Regeling vervallen per 01-01-2024

Omgevingsverordening Zuid-Holland

Geldend van 01-04-2023 t/m 31-12-2023

Intitulé

Omgevingsverordening Zuid-Holland

Provinciale staten van Zuid-Holland,

Gelezen het voorstel van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 22 januari 2019, PZH-nummer (PZH-2019-677696264);

Gelet op de Algemene wet bestuursrecht, de Ontgrondingenwet, de Provinciewet, de Scheepvaartverkeerswet, de Waterwet, de Wegenwet, de Wegenverkeerswet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet bodembescherming, de Wet luchtvaart, de Wet milieubeheer, de Wet natuurbescherming en de Wet ruimtelijke ordening;

Overwegende, dat het wenselijk is om, vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet en als onderdeel van de ontwikkeling van het integrale omgevingsbeleid, samenhangende, overzichtelijke en gebruiksvriendelijke regels te stellen over de fysieke leefomgeving;

Besluiten vast te stellen:

OMGEVINGSVERORDENING ZUID-HOLLAND

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Bijlage I bij deze verordening bevat begrippen en definities voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen.

Artikel 1.2 Toepassingsgebied

  • 1. Deze verordening gaat over:

    • a.

      de fysieke leefomgeving; en

    • b.

      activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.

  • 2. De fysieke leefomgeving omvat in ieder geval:

    • a.

      bouwwerken;

    • b.

      infrastructuur;

    • c.

      watersystemen;

    • d.

      water;

    • e.

      bodem;

    • f.

      lucht;

    • g.

      landschappen;

    • h.

      natuur;

    • i.

      cultureel erfgoed;

    • j.

      werelderfgoed.

Artikel 1.3 Maatschappelijke doelen van de verordening

Deze verordening is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van de provincie en de bescherming en verbetering van het leefmilieu, gericht op het in onderlinge samenhang:

  • a.

    bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit;

  • b.

    doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften;

  • c.

    zorgvuldig beheren, beschermen en ontwikkelen van de natuur, gelet op de intrinsieke waarde, dierenwelzijn, het behouden en herstellen van de biologische diversiteit, economische belangen, volksgezondheid en openbare veiligheid.

HOOFDSTUK 2 AANWIJZING EN BEGRENZING VAN DE FYSIEKE LEEFOMGEVING

§ 2.1 Aanwijzing gebieden fysieke leefomgeving

Artikel 2.1 Aanwijzing vaarwegen en vrijwaringszones

  • 1. Vaarwegen, anders dan de vaarwegen in beheer bij het Rijk, zijn gebieden waarvan de plaats geometrisch is bepaald en zijn verbeeld op kaart 2 in bijlage II.

  • 2. Gedeputeerde staten wijzen op de vaarwegen die in beheer zijn bij de provincie, zones aan die de functie hebben van vaarstrook, veiligheidsstrook, veiligheidszone of overige delen van de vaarweg.

  • 3. Vrijwaringszones rond vaarwegen in beheer bij de provincie zijn gebieden als bedoeld in artikel 6.19, waarvan de plaats indicatief is verbeeld op kaart 2 in bijlage II.

Artikel 2.2 Aanwijzing regionale waterkeringen

Regionale waterkeringen zijn gebieden waarvan de plaats indicatief is verbeeld op kaart 3 in bijlage II en die nader zijn bepaald in de legger, bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet.

Artikel 2.3 Aanwijzing milieubeschermingsgebieden voor grondwater

Milieubeschermingsgebieden voor grondwater zijn gebieden als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onder a, van de Wet milieubeheer.

Artikel 2.4 Aanwijzing stiltegebieden

  • 1. Stiltegebieden zijn gebieden als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onder b, van de Wet milieubeheer, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en zijn verbeeld op kaart 6 in bijlage II.

  • 2. Gedeputeerde staten maken de begrenzing van stiltegebieden tevens op uniforme wijze kenbaar door een daartoe strekkende aanduiding ter plaatse.

Artikel 2.5 Aanwijzing Natuurnetwerk Nederland

Natuurnetwerk Nederland zijn gebieden als bedoeld in artikel 6.9e, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en zijn verbeeld op kaart 7 in bijlage II.

Artikel 2.6 Aanwijzing archeologisch waardevolle gebieden en Romeinse Limes

Gebieden met een hoge of zeer hoge bekende archeologische waarde en de Romeinse Limes met de daarbinnen gelegen hoge of zeer hoge archeologische verwachtingswaarde zijn gebieden waarvan de plaats geometrisch is bepaald en zijn verbeeld op kaart 8 in bijlage II.

§ 2.2 Toedeling van functies aan locaties

[Gereserveerd]

HOOFDSTUK 3 ACTIVITEITEN IN DE FYSIEKE LEEFOMGEVING

Afdeling 3.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.1 Toepassingsbereik

  • 1. Deze afdeling is van toepassing op meldingen, vergunningen, ontheffingen, maatwerkvoorschriften, gegevens en bescheiden of aanvragen om gelijkwaardige maatregelen, op grond van de afdelingen 3.2 tot en met 3.9.

  • 2. Deze afdeling is niet van toepassing als de Wet natuurbescherming van toepassing is.

Artikel 3.2 Meldingen

Een melding wordt ondertekend en bevat ten minste:

  • a.

    de aanduiding van de activiteit;

  • b.

    de naam en het adres van degene die de activiteit verricht en van diens opdrachtgever;

  • c.

    de locatie waar de activiteit wordt verricht;

  • d.

    de contactgegevens; en

  • e.

    de dagtekening.

Artikel 3.3 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden of beperkingen worden gesteld.

  • 2. Gedragingen in strijd met de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften zijn verboden.

  • 3. Met betrekking tot de ontheffing en de aan de ontheffing te verbinden voorschriften zijn de artikelen 2.22, eerste en vijfde lid, en tweede lid juncto artikel 2.14, eerste lid, onder a, onder 5°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en 5.5, eerste lid, 5.6, 5.7, tweede en vijfde lid, en 5.9 van het Besluit omgevingsrecht van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.4 Maatwerkvoorschriften

  • 1. Voor activiteiten op provinciale infrastructuur als bedoeld in afdeling 3.3 kan door het bevoegd gezag een maatwerkvoorschrift worden gesteld, met uitzondering van voorschriften over meldingen.

  • 2. Met een maatwerkvoorschrift of een vergunningvoorschrift kan worden afgeweken van bij of krachtens afdeling 3.3 gestelde regels voor het gebruik van provinciale infrastructuur, als dat bij die regels is bepaald. Daarbij kan worden bepaald in welke mate of hoe lang kan worden afgeweken.

  • 3. Bij de regels, bedoeld in afdeling 3.3 kan ook worden bepaald dat een maatwerkvoorschrift niet kan worden gesteld als over een onderwerp een voorschrift aan een vergunning kan worden verbonden.

Artikel 3.5 Wijzigen voorschriften en beperkingen

Op aanvraag van de houder of ambtshalve kunnen aan de vergunning, ontheffing of maatwerkvoorschriften verbonden voorschriften of beperkingen worden gewijzigd, aangevuld of ingetrokken.

Artikel 3.6 Geheel of gedeeltelijk intrekken

Op aanvraag van de houder of ambtshalve kan een vergunning, ontheffing of maatwerkvoorschrift geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken.

Artikel 3.7 Vervallen van rechtswege

Een vergunning of maatwerkvoorschrift op grond van afdeling 3.3 vervalt van rechtswege, voor zover daarvan binnen zes maanden na dagtekening geen gebruik is gemaakt.

Artikel 3.8 Advies door gemeente en waterschap

Gedeputeerde staten stellen indien zij dat nodig achten de gemeente alsmede het waterschap waarin de gedraging waarvoor vergunning, ontheffing of maatwerkvoorschrift wordt gevraagd, plaatsvindt of zal plaatsvinden, in gevallen waarin zij niet het bevoegd gezag zijn in de gelegenheid advies uit te brengen over de aanvraag om vergunning, ontheffing of maatwerkvoorschrift, respectievelijk het ontwerp van de beschikking op de aanvraag.

Artikel 3.9 Rechtsopvolgers vergunning en ontheffing

  • 1. Een vergunning of ontheffing geldt voor degene die de activiteit uitvoert waarop zij betrekking heeft, tenzij in de vergunning of ontheffing anders bepaald. De houder van de vergunning of ontheffing draagt er zorg voor dat de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen worden nageleefd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid geldt een vergunning als bedoeld in afdeling 3.3 voor degene aan wie zij is verleend, tenzij in de vergunning anders bepaald.

  • 3. Indien een verleende vergunning of ontheffing zal gaan gelden voor ander dan de aanvrager of de houder, meldt de aanvrager of de houder dat tenminste een maand van te voren aan gedeputeerde staten.

Artikel 3.10 Gegevens en bescheiden

Op verzoek van het bevoegd gezag worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de bij of krachtens afdeling 3.3 gestelde algemene regels, vergunningvoorschriften of maatwerkvoorschriften voor de activiteit nog toereikend zijn in het licht van de met deze verordening te dienen belangen.

Artikel 3.11 Gelijkwaardige maatregel

  • 1. Als regels als bedoeld in afdeling 3.3 voorschrijven dat een maatregel moet worden getroffen, kan op aanvraag toestemming worden verleend om, in plaats daarvan, een gelijkwaardige maatregel te treffen. Met de gelijkwaardige maatregel wordt ten minste hetzelfde resultaat bereikt als met de voorgeschreven maatregel was beoogd.

  • 2. Bij regels als bedoeld in afdeling 3.3 kan het treffen van een gelijkwaardige maatregel worden toegestaan zonder voorafgaande toestemming, al dan niet gekoppeld aan een verbod om de maatregel te treffen zonder voorafgaande melding aan het bevoegd gezag.

  • 3. Bij regels als bedoeld in afdeling 3.3 kunnen nadere regels worden gesteld over de toepassing van het eerste en tweede lid, of kan het treffen van een gelijkwaardige maatregel worden uitgesloten.

Afdeling 3.2 Ruimtelijke voorbescherming

§ 3.2.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.12 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over krachtens deze verordening nieuwe of uit te breiden bestemmingen.

Artikel 3.13 Oogmerk

Deze afdeling is gericht op een goede ruimtelijke ordening en het voorkomen dat het betrokken plangebied minder geschikt wordt voor de verwezenlijking van een krachtens hoofdstuk 6 te verwezenlijken doel, zolang geen bestemmingsplan in werking is getreden overeenkomstig dat hoofdstuk.

§ 3.2.2 Geitenhouderij

Artikel 3.14 Verbod geitenhouderij

  • 1. Het is verboden om:

    • a.

      een geitenhouderij te vestigen als hoofdtak of als neventak;

    • b.

      nieuwe bebouwing op te richten of bestaande bebouwing in gebruik te nemen ten behoeve van een bestaande geitenhouderij, tenzij het aantal geiten niet toeneemt.

  • 2. Het verbod geldt voor een gebied totdat voor dat gebied een onherroepelijk bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 6.18 eerste lid, onder k.

§ 3.2.3 Afwijkingsmogelijkheid

Artikel 3.14a Afwijkingsmogelijkheid voor maatwerk

In relatief beperkte mate kan worden afgeweken van de regels in deze afdeling, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de doelstelling van de desbetreffende regels.

Afdeling 3.3 Activiteiten op provinciale infrastructuur

§ 3.3.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.15 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over het gebruik van provinciale infrastructuur, anders dan overeenkomstig de functie daarvan voor het openbaar verkeer, en anders dan door of in opdracht van gedeputeerde staten.

Artikel 3.16 Oogmerk

Deze afdeling is gericht op:

  • a.

    het veilig en doelmatig gebruik van de provinciale infrastructuur overeenkomstig de functie daarvan voor het openbaar verkeer; en

  • b.

    het beschermen van de provinciale infrastructuur, met inbegrip van het belang van het onderhoud of de wijziging daarvan.

Artikel 3.17 Bevoegd gezag

  • 1. Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag:

    • a.

      waaraan een melding wordt gedaan;

    • b.

      dat een maatwerkvoorschrift kan stellen;

    • c.

      dat beslist op een aanvraag om een vergunning; of

    • d.

      dat beslist op een aanvraag om een gelijkwaardige maatregel.

  • 2. Het eerste lid, onderdeel c, is niet van toepassing op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

§ 3.3.2 Activiteiten provinciale infrastructuur

Artikel 3.18 Zorgplicht voor infrastructuur

  • 1. Degene die gebruik maakt van provinciale infrastructuur, anders dan overeenkomstig de functie daarvan, en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit de infrastructuur verontreinigt, verandert of beschadigt, of andere nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 3.16, is verplicht:

    • a.

      alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

    • b.

      voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

    • c.

      als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt, die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

  • 2. Deze plicht houdt in ieder geval in dat:

    • a.

      het veilig en doelmatig gebruik van de provinciale infrastructuur wordt verzekerd;

    • b.

      alle passende maatregelen worden genomen om ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan te voorkomen;

    • c.

      houtgewas, bomen of takken van bomen worden zodanig geplaatst of onderhouden dat deze geen hinder voor het verkeer kunnen veroorzaken.

Artikel 3.19 Veranderen van het werk of werken maken of behouden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning gebruik te maken van provinciale infrastructuur, door:

    • a.

      de vorm, de loop, de constructie of het profiel van de weg of de vaarweg te veranderen, of

    • b.

      werken te maken, te behouden, te veranderen of te verwijderen.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen over de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, regels stellen. Deze regels kunnen mede strekken tot:

    • a.

      vrijstelling van het verbod;

    • b.

      het opleggen van de verplichting om met inachtneming van daarbij te stellen regels melding te doen van de activiteit;

    • c.

      het opleggen van de verplichting om opgave te doen van gegevens en bescheiden; of

    • d.

      het voldoen aan maatwerkvoorschriften voor de activiteit.

  • 3. Op de aanvraag om een vergunning als bedoeld in het eerste lid met betrekking tot kabels en leidingen is afdeling 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing in afwijking van artikel 28, eerste lid, van de Dienstenwet.

Artikel 3.20 Vaste stoffen of voorwerpen plaatsen en houtgewas

  • 1. Het is verboden zonder vergunning gebruik te maken van provinciale infrastructuur door daarop, daarin, daarover of daaronder, vaste stoffen of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning op wegen houtgewas te beplanten, te behouden of te vellen.

  • 3. Gedeputeerde staten kunnen over de activiteiten, bedoeld in het eerste lid en tweede lid, regels stellen. Deze regels kunnen mede strekken tot:

    • a.

      vrijstelling van het verbod;

    • b.

      het opleggen van de verplichting om met inachtneming van daarbij te stellen regels melding te doen van de activiteit;

    • c.

      het opleggen van de verplichting om opgave te doen van gegevens en bescheiden; of

    • d.

      het voldoen aan maatwerkvoorschriften voor de activiteit.

Artikel 3.21 Stremmen of belemmeren van de scheepvaart

Het is verboden zonder vergunning het verkeer op een vaarweg geheel of gedeeltelijk te stremmen of te belemmeren.

Artikel 3.22 Schepen met afwijkende afmetingen

Het is verboden zich zonder vergunning op een provinciale vaarweg te bevinden met een schip dat niet voldoet aan de krachtens artikel 4.3, tweede lid, gestelde regels.

Artikel 3.23 Ligplaats innemen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning met een schip of een drijvend bouwsel, anders dan op een krachtens verkeersbesluit daarvoor blijkens een aanduiding ter plaatse bestemde locatie, ligplaats in te nemen, te meren of te ankeren in een vaarweg.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op kort verblijf aan een particuliere oever in een vaarstrook of een veiligheidsstrook.

  • 3. Gedeputeerde staten kunnen over de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, regels stellen met het oog op de functies, bedoeld in artikel 2.1, tweede lid. Deze regels kunnen mede strekken tot:

    • a.

      vrijstelling van het verbod;

    • b.

      het opleggen van de verplichting om met inachtneming van daarbij te stellen regels melding te doen van de activiteit;

    • c.

      het opleggen van de verplichting om opgave te doen van gegevens en bescheiden; of

    • d.

      het voldoen aan maatwerkvoorschriften voor de activiteit.

Artikel 3.24 Standplaats innemen

Het is verboden zonder vergunning met daarvoor bestemde middelen standplaats in te nemen op, onder, over, boven of langs een weg ten behoeve van handel of bedrijf.

Afdeling 3.4 Activiteiten in milieubeschermingsgebieden

§ 3.4.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.25 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over activiteiten in milieubeschermingsgebieden zijnde de stiltegebieden, bedoeld in artikel 2.4 en de milieubeschermingsgebieden voor grondwater, bedoeld in artikel 2.3.

Artikel 3.26 Oogmerk

Deze afdeling is gericht op de in artikel 1.2 , tweede lid, van de Wet milieubeheer bedoelde:

  • a.

    bescherming van de kwaliteit van grondwater met het oog op de waterwinning in de gebieden die zijn aangewezen krachtens artikel 2.3,en

  • b.

    op het voorkomen of beperken van geluidhinder in de gebieden die zijn aangewezen krachtens artikel 2.4.

Artikel 3.27 Bevoegd gezag

Bevoegd voor ontheffingen van bepalingen van deze afdeling zijn gedeputeerde staten.

§ 3.4.2 Milieubeschermingsgebieden voor grondwater

[Gereserveerd]

§ 3.4.3 Stiltegebieden

Artikel 3.28 Zorgplicht voor stiltegebieden

Eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten in een stiltegebied de rust op significante wijze kan worden verstoord, is verplicht dergelijk handelen achterwege te laten, behoudens voor zover dat ingevolge deze verordening uitdrukkelijk is toegestaan, dan wel, indien dat achterwege laten redelijkerwijs niet kan worden gevergd, alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die verstoring te voorkomen of te beperken.

Artikel 3.29 Verbod toestellen

  • 1. Het is verboden zonder ontheffing een toestel te gebruiken waardoor de ervaring van de natuurlijke geluiden in een stiltegebied kan worden verstoord.

  • 2. Tot een toestel als bedoeld in het eerste lid behoren in ieder geval:

    • a.

      een airgun en andere knalapparatuur;

    • b.

      een toestel om geluid elektrisch versterkt voort te brengen, waaronder een muziekinstrument en een omroepinstallatie;

    • c.

      een modelvliegtuig, modelboot en een modelauto, indien deze wordt aangedreven door een verbrandingsmotor; en

    • d.

      een schietwapen.

Artikel 3.30 Verbod rijden motorrijtuig

Het is verboden zonder ontheffing in een stiltegebied met een motorrijtuig te rijden buiten de openbare weg of buiten andere voor bestemmingsverkeer openstaande wegen of terreinen.

Artikel 3.31 Verbod toertocht motorrijtuigen

  • 1. Het is verboden zonder ontheffing in een stiltegebied een toertocht voor motorrijtuigen te houden.

  • 2. Het is verboden zonder ontheffing in een stiltegebied deel te nemen aan een toertocht voor motorrijtuigen.

Artikel 3.32 Verbod waterscooter en snelle motorboot

  • 1. Het is verboden zonder ontheffing in een stiltegebied met een waterscooter te varen.

  • 2. Het is verboden zonder ontheffing in een stiltegebied met een snelle motorboot sneller te varen dan 9 km/h.

Artikel 3.33 Uitzonderingen

  • 1. Het in artikel 3.29, eerste lid, gestelde verbod geldt niet voor het gebruik van:

    • a.

      een toestel op een plaats in een ingevolge artikel 6, onderdeel c, van het Besluit geluid milieubeheer aangewezen stil gebied;

    • b.

      een toestel in een woning, de tuin daarvan of een ander bij die woning behorend gebouw, onder de voorwaarde dat het toestel niet hoorbaar is op een afstand van 50 m van dat toestel;

    • c.

      een schietwapen indien dat wordt gebruikt:

      • 1°.

        ingeval het een noodseinmiddel betreft: ingeval van nood;

      • 2°.

        met inachtneming van de Wet natuurbescherming.

  • 2. De in de artikelen 3.29, eerste lid, en 3.30 gestelde verboden gelden niet voor zover het gebruik van een toestel of het rijden met een motorrijtuig rechtstreeks verband houdt met:

    • a.

      de uitoefening van land-, tuin- of bosbouw of beroepsmatige visserij;

    • b.

      de openbare drinkwater- of energievoorziening;

    • c.

      de aanleg, het onderhoud of de exploitatie van infrastructurele werken dan wel werken van telecommunicatie;

    • d.

      het bouwen of het onderhoud van gebouwen;

    • e.

      de bescherming, het onderhoud of het beheer van een gebied.

  • 3. De in de artikelen 3.29, eerste lid, 3.30 en 3.32, eerste lid, gestelde verboden gelden niet voor zover het gebruik van een toestel, het rijden met een motorrijtuig of het varen met een waterscooter of een snelle motorboot:

    • a.

      rechtstreeks verband houdt met de openbare veiligheid of de afwending van dreigend gevaar;

    • b.

      wordt verricht door een persoon met opsporingsbevoegdheid in de uitoefening van zijn functie.

  • 4. Het in artikel 3.30 gestelde verbod geldt niet voor het rijden in een gehandicaptenvoertuig als bedoeld in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen, dat wordt gebruikt voor het vervoer van een gehandicapte.

  • 5. De in de artikelen 3.31, eerste lid, en 3.32, eerste lid, gestelde verboden gelden niet voor motorrijtuigen, waterscooters of snelle motorboten die elektrisch worden aangedreven.

Afdeling 3.5 Ontgrondingen op land en in regionale wateren

§ 3.5.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.34 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over ontgrondingen op land en in regionale wateren, met uitzondering van ontgrondingen die hoofdzakelijk plaatsvinden ter verkrijging van oppervlaktedelfstoffen.

Artikel 3.35 Oogmerk

Deze afdeling is gericht op de doelen van artikel 1.3.

§ 3.5.2 Ontgrondingen

Artikel 3.36 Vrijstellingen ontgrondingen

Het verbod van artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet geldt niet voor de volgende categorieën van ontgrondingen die worden verricht voor:

  • a.

    het aanbrengen, vervangen, wijzigen, onderhouden of opruimen van buizen, palen of kabels met toebehoren;

  • b.

    het egaliseren van percelen met hoogteverschillen van niet meer dan 0,25 m;

  • c.

    de normale uitoefening van het land-, tuin- en bosbouwbedrijf;

  • d.

    het geschikter maken van gronden voor de bollenteelt waarbij de hoogte van het maaiveld ongewijzigd blijft en sprake is van een gesloten grondbalans;

  • e.

    het doen van archeologische opgravingen door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed of een andere instelling die voor het doen van de opgraving in het bezit is van een vergunning krachtens de Monumentenwet 1988 of een certificaat krachtens de Erfgoedwet;

  • f.

    de uitvoering van een bodemsanering in eigen beheer, indien die sanering wordt begeleid door het bevoegd gezag;

  • g.

    het realiseren van natuurbouwprojecten waarbij niet meer dan 10.000 m³ bodemmateriaal vrijkomt;

  • h.

    het maken, wijzigen, verwijderen en onderhouden van bouwwerken, kunstwerken en hun funderingen;

  • i.

    het afgraven van depots van bodemmateriaal, tenzij deze langer dan tien jaar geleden geheel of gedeeltelijk zijn gebruikt voor het deponeren of verkrijgen van bodemmateriaal;

  • j.

    het aanleggen, onderhouden, verhogen, verzwaren van waterstaatswerken, waarbij de diepte van de ontgronding niet meer dan 3 m beneden het maaiveld bedraagt;

  • k.

    het aanleggen, onderhouden, verruimen en verdiepen van havens en daarin gelegen kunstwerken binnen de Maasvlakte waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 9 in bijlage II. Gedeputeerde staten zijn bevoegd het gebied Maasvlakte, te wijzigen, voor zover dit in overeenstemming is met een onherroepelijk bestemmingsplan voor het gebied Maasvlakte 2;

  • l.

    het oprichten en veranderen van een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer, bestemd tot het op of in de bodem brengen van afvalstoffen, inclusief de inrichtingen die vallen onder categorie 28 zoals genoemd in Bijlage I, onderdeel C, van het Besluit omgevingsrecht voor zover het terrein niet meer dan 3 m beneden het oorspronkelijke maaiveld wordt afgegraven;

  • m.

    de uitvoering van een bestemmingsplan voor zover de bedoelde werken passen in het vigerende bestemmingsplan en het terrein niet meer dan 3 m beneden het oorspronkelijke maaiveld wordt afgegraven; of

  • n.

    de activiteit op grond van een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het terrein niet meer dan 3 m beneden het oorspronkelijke maaiveld wordt afgegraven.

Afdeling 3.6 Bodemsanering

§ 3.6.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.37 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over het saneren van de bodem als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming.

Artikel 3.38 Oogmerk

Deze afdeling is gericht op de bescherming van het milieu, in het bijzonder van de bodem.

Artikel 3.39 Nadere regels gegevens en bescheiden

Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen voor de verstrekking van gegevens in verband met:

  • a.

    een melding als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wet bodembescherming;

  • b.

    de resultaten van een onderzoek met betrekking tot de kwaliteit van de bodem, bedoeld in artikel 28, tweede lid, onder a, van de Wet bodembescherming;

  • c.

    de resultaten van een nader onderzoek;

  • d.

    een beoordeling van de reinigbaarheid of immobiliseerbaarheid van de verontreinigde grond als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onder f, van de Wet bodembescherming;

  • e.

    een saneringsonderzoek;

  • f.

    een saneringsplan en een wijziging daarvan;

  • g.

    een evaluatieverslag; of

  • h.

    een nazorgplan.

§ 3.6.2 Bodemsanering

Artikel 3.40 Meldingsplichten

  • 1. Degene die de sanering feitelijk uitvoert op grond van een saneringsplan waarmee gedeputeerde staten op basis van artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming hebben ingestemd, meldt uiterlijk twee weken voor de feitelijke aanvang van de grondsanering, respectievelijk de grondwatersanering bij gedeputeerde staten de aanvangsdatum van de grondsanering, respectievelijk de grondwatersanering.

  • 2. Indien de grondsanering respectievelijk de grondwatersanering niet zal worden gestart op de overeenkomstig het eerste lid gemelde aanvangsdatum of de overeenkomstig dit lid aangepaste aanvangsdatum, meldt degene, bedoeld in het eerste lid, dit onverwijld aan gedeputeerde staten, onder opgave van de gewijzigde aanvangsdatum. Indien de gewijzigde aanvangsdatum op dat moment nog niet bekend is, meldt de in het eerste lid bedoelde persoon deze aanvangsdatum minimaal twee weken voor deze datum aan gedeputeerde staten.

  • 3. Indien bij de sanering ontgraving van verontreinigde grond plaatsvindt, stelt de in het eerste lid bedoelde persoon uiterlijk twee dagen voorafgaand aan het tijdstip waarop over het hele gebied van de ontgraving de einddiepte bereikt zal worden en tot aanvulling van de ontgraving zal worden overgegaan gedeputeerde staten van dat tijdstip op de hoogte. Bij ontgraving en aanvulling in gedeeltes, geldt voornoemde verplichting tot melding per gedeelte.

  • 4. De in het eerste lid bedoelde persoon meldt de beëindiging van de grondsanering, respectievelijk de grondwatersanering binnen een week na beëindiging van de grondsanering, respectievelijk de grondwatersanering aan gedeputeerde staten.

  • 5. Indien sprake is van een grondsanering, respectievelijk grondwatersanering waarbij door gedeputeerde staten is ingestemd met een gefaseerde aanpak overeenkomstig artikel 38, derde lid, van de Wet bodembescherming, wordt de beëindiging binnen een week aan gedeputeerde staten gemeld.

  • 6. Indien de in het eerste lid bedoelde persoon niet degene is die het saneringsplan heeft ingediend, geldt een in het eerste, tweede, vierde en vijfde lid van dit artikel bedoelde verplichting tot melding niet indien degene die het saneringsplan heeft ingediend, die melding overeenkomstig het betreffende lid heeft gedaan.

Artikel 3.41 Evaluatieverslag

Degene die de bodem heeft gesaneerd dan wel een fase van de sanering heeft uitgevoerd als bedoeld in artikel 38, derde lid, van de Wet bodembescherming biedt uiterlijk dertien weken na beëindiging van de saneringswerkzaamheden het evaluatieverslag aan gedeputeerde staten aan.

Afdeling 3.7 Activiteiten bij gesloten stortplaatsen

§ 3.7.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.42 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over activiteiten in, op, onder, boven of bij een plaats waar de in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer bedoelde zorg voor een gesloten stortplaats wordt uitgevoerd.

Artikel 3.43 Oogmerk

Deze afdeling is gericht op:

  • a.

    de bescherming van het milieu tegen nadelige gevolgen veroorzaakt door gesloten stortplaatsen;

  • b.

    de goede uitvoering van de zorg voor gesloten stortplaatsen, waaronder:

    • 1°.

      de bereikbaarheid van de voorzieningen ter bescherming van de bodem te garanderen;

    • 2°.

      te voorkomen dat de werking van de voorzieningen nadelig wordt beïnvloed; en

    • 3°.

      te voorkomen dat de uitvoering van de nazorg anderszins wordt belemmerd.

Artikel 3.44 Bevoegd gezag

Bevoegd voor ontheffingen van bepalingen van deze afdeling zijn gedeputeerde staten.

§ 3.7.2 Activiteiten bij gesloten stortplaatsen

Artikel 3.45 Verboden activiteiten

  • 1. Het is verboden zonder ontheffing in, op, onder, boven of bij een plaats waar de in artikel 8.49 van de Wet milieubeheer bedoelde zorg met betrekking tot een gesloten stortplaats wordt uitgevoerd:

    • a.

      een werk als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit te maken of te behouden;

    • b.

      stoffen of voorwerpen, niet zijnde afvalstoffen, te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen;

    • c.

      andere dan de onder a of b bedoelde activiteiten te verrichten indien die activiteiten schadelijk zijn voor de voorzieningen of de werking daarvan.

  • 2. De verboden, bedoeld in het eerste lid, zijn niet van toepassing op:

    • a.

      de totstandkoming en de werking van voorzieningen;

    • b.

      activiteiten die betrekking hebben op het oprichten, veranderen of in werking hebben van een inrichting of op het veranderen van de werking daarvan.

Afdeling 3.8 Ontgassen van binnenschepen

§ 3.8.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.46 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over het ontgassen van binnenschepen tijdens de vaart.

Artikel 3.47 Oogmerk

Deze afdeling is gericht op de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bescherming van de volksgezondheid.

Artikel 3.48 Bevoegd gezag

Bevoegd voor ontheffingen van bepalingen van deze afdeling zijn gedeputeerde staten.

Artikel 3.49 Nadere regels

Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen. Deze kunnen mede inhouden een vrijstelling van de verboden in deze afdeling.

§ 3.8.2 Ontgassen van binnenschepen

Artikel 3.50 Verbod benzeen

Het is de vervoerder en de schipper verboden zonder ontheffing tijdens de vaart een ladingtank met restladingdampen van benzeen (UN-nummer 1114) vanaf een binnenschip op een vaarweg te ontgassen.

Artikel 3.51 Verbod benzeenhoudende koolwaterstoffen

Het is de vervoerder en de schipper verboden zonder ontheffing tijdens de vaart een ladingtank met restladingdampen van:

  • a.

    ruwe aardolie met meer dan 10% benzeen (UN 1267);

  • b.

    aardoliedestillaten N.E.G. met meer dan 10% benzeen of aardolieproducten N.E.G met meer dan 10% benzeen (UN 1268);

  • c.

    brandstof voor straalvliegtuigen met meer dan 10% benzeen (UN 1863);

  • d.

    brandbare vloeistoffen, N.E.G. met meer dan 10% benzeen (UN 1993); of

  • e.

    koolwaterstoffen, vloeibaar met meer dan 10% benzeen (UN 3295)

vanaf een binnenschip op een vaarweg te ontgassen.

Artikel 3.52 Verbod aangewezen stoffen

  • 1. Het is de vervoerder en de schipper vanaf een door gedeputeerde staten te bepalen tijdstip verboden zonder ontheffing tijdens de vaart een ladingtank met restladingdampen van door gedeputeerde staten aangewezen stoffen vanaf een binnenschip op een vaarweg te ontgassen.

  • 2. Zodra gedeputeerde staten toepassing geven aan het eerste lid, doen gedeputeerde staten hiervan mededeling door overlegging van het besluit aan provinciale staten.

Artikel 3.53 Uitzonderingen

De verboden, bedoeld in de artikelen 3.50 tot en met 3.52 zijn niet van toepassing, indien kan worden aangetoond dat:

  • a.

    de drie voorafgaande ladingen in de desbetreffende ladingtank niet bestonden uit stoffen als bedoeld in de artikelen 3.50 tot en met 3.52, of;

  • b.

    de desbetreffende ladingtank bij de voorafgaande belading voor meer dan 95% gevuld was met een andere stof dan vermeld in de artikelen 3.50 tot en met 3.52.

Afdeling 3.9 Flora- en fauna activiteiten en Natura 2000-activiteiten

§ 3.9.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.55 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over flora- en fauna activiteiten en Natura 2000-activiteiten.

Artikel 3.56 Oogmerk

Deze afdeling is gericht op het zorgvuldig beheren, beschermen en ontwikkelen van de natuur, gelet op de intrinsieke waarde, dierenwelzijn, het behouden en herstellen van de biologische diversiteit, economische belangen, volksgezondheid en openbare veiligheid.

Artikel 3.57

Gereserveerd

Artikel 3.58 Bevoegd gezag

Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag:

  • a.

    dat beslist op de aanvraag om een ontheffing;

  • b.

    waaraan een melding wordt gedaan.

§ 3.9.2 Nestbehandeling vogels

Artikel 3.59 Vrijstelling nestbehandeling vogels

  • 1. Op grond van de mogelijkheid van artikel 3.3, tweede lid, in samenhang met artikel 3.15, van de Wet natuurbescherming, is het de grondgebruiker op de door hem gebruikte gronden of in of aan door hem gebruikte opstallen toegestaan om van de in de bijlage III aangewezen vogels en kruisingen daarvan opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, in het belang van:

    • a.

      de volksgezondheid en openbare veiligheid als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, en onder 1° van de Wet natuurbescherming;

    • b.

      de veiligheid van het luchtverkeer als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, en onder 2° van de Wet natuurbescherming; of

    • c.

      de voorkoming van belangrijke schade aan gewassen als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, en onder 3° van de Wet natuurbescherming.

  • 2. De handelingen als bedoeld in het eerste lid worden uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften in bijlage IV en het faunabeheerplan.

  • 3. De grondgebruiker kan bij schriftelijke en gedagtekende toestemming de hem ingevolge het eerste en tweede lid toegestane handelingen door een wildbeheereenheid of anderen doen uitoefenen.

Artikel 3.60 Melding en rapportage uitvoering vrijstellingen nestbehandelling

De grondgebruiker, dan wel degene die handelt op basis van een toestemming als bedoeld in artikel 3.15, zevende lid, van de Wet natuurbescherming, maakt melding van en rapporteert over de in artikel 3.59 genoemde activiteiten op de in het faunabeheerplan vastgestelde wijze.

§ 3.9.3 Directe schadebestrijding

Artikel 3.61 Vrijstelling directe schadebestrijding

  • 1. Op grond van de mogelijkheid van artikel 3.3, tweede lid, in samenhang met artikel 3.15, van de Wet natuurbescherming, is het de grondgebruiker toegestaan om de in de bijlage III aangewezen vogels en kruisingen daarvan opzettelijk te doden en te vangen in het belang van:

    • a.

      de volksgezondheid en openbare veiligheid als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, en onder 1° van de Wet natuurbescherming;

    • b.

      de veiligheid van het luchtverkeer als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, en onder 2° van de Wet natuurbescherming;

    • c.

      de voorkoming van belangrijke schade aan gewassen als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, en onder 3° van de Wet natuurbescherming; of

    • d.

      de bescherming van flora of fauna als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, en onder 4° van de Wet natuurbescherming.

  • 2. Op grond van artikel 3.8, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, is het de grondgebruiker toegestaan om de in de bijlage III aangewezen Habitatrichtlijnsoorten opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren in het belang van:

    • a.

      de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats als bedoeld in artikel 3.8, vijfde lid, onderdeel b, en onder 1° van de Wet natuurbescherming;

    • b.

      de voorkoming van ernstige schade aan gewassen en veehouderijen als bedoeld in artikel 3.8, vijfde lid, onderdeel b, en onder 2° van de Wet natuurbescherming; of

    • c.

      de volksgezondheid of de openbare veiligheid als bedoeld in artikel 3.8, vijfde lid, onderdeel b, en onder 3° van de Wet natuurbescherming.

  • 3. Op grond van artikel 3.10, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, is het de grondgebruiker toegestaan om de in de bijlage III aangewezen andere beschermde soorten opzettelijk te doden of te vangen in het belang van:

    • a.

      de bescherming van de wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats als bedoeld in artikel 3.8, vijfde lid, onderdeel b, en onder 1° van de Wet natuurbescherming;

    • b.

      de voorkoming van ernstige schade aan gewassen en veehouderijen als bedoeld in artikel 3.8, vijfde lid, onderdeel b, en onder 2° van de Wet natuurbescherming;

    • c.

      de volksgezondheid of de openbare veiligheid als bedoeld in artikel 3.8, vijfde lid, onderdeel b, en onder 3° van de Wet natuurbescherming; of

    • d.

      de voorkoming van schade of overlast, met inbegrip van schade op sportvelden, schietterreinen, industrieterreinen, kazernes of begraafplaatsen.

  • 4. Uitvoering van de handelingen als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid geschiedt overeenkomstig de voorschriften in bijlage IV en het faunabeheerplan.

  • 5. Bij het doden en vangen van dieren als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, kan uitsluitend gebruik worden gemaakt van de volgende middelen:

    • a.

      geweren;

    • b.

      haviken;

    • c.

      slechtvalken;

    • d.

      woestijnbuizerds;

    • e.

      honden, niet zijnde lange honden;

    • f.

      slag-, snij- of steekwapens;

    • g.

      lokvogels, en

    • h.

      middelen waarmee lokgeluiden kunnen worden gemaakt.

  • 6. Slag-, snij- of steekwapens als genoemd in het vijfde lid mogen uitsluitend gebruikt worden voor het doden van gewonde dieren.

  • 7. Krachtens artikel 3.25, vierde lid, onderdeel b in samenhang met artikel 3.24, vierde lid, van de Wet natuurbescherming en in afwijking van artikel 3.16, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit natuurbescherming en onverminderd het vierde lid, is het toegestaan om, voor de in de bijlage III aangewezen soorten, de handelingen als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid uitsluitend uit te voeren gedurende de periode vanaf een half uur voor zonsopgang tot een half uur na zonsondergang.

  • 8. De handelingen, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, worden uitsluitend uitgevoerd op de door de grondgebruiker gebruikte gronden, dan wel in of aan door hem gebruikte opstallen, ter voorkoming van schade op deze gronden, in of aan deze opstallen, of in het omringende gebied.

  • 9. Tenzij sprake is van het duurzaam beheer van populaties als bedoeld in artikel 6.4, mag het vangen of doden van dieren als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, slechts plaatsvinden nadat de in het faunabeheerplan opgenomen passende en doeltreffende preventieve maatregelen zijn ingezet overeenkomstig de beschrijving in het faunabeheerplan.

  • 10. De grondgebruiker kan bij schriftelijke en gedagtekende toestemming de hem ingevolge het eerste tot en met het negende lid toegestane handelingen door een wildbeheereenheid of anderen doen uitoefenen.

Artikel 3.62 Melding en rapportage uitvoering vrijstellingen schadebestrijding

De grondgebruiker, dan wel degene die handelt op basis van een toestemming als bedoeld in artikel 3.15, zevende lid, van de Wet natuurbescherming, maakt melding van en rapporteert over de in artikel 3.50 genoemde activiteiten op de in het faunabeheerplan vastgestelde wijze.

§ 3.9.4 Vrijstelling overige beschermde soorten

Artikel 3.63 Vrijstelling voor beheer, onderhoud, inrichting of ontwikkeling van gebieden

  • 1. De verboden, bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, gelden niet bij de uitvoering van handelingen in het kader van:

    • a.

      de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied;

    • b.

      bestendig beheer of onderhoud in de land- of bosbouw;

    • c.

      bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of in het kader van natuurbeheer;

    • d.

      bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied.

  • 2. De vrijstellingen, bedoeld in het eerste lid, gelden ten aanzien van de in bijlage III genoemde andere beschermde soorten.

§ 3.9.5 Houtopstanden en herbeplanting

Artikel 3.64 Melding bij vellen houtopstand

  • 1. De velling van een houtopstand wordt ten minste één maand en ten hoogste veertien maanden voor de velling gemeld.

  • 2. De melding wordt via een daartoe vastgesteld digitaal formulier ingediend.

  • 3. De melding gaat vergezeld van een compensatieplan indien herbeplanting als bedoeld in artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming op dezelfde locatie niet mogelijk is.

  • 4. De datum waarop de daadwerkelijke velling aanvangt wordt minimaal 24 uur daaraan voorafgaand doorgegeven aan de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid.

Artikel 3.65 Vrijstellingen meldingsplicht

De volgende activiteiten zijn vrijgesteld van de verplichting tot melden, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de Wet natuurbescherming:

  • a.

    het kappen van verjongingsgaten, indien:

    • deze per verjongingsgat niet groter zijn dan drie maal de boomhoogte met een maximum van 0,25 ha;

    • deze nieuwe verjongingsgaten gezamenlijk niet meer oppervlakte beslaan dan 10% van de houtopstand;

    • dit maximaal één keer per vier jaar plaatsvindt; en

    • in de oude verjongingsgaten is voldaan aan de plicht tot herbeplanting zoals benoemd in artikel 4.3 van de Wet Natuurbescherming.

  • b.

    het verwijderen van houtopstanden in het kader van natuurherstel, indien de te verwijderen houtopstand ontstaan is als gevolg van achterstallig onderhoud.

Artikel 3.66 Eisen aan herbeplanting

  • 1. Van een bosbouwkundig verantwoorde wijze van herbeplanting als bedoeld in artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming is sprake indien:

    • a.

      de oppervlakte van de herbeplanting ten minste even groot is als de gevelde oppervlakte;

    • b.

      de herbeplanting kwalitatief en kwantitatief minimaal in een redelijke verhouding staat tot de gevelde of anderszins tenietgegane houtopstand; en

    • c.

      de te herplanten houtopstand, gelet op de bodemkwaliteit en de waterhuishouding ter plaatse, kan uitgroeien tot een volwaardige en duurzame houtopstand met minimaal een vergelijkbare bosstructuur als de gekapte opstand.

  • 2. De herbeplanting is ook mogelijk via spontane natuurlijke verjonging indien daarmee aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden wordt voldaan en de bodemopbouw zoveel mogelijk intact wordt gelaten.

Artikel 3.67 Vrijstellingen herbeplantingsplicht

De volgende activiteiten zijn vrijgesteld van de verplichting tot herbeplanten, bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van de Wet natuurbescherming:

  • a.

    het verwijderen van houtopstanden in het kader van natuurmaatregelen; mits de houtopstanden ontstaan zijn als gevolg van achterstallig onderhoud en niet zijn ontwikkeld in het kader van een plicht tot herbeplanting;

  • b.

    het op natuurlijke wijze tenietgaan van houtopstanden indien dit het gevolg is van vernatting door natuurlijke processen of vernatting als onderdeel van anti-verdrogingsmaatregelen.

Artikel 3.68 Ontheffing van herbeplantingsplicht op dezelfde grond

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van de verplichting tot herbeplanting van dezelfde grond als bedoeld in artikel 4.3, eerste en tweede lid, van de Wet natuurbescherming, ten behoeve van herbeplanting op andere grond, indien de andere grond:

    • a.

      onbeplant is en vrij is van een herbeplantingsplicht als bedoeld in artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming;

    • b.

      vrij is van (natuur)compensatieverplichtingen;

    • c.

      geen wettelijke of provinciale doelstelling kent die aan de herbeplanting in de weg staat; en

    • d.

      buiten de bebouwde kom houtopstanden is gelegen.

  • 2. Gedeputeerde Staten verlenen geen ontheffing als bedoeld in het eerste lid voor herbeplanting binnen het Natuurnetwerk Nederland, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 7 in bijlage II, indien de tenietgegane houtopstand buiten het Natuurnetwerk Nederland is gelegen.

  • 3. Indien de tenietgegane houtopstand is gelegen buiten recreatiegebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, verlenen Gedeputeerde Staten slechts ontheffing als bedoeld in het eerste lid voor herbeplanting binnen recreatiegebied indien de oppervlakte van de herbeplanting ten minste twee keer zo groot is als de tenietgegane houtopstand.

  • 4. Indien de te vellen houtopstand onderdeel uitmaakt van een A-locatie bos, groen erfgoed of bosreservaat,waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 23 in bijlage II, kunnen Gedeputeerde Staten een ontheffing als bedoeld in het eerste lid slechts verlenen indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      er zijn geen alternatieve oplossingen; en

    • b.

      de velling is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard.

  • 5. Indien de te vellen houtopstand onderdeel uitmaakt van een A-locatie bos, groen erfgoed of bosreservaat, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 23 in bijlage II en voor wat groen erfgoed betreft beschreven in de toelichting van deze verordening, en de herbeplanting plaatsvindt op andere grond, kunnen Gedeputeerde Staten het vellen van de houtopstand verbieden tot het moment waarop de omgevingsvergunning voor de ontwikkeling ter plaatse van de te vellen houtopstand onherroepelijk is geworden. 

Artikel 3.68a Afwijken in het belang van evenwichtige besluitvorming

Gedeputeerde staten kunnen de bepalingen van § 3.9.5 buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van een doelgerichte of evenwichtige besluitvorming, naar hun oordeel tot onevenredig bezwarende gevolgen zou leiden.

§ 3.9.6 Activiteiten met gevolgen voor Natura 2000-gebieden

Artikel 3.69 Vrijstelling Natura-2000-gebieden

[vervallen]

HOOFDSTUK 4 LEEFOMGEVINGSKWALITEIT

§ 4.1 Omgevingswaarden

Artikel 4.1 Veiligheidsnorm regionale waterkeringen

  • 1. Dit artikel gaat over regionale waterkeringen in beheer van de waterschappen zoals aangewezen in artikel 2.2.

  • 2. Op kaart 3 in bijlage II is voor de betreffende regionale waterkering of voor elk deel daarvan een veiligheidsnorm aangegeven als de gemiddelde overschrijdingskans per jaar.

  • 3. Gedeputeerde staten stellen een technische leidraad vast voor het ontwerp van regionale waterkeringen. Deze strekt tot aanbeveling voor het waterschap.

  • 4. Gedeputeerde staten stellen voorschriften vast voor de door het waterschapsbestuur te verrichten beoordeling van het waterkerend vermogen van de regionale waterkeringen en stellen ten behoeve van die beoordeling de maatgevende hoogwaterstanden vast.

  • 5. Gedeputeerde staten stellen, na overleg met het waterschapsbestuur, het tijdstip vast waarop de verschillende regionale waterkeringen moeten voldoen aan de veiligheidsnorm, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 4.2 Normen bergings- en afvoercapaciteit regionale wateren

  • 1. Dit artikel gaat over regionale wateren in beheer van de waterschappen.

  • 2. Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt voor het gebied van een gemeente binnen de bebouwde kom als norm een gemiddelde kans op overstroming van:

    • a.

      1/100 per jaar voor bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen, met uitzondering van glastuinbouw;

    • b.

      1/50 per jaar voor glastuinbouw;

    • c.

      1/10 per jaar voor het overige gebied.

  • 3. Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt voor het gebied van een gemeente buiten de bebouwde kom als norm een gemiddelde kans op overstroming van:

    • a.

      1/100 per jaar voor hoofdinfrastructuur en spoorwegen;

    • b.

      1/50 per jaar voor glastuinbouw en hoogwaardige land- en tuinbouw;

    • c.

      1/25 per jaar voor akkerbouw;

    • d.

      1/10 per jaar voor grasland, gedurende de periode van 1 maart tot 1 oktober.

  • 4. Voor bebouwing gelegen buiten de bebouwde kom geldt de norm van het omringend landgebruik genoemd in het derde lid, aanhef, onder b, c of d. In afwijking van de eerste volzin geldt binnen het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht voor bebouwing de norm van het derde lid, aanhef en onder a.

  • 5. In afwijking van het derde en vierde lid geldt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, dat met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht, voor het gebied van een gemeente buiten de bebouwde kom, als norm een gemiddelde kans op overstroming van:

    • a.

      1/50 per jaar voor het gebied met glastuinbouw en hoogwaardige land- en tuinbouw;

    • b.

      1/10 per jaar voor het overige gebied gedurende de periode van 1 maart tot 1 november.

  • 6. Voor de toepassing van het derde en vijfde lid is wat betreft het landgebruik de situatie zoals vastgelegd in een ruimtelijk plan bepalend. Indien een ruimtelijk plan onvoldoende duidelijkheid verschaft omtrent het type landgebruik dan kan het landgebruik ook worden bepaald met behulp van het Landelijk Grondgebruikersbestand Nederland van Wageningen University & Research.

  • 7. Gedeputeerde staten kunnen nadere voorschriften stellen aangaande de toepassing van het tweede, derde en vijfde lid.

  • 8. Indien het nemen van maatregelen om aan de norm te voldoen niet doelmatig is, kunnen gedeputeerde staten op basis van een gemotiveerd verzoek van het waterschapsbestuur bepalen dat kan worden afgeweken van de in het derde en vijfde lid gestelde normen.

  • 9. Bij de beoordeling of een gebied voldoet aan de norm kan een gedeelte van de oppervlakte van het gebied overeenkomstig de percentages genoemd in bijlage VI (maaiveldcriteria) behorende bij deze verordening, buiten beschouwing worden gelaten.

  • 10. In afwijking van het tweede, derde en negende lid gelden voor de gebieden met afwijkende maaiveldcriteria waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 4 in bijlage II, de maaiveldcriteria zoals aangegeven.

  • 11. Uiterlijk 31 december 2027 voldoet de inrichting van de regionale wateren binnen de beheersgebieden van het hoogheemraadschap van Delfland, het hoogheemraadschap van Rijnland, het waterschap Hollandse Delta en het hoogheemraadschap voor Schieland en de Krimpenerwaard aan de in het tweede, derde en krachtens het zevende lid opgenomen normen.

  • 12. Gedeputeerde staten stellen voor het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht, het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en het waterschap Rivierenland na overleg met het waterschapsbestuur het tijdstip vast waarop de inrichting van de regionale wateren voldoet aan de in het tweede en derde lid opgenomen normen, waarbij rekening wordt gehouden met een eventuele toepassing van het tiende lid.

§ 4.2 Normen voor de fysieke leefomgeving

Artikel 4.3 Vaarwegprofielen en toelaatbare afmetingen van schepen

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen de gewenste noodzakelijke minimale breedte, diepte en vrije doortvaarthoogte vaststellen van de dwarsdoorsnede van het deel van de vaarwegen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, dat vrij beschikbaar is voor de afwikkeling van scheepvaartverkeer.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen regels stellen over de soort, het type, de afmetingen of de manouvreerbaarheid van schepen die worden toegelaten op de vaarwegen, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid.

HOOFDSTUK 5 TOEDELING VAN TAKEN

Afdeling 5.1 Infrastructuur

Artikel 5.1 Provinciale infrastructuur

De vaarwegen die in beheer zijn bij de provincie zijn weergegeven op lijst A1 in bijlage IX, die behoort bij kaart 2 van bijlage II.

Artikel 5.2 Toedeling vaarwegbeheer aan anderen

  • 1. De vaarwegen en sluizen die in beheer zijn bij een waterschap of een gemeente zijn weergegeven op de lijst A2 en de lijst B, beide opgenomen in bijlage IX,die behoren bij kaart 2 van bijlage II.

  • 2. Over de toepassing van de artikelen 4.3, eerste lid, en 5.4, voeren gedeputeerde staten vooraf overleg met de vaarwegbeheerders, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5.3 Nautisch beheer

  • 1. Het openbaar lichaam dat ingevolge artikel 5.1 of 5.2 belast is met het beheer van een vaarweg, draagt ook zorg voor het nautisch beheer van deze vaarweg.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen regels stellen over het uit te voeren nautisch beheer.

Artikel 5.4 Bedieningstijden van bruggen en sluizen

Gedeputeerde staten kunnen de bedieningstijden vaststellen van de beweegbare bruggen en sluizen in of over vaarwegen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, met uitzondering van spoorbruggen als bedoeld in de Spoorwegwet.

Artikel 5.5 Samenwerking met andere wegbeheerders

  • 1. De aansluiting van een openbare weg in beheer bij een gemeente of een waterschap op een weg in beheer bij de provincie, vereist de voorafgaande toestemming van gedeputeerde staten.

  • 2. De toestemming kan worden onthouden wegens strijd met de in artikel 1.3 bedoelde belangen.

  • 3. De toestemming kan afhankelijk worden gesteld van medewerking aan de toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wegenwet.

  • 4. Artikel 10:30 en artikel 10:31 van de Algemene wet bestuursrecht zijn op de toestemming van overeenkomstige toepassing. Paragraaf 4.1.3.3 van die wet is niet van toepassing.

Artikel 5.5a Adviesrecht bij omgevingsvergunning

  • 1. Het bevoegd gezag wint op grond van artikel 2.26, lid 3, van de Wabo tijdig advies in bij gedeputeerde staten, alvorens kan worden overgegaan tot besluitvorming bij de volgende activiteiten als bedoeld in artikel 2.2. eerste lid van de Wabo:

    • a.

      een weg aan te sluiten op provinciale infrastructuur;

    • b.

      een uitweg op provinciale infrastructuur te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen;

    • c.

      houtopstand te beplanten, behouden of te verwijderen langs provinciale infrastructuur;

    • d.

      handelsreclame of licht -of geluidgevende voorzieningen op of aan een onroerende zaak, in welke vorm dan ook, aan te brengen, houden of wijzigen, indien en voor zover deze voor het publiek zichtbaar zal zijn vanaf provinciale infrastructuur.

  • 2. Indien het advies als bedoeld in lid 1 niet of gedeeltelijk wordt overgenomen, wordt dit door het bevoegd gezag aan gedeputeerde staten medegedeeld.

  • 3. Gedeputeerde staten kunnen voorschriften onderdeel laten uitmaken van het advies.

Afdeling 5.2 Water

Artikel 5.6 Toedeling watersysteembeheer

Het waterschap is belast met het beheer van het watersysteem waarvan de zorg op grond van artikel 2, eerste lid, van de Waterschapswet bij reglement is opgedragen aan het waterschap.

Artikel 5.7 Ontheffing zorg stedelijk afvalwater

  • 1. Op een ontheffing als bedoeld in artikel 10.33, derde lid, van de Wet milieubeheer is afdeling 3.1 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De ontheffing, bedoeld in artikel 10.33, derde lid, van de Wet milieubeheer geldt slechts voor burgemeester en wethouders van de gemeente aan wie zij is verleend.

Afdeling 5.3 Natuur

§ 5.3.1 Faunabeheer

Artikel 5.8 Faunabeheereenheid Zuid-Holland

  • 1. In de provincie Zuid-Holland is er één faunabeheereenheid, genaamd: Faunabeheereenheid Zuid-Holland.

  • 2. Het werkgebied van de Faunabeheereenheid Zuid-Holland omvat de gehele provincie Zuid-Holland.

  • 3. De faunabeheereenheid bevordert de uitvoering van passende en doeltreffende maatregelen ter voorkoming en bestrijding van schade als bedoeld in artikel 3.12, vierde lid van de Wet natuurbescherming.

  • 4. De faunabeheereenheid is verantwoordelijk voor de coördinatie van de uitvoering van de door haar vastgestelde faunabeheerplannen.

  • 5. De faunabeheereenheid bevordert het naar behoren uitoefenen van de aan haar toegestane handelingen als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Wet natuurbescherming.

  • 6. De faunabeheereenheid legt de door haar uit te voeren werkzaamheden vast in een werkplan voor minimaal drie en maximaal 6 jaren.

Artikel 5.9 Bestuurssamenstelling

  • 1. In het bestuur van de faunabeheereenheid zit ten minste een vertegenwoordiger van hierna genoemde entiteiten, zijnde jachthouders of jachtaktehouders, werkzaam binnen het werkgebied van de faunabeheereenheid:

    • a.

      agrariërs;

    • b.

      particuliere grondeigenaren;

    • c.

      terreinbeherende organisaties;

    • d.

      vereniging van jachtaktehouders.

  • 2. In aanvulling op artikel 3.12, tweede en negende lid, van de Wet natuurbescherming, en naast de vertegenwoordigers, bedoeld in het eerste lid, zit in het bestuur van de faunabeheereenheid een vertegenwoordiger van een of meer maatschappelijke organisaties die het doel nastreeft van een duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren in Zuid-Holland, waarbij de vertegenwoordiger spreekt namens een gezamenlijke achterban van ten minste 2.500 leden of donateurs woonachtig in de provincie Zuid-Holland.

  • 3. De voorzitter van de faunabeheereenheid is niet als bestuurslid of werknemer verbonden aan de in het eerste of tweede lid genoemde organisaties.

  • 4. De voorzitter van de faunabeheereenheid wordt benoemd door het bestuur van de faunabeheereenheid, op voordracht van gedeputeerde staten. 

Artikel 5.10 Verlening toestemming door faunabeheereenheid

  • 1. Aan een toestemming als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Wet natuurbescherming, worden door de faunabeheereenheid dezelfde voorwaarden verbonden als aan de ontheffing waarop die toestemming ziet.

  • 2. De faunabeheereenheid kan in aanvulling op de voorwaarden als bedoeld in het eerste lid voorwaarden stellen ten behoeve van monitoring, rapportage en coördinatie.

  • 3. Een toestemming als bedoeld in het eerste lid heeft geen langere looptijd dan de ontheffing.

  • 4. De faunabeheereenheid trekt de toestemming, bedoeld in het eerste lid in, indien:

    • a.

      de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid niet worden nageleefd; of

    • b.

      hiertoe is verzocht door gedeputeerde staten.

  • 5. De faunabeheereenheid houdt een registratie bij van alle verleende toestemmingen als bedoeld in het eerste lid. Deze registratie is te allen tijde ten behoeve van toezicht of handhaving op verzoek inzichtelijk voor gedeputeerde staten.

§ 5.3.2 Wildbeheer

Artikel 5.11 Statuten en verplichtingen wildbeheereenheden

  • 1. In aanvulling op artikel 3.14 van de Wet natuurbescherming bevordert het bestuur van een wildbeheereenheid dat haar leden handelen overeenkomstig de Wet natuurbescherming, deze verordening, de verleende ontheffingen op grond van de Wet natuurbescherming, de weidelijkheid en het faunabeheerplan.

  • 2. De statuten van een wildbeheereenheid bevatten in ieder geval de bepaling dat het lidmaatschap van de wildbeheereenheid kan worden opgezegd wanneer het lid bij de uitoefening van de jacht, schadebestrijding of populatiebeheer niet handelt conform de faunabeheerplannen of ontheffingen, dit ter beoordeling van het bestuur van de wildbeheereenheid, gehoord de faunabeheereenheid.

  • 3. De wildbeheereenheid stelt een geschillenregeling in met betrekking tot geschillen die voortvloeien uit opzegging van een lidmaatschap als bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Het bestuur van een wildbeheereenheid informeert de leden van de wildbeheereenheid op adequate wijze over het faunabeheer en de schadebestrijding door de wildbeheereenheid.

  • 5. Het bestuur van een wildbeheereenheid bevordert voor haar leden een gecoördineerde uitvoering van de verplichting, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, van de Wet natuurbescherming.

Artikel 5.12 Omvang en begrenzing werkgebied

  • 1. De begrenzing van een wildbeheereenheid wordt door de desbetreffende wildbeheereenheid vastgesteld en aangegeven op een kaart.

  • 2. Het werkgebied van een wildbeheereenheid heeft een oppervlakte van ten minste 5.000 hectare binnen de provincie Zuid-Holland.

  • 3. Het werkgebied van een wildbeheereenheid strekt zich niet uit tot een gebied waarover zich de zorg van een andere wildbeheereenheid uitstrekt.

  • 4. Een wildbeheereenheid kan, in afstemming met andere betrokken wildbeheereenheden, de begrenzing van haar werkgebied wijzigen.

  • 5. De betrokken wildbeheereenheden informeren gedeputeerde staten schriftelijk indien de begrenzing, bedoeld in het vierde lid wordt gewijzigd.

Artikel 5.13 Verplicht lidmaatschap wildbeheereenheid

  • 1. Ingevolge artikel 3.14, tweede lid, sub b, van de Wet natuurbescherming, worden geen uitzonderingen gemaakt op de wettelijke verplichting voor jachthouders met een jachtakte om zich te organiseren in een wildbeheereenheid.

  • 2. Alleen aan de volgende personen is het toegestaan om binnen het werkgebied van de wildbeheereenheid uitvoering te geven aan het faunabeheerplan:

    • a.

      de jachthouder in zijn jachtveld;

    • b.

      personen met schriftelijke toestemming van de jachthouder, mits de jachthouder lid is van de wildbeheereenheid;

    • c.

      leden van de wildbeheereenheid;

    • d.

      personen in het gezelschap van de onder a, b of c bedoelde personen.

  • 3. Het tweede lid geldt niet ten aanzien van het bewerken van eieren en nesten door grondgebruikers.

Afdeling 5.4 Bijzondere bepalingen rechthebbenden

Artikel 5.14 Onderhoudsplicht werken en voorwerpen

Degene die een werk of een vaste stof of voorwerp brengt op of aan provinciale infrastructuur, overeenkomstig afdeling 3.3, is gehouden dat werk, die vaste stof of dat voorwerp te onderhouden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 5.15 Onderhoudsplicht oevers

  • 1. Onverminderd artikel 5.3 van de Waterwet is de onderhoudsplichtige van de oever langs een vaarweg verplicht deze stevig en passend in de omgeving te houden, zodat deze in goede staat is.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen over de omvang en inhoud van de onderhoudsplicht en over de inspectie van oevers.

Artikel 5.16 Verhalen van schepen

  • 1. Een stilliggend schip, samenstel van schepen of drijvende voorwerpen wordt op aanwijzing van gedeputeerde staten over korte afstand langs een oever of kade naar een andere ligplaats verplaatst, indien naar hun oordeel het onderhoud van een provinciale vaarweg aldaar werkzaamheden nodig maakt.

  • 2. Spoedeisende gevallen uitgezonderd, stelt gedeputeerde staten de rechthebbenden of gebruikers van het schip, het samenstel van schepen of de drijvende voorwerpen tijdig van tevoren in kennis van de voorgenomen werkzaamheden.

HOOFDSTUK 6 INSTRUCTIEREGELS

Afdeling 6.1 Programma’s en plannen

§ 6.1.1 Beheerplan van waterschappen

Artikel 6.1 Beheerplan

  • 1. Dit artikel gaat over het beheerplan van waterschappen.

  • 2. Het beheerplan bevat, in aanvulling op artikel 4.6 van de Waterwet, tenminste:

    • a.

      een beschrijving van de bestaande toestand van de watersystemen waarover het beheer zich uitstrekt;

    • b.

      een beschrijving van het beheer van de watersystemen gericht op de aan de watersystemen toegekende functies en doelstellingen;

    • c.

      een beschrijving van de maatregelen met prioriteitstelling en fasering, die nodig zijn om de gestelde doelen te realiseren, dan wel de geconstateerde knelpunten op te lossen;

    • d.

      een raming van de kosten van de gedurende de planperiode te nemen maatregelen, inzicht in de dekking van de kosten en een indicatie van het verloop van de op te leggen heffingen in de planperiode.

    • c.

      een beschrijving van de wijze waarop het watersysteem is getoetst aan de normen, zoals bedoeld in artikel 4.2.

  • 3. Het beheerplan is voorzien van een toelichting, waarin tenminste is opgenomen:

    • a.

      de aan het plan ten grondslag liggende afwegingen en de uitkomsten van eventueel uitgevoerde onderzoeken;

    • b.

      een overzicht van de strategische doelstellingen in het regionaal waterplan, die worden gerealiseerd door het uitvoeren van de in het tweede lid, onder c, van dit artikel genoemde maatregelen;

    • c.

      een beschrijving van de wijze waarop het watersysteem is getoetst aan de normen, zoals bedoeld in artikel 4.2.

§ 6.1.2 Faunabeheerplan

Artikel 6.2 Toepassingsbereik

Deze paragraaf gaat over het faunabeheerplan van de Faunabeheereenheid Zuid-Holland.

Artikel 6.3 Algemene eisen

  • 1. Een faunabeheerplan bevat een kaart waarop de begrenzing van het werkingsgebied van het faunabeheerplan is aangegeven.

  • 2. Een faunabeheerplan bevat de voorwaarden waaronder het mogelijk is gebruik te maken van de aan de faunabeheereenheid verleende ontheffing.

  • 3. Een faunabeheerplan beschrijft de voorwaarden voor het verlenen of intrekken van de toestemming, bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Wet natuurbescherming.

  • 4. Een faunabeheerplan beschrijft aan welke voorwaarden moet worden voldaan voordat de handelingen ter voorkoming of bestrijding van schade kunnen worden uitgevoerd waarvoor een grondgebruiker krachtens artikel 3.15, tweede of vierde lid, van de Wet natuurbescherming toestemming heeft gekregen.

  • 5. Een faunabeheerplan geeft inzicht in het verband tussen de jacht, het beheer van populaties en het bestrijden van schadeveroorzakende soorten.

  • 6. Een faunabeheerplan beschrijft op welke wijze rekening wordt gehouden met de Natura 2000-gebieden en de door gedeputeerde staten aan te wijzen rustgebieden voor de trekganzen.

  • 7. Bij het opstellen van een faunabeheerplan wordt een vertegenwoordiger vanuit de wetenschap betrokken.

  • 8. Een faunabeheerplan bevat op basis van gevalideerde gegevens en de daaruit voortvloeiende inzichten, een onderbouwing waaruit blijkt dat de gunstige staat van instandhouding niet significant negatief wordt beïnvloed door de uitvoering van het faunabeheerplan.

  • 9. Een faunabeheerplan beschrijft op welke wijze invulling is gegeven aan de escalatieladder, bedoeld in artikel 3.57.

Artikel 6.4 Duurzaam beheer van populaties

In aanvulling op artikel 6.3 bevat een faunabeheerplan met betrekking tot duurzaam beheerde populaties in ieder geval per diersoort:

  • a.

    een beschrijving van het planmatige, gecoördineerde en duurzame beheer dat zal worden uitgevoerd;

  • b.

    kwantitatieve gegevens over de aanwezigheid van de populatie in het betrokken gebied gedurende het jaar;

  • c.

    een onderbouwing van de noodzaak van een duurzaam beheer, waaronder een onderbouwing van de schade aan de belangen, bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Wet natuurbescherming in de periode voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan;

  • d.

    de gewenste stand, inclusief de onderbouwing daarvan;

  • e.

    per gebied een beschrijving van de handelingen die in de periode voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan zijn verricht om schade aan de onder c bedoelde belangen te voorkomen, en voor zover die kwantitatieve gegevens redelijkerwijs kunnen worden verkregen, een beschrijving van de effectiviteit van die handelingen;

  • f.

    een beschrijving van de locatie, periode, aard, omvang en noodzaak van de activiteiten die zullen worden verricht om de gewenste stand, bedoeld onder d, te bereiken;

  • g.

    met betrekking tot damherten of reeën: een beschrijving van het natuurlijke voedselaanbod, de relatie tussen dit voedselaanbod en de grootte van de populatie, en de mogelijkheden van uitwisseling met aangrenzende terreinen.

Artikel 6.5 Schadebestrijding

In aanvulling op artikel 6.3 bevat het faunabeheerplan met betrekking tot bestrijding van schadeveroorzakende dieren in ieder geval per diersoort:

  • a.

    een beschrijving van de wijze van planmatige en gecoördineerde bestrijding, inclusief een onderbouwde inschatting van de verwachte effectiviteit van deze bestrijding, voor zover daarover gegevens beschikbaar zijn;

  • b.

    kwantitatieve gegevens over de aanwezigheid van de populatie binnen de provincie Zuid-Holland gedurende het jaar;

  • c.

    een beschrijving van de schade, bedoeld in artikel 3.15, zesde lid, dan wel 3.17, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, in de periode voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan;

  • d.

    per gebied een beschrijving van de handelingen die in de periode voorafgaand aan het ter goedkeuring indienen van het faunabeheerplan, zijn verricht om schade als bedoeld onder c te voorkomen, en voor zover die kwantitatieve gegevens redelijkerwijs kunnen worden verkregen, een beschrijving van de effectiviteit van die handelingen;

  • e.

    een beschrijving van de locatie, periode, aard, omvang en noodzaak van de bestrijding van schadeveroorzakende dieren;

  • f.

    een omschrijving van passende en doeltreffende preventieve maatregelen en de mate waarin deze maatregelen moeten worden ingezet alvorens mag worden overgegaan tot schadebestrijding; en

  • g.

    voorzover daarover gegevens beschikbaar zijn, een onderbouwde inschatting van de verwachte effectiviteit van de bestrijding als bedoeld onder a.

Artikel 6.6 Uitoefening jacht

In aanvulling op artikel 6.3 bevat het faunabeheerplan, met betrekking tot de uitoefening van de jacht:

  • a.

    een beschrijving van de vormen van jacht die in Zuid-Holland worden beoefend;

  • b.

    kwantitatieve gegevens over de populatie van de diersoorten waarop wordt gejaagd, onderverdeeld per werkgebied van de onderscheiden wildbeheereenheden;

  • c.

    een overzicht van de gerealiseerde afschotgegevens per diersoort in de looptijd van het voorgaande faunabeheerplan, onderverdeeld per werkgebied van de onderscheiden wildbeheereenheden;

  • d.

    een overzicht van de gerealiseerde schade per diersoort in de looptijd van het voorgaande faunabeheerplan, onderverdeel per werkgebied van de te onderscheiden wildbeheereenheden.

Artikel 6.7 Geldigheidsduur

Een faunabeheerplan heeft een geldigheidsduur van ten hoogste tien jaren.

Artikel 6.7a Afwijkingsbevoegdheid

Gedeputeerde staten kunnen de bepalingen van § 6.1.2 buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van een doelgerichte of evenwichtige besluitvorming, naar hun oordeel tot onevenredig bezwarende gevolgen zou leiden.

Afdeling 6.2 Bestemmingsplannen

§ 6.2.1 Algemene bepalingen

Artikel 6.8 Bestaand en nieuw

  • 1. Voor deze afdeling geldt als bestaande bebouwing of als bestaand gebruik van grond of bebouwing, bebouwing of gebruik van grond of bebouwing:

    • a.

      die ingevolge het op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening geldende bestemmingsplan rechtmatig aanwezig is;

    • b.

      waarvoor op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening rechtmatig een omgevingsvergunning is verleend of waarvoor op dat tijdstip een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend die op grond van het geldende bestemmingsplan moet of kan worden verleend;

    • c.

      die in overeenstemming is met een bestemmingsplan dat overeenkomstig afdeling 6.2 tot stand is gekomen of waarvoor ontheffing als bedoeld in artikel 4.1a Wet ruimtelijke ordening van deze verordening is verleend; of

    • d.

      die in overeenstemming is met een bestemmingsplan waarover het gemeentebestuur een onherroepelijk herstelbesluit heeft genomen als direct gevolg van een uitspraak van een bestuursrechter.

  • 2. Voor deze paragraaf geldt als nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing bebouwing of gebruik van grond of bebouwing die niet voldoet aan het eerste lid.

§ 6.2.2 Ruimtelijke kwaliteit

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, mits is aangetoond dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft.

  • 2. Om de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden met de beschermingscategorie, het gebiedstype en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit, zoals vermeld op kaart 14 in bijlage II en beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap.

  • 3. Bij het beantwoorden van de vraag of bij een beoogde ruimtelijke ontwikkeling de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd kan blijven, wordt de schaalverdeling inpassen, aanpassen en transformeren gehanteerd als bedoeld in het vijfde lid.

  • 4. Een bestemmingsplan kan een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken, mits een zorgvuldige afweging is gemaakt over de locatiekeuze. De motivering gaat in op de beschreven kenmerken en waarden van het gebied en de effecten van de ontwikkeling daarop. Deze vereisten gelden voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling waarbij:

    • a.

      een of meer richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit in het geding zijn zoals beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap; of

    • b.

      sprake is van aanpassen of transformatie als bedoeld in het vijfde lid.

  • 5. Een bestemmingsplan kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en houdt rekening met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, zodanig dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;

    • b.

      de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;

    • c.

      de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.

  • 6. Specifieke regels voor de gebiedstypen als opgenomen in de artikelen 6.9a, 6.9b, 6.9c, 6.9d. 6.9e, 6.9f en 6.9g, zijn van toepassing, tenzij een zwaarwegend openbaar belang aan de toepassing van die artikelen, uitgezonderd artikel 6.9e, in de weg staat.

  • 7. Om de ruimtelijke kwaliteit per saldo gelijk te houden of te waarborgen kan het nodig zijn om aanvullende maatregelen te nemen bij aanpassen en transformeren. Aanvullende ruimtelijke maatregelen kunnen bestaan uit een combinatie van:

    • a.

      duurzame sanering van bestaande bebouwing, kassen en boom- en sierteelt;

    • b.

      wegnemen van verharding;

    • c.

      toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen;

    • d.

      andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert, waarbij

      • i.

        aanvullende maatregelen worden getroffen binnen het plangebied van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat onmogelijk is. In dat geval kunnen ook ruimtelijke maatregelen buiten het plangebied worden betrokken in de motivering;

      • ii.

        indien aanvullende maatregelen niet volstaan, financiële compensatie wordt toegepast.

  • 8. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 3, zijnde Buitengebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan ontwikkelingen mogelijk maken die kunnen vallen onder noemer inpassen, aanpassen of transformeren en die in overeenstemming zijn met artikel 6.9a.

  • 9. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 2, zijnde Recreatiegebied, Belangrijk weidevogelgebied of Groene buffer, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan in beginsel slechts ontwikkelingen mogelijk maken die vallen onder de noemer inpassen of aanpassen en die in overeenstemming zijn met de artikelen 6.9b, 6.9c of 6.9d.

  • 10. Een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, zijnde Kroonjuweel cultureel erfgoed, Natuur Netwerk Nederland of Beschermd grasland in de Bollenstreek, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan slechts ontwikkelingen mogelijk maken die vallen onder de noemer inpassen en die in overeenstemming zijn met de artikelen 6.9e, 6.9f of 6.9g.

  • 11. Transformatie is mogelijk in de beschermingscategorieën bedoeld in het negende en tiende lid voor de ontwikkeling van bovenlokale infrastructuur of van natuur- en recreatiegebieden of van grote buitenstedelijke bouwlocaties bedoeld in artikel 6.10. De voorwaarden als bedoeld in het vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 12. Voor zover een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid een significante aantasting tot gevolg heeft van de wezenlijke kenmerken en waarden van belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden rond de stad, of karakteristieke landschapselementen, wordt deze aantasting gecompenseerd. Gedeputeerde staten leggen de vereisten betreffende de aard en omvang van de compensatie en het moment waarop de compensatie gerealiseerd moet zijn, vast in een beleidsregel over de compensatie bij nieuwe ontwikkelingen. De motivering bij het bestemmingsplan bevat een verantwoording over de wijze van compensatie.

Artikel 6.9a Beschermingscategorie 3 Buitengebied

  • 1. Een bestemmingsplan voor een locatie binnen buitengebied waarvan de plaats geometrisch is verbeeld op kaart 14 in bijlage II kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling mits de openheid en het groene karakter van het landschap niet onevenredig wordt aangetast, blijkens een afdoende motivering die tevens ingaat op de keuze voor een locatie buiten bestaand stads- en dorps gebied.

  • 2. In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:

    • a.

      de openheid en de structuur van het landschap en de vergezichten daarin;

    • b.

      de relatie tussen stad en buitengebied en het onderscheid daartussen;

    • c.

      het groene karakter, het type functies en de kenmerkende verschijningsvormen van het landschap;

    • d.

      de herkenbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het landschap.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op de ontwikkeling van natuur- en groengebied en grote buitenstedelijke bouwlocaties als bedoeld in artikel 6.10.

Artikel 6.9b Beschermingscategorie 2 Recreatiegebied

Een bestemmingsplan voor een locatie binnen recreatiegebied waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan voorzien in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voor zover:

  • a.

    de ontwikkeling geen beperking oplevert voor de openbare toegankelijkheid van het gebied, rekening houdend met het huidige gebruik van het gebied;

  • b.

    de ontwikkeling gericht is op de vergroting van de diversiteit en de kwaliteit van het recreatiegebied en ook de recreatieve waarde van het gebied zal versterken;

  • c.

    de ontwikkeling past bij de uitstraling en het recreatieve gebruik van het gebied;

  • d.

    de ontwikkeling bijdraagt aan de samenhang tussen binnenstedelijke en buitenstedelijke groen- en waterstructuren;

  • e.

    de ontwikkeling zo mogelijk gekoppeld wordt aan recreatie knooppunten en cultuurhistorisch erfgoed.

Artikel 6.9c Beschermingscategorie 2 Belangrijk weidevogelgebied

  • 1. Een bestemmingsplan voor een locatie binnen belangrijk weidevogelgebied waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II, kan slechts voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling voor zover de ontwikkeling en de zo nodig daarmee in samenhang te nemen maatregelen als bedoeld artikel 6.9, zevende lid, geen significante aantasting tot gevolg heeft van de wezenlijke kenmerken en waarden van het weidevogelgebied.

  • 2. In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:

    • a.

      de hoge weidevogeldichtheden of de potentie daarvoor;

    • b.

      de factoren die de hoge weidevogeldichtheden mogelijk maken zoals het graslandgebruik, de waterhuishouding met relatief hoge grondwaterstanden, de landschapsstructuur en de rust van het gebied.

Artikel 6.9d Beschermingscategorie 2 Groene buffers

  • 1. Een bestemmingsplan voor een locatie binnen groene buffers waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling voor zover dit geen grootschalige ontwikkelingen behelzen en de bufferfunctie blijkens een afdoende motivering niet onevenredig wordt verstoord.

  • 2. In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:

    • a.

      de functie van het gebied als tegenhanger van de stedelijke verdichting en stedelijke dynamiek;

    • b.

      de identiteit die het gebied verleent aan de nabij gelegen stedelijke omgeving;

    • c.

      de bescherming die het gebied biedt tegen grootschalige stedelijke ontwikkeling;

    • d.

      de recreatieve gebruiks- en belevingswaarde en de contrastkwaliteit met het stedelijk gebied.

Artikel 6.9e Beschermingscategorie 1 Natuurnetwerk Nederland

  • 1. Een bestemmingsplan voor een locatie binnen het Natuurnetwerk Nederland, onderverdeeld in bestaande en nieuwe natuur, waternatuurgebied en ecologische verbinding, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 7 in bijlage II, wijst geen bestemmingen aan die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken, of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden.

  • 2. De begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland, bedoeld in het eerste lid, kan door provinciale staten worden gewijzigd in overeenstemming met artikel 2.10.5 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

  • 3. De begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland, bedoeld in het eerste lid, kan worden vastgesteld door Gedeputeerde Staten met inachtneming van de volgende voorwaarden:

    • a.

      deze bevoegdheid geldt alleen voor de nog te realiseren gebieden en ecologische verbindingen van het Natuurnetwerk Nederland;

    • b.

      het oppervlak van het Natuurnetwerk Nederland blijft per saldo ten minste even groot;

    • c.

      de functionaliteit van het Natuurnetwerk Nederland blijft onaangetast.

  • 4. Bij compensatie, bedoeld in artikel 6.31, onder b, worden in ieder geval de volgende voorwaarden in acht genomen:

    • a.

      de compensatie leidt niet tot een nettoverlies van areaal, samenhang en kwaliteit van de wezenlijke kenmerken en waarden;

    • b.

      de compensatie vindt plaats:

      • 1°.

        aansluitend aan of nabij het aangetaste gebied, met dien verstande dat een duurzame situatie ontstaat;

      • 2°.

        door realisering van kwalitatief gelijkwaardige waarden of fysieke compensatie op afstand van het gebied als fysieke compensatie aansluitend aan of nabij het gebied niet mogelijk is; of

      • 3°.

        op financiële wijze als zowel fysieke compensatie als compensatie door kwalitatief gelijkwaardige waarden op korte termijn redelijkerwijs niet mogelijk is.

  • 5. De toelichting bij het bestemmingsplan dat een ontwikkeling mogelijk maakt waarvoor ontheffing als bedoeld in artikel 6.31 nodig is, bevat een verantwoording over de aard van de effect beperkende of compenserende maatregelen, de begrenzing van het compensatiegebied, en de wijze waarop die compensatie duurzaam is verzekerd.

  • 6. Een bestemmingsplan voor het Buijtenland van Rhoon, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 7 in bijlage II, maakt hoogwaardige akkernatuur en (openlucht)recreatie mogelijk met ruimte voor extensieve agrarische bedrijvigheid, voor zover deze bijdraagt aan hoogwaardige akkernatuur en (openlucht}recreatie en met behoud van landschappelijke elementen en cultureel erfgoed, alsmede leidingen voor telecommunicatie of het transport. van gassen, vloeistoffen of elektriciteit.

Artikel 6.9f Beschermingscategorie 1 Graslanden Bollenstreek

  • 1. Een bestemmingsplan voor een locatie binnen graslanden Bollenstreek waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling mits die ontwikkeling een aantoonbare meerwaarde heeft voor de ruimtelijke kwaliteit van de graslanden.

  • 2. In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:

    • a.

      het open en structurerende karakter van de graslanden;

    • b.

      het ecologische belang en de kwetsbaarheid van de graslanden;

    • c.

      het belang van de graslanden voor weidevogels;

    • d.

      de historische context van de graslanden als strandvlakten.

Artikel 6.9g Beschermingscategorie 1 Kroonjuwelen Cultureel Erfgoed

  • 1. Een bestemmingsplan voor een locatie binnen Kroonjuwelen Cultureel Erfgoed waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling voor zover de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft en de ontwikkeling het behoud en de versterking van het betreffende cultureel erfgoed ondersteunt en overwegend meerwaarde heeft voor kwaliteiten en de gebruikswaarde ervan.

  • 2. In de motivering worden de volgende kwaliteiten betrokken:

    • a.

      de herkenbaarheid van het Kroonjuweel Cultureel Erfgoed;

    • b.

      de historische context van het Kroonjuweel Cultureel Erfgoed;

    • c.

      de uniciteit van het Kroonjuweel Cultureel Erfgoed;

    • d.

      de kwetsbaarheid van het Kroonjuweel Cultureel Erfgoed; 

    • e.

      de gaafheid van het Kroonjuweel Cultureel Erfgoed;

    • f.

      de samenhang van de kwaliteiten van het Cultureel Erfgoed;

    • g.

      de richtpunten die zijn opgesteld voor het specifieke kroonjuweel (zoals beschreven in de omgevingsvisie beleidskeuze landschap).

§ 6.2.3 Stedelijke ontwikkelingen

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

    • a.

      de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;

    • b.

      Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 19 in bijlage II en wordt rekening gehouden met de voor deze locaties opgenomen gegevens en criteria in bijlage X.

  • 2. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt voorziet in voldoende sociale huurwoningen. Onder voldoende wordt in ieder geval verstaan wat hierover is vastgelegd in de geldende door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale woonvisie.

  • 3. Gedeputeerde staten kunnen bij de vaststelling van een regionaal woningbouwprogramma, aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen, mits het regionaal woningbouwprogramma past in de regionale woonvisie en de regionale woonvisie een uitwerking bevat van de in de provinciale omgevingsvisie genoemde doelstellingen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale woonvisie en het regionale woningbouwprogramma bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.

  • 4. Gedeputeerde staten kunnen een regionale visie voor wonen of bedrijventerreinen vaststellen. Een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen die in strijd zijn met de door gedeputeerde staten vastgestelde regionale visie.

Artikel 6.10a Dichtheid en verscheidenheid woningbouw

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functie wonen mogelijk maakt buiten bestaand stads- en dorpsgebied houdt rekening met een zo hoog mogelijke woningdichtheid en draagt bij aan een goede woon- en leefomgeving.

  • 2. Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, betrekt de mogelijkheden voor gevarieerde woningtypen bij het toelaten van woningbouw.

Artikel 6.10b Parkeernorm sociale huur

  • 1. Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe sociale huurwoningen hanteert een parkeernorm van maximaal 0,7 autoparkeerplaats per sociale huurwoning.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een andere parkeernorm worden gehanteerd, als de gemeente op de lokale situatie afgestemde regels of beleid voor parkeren heeft vastgesteld.

Artikel 6.10c Parkeernorm stationsomgevingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe woningen in een stationsomgeving, waarvan de geometrische begrenzing is vastgelegd op kaart 22 in bijlage II, hanteert een parkeernorm van maximaal 0,7 autoparkeerplaats per woning.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een andere parkeernorm worden gehanteerd, als de gemeente op de lokale situatie afgestemde regels of beleid voor parkeren heeft vastgesteld.

Artikel 6.10d Bereikbaarheid

Een bestemmingsplan voor een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met de gevolgen van die ontwikkeling voor de bereikbaarheid.

Artikel 6.10e Permanente bewoning recreatiewoningen

Een bestemmingsplan voor een verblijfsrecreatiepark met een omvang van 12 of meer recreatiewoningen, sluit permanente bewoning of functiewijziging naar wonen uit, met uitzondering van de verblijfsrecreatieparken die zijn opgenomen in bijlage XI.

Artikel 6.10f Functiemenging

Een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling met de functies wonen of bedrijven, houdt rekening met de mogelijkheden voor functiemenging.

Artikel 6.10g Huisvesting arbeidsmigranten

  • 1. Een bestemmingsplan dat voorziet in de tijdelijke of permanente huisvesting van arbeidsmigranten houdt rekening met ten minste de normenset voor huisvesting van arbeidsmigranten van het register van de Stichting Normering Flexwonen of een eventuele opvolger daarvan.

  • 2. Een bestemmingsplan dat voorziet in tijdelijke of permanente huisvesting van arbeidsmigranten betrekt bij het toelaten daarvan de Wet goed verhuurderschap met het oogmerk om misstanden en uitbuiting ten aanzien van de woonsituatie van arbeidsmigranten te voorkomen.

  • 3. Een bestemmingsplan voor bedrijfsmatige activiteiten die naar verwachting zullen leiden tot een aanzienlijke toename van de werkgelegenheid ten opzichte van de huidige situatie, brengt de extra huisvestingsbehoefte voor de toekomstige werknemers in beeld en geeft aan op welke wijze hierin zal worden voorzien.

Artikel 6.10h Kansen voor biodiversiteit

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, betrekt daarbij de mogelijkheden voor het bevorderen van de biologische diversiteit.

Artikel 6.11 Kantoren

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in nieuwe kantoren op gronden:

    • a.

      binnen de grootstedelijke top- en centrumlocaties, waarvan de plaats indicatief geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 10 in bijlage II;

    • b.

      binnen de OV-knooppuntlocaties en centrum- en (intercity)stationslocaties, waarvan de plaats indicatief geometrisch en verbeeld op kaart 10 in bijlage II, mits is aangetoond dat de behoefte aan kantoren groter is dan de nog onbenutte plancapaciteit voor kantoren op de desbetreffende locatie;

    • c.

      binnen de bijzondere locaties, waarbij de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 10 in bijlage II, mits passend in het profiel van deze locaties.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      kantoren die in overeenstemming zijn met een actuele regionale visie die is aanvaard door gedeputeerde staten;

    • b.

      kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² per vestiging voor zover geen cluster van meer dan vijf kantoren ontstaat;

    • c.

      gemeentehuizen en -kantoren;

    • d.

      bedrijfsgebonden kantoren met een bruto vloeroppervlak dat minder bedraagt dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak van het bedrijf; en

    • e.

      functiegebonden kantoren bij een luchthaven, een haven of een veiling.

Artikel 6.12 Bedrijven

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 20 in bijlage II, maakt vestiging mogelijk van bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, dan wel voorziet in overeenkomstige milieuzones voor geluid of geur, passend bij de omgeving van het bedrijventerrein, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen op een grote buitenstedelijke bouwlocatie als bedoeld in artikel 6.10 of die mogelijk zijn op grond van een vigerend bestemmingsplan.

  • 2. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een watergebonden bedrijventerrein, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 20 in bijlage II, laat in hoofdzaak watergebonden bedrijven toe.

  • 3. Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan in beperkte mate voorzien in nieuwe woningen, bedrijfswoningen en andere functies op delen van een bedrijventerrein, voor zover dit niet in strijd is met het eerste lid.

  • 4. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een bedrijventerrein als bedoeld in het eerste of tweede lid en dat gehele of gedeeltelijke transformatie naar een andere bestemming dan bedrijven mogelijk maakt, verantwoordt in de toelichting op welke wijze binnen de regio planologische compensatie van bedrijventerrein zal plaatsvinden of reeds heeft plaatsgevonden.

    Planologische compensatie is nodig bij:

    • a.

      een bedrijventerrein met milieucategorie 3, dan wel overeenkomstige milieuzones voor geluid of geur;

    • b.

      een bedrijventerrein met milieucategorie 4 of hoger, dan wel overeenkomstige milieuzones voor geluid of geur;

    • c.

      een geluidgezoneerd bedrijventerrein;

    • d.

      een watergebonden bedrijventerrein.

  • 5. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing bij verlaging van de milieucategorie of milieuzone.

  • 6. Compensatie als bedoeld in het vierde lid, kan achterwege blijven als is aangetoond dat na transformatie voldoende bedrijventerrein in de regio beschikbaar zal blijven afgezet tegen de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.

  • 7. Compensatie van feitelijk gebruik en m2 voor m2 is mogelijk mits wordt voldaan aan een evenwichtige balans in vraag en aanbod, vastgelegd in de door Gedeputeerde Staten aanvaarde regionale bedrijventerreinenvisie.

Artikel 6:12a Grote ruimtevragers

  • 1. Een bestemmingsplan laat grote ruimtevragers alleen toe op clusters voor grote ruimtevragers, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 21 in bijlage II.

  • 2. Een bestemmingsplan dat grote ruimtevragers toelaat houdt rekening met ruimtelijke kwaliteit, bereikbaarheidseffecten, duurzaamheid en de economische en maatschappelijke toegevoegde waarde van de ontwikkeling,

Artikel 6.13 Detailhandel

  • 1. Een bestemmingsplan voorziet uitsluitend in nieuwe detailhandel op gronden:

    • a.

      binnen of aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie in de centra van steden, dorpen en wijken;

    • b.

      binnen een nieuwe wijkgebonden winkelconcentratie in een nieuwe woonwijk;

    • c.

      binnen een nieuwe goed bereikbare en centraal gelegen winkelconcentratie als gevolg van herallocatie.

  • 2. De nieuwe detailhandel, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de volgende eisen:

    • a.

      de ontwikkeling is in overeenstemming met het in het Programma ruimte en de Omgevingsvisie beschreven ontwikkelingsperspectief voor de daarin benoemde te versterken centra, te optimaliseren centra en de overige centra;

    • b.

      aangetoond is dat als gevolg van de ontwikkeling het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en geen onaanvaardbare leegstand ontstaat;

    • c.

      voor zover de ontwikkeling een omvang heeft van meer dan 4.000 m2 bruto vloeroppervlak in de binnensteden van Rotterdam en Den Haag of 2.000 m2 bruto vloeroppervlak in de andere centra, is mede met het oog op de eisen onder a en b, advies gevraagd aan de adviescommissie detailhandel Zuid-Holland.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op een bestemmingsplan dat voorziet in de volgende nieuwe detailhandel:

    • a.

      detailhandel in goederen die qua aard of omvang van de aangeboden goederen niet of niet goed inpasbaar is in de centra:

      • 1°.

        detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen;

      • 2°.

        detailhandel in volumineuze goederen;

      • 3°.

        meubelbedrijven, inclusief in ondergeschikte mate een assortiment woninginrichting en stoffering, alsmede detailhandel in de volumineuze woongoederen: keukens, badkamers, vloeren, zonwering en jacuzzi’s, voor zover de ontwikkeling plaatsvindt binnen de bedrijventerreinen met locaties voor perifere detailhandelsvestigingen (PDV) waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 10 in bijlage II;

      • 4°.

        tuincentra;

      • 5°.

        bouwmarkten;

    • b.

      kleinschalige detailhandel:

      • 1°.

        in de vorm van een gemakswinkel;

      • 2°.

        bij sport-, culturele, medische, onderwijs, recreatie- en vrije tijdsvoorzieningen, alsmede andere locaties met veel bezoekers of passanten, met een assortiment dat aansluit op de aard van deze voorzieningen of locaties;

    • c.

      ondergeschikte detailhandel:

      • 1°.

        in ter plaatse vervaardigde goederen bij een productiebedrijf;

      • 2°.

        bij een beroep aan huis of bij een ambachtelijk of dienstverlenend bedrijf, met een assortiment dat aansluit bij de hoofdbestemming;

      • 3°.

        bij een agrarisch bedrijf met een assortiment van producten uit eigen teelt;

    • d.

      afhaalpunten voor niet-dagelijkse artikelen op goed bereikbare locaties;

    • e.

      kringloopwinkels;

    • f.

      supermarkten net buiten het winkelconcentratiegebied in kleine kernen, als is aangetoond dat hiervoor onvoldoende ruimte is in een bestaande winkelconcentratie.

  • 4. Het bestemmingsplan voorziet uitsluitend in de nieuwe detailhandel, bedoeld in het derde lid onder a en f, als is aangetoond dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en geen onaanvaardbare leegstand ontstaat. Mede met het oog hierop is advies gevraagd aan de adviescommissie detailhandel Zuid-Holland, voor zover het gaat om de nieuwe detailhandel, bedoeld in het derde lid onder a, onderdelen 3, 4 of 5, of bedoeld in het derde lid, onder f, en voor zover die nieuwe detailhandel een omvang heeft van meer dan 1.000 m2 bruto vloer oppervlak.

  • 5. Een bestemmingsplan dat voorziet in detailhandel als bedoeld in het derde lid, onder a stelt de volgende voorwaarden aan de nevenassortimenten:

    • a.

      ten hoogste 20% van het netto verkoopvloeroppervlak wordt voor de verkoop van het nevenassortiment gebruikt; en

    • b.

      het nevenassortiment past bij het hoofdassortiment.

Artikel 6.14 20 Ke-contour Schiphol

  • 1. Voor de gronden binnen de 20 Ke-contour, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 13 in bijlage II, kan een bestemmingsplan voorzien in nieuwe woningen, uitsluitend binnen het bestaand stads- en dorpsgebied.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan in onderstaande gevallen voorzien in nieuwe woningen buiten bestaand stads- en dorpsgebied als het betreft:

    • a.

      woningbouw binnen de voormalige bebouwingscontour van de streekplannen uit 2003, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 13 in bijlage II;

    • b.

      de toevoeging van ten hoogste enkele woningen in reeds aanwezige lintbebouwing;

    • c.

      de toevoeging van ten hoogste enkele greenportwoningen, als bedoeld in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek;

    • d.

      de toevoeging van ten hoogste enkele woningen volgens het principe ruimte voor ruimte, waarbij de ruimtelijke kwaliteit wordt verbeterd door de sloop van overtollige bebouwing en kassen;

    • e.

      het omzetten van bedrijfswoningen naar burgerwoningen; of

    • f.

      bedrijfswoningen, voor zover noodzakelijk voor de bedrijfsvoering.

  • 3. Voor zover een bestemmingsplan nieuwe woningen toestaat op de gronden binnen de 20 Ke-contour, wordt in de toelichting van dat plan rekenschap gegeven van het feit dat op de betreffende locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en worden de redenen vermeld die er toe hebben geleid om op de betreffende locatie nieuwe woningen te bestemmen.

§ 6.2.4 Greenports en agrarische bedrijven

Artikel 6.15 Glastuinbouwgebied

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden binnen het glastuinbouwgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 11 in bijlage II, laat alleen glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven toe, alsmede de daarbij behorende voorzieningen en voorzieningen voor energieopwekking.

  • 2. Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan bij uitzondering een bedrijf toelaten dat behoort tot de keten glastuinbouw en dat een bijdrage levert aan de ontwikkeling van het glastuinbouwgebied als internationaal centrum voor teelt, kennis en handel van glastuinbouwproducten, voor zover:

    • a.

      de gronden zijn gelegen binnen het glastuinbouwgebied Westland-Oostland, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 11 in bijlage II; en

    • b.

      aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied.

  • 3. Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan bij uitzondering een andere ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken indien sprake is van een zwaarwegend algemeen belang en er geen reële andere mogelijkheid is.

  • 4. In het bestemmingsplan kan de begrenzing van het glastuinbouwgebied, bedoeld in het eerste lid, in beperkte mate worden aangepast aansluitend aan de randen van het glastuinbouwgebied, alsmede langs de linten waar reeds afwijkende functies aanwezig zijn, rekening houdend met de lokale omstandigheden en bestaande bedrijven en functies, anders dan glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied.

  • 5. Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan bij uitzondering huisvesting voor short- en midstay-verblijf van arbeidsmigranten toelaten voor een periode van maximaal 15 jaar na ingebruikname van de huisvestingslocatie als:

    • a.

      er geen herstructureringsplannen aanwezig zijn; en

    • b.

      de functie glastuinbouw daarna wordt hersteld.

  • 6. In aanvulling op het vierde en vijfde lid, houdt het bestemmingsplan voor de huisvesting voor short- en midstay-verblijf van arbeidsmigranten rekening met de volgende voorwaarden:

    • a.

      er is sprake van een goed woon- en leefklimaat;

    • b.

      de huisvesting is zo mogelijk zichtbaar vanaf de openbare weg;

    • c.

      de locatie is goed ontsloten vanaf de openbare weg; en

    • d.

      de locatie ligt op een redelijke afstand van voorzieningen binnen de kernen.

  • 7. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toelaten die niet behoren tot de keten glastuinbouw voor zover:

    • a.

      het gronden betreft binnen de glastuinbouwgebieden Glasparel en Knibbelweg Oost, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 11 in bijlage II; en

    • b.

      de ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt met toepassing van efficiënt en meervoudig grondgebruik door een combinatie met glastuinbouw.

  • 8. In afwijking van het eerste lid, kan een bestemmingsplan voor het glastuinbouwgebied Tinte, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 11 in bijlage II, bestemmingen bevatten die voortzetting van het huidige gemengde agrarische grondgebruik mogelijk maken in een deel van het gebied.

  • 9. In afwijking van het eerste lid, kan een bestemmingsplan voor het maatwerkgebied glastuinbouw, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 11 in bijlage II, bestemmingen bevatten die transformatie naar andere functies mogelijk maken zoals aangegeven in het Programma ruimte.

  • 10. Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe glastuinbouw of in uitbreiding van bestaande glastuinbouw met een oppervlakte van ten minste vijf hectare aan aaneengesloten percelen, bevat in de toelichting een verantwoording waarin de behoefte aan het gebruik van nieuwe gronden voor glastuinbouw als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag wordt onderbouwd. Ook wordt onderbouwd waarom in deze behoefte niet kan worden voorzien door herstructurering of intensivering van elders in de betrokken regio gelegen bestaande glastuinbouwgebieden.

  • 11. Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan indien de behoefte aan het gebruik van nieuwe gronden voor glastuinbouw nog niet is aangetoond, zoals bedoeld in het achtste lid, voortzetting van het huidige grondgebruik mogelijk maken totdat er alsnog behoefte ontstaat aan ontwikkeling voor glastuinbouw. De mogelijkheden voor ontwikkeling voor glastuinbouw mogen daarbij niet significant worden beperkt, tenzij het een ontwikkeling betreft die past binnen het huidige agrarische grondgebruik.

Artikel 6.16 Boom- en sierteeltgebied

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden binnen:

    • a.

      het boom- en sierteeltgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 11 in bijlage II; of

    • b.

      het boom- en sierteeltgebied pot- en containerteeltterrein (PCT), waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 11 in bijlage II;

  • laat alleen bedrijven toe die zich bezighouden met boom- en sierteelt en de daarbij behorende voorzieningen.

  • 2. Een bestemmingsplan voor gronden binnen het boom- en sierteeltgebied, bedoeld in het eerste lid, onder a, kan voorzien in kassen bij volwaardige boom- en sierteeltbedrijven tot een derde deel van het bedrijfsoppervlak.

  • 3. Een bestemmingsplan voor gronden binnen het boom en sierteeltgebied PCT-terrein, bedoeld in het eerste lid, onder b, kan voorzien in kassen bij volwaardige boom- en sierteeltbedrijven, tot 70 procent van de beteelbare oppervlakte per bedrijf.

  • 4. Een bestemmingsplan voor gronden binnen het boom- en sierteeltgebied PCT-terrein, bedoeld in het eerste lid, onder b, kan naast de vestiging van boom- en sierteeltbedrijven in beperkte mate voorzien in de vestiging van bedrijven en andere functies die een directe binding hebben met de boom- en sierteelt en noodzakelijk zijn voor het functioneren van de boom- en sierteelt.

  • 5. Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan bij uitzondering een andere ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken indien sprake is van een zwaarwegend algemeen belang en er geen reële andere mogelijkheid is.

  • 6. In afwijking van het eerste lid, kan het bestemmingsplan bestaande bebouwing of functies toelaten, anders dan bedrijven als bedoeld in het eerste lid, alsmede beperkte uitbreiding daarvan of wijziging naar een andere functie, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het boom- en sierteeltgebied.

  • 7. In het bestemmingsplan kan de begrenzing van het boom- en sierteeltgebied, bedoeld in het eerste lid, in beperkte mate worden aangepast, rekening houdend met de lokale omstandigheden, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het boom- en sierteeltgebied.

  • 8. Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan bij uitzondering huisvesting voor short- en midstay-verblijf van arbeidsmigranten toelaten voor een periode van maximaal 15 jaar na ingebruikname van de huisvestingslocatie als:

    • a.

      er geen herstructureringsplannen aanwezig zijn; en

    • b.

      de functie boom- en sierteelt daarna wordt hersteld.

  • 9. In aanvulling op het zevende en achtste lid, houdt het bestemmingsplan voor de huisvesting voor short- en midstay-verblijf van arbeidsmigranten rekening met de volgende voorwaarden:

    • a.

      er is sprake van een goed woon- en leefklimaat;

    • b.

      de huisvesting is zo mogelijk zichtbaar vanaf de openbare weg;

    • c.

      de locatie is goed ontsloten vanaf de openbare weg; en

    • d.

      de locatie ligt op een redelijke afstand van voorzieningen binnen de kernen.

  • 10. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toelaten die niet behoren tot de boom- en sierteelt voor zover het gronden betreft met de aanduiding Boom- en sierteeltgebied - maatwerk, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 11 in bijlage II.

Artikel 6.17 Bollenteeltgebied

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden binnen het bollenteeltgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 11 in bijlage II , laat primair bollenteeltbedrijven, bestaande gemengde bollenteelt- en glastuinbouwbedrijven en bestaande stekbedrijven toe, alsmede de daarbij behorende voorzieningen.

  • 2. Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan voorzien in kassen:

    • a.

      bij een volwaardig bollenteeltbedrijf tot ten hoogste 3.000 m2 per bedrijf;

    • b.

      bij een bestaand volwaardig gemengd bollenteelt- en glastuinbouwbedrijf tot ten hoogste 6.000 m2 per bedrijf;

    • c.

      bij een bestaand volwaardig stekbedrijf tot ten hoogste 6.000 m2 per bedrijf.

  • 3. In afwijking van het tweede lid, onder a, kan het bestemmingsplan voorzien in kassen tot meer dan 3.000 m2 bij een volwaardig bollenteeltbedrijf, mits:

    • a.

      tegenover de uitbreiding van de bestaande kassen in gelijke mate de duurzame sanering staat van kassen elders binnen het bollenteeltgebied;

    • b.

      de ruimtelijke kwaliteit binnen het bollenteeltgebied per saldo wordt verbeterd; en

    • c.

      de te saneren kassen zijn opgericht voor 1 januari 2014.

  • 4. Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan ook voorzien in greenportwoningen en ‘ruimte voor ruimte’ woningen als bedoeld in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek.

  • 5. Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan ook voorzien in uitbreiding van bestaande handels- en exportbedrijven op locaties binnen het bollenteeltgebied, mits;

    • a.

      dit noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering;

    • b.

      verplaatsing naar een bedrijventerrein geen reële mogelijkheid is; en

    • c.

      de ruimtelijke kwaliteit niet significant wordt aangetast.

  • 6. Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan bij uitzondering een andere ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maken indien sprake is van een zwaarwegend algemeen belang en er geen reële andere mogelijkheid is.

  • 7. In afwijking van het eerste lid, kan het bestemmingsplan bestaande bebouwing of functies toelaten, anders dan bedrijven als bedoeld in het eerste lid, alsmede beperkte uitbreiding daarvan of wijziging naar een andere functie, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het bollenteeltgebied.

  • 8. Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, kan bij uitzondering huisvesting voor short- en midstay-verblijf van arbeidsmigranten toelaten voor een periode van maximaal 15 jaar na ingebruikname van de huisvestingslocatie als:

    • a.

      er geen herstructureringsplannen aanwezig zijn; en

    • b.

      de functie bollenteelt daarna wordt hersteld.

  • 9. In aanvulling op het zevende en achtste lid, houdt het bestemmingsplan voor de huisvesting voor short- en midstay-verblijf van arbeidsmigranten rekening met de volgende voorwaarden:

    • a.

      er is sprake van een goed woon- en leefklimaat;

    • b.

      de functie bollenteelt daarna wordt hersteld.

    • c.

      de locatie is goed ontsloten vanaf de openbare weg; en

    • d.

      de locatie ligt op een redelijke afstand van voorzieningen binnen de kernen.

  • 10. Een bestemmingsplan voor het bollenteeltgebied als bedoeld in het eerste lid, dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling anders dan bollenteelt toestaat op gronden die in het voorgaande bestemmingsplan zijn bestemd voor bollenteelt, voorziet in compensatie van bollenteeltgebied door middel van een overeenkomst hierover met de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij Duin- en Bollenstreek.

  • 11. Voor zover ten behoeve van de compensatie van bollenteeltgebied als bedoeld in het vorige lid graslanden worden gebruikt, dan worden daarvoor de graslanden gebruikt waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 11 in bijlage II.

Artikel 6.18 Agrarische bedrijven

  • 1. Een bestemmingsplan voor agrarische gronden voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      nieuwe agrarische bebouwing, uitgezonderd kassen en schuilgelegenheden voor vee, wordt geconcentreerd binnen een bouwperceel van maximaal 2 hectare;

    • b.

      in afwijking van onderdeel a, kan bij samenvoeging van twee akkerbouwbedrijven de omvang van het agrarisch bouwperceel worden vergroot tot de op het moment van samenvoeging bestaande maximaal mogelijke planologische omvang van beide bouwpercelen gezamenlijk, mits het achter te laten bouwperceel wordt gesaneerd;

    • c.

      nieuwe agrarische bebouwing is alleen mogelijk als deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven;

    • d.

      bij een volwaardig agrarisch bedrijf wordt ten hoogste één agrarische bedrijfswoning toegelaten;

    • e.

      nieuwe kassen, anders dan bedoeld in de artikelen 6.15, 6.16 en 6.17, worden alleen toegelaten bij bestaande volwaardige glastuinbouwbedrijven tot een oppervlak van 2 hectare per bedrijf en bij bestaande volwaardige boom- en sierteeltbedrijven tot een oppervlak van 300 m2 per bedrijf;

    • f.

      nieuwe boom- en sierteelt, anders dan bedoeld in artikel 6.16, wordt uitgesloten;

    • g.

      nieuwe intensieve veehouderij als hoofdtak of als neventak wordt uitgesloten;

    • h.

      verplaatsing van een op 1 januari 2017 in de provincie Zuid-Holland bestaande intensieve veehouderij, kan worden toegelaten;

    • i.

      uitbreiding of ingebruikname van bebouwing ten behoeve van een op 1 januari 2017 in de provincie Zuid-Holland bestaande hoofdtak intensieve veehouderij, kan worden toegelaten binnen het bouwperceel van maximaal 2 hectare;

    • j.

      uitbreiding of ingebruikname van bebouwing ten behoeve van een op 1 januari 2017 in de provincie Zuid-Holland bestaande neventak intensieve veehouderij, kan worden toegelaten binnen het bouwperceel van maximaal 2 hectare, voor zover de neventak meer dan 20% bedraagt van de economische bedrijfsomvang;

    • k.

      nieuwe geitenhouderij wordt uitgesloten als hoofdtak en als neventak, evenals uitbreiding of ingebruikname van bebouwing ten behoeve van een bestaande geitenhouderij, tenzij het aantal geiten niet toeneemt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onder e, kan een bestemmingsplan voorzien in een oppervlak van meer dan 2 hectare kassen bij een bestaand volwaardig glastuinbouwbedrijf en meer dan 300 m2 kassen bij een volwaardig boom- en sierteeltbedrijf, mits:

    • a.

      tegenover de uitbreiding van de bestaande oppervlakte van de kassen staat:

      • 1°.

        in gelijke mate duurzame sanering van bestaande kassen elders buiten het glastuinbouwgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 11 in bijlage II; of

      • 2°.

        een combinatie van ten minste 50% duurzame sanering van bestaande kassen en ruimtelijke maatregelen als bedoeld in artikel 6.9, derde lid;

    • b.

      de ruimtelijke kwaliteit in beide gebieden per saldo wordt verbeterd;

    • c.

      de uitbreidingslocatie niet is gelegen binnen een gebied met beschermingscategorie 1 of 2, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 14 in bijlage II;

    • d.

      de kassen op de saneringslocatie zijn opgericht voor 1 januari 2014;

    • e.

      gebleken is dat verplaatsing van het uit te breiden bedrijf naar een glastuinbouwgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 11 in bijlage II, geen reële mogelijkheid is; en

    • f.

      de belangen van andere functies in de omgeving van de uitbreidingslocatie niet in onevenredige mate worden geschaad.

  • 3. Een bestemmingsplan voor agrarische gronden kan onder de volgende voorwaarden voorzien in verbredingsactiviteiten bij agrarische bedrijven, waaronder zorg, recreatie, energieopwekking en de verkoop van producten uit eigen teelt:

    • a.

      het oprichten van bebouwing of het aanbrengen van verharding voor de verbredingsactiviteit is in beperkte mate mogelijk binnen het agrarisch bouwperceel, dat hiervoor in afwijking van het eerste lid, onder a en b, zo nodig vergroot kan worden met ten hoogste 0,5 hectare;

    • b.

      de agrarische functie blijft de hoofdfunctie van het bedrijf; en

    • c.

      de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven wordt niet belemmerd.

§ 6.2.5 Infrastructuur

Artikel 6.19 Vrijwaringszone provinciale vaarwegen

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden waarop een vrijwaringszone van een vaarweg in beheer bij de provincie is gelegen, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en is verbeeld op kaart 2 in bijlage II, kan voorzien in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mits rekening wordt gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor:

    • a.

      de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;

    • b.

      het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;

    • c.

      de toegankelijkheid van de provinciale vaarweg voor hulpdiensten vanaf de wal; en

    • d.

      het uitvoeren van beheer en onderhoud aan de provinciale vaarweg.

  • 2. Voor de beoordeling of sprake is van belemmeringen als bedoeld in het eerste lid wordt advies gevraagd aan de vaarwegbeheerder.

  • 3. De breedte van de vrijwaringszone, bedoeld in het eerste lid, gemeten vanuit de oever van de vaarwegen in beheer bij de provincie, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 2 in bijlage II, bedraagt:

    • a.

      10 m aan weerszijden van een recht vaarwegvak;

    • b.

      15 m aan een buitenbocht;

    • c.

      25 m aan een binnenbocht.

Artikel 6.20 Bescherming recreatietoervaartnet

Een bestemmingsplan voor gronden waarbinnen een recreatieve vaarverbinding ligt, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 12 in bijlage II, kan voorzien in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen voor zover:

  • a.

    de ontwikkeling geen beperking oplevert van de recreatieve bevaarbaarheid van de vaarweg rekening houdend met het huidig gebruik; of

  • b.

    de ontwikkeling is gericht op verbetering en versterking van de bevaarbaarheid of de recreatieve waarden van de vaarweg.

Artikel 6.20a Hoofdfietsnetwerk en lange afstands wandelpaden

Een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling houdt rekening met het belang van de instandhouding en zo mogelijk de verbetering van het hoofdfietsnetwerk, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 24 in bijlage II, alsmede de lange afstands wandelpaden, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 24 in bijlage II.

§ 6.2.6 Veiligheid

Artikel 6.21 Veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas

Een bestemmingsplan voor gronden binnen de veiligheidszone langs de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas van raainummer 1034 bij Hoek van Holland tot raainummer 995 bij de splitsing van de Nieuwe Maas en de Hollandsche IJssel, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 13 in bijlage II, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    in het gebied tot 25 m vanaf de kade wordt geen nieuwe bebouwing of functiewijziging van bestaande bebouwing toegelaten;

  • b.

    in het gebied tussen de 25 en 40 m vanaf de kade wordt nieuwe bebouwing of functiewijziging van bestaande bebouwing slechts toegelaten als sprake is van een groot maatschappelijk of bedrijfseconomisch belang, de veiligheid voldoende wordt gegarandeerd en met het oog hierop advies is uitgebracht door de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond;

  • c.

    in afwijking van de onderdelen a en b zijn incidenteel nieuwe kleinschalige voorzieningen toelaatbaar ter ondersteuning van het dagrecreatieve karakter van de oever, waaronder restaurants, cafés en kiosken, alsmede voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de vaarweg of de haven, zoals radarposten en kranen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • 1°.

      de bereikbaarheid van de oever voor hulpverleningsdiensten en de mogelijkheden voor optreden van deze diensten worden niet belemmerd;

    • 2°.

      er zijn voldoende vluchtmogelijkheden;

    • 3°.

      het scheepvaartverkeer wordt niet belemmerd; en

    • 4°.

      advies is gevraagd van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond en de beheerder van de vaarweg of haven;

  • d.

    in afwijking van de onderdelen a en b is op het havenindustrieel complex, tussen raainummer 1005 tot 1034 aan de linkeroever, nieuwe bebouwing of functiewijziging van bestaande bebouwing toelaatbaar voor bedrijven die vallen onder artikel 2 lid 1 van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, mits wordt voldaan aan de onder c gestelde voorwaarden.

Artikel 6.22 Regionale waterkeringen

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden waarop een regionale waterkering ligt als bedoeld in artikel 2.2, bestemt die waterkering als zodanig.

  • 2. Een bestemmingsplan voor gronden die deel uitmaken van een beschermingszone langs een regionale waterkering, bestemt die beschermingszone als zodanig of duidt die als zodanig aan.

  • 3. Voor het bepalen van de omvang van de gronden, bedoeld in het eerste lid en in het tweede lid, wordt uitgegaan van de door de beheerder van de waterkering vastgestelde legger.

  • 4. Met betrekking tot de gronden waarop een regionale waterkering of een beschermingszone ligt, kan een bestemmingsplan worden vastgesteld dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt voor zover bij de verwezenlijking daarvan geen belemmeringen kunnen ontstaan voor het onderhoud, de veiligheid of de mogelijkheden voor versterking van de regionale waterkering.

  • 5. Voor de beoordeling of sprake is van belemmeringen als bedoeld in het vierde lid wordt advies gevraagd aan de beheerder van de waterkering.

Artikel 6.23 Buitendijks bouwen

[vervallen]

§ 6.2.7 Natuur [vervallen]

§ 6.2.8 Cultureel erfgoed

Artikel 6.25 Bescherming molenbiotoop

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 15 in bijlage II, garandeert in voldoende mate de vrije windvang en het zicht op de molen en voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      binnen een straal van 100 m, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, wordt geen nieuwe bebouwing opgericht of beplanting aangebracht, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;

    • b.

      binnen een straal van 100 tot 400 m, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, gelden de volgende hoogtebeperkingen voor bebouwing en beplanting:

      • 1°.

        voor zover dit gebied is gelegen buiten bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte niet meer dan 1/100ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek;

      • 2°.

        voor zover dit gebied is gelegen binnen bestaand stads- en dorpsgebied bedraagt de maximale hoogte van bebouwing en beplanting niet meer dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, is het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk ten behoeve van:

    • a.

      een ontwikkeling binnen een molenbiotoop waarin vrije windvang en het zicht op de molen al zijn beperkt door bebouwing, zolang de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder worden beperkt, of zeker is gesteld dat de belemmering van de windvang en het zicht op de molen door maatregelen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd; of

    • b.

      een ontwikkeling binnen een bijzondere molenbiotoop, waarvan de plaats geometrisch is begrensd en verbeeld op kaart 15 in bijlage II, mits de molen en de molenbiotoop op een goede manier ruimtelijk worden ingepast.

Artikel 6.26 Bescherming landgoed- en kasteelbiotoop

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden binnen de landgoed- en de kasteelbiotopen, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 15 in bijlage II, kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling voor zover:

    • a.

      geen aantasting plaatsvindt van de waarden van de landgoed- en kasteelbiotoop, of

    • b.

      de ontwikkeling is gericht op verbetering en versterking van de waarden van de landgoed- en kasteelbiotoop.

  • 2. Het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de landgoed- of kasteelbiotoop wordt beschreven. Naast de analyse van de cultuurhistorische kwaliteiten en waarden van het landgoed of het kasteel gaat deze paragraaf in op de wijze waarop de kenmerken en waarden van de landgoed- of kasteelbiotoop beschermd of versterkt worden. Het gaat in ieder geval om de volgende kenmerken en waarden:

    • a.

      de buitenplaats, bestaande uit het hoofdhuis met bijgebouwen en het bijbehorende park of tuin, of het kasteel of kasteelterrein in de vorm van ruïne, muurrestanten, één of meer bijgebouwen, omgracht terrein, alsmede de functionele en visuele relaties tussen de verschillende onderdelen;

    • b.

      de basisstructuur waaraan het landgoed of de kasteellocatie bewust direct is gekoppeld: een weg, een waterloop, of beide of in geval van een buitenplaats ook indirect door middel van zichtlijnen;

    • c.

      het blikveld: de vrije ruimte die nodig is om de historische buitenplaats of het kasteel in het landschap te herkennen;

  • 3. Naast deze kenmerken en waarden kunnen er voor zowel de landgoed- als de kasteelbiotoop afzonderlijke kenmerken en waarden aan de orde zijn.

  • 4. Afwijking van het eerste lid is slechts mogelijk indien sprake is van het noodzakelijk herbestemmen van bouw- en gebruiksrechten uit het voorgaande bestemmingsplan of indien sprake is van een zwaarwegend algemeen belang en er geen reële andere mogelijkheid is. De toelichting van het bestemmingsplan bevat hierover een verantwoording.

Artikel 6.27 Archeologie en Romeinse Limes

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden met een hoge of zeer hoge bekende archeologische waarde, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 8 in bijlage II, bevat bestemmingen en de daarbij behorende regels die de bekende archeologische waarden beschermen.

  • 2. De regels, bedoeld in het eerste lid, voorzien in elk geval in een verbod op werken of werkzaamheden waarbij de bodem tot meer dan 30 cm onder het maaiveld wordt geroerd, tenzij:

    • a.

      door middel van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast, of

    • b.

      het werken of werkzaamheden betreffen die naar hun aard de archeologische waarden niet aantasten.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan het bevoegd gezag bij uitzondering besluiten tot behoud van de archeologische waarden ‘ex situ’, als andere belangen prevaleren.

  • 4. Een bestemmingsplan voor gronden binnen de Romeinse Limes met een hoge of zeer hoge archeologische verwachtingswaarde, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 8 in bijlage II, bevat bestemmingen en daarbij behorende regels die de verwachte archeologische waarden beschermen.

  • 5. De regels, bedoeld in het vierde lid voorzien in elk geval in de voorwaarde van archeologisch onderzoek bij werken of werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 100 m2 waarbij de bodem tot meer dan 30 cm onder het maaiveld wordt geroerd en de voorwaarde, dat gehandeld wordt in overeenstemming met de uitkomsten van dat onderzoek.

§ 6.2.8a Toekomstbestendig bouwen en ontwikkelen

Artikel 6.27a Risico’s van klimaatverandering

In een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de gevolgen van de risico’s van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico’s ten aanzien van:

  • a.

    wateroverlast door overvloedige neerslag;

  • b.

    overstroming;

  • c.

    hitte;

  • d.

    droogte

alsmede de effecten van de bovengenoemde risico’s op het risico van bodemdaling.

Voor zover risico’s zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico’s.

§ 6.2.8b Drinkwatervoorziening

Artikel 6.27b Beschermingszone drinkwatervoorziening

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden waarin een leiding, behorend tot de vitale infrastructuur openbare drinkwatervoorziening aanwezig is, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 18, wijst een zone van minimaal vijf meter aan weerszijden van de leiding aan als beschermingszone drinkwatervoorziening.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde bestemmingsplan laat nieuwe ontwikkelingen binnen de beschermingszone drinkwatervoorziening slechts toe voor zover bij de verwezenlijking daarvan geen belemmeringen kunnen ontstaan voor het functioneren, het onderhoud en de veiligheid van de drinkwatervoorziening.

  • 3. Voor de beoordeling of sprake is van belemmeringen als bedoeld in het tweede lid, wordt tijdig advies gevraagd aan het drinkwaterbedrijf dat beheerder is van de leiding.

§ 6.2.8c Nestgeluid afgemeerde schepen

Artikel 6.27c Nestgeluid afgemeerde schepen

Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt houdt rekening met nestgeluid van afgemeerde schepen.

§ 6.2.9 Energie

Artikel 6.28 Windenergie

  • 1. Een bestemmingsplan laat nieuwe windturbines alleen toe op gronden binnen de locaties voor windenergie, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 16 in bijlage II.

  • 2. In het bestemmingsplan kan de begrenzing van de in het eerste lid bedoelde locaties worden aangepast, waarbij rekening wordt gehouden met de lokale omstandigheden, ten behoeve van de ruimtelijke inpassing van de locatie in de omgeving, of ten behoeve van de uitbreiding van deze locatie mits de locatie een samenhangende eenheid vormt in het landschap. Daarbij geldt dat de locatie voor windenergie kan worden uitgebreid met een capaciteit van:

    • a.

      maximaal 5 MW; of

    • b.

      meer dan 5 MW in het geval gedeputeerde staten op grond van artikel 9f, zesde lid, van de Elektriciteitswet 1998 van oordeel zijn dat het project kan worden uitgevoerd door het bevoegde bestuursorgaan van de gemeente, en dat bevoegde bestuursorgaan daarmee heeft ingestemd.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voor gronden buiten het bestaand stads-en dorpsgebied kleine windturbines met een ashoogte tot 15 m toelaten en kan een bestemmingsplan voor gronden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied of voor gronