, valideren en/of verfijnen van een innovatie;

  • f.

    landbouwproduct: alle producten die zijn genoemd in bijlage 1 van het EG Verdrag;

  • g.

    middelgrote en kleine onderneming: onderneming als bedoeld in artikel 2, tweede lid van de algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • h.

    natuurinclusieve landbouw: een vorm van landbouw die bijdraagt aan structurele bodemverbetering en verbetering van de biodiversiteit zoals beschreven in bijlage 3 en 4;

  • i.

    regeling: Regeling POP 3 subsidies provincie Groningen;

  • j.

    samenwerkingsverband: een samenwerkingsverband zoals omschreven in artikel 1.6 van de regeling;

  • k.

    TRL-niveau: Technology Readiness Level geeft een indicatie van de fase waarin een ontwikkelingsproject zich bevindt. In bijlage 2 bij deze openstelling zijn de negen fases uitgewerkt;

  • l.

    verzilting: een toename van zoute kwel in de bodem als gevolg van bodemdaling, een veranderend neerslagpatroon of zeespiegelstijging.

Artikel 2 Doelgroep

Subsidie op grond van deze openstelling kan worden aangevraagd door een samenwerkingsverband. In aanvulling op artikel 1.6 en artikel 2.7.2 van de regeling bevat een samenwerkingsverband tenminste één landbouwer en geen van de partijen neemt meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor haar rekening.

Artikel 3 Subsidiabele activiteiten

Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een innovatieproject dat zich bevindt op TRL-niveau 4, 5, 6 of 7 en gericht is op een of meerdere van onderstaande speerpunten of subthema's daarvan uit het Programma duurzame landbouw provincie Groningen 2017-2020:

  • a.

    biologische landbouw;

  • b.

    natuurinclusieve landbouw;

  • c.

    samenwerking in de sector;

    • i.

      de Agro-Agenda Noord-Nederland;

    • ii.

      Graanacademie Groningen.

Artikel 4 Weigeringsgrond

  • 1. Onverminderd de artikelen 1.8 en 2.7.5 van de regeling wordt subsidie geweigerd indien niet wordt voldaan aan de subsidievereisten bedoeld in artikel 5.

  • 2. Indien het project betrekking heeft op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten wordt de subsidie geweigerd indien de totale subsidiabele projectkosten meer bedragen dan € 1.000.000,--.

Artikel 5 Subsidievereisten

  • 1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 3 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:

    • a.

      het project wordt geheel of grotendeels uitgevoerd in de provincie Groningen;

    • b.

      subsidie wordt alleen verstrekt voor kosten voor zover noodzakelijk en adequaat in relatie tot het doel van het project;

    • c.

      aan het samenwerkingsverband neemt ten minste één landbouwer deel;

    • d.

      de subsidieontvanger is verplicht om de resultaten van de activiteit openbaar te maken en te verspreiden via het EIP-netwerk (artikel 57, derde lid, van Verordening EU 1305/2013 en andere geëigende netwerken;

    • e.

      het project heeft als doel het ontwikkelen, valideren en verfijnen van innovaties die bijdragen aan minimaal één van de onderstaande thema's:

      • i.

        verschuiving van de bestaande kostenreductiestrategie naar een meerwaarde strategie, met nieuwe marktconcepten, nieuwe verdienmodellen of meerwaardecreatie;

      • ii.

        beter beheer van productierisico’s, versterking van de positie van de primaire producent in de handelsketen of het verminderen van marktfalen;

      • iii.

        maatregelen die leiden tot een geringer grondstoffengebruik en een gesloten kringloop, met als resultaat een vermindering van de emissie van milieubelastende stoffen naar bodem, lucht, grondwater en oppervlaktewater en vermindering van uitputting van hulpbronnen en grondstoffen;

      • iv.

        klimaatmitigatie;

      • v.

        klimaatadaptatie;

      • vi.

        verbetering van dierenwelzijn of diergezondheid en verminderd risico voor de volksgezondheid bij de interactie tussen mens en dier;

      • vii.

        behoud en versterking van de biodiversiteit en de omgevingskwaliteit.

    • f.

      het project scoort bij de puntentoekenning op de selectiecriteria, bedoeld in artikel 8, 33 punten of meer van de maximale 55 punten;

  • 2. Onverminderd het eerste lid, is het project, indien het project geen betrekking heeft op handel in en voortbrenging van landbouwproducten, om voor subsidie in aanmerking te komen gericht op experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 25, tweede lid van de Algemene groepsvrijstellingsverordening. 

Artikel 6 Aanvraag

  • 1. In aanvulling op artikel 1.7 van de regeling en onverminderd artikel 5, liggen aan het project ten grondslag:

    • a.

      een projectplan conform format SNN;

    • b.

      een begroting van de kosten en inkomsten van het project;

    • c.

      een toelichting op de begroting;

    • d.

      een sluitend financieringsplan van de kosten van de activiteit, met inbegrip van een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

    • e.

      indien de aanvraag betrekking heeft op een investering en de investering waarschijnlijk leidt tot negatieve omgevingseffecten bevat de aanvraag om subsidie een verkenning naar de mogelijke negatieve omgevingseffecten van de investering.

  • 2. Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend bij Gedeputeerde Staten, via het SNN. De aanvraag kan ingediend worden via het webportal op www.snn.nl/pop3.

Artikel 7 Subsidiabele kosten

In afwijking van artikel 2.7.6 van de regeling gelden de onderstaande subsidiabele kosten:

  • 1.

    Voor de uitvoering van een innovatieproject, wordt subsidie verstrekt voor de volgende kosten:

    • a.

      coördinatiekosten voor het samenwerkingsverband;

    • b.

      kosten voor het verspreiden van resultaten van het project;

    • c.

      operationele kosten direct verbonden aan de uitvoering van het innovatieproject;

    • d.

      kosten voor projectmanagement en projectadministratie.

  • 2.

    Indien voor de uitvoering van een innovatieproject een fysieke investering wordt gedaan, wordt subsidie verstrekt voor:

    • a.

      kosten van de koop van nieuwe machines en installaties tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    • b.

      algemene kosten als bedoeld in artikel 1.12a;

    • c.

      kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware;

  • 3.

    In afwijking van artikel 1.12 van de regeling kunnen de subsidiabele kosten genoemd in lid 1 en 2 slechts bestaan uit de volgende kostentypen:

    • a.

      personeelskosten;

    • b.

      kosten derden;

    • c.

      bijdragen in natura, bestaande uit onbetaalde eigen arbeid.

Artikel 8 Hoogte subsidie

In afwijking van artikel 2.7.8 van de regeling geldt voor de hoogte van de subsidie:

  • 1.

    De subsidie bedraagt maximaal € 400.000,--.

  • 2.

    Subsidie wordt niet verstrekt indien het subsidiebedrag na beoordeling lager is dan € 150.000,--.

  • 3.

    Indien de activiteit direct betrekking heeft op de voortbrenging van landbouwproducten of handel in landbouwproducten bedraagt de hoogte van de subsidie:

    • a.

      voor kosten als bedoeld in artikel 7 lid 1: 70% van de subsidiabele kosten;

    • b.

      voor kosten als bedoeld in artikel 7 lid 2:

      • i.

        40% van de subsidiabele kosten voor productieve investeringen;

      • ii.

        100% van de subsidiabele kosten voor niet-productieve investeringen.

  • 4.

    Indien het project geen (directe) betrekking heeft op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten bedraagt de hoogte van de subsidie de som van:

    • a.

      40% van de subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling indien de deelnemer aan het samenwerkingsverband een grote onderneming is;

    • b.

      50% van de subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling indien de deelnemer aan het samenwerkingsverband een middelgrote onderneming is;

    • c.

      60% van de subsidiabele kosten voor experimentele ontwikkeling indien de deelnemer aan het samenwerkingsverband een kleine onderneming is.

  • 5.

    De percentages, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, worden gehanteerd onder het voorbehoud dat het totaal van overheidsbijdragen aan de subsidieontvanger niet meer bedraagt dan volgens Europeesrechtelijke bepalingen inzake staatssteun is toegestaan.

Artikel 9 Selectiecriteria, weging en selectie

  • 1. Gedeputeerde Staten maken voor het bepalen van de onderlinge rangschikking voor de verdeling van de subsidie een afweging tussen de verschillende volledige aanvragen op basis van de selectiecriteria en wegingsfactoren zoals opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

  • 2. In aanvulling op artikel 1.15 van de regeling worden de projecten gerangschikt op volgorde van het aantal behaalde punten, van hoog naar laag.

  • 3. In het geval het subsidieplafond zal worden overschreden door een aanvraag waarbij het gevraagde subsidiebedrag hoger is dan het resterende bedrag van het subsidieplafond of indien het subsidiebedrag wordt overschreden door meerdere aanvragen en de onderlinge rangschikking tussen de aanvragen is gelijk, dan kunnen Gedeputeerde Staten besluiten dat het subsidieplafond wordt verhoogd met het bedrag dat nodig is om de projecten die zorgen voor de overschrijding van het subsidieplafond te subsidiëren.

  • 4. De Adviescommissie POP3 stelt een prioriteitenlijst op middels een rangschikking door het toekennen van punten op grond van de selectiecriteria zoals opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

Artikel 10 Bevoorschotting op basis van realisatie (tussentijdse betaling)

In aanvulling op artikel 1.23 van de regeling kan één keer per kalenderjaar een aanvraag om een voorschot (deelbetaling) worden ingediend.

Artikel 11 Realisatie van het project

In afwijking van artikel 1.17, eerste lid onder f, geldt dat het verzoek tot vaststelling van de subsidie uiterlijk op 31 december 2022 te zijn ingediend.

  • V.

    Inwerkingtredingsbepaling

    • 1.

      Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Provinciaal Blad en treedt in werking met ingang van 29 april 2019.

    • 2.

      De bijlagen 1 tot en met 4 behoren bij en maken onderdeel uit van dit besluit.

  • VI.

    Citeertitel

    Dit besluit wordt aangehaald als: POP3 Openstellingsbesluit Samenwerking voor innovaties provincie Groningen 2019.

Ondertekening

Groningen, 9 april 2019.

Gedeputeerde Staten voornoemd:

F.J. Paas, voorzitter.

H. Schrikkema, locosecretaris.

Bijlage 1 Scoretabel

In onderstaande tabel staan de vier criteria voor beoordeling uitgewerkt. Voor elk criterium geldt dat er maximaal 5 punten worden toegekend:

0 punten: zeer geringe bijdrage

1 punt: geringe bijdrage

2 punten: matige bijdrage

3 punten: voldoende bijdrage

4 punten: goede bijdrage

5 punten: zeer goede bijdrage

  • a.

    Effectiviteit

 

In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • 1.

    Meerwaarde beoogde innovatie voor doel innovatiethema/ urgentie – betreft de aanvraag een goede oplossing voor de in de openstelling omschreven behoefte

  • 2.

    Bijdrage project aan duurzame nieuwe samenwerkingsverbanden – heeft het project voorbeeldwerking, levert het ervaringen op waarmee andere groepen hun voordeel kunnen doen

  • 3.

    Mate van geschiktheid van de beoogde innovatie voor brede toepasbaarheid/ uitrol – is er goede kans op snelle vertaling naar de praktijk

  • 4.

    Kwaliteit communicatieplan t.b.v. kennisdeling tijdens het innovatietraject en t.b.v. verspreiding van de resultaten – is er blijk van actieve beoogde koppeling van wetenschappelijke en praktijkkennis, bevat de begroting ruimte voor actieve kennisdeling?

  • 5.

    Ook wordt de hoogte van het gevraagde subsidiebedrag in ogenschouw genomen.

Maximale punten: 5

Wegingsfactor: 4

Totaal maximaal 20 punten

 

  • b.

    Kans op succes/haalbaarheid

 

Bij dit criterium wordt in samenhang gekeken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    Kwaliteit procesplan voor samenwerking en/of ontwikkeling innovatie – zijn alle randvoorwaarden goed in beeld gebracht en vertaald naar beheermaatregelen, is er goed nagedacht over ruimte voor procesmanagement, is goed nagedacht over risicomanagement, zijn er goede kwaliteitseisen gesteld aan de trekker van het project?

  • 2.

    Blijk van oriëntatie op (technische) haalbaarheid en voor handen kennis – geeft de groep er blijk van zich te hebben georiënteerd of te gaan oriënteren op bestaande kennis, aanbevelingen, best practices en dergelijke rond het beoogde innovatiedoel?

  • 3.

    Blijk van oriëntatie op businessmodel en marktpotentieel – heeft de groep de probleemstelling of kans die ten grondslag ligt aan de beoogde innovatie scherp voor ogen en kijken de aanvragers naar hoe de innovatie in praktijk gebracht kan worden?

  • 4.

    Kwaliteit in relatie tot breedte samenstelling, kennisniveau en werkafspraken samenwerkingsverband – past de samenstelling van de groep bij de ambitie?

  • 5.

    Kennisdeling – zegt de groep toe kennis uit te wisselen en is er blijk van een actieve opstelling hierbij.

Maximale punten: 5

Wegingsfactor: 3

Totaal maximaal 15 punten

 

  • c.

    Innovativiteit

 

In samenhang worden de volgende aspecten bezien:

  • 1.

    Technisch of sociaal grensverleggend karakter van het innovatie – idee (product, procedé, techniek, concept, aanpak) – hoe bijzonder is het idee ?

  • 2.

    Transitie karakter van de innovatie – draagt de innovatie bij aan realisatie van de toekomstbestendige “duurzame landbouw”, d.w.z. inzet op beoogde transitie van benadering kostenreductie en/of verhoogde volumes naar benadering meerwaardecreatie, circulaire bedrijfsvoering / productie en/of sector overstijgende toepassing (cross-over) ?

  • 3.

    Innovatieve waarde van het samenwerkingsverband – ontstaat er nieuwe ketensamenwerking of cross-over samenwerking?

  • 4.

    Toepassingsgebied – is er al een oplossing maar wordt deze niet toegepast en is het project er op gericht om belemmeringen weg te nemen?

  • 5.

    Innovatie infrastructuur – waar wordt de innovatie feitelijk ontwikkeld, geproduceerd en gereed gemaakt voor installatie? Zijn hierbij de ondernemers uit eigen regio/land aan zet? Beogen zij de leiding te nemen bij uitrol elders?

Maximale punten: 5

Wegingsfactor: 2

Totaal maximaal 10 punten

   

  • d.

    Efficiëntie

 

De efficiëntie wordt bepaald door in samenhang te kijken naar de volgende aspecten:

  • 1.

    Redelijkheid van kosten - staat de begroting (uren en tarieven) in een reële verhouding tot de geplande prestatie? Hoe is dit aannemelijk gemaakt? Hierbij wordt gelet op:

    • -

      De omvang van de totale subsidiabele projectkosten in relatie tot de innovatieopgave

    • -

      Het potentiële toepassingsbereik van de innovatie binnen de agrarische sector

  • 2.

    Relevantie van de kosten – wordt de gevraagde bijdrage aan de juiste zaken besteed?

  • 3.

    Efficiënt gebruik van kennis, kunde en arbeid - in hoeverre wordt bestaande kennis goed benut, staat de overhead van het project in redelijke verhouding tot de prestatie?

Maximale punten: 5

Wegingsfactor: 2

Totaal maximaal 10 punten

 

In totaal maximaal 55 punten te behalen. Ondergrens (minimale score) is 33 punten (60%)

Bijlage 2 Technology Readiness Levels (TRL); de negen fases van innovatie en ontwikkeling

Europese subsidies, maar ook steeds meer Nederlandse subsidieregelingen, spreken over het gewenste Technology Readiness Level van een innovatieproject. Een TRL geeft een indicatie van de fase waarin een ontwikkelingsproject zich bevindt. In totaal zijn er negen fases gedefinieerd die samen het totale ontwikkelingsproces weergeven.

De negen fases (TRL)

afbeelding binnen de regeling

Level 1: Het innovatieve idee en de basisprincipes worden onderzocht. Denk hierbij aan fundamenteel onderzoek en deskresearch.

Level 2: Wanneer de basisprincipes zijn onderzocht, kunnen het technologisch concept en de praktische toepassingen worden geformuleerd. In deze fase vindt experimentele en/of analytische studie plaats.

Level 3: De toepasbaarheid van het concept wordt op experimentele basis onderzocht (experimenteel proof of concept). Hypotheses over verschillende componenten van het concept worden getoetst en gevalideerd.

Level 4: Proof of concept wordt op labschaal getest: design, ontwikkeling en het testen van technologische componenten vinden plaats in een lab omgeving. Technische basiscomponenten worden geïntegreerd met elkaar om de werking te garanderen. Een prototype dat in deze fase wordt ontwikkeld kost relatief weinig geld en tijd om te ontwikkelen en is daarmee nog ver verwijderd van een definitief product, proces of dienst.

Level 5: De werking van het technologisch concept wordt onderzocht in een relevante omgeving (validatie in pilot). Dit is de eerste stap in demonstratie van de technologie. Een prototype dat in deze fase wordt ontwikkeld kost relatief veel tijd en geld om te ontwikkelen en is niet ver verwijderd van het uiteindelijke product of systeem. Functionaliteiten en de eerste look & feel van een product, proces of dienst zijn hier veelal aanwezig.

Level 6: De demonstratie van het concept in een relevante omgeving is actueel. Het vindt plaats na de technische validatie in een relevante (pilot) omgeving. Een prototype wordt uitgebreid getest en gedemonstreerd in een testopstelling, die lijkt op een operationele omgeving (pilot plant bijvoorbeeld). Het concept geeft inzicht in de werking van alle componenten tezamen in deze relevante pilot omgeving.

Level 7: De demonstratie van het concept vindt plaats in een gebruikersomgeving; bewijzen van de werking in een operationele omgeving. Demonstratie van het concept in een praktijkomgeving levert nieuwe inzichten op voor de definitieve markttoepassing van een product, proces of dienst.

Level 8: In deze fase vindt het concept zijn definitieve vorm. De technologische werking is getest en bewezen en voldoet aan gestelde verwachtingen, kwalificaties en normen (certificering). Daarnaast zijn ook de financiële kaders voor (massa)productie en lancering bepaald.

Level 9: Het concept is technisch en commercieel gereed; productierijp en klaar voor lancering in de gewenste marktomgeving. Nu het totale ontwikkelingsproces is afgerond is de volgende stap het commercieel wegzetten van een product bij de gewenste doelgroep in de juiste markt.

Bijlage 3 Structurele bodemverbetering

De bodem is de duurzame basis onder de grondgebonden agrarische sector en dus ook onder de individuele bedrijven. Op veel bedrijven vormt grond ook een belangrijke financiële basis onder het bedrijf. Een goed bodemgebruik is van groot belang voor een duurzame agrarische productie én een duurzame agrarische bedrijfsvoering. Een duurzaam gebruik van de bodem is ook van belang voor de maatschappij; de bodem kan in hoge mate bijdragen aan maatschappelijke vraagstukken, zoals bijvoorbeeld:

  • Productie van voedsel en biomassa;

  • Het opvangen van de klimaatverandering door het vergroten van de sponswerking van de bodem, het vastleggen van CO2 in de bodem en het vertragen van het verlies van CO2 uit de bodem door bijvoorbeeld het vertragen van veenoxidatie;

  • Het behouden van biodiversiteit; naar schatting 30 % van de biodiversiteit op aarde bevindt zich in de bodem;

  • Efficiënte kringlopen van mineralen.

Verschillende percepties rond bodem

De bodem kent meerdere percepties. De verschillende percepties werken sterk door in het gebruik en beheer van de bodem en hebben daarmee effect op de bodem als groeiplaats voor landbouwproducten en als biotoop voor (bodem)leven. De percepties veranderen in de loop van de tijd afhankelijk van inzichten in de wetenschap en maatschappelijke wensen en eisen. Kort toegelicht kunnen de volgende percepties worden onderscheiden:

  • 1.

    De “scheikundige bril”: Door deze bril kijkt men met name naar cijfers en (chemische) processen zoals mineralen, NPK en micro-elementen etc. In de afgelopen eeuw is hier veel kennis op ontwikkeld, en op gestuurd door ondernemers, mede door de sterk toegenomen mogelijkheden rond bemesting, analysemethoden etc.

  • 2.

    De “natuurkundige bril”: De bodem als “huis/ medium” voor de wortels en ander leven. Hierbij wordt gekeken naar textuur, storende lagen, capillaire mogelijkheden, vochtindringend en -vasthoudend vermogen, pF-curves etc. Ook op dit punt is veel kennis ontwikkeld, mede door de toegenomen mogelijkheden van mechanisatie (woelen, draineren, mengen etc).

  • 3.

    De “biologie/ biodiverse bril”. Door deze bril is het mogelijk te kijken naar de relaties tussen organismen (inclusief planten) en het milieu in de bodem. De levende bodem dus. In een handje grond zitten duizenden organismen, bacteriën, schimmels etc. Hoe werken ze samen, welke indicatoren zijn er en hoe zijn ze te beïnvloeden? En hoe interfereren ze met bril 1 en 2? Bril 1 en 2 zijn makkelijker bij te sturen. Bril 3 vraagt een andere benadering, houding en wellicht nieuwe kennis en/of kunde voor agrariërs.

Ontwikkelingen en transitie

Rond het gebruik van de bodem zijn op dit moment vele ontwikkelingen. Door bijvoorbeeld wijzigingen in de regelgeving rond het gebruik van mineralen en hulpstoffen, door nieuwe maatschappelijke inzichten en door zaken als klimaatverandering zal de transitie gemaakt moeten worden naar een meer duurzaam (zowel ecologisch als economisch) bodemgebruik. Op de huidige route zal de bodemvruchtbaarheid verder afnemen en in het kielzog zullen gewasopbrengsten teruglopen alsmede de kwaliteit van de producten. Bovendien wordt de bodem en de omgeving met het huidige gebruik (te) zwaarbelast, met alle gevolgen voor bijvoorbeeld het watersysteem en de (strategische) drinkwatervoorraden.

Structuurbederf leidt tot minder draagkrachtige gronden, waardoor de bewerkbaarheid en de sponswerking van gronden slechter wordt en de wateroverlast zal toenemen. Daarnaast speelt verdichting van de ondergrond door te zware belasting door te zware machines.

De bodem staat ook centraal als het gaat om het verder sluiten van de mineralenkringlopen en vraagt om een integrale benadering van de bodem. Die transitie moet door boeren zelf ingezet worden. De ondernemer heeft relaties met toeleveranciers, bedrijfsadviseurs, afnemers van de producten, financiële instellingen en met de omgeving van zijn bedrijf. De boer zal binnen dat netwerk zijn eigen verantwoordelijkheid moeten tonen door bewuster met de bodem om te gaan.

POP3

POP3 kent de mogelijkheid om projecten financieel te ondersteunen. Binnen deze projecten zal daarbij gewerkt moeten worden aan innovatie, bewustwording en kennisverhoging. De cultuur in de sector zal moeten veranderen en zal moeten leiden tot nieuwe verdienmodellen. Ondernemers en ondernemersgroepen zullen gevoed en geïnspireerd moeten worden met kennis die aansluit bij hun behoefte. Middels demonstraties kunnen vraagstukken en oplossingen tastbaar gemaakt worden. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat de transitie niet alleen bij de koplopers plaats zal vinden maar ook bij de grote groep daarachter; het peloton. Om de transitie te bereiken en om te kunnen innoveren is een goede samenwerking tussen sector, toeleveranciers, afnemers, adviseurs, onderzoekers, overheden, maatschappelijke organisaties en andere stakeholders noodzakelijk.

Focus

Gevraagd wordt om projecten die bijdragen aan de maatschappelijke doelstellingen én de boer ondersteunen in de transitie naar een meer duurzaam gebruik van de bodem. Voorbeelden van thema’s binnen projecten die ondersteund kunnen worden zijn (niet limitatief):

  • Een slimmer gebruik van het levende deel van de bodem

  • Een betere vochthuishouding in de bodem

  • Een beter gebruik van mineralen

  • Een lagere fysieke belasting van de bodem (bijvoorbeeld door berijding)

  • Een lagere afhankelijkheid en emissie van hulpstoffen

  • Een betere benutting van reststromen

Bijlage 4 Natuurinclusieve landbouw

Natuurinclusieve landbouw is een vorm van landbouw die gebruik maakt van het natuurlijk kapitaal; wat de natuur op, om en onder het bedrijf te bieden heeft, de biodiversiteit op en rond het boerenland versterkt en de natuur zo min mogelijk belast, zoals beschreven in de Kamerbrief Natuurinclusieve landbouw van 10 juli 2017.

Binnen deze openstelling wordt voor natuurinclusieve projecten een bijdrage gevraagd aan structurele bodemverbetering zoals beschreven in bijlage 3 en aan het verbeteren van biodiversiteit zoals hieronder beschreven.

Biodiversiteit bestaat in verschillende vormen: diversiteit in genetisch materiaal (variatie binnen een soort, denk aan verschillende rassen), diversiteit in soorten organismen en diversiteit in landschappen en landschappelijke elementen. In het algemeen geldt hoe meer diversiteit, hoe groter de weerbaarheid van een (landbouw)systeem.

Wat betreft het verbeteren van de biodiversiteit in deze regeling wordt bedoeld: het vergroten van de biodiversiteit in soorten boven de grond (vergroten van biodiversiteit in de grond wordt gerekend onder structurele bodemverbetering) maar ook in landschappen of landschapselementen. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld het aanplanten van struweel, akkerranden, vogelakkers, strokenteelt, verschillende vormen van agroforestry en ecologisch berm- en slootbeheer. Een van de achterliggende gedachtes voor het vergroten van biodiversiteit is dat als resultante minder chemische bestrijdingsmiddelen nodig zullen zijn omdat er weer natuurlijke plaagbestrijding kan plaatsvinden.

Meer specifiek voor natuurinclusieve landbouw speelt biodiversiteit een rol op drie dimensies (naar het rapport Maatregelen Natuurinclusieve Landbouw, WUR & LBI, juni 2017):

  • Aan de basis van een veerkrachtig landbouw- en voedselsysteem staat de biodiversiteit die essentiële bijdragen levert aan de agrarische bedrijfsvoering, zoals natuurlijke ziekte- en plaagwering, bestuiving, watervoorziening en -zuivering, natuurlijke bodemvruchtbaarheid en een goede bodemstructuur. Dit heet functionele agrobiodiversiteit. Natuurinclusieve landbouw begint met het in stand houden, versterken en gebruikmaken van deze biodiversiteit en de ecosysteemdiensten die deze het bedrijf biedt.

  • Door gebruik te maken van functionele agrobiodiversiteit en ecosysteemdiensten en het sluiten van kringlopen richting nul-emissie kan er steeds efficiënter gebruik worden gemaakt van grondstoffen en wordt de invloed van de bedrijfsvoering op water, bodem en lucht steeds kleiner. Hierdoor worden de negatieve effecten van de bedrijfsvoering op de (natuurlijke) omgeving geminimaliseerd (zowel lokale, regionale als globale afwentelingseffecten). Hierdoor ontstaat een positieve terugkoppeling naar kansen voor specifieke soorten op het bedrijf en in het omringende landschap.

  • Ten slotte is er de zorg voor het landschap en specifieke soorten op het bedrijf. Dooraanleg en onderhoud van landschapselementen wordt een groene infrastructuur op landbouwbedrijven in stand gehouden (belangrijk voor flora en fauna). Landschapselementen hebben ook een functie in het versterken van de functionele agrobiodiversiteit op het bedrijf.

Toelichting bij het openstellingsbesluit 'Samenwerken voor innovaties provincie Groningen 2019'

Artikel 2 Doelgroep

Samenwerkingsverband

Een samenwerkingsverband, twee organisaties of meer, kan een aanvraag indienen. Het is vereist dat minimaal 1 van de aanvragende organisaties een agrariër is. De deelnemende partijen mogen onderling niet met elkaar verbonden zijn.

Een samenwerkingsverband moet bestaan uit belanghebbende actoren in de landbouw- en voedingssector, zoals landbouwers, onderzoekers, onderwijsinstellingen, adviseurs en bedrijven. Deze actoren zijn de begunstigden van deze maatregel. Het samenwerkingsverband wijst een van de deelnemers als penvoerder aan voor het aanvragen van de subsidie.

Het is belangrijk dat de samenstelling van het samenwerkingsverband maximaal is afgestemd op de innovatieopgave, zowel voor de ontwikkeling als de verspreiding van de innovatie/nieuwe kennis. Voor dat laatste spelen adviseurs een belangrijke rol. Zij moeten tijdens en na de projectperiode de verworven kennis kunnen gebruiken in hun dagelijkse werk. Projectaanvragen worden mede beoordeeld op de mate waarin deskundigen zijn of worden toegevoegd aan het samenwerkingsverband. De deskundigen kunnen professionele adviseurs zijn, maar ook publieke adviseurs, ondernemers uit een niet-agrarische bedrijfstak of onderzoekers.

Artikel 3 Subsidiabele activiteit

Met deze openstelling wordt specifiek invulling gegeven aan de innovatie-ontwikkeling van de landbouw in de provincie Groningen. Projecten dienen daarom in voldoende mate aan te sluiten bij de gekozen speerpunten van het programma duurzame landbouw provincie Groningen 2017-2020: biologische landbouw, natuurinclusieve landbouw en samenwerking in de sector (de thema's uit de Agro-Agenda Noord-Nederland en de Graanacademie Groningen).

Artikel 4 Weigeringsgronden

In de regeling is genoemd dat subsidies worden geweigerd indien subsidie is verstrekt via het LEADER-programma, indien de kosten betrekking hebben op reguliere bedrijfsvoering, indien de subsidie niet wordt aangevraagd voor een proefproject of de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, processen of technieken in de landbouw- of voedingssector en als de activiteit niet nieuw is.

Daarnaast is in artikel 4 lid 2 bepaald dat de subsidie wordt geweigerd indien de totale subsidiabele projectkosten meer bedragen dan € 1.000.000. Dit geldt enkel voor de projecten die betrekking hebben op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten. Voor deze activiteiten geldt namelijk dat indien de subsidiabele projectkosten hoger zijn dan € 1.000.000 er rekening moet worden gehouden met de netto-inkomsten na afloop van het project. Deze netto-inkomsten dienen dan van de reeds betaalde subsidie afgehaald te worden. Omdat de provincies geen risico willen lopen dat er subsidie teruggevorderd moet worden, is de grens die door de Europese Commissie op € 1.000.000 is gezet, ook bij deze openstelling gehanteerd.

Artikel 7 Subsidiabele kosten

Voor de subsidiabele kosten worden de daarvoor bedoelde artikelen in de regeling gevolgd, waarbij met een bijdrage in natura wordt bedoeld ‘onbetaalde eigen arbeid’, zoals verwoord in artikel 1.11, lid 7, van de regeling. Met personeelskosten wordt bedoeld personeelskosten, zoals verwoord in artikel 1.9, van de regeling.

Indien een of meerdere projectpartners btw niet kunnen verrekenen danwel compenseren, dan mogen de begrote kosten inclusief btw opgevoerd worden. Er dient wel een btw-verklaring van de Belastingdienst overhandigd te worden zodat getoetst kan worden of een van de samenwerkingspartners de btw daadwerkelijk niet kan verrekenen.

Op grond van de regeling zijn voorbereidingskosten uitgesloten van de mogelijkheid om subsidie voor te ontvangen. Met voorbereidingskosten wordt bedoeld voorbereidingskosten zoals verwoord in artikel 1.12, lid 3 van de regeling. Dit betekent dat kosten waarvoor verplichtingen zijn aangegaan vóór het indienen van de subsidieaanvraag, in geen geval subsidiabel zijn.

Artikel 8 Hoogte subsidie

Projecten moeten een bepaalde (financiële) omvang hebben om de administratieve kosten (per project) beheersbaar te houden. Vandaar dat een drempelbedrag is vastgesteld. Het doel is om zoveel mogelijk subsidiegeld te laten landen daar waar het behoort te landen. Aan de andere kant is het ook van belang dat voldoende initiatiefnemers kunnen worden beloond, waardoor er ook een maximum omvang van de subsidie is vastgesteld (€ 400.000,00).

Er is onderscheid gemaakt tussen projecten die direct betrekking hebben op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten, en projecten die dat niet hebben. Een project dat gericht is op biomassa maakt gebruik van een afvalproduct uit de landbouw, bijvoorbeeld mest. Mest is echter geen landbouwproduct. Een innovatie in biomassa kan wel goed zijn voor de agrarische sector en sluit aan op de doelen uit de AgroAgenda. Daarom is ervoor gekozen om ook projecten die niet direct betrekking hebben op landbouwproducten toch te kunnen subsidiëren. Daarvoor gelden andere subsidiekaders met andere subsidiepercentages. De verschillen zijn uitgewerkt in lid 3 en lid 4.

Artikel 9 Selectiecriteria, weging en selectie

De selectiecriteria zijn een belangrijk sturingsinstrument waarmee in het POP3-programma accenten kunnen worden aangebracht om in te spelen op de regionale en lokale context. De selectiecriteria zijn meetbaar en verifieerbaar en garanderen een gelijke en transparante behandeling van aanvragen. De criteria dragen bij aan een zo goed mogelijk gebruik en doelbereik van de beschikbare financiële middelen.

De aanvragen worden geselecteerd op basis van een aantal categorieën van criteria. Deze criteria zijn opgenomen in de scoretabel van bijlage 1. Op basis van de gescoorde punten worden projecten gerangschikt. Projecten die scoren beneden de drempel van 33 punten worden niet gehonoreerd (zie artikel 5).

Of alle projecten die 33 punten of meer scoren ook subsidie krijgen, is onder andere afhankelijk van het beschikbare budget. Wanneer het totaal van de aanvragen met 33 punten of meer een groter beslag legt op de beschikbare middelen (subsidieplafond) krijgen de aanvragen met de meeste punten voorrang (ranking).

De beoordeling van projecten aan de hand van de scoretabel wordt gedaan door een onafhankelijke Adviescommissie POP3, ingesteld door Gedeputeerde Staten.

Nadat de adviescommissie de projecten heeft beoordeeld op de bijdrage aan de selectiecriteria volgt een subsidie-technische toets, een financiële toets en een EU-conformiteitstoets.

Voor projecten die betrekking hebben op landbouwproducten gelden de volgende subsidie-percentages:

Begrotingspost

Kosten derden

Personeels­kosten

Bijdrage in natura (onbetaalde eigen arbeid)

UITVOERING VAN EEN INNOVATIEPROJECT

Coördinatiekosten van het samenwerkingsverband

70%

70%

70%

Kosten voor het verspreiden van resultaten van het project

70%

70%

70%

Operationele kosten direct verbonden aan de uitvoering van het innovatieproject

70%

70%

70%

Kosten voor projectmanagement en projectadministratie

70%

70%

70%

FYSIEKE INVESTERINGEN

Kosten voor de bouw of verbetering van onroerende zaken

40%

40%

40%

Kosten voor de verwerving of leasing van onroerende zaken

40%

Niet subsidiabel

Niet subsidiabel

Kosten van de koop van nieuwe machines en installaties

40%

Niet subsidiabel

Niet subsidiabel

KOSTEN DIE BETREKKING HEBBEN OP INVESTERINGEN

Kosten van adviseurs, architecten en ingenieurs

40%

40%

40%

Kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied

40%

40%

40%

Kosten van haalbaarheidsstudies

40%

40%

40%

Kosten van verwerving of ontwikkeling van computersoftware

40%

40%

40%

Voor projecten die geen directe betrekking hebben op landbouwproducten, maar waar wel sprake is van experimentele ontwikkeling, gelden onderstaande subsidie¬percentages. Hier is geen onderscheid gemaakt tussen uitvoering van een innovatieproject of investeringen die nodig zijn om het innovatieproject uit te kunnen voeren.

Experimentele ontwikkeling

Subsidiepercentage

Kleine onderneming

60%

Middelgrote onderneming

50%

Grote onderneming

40%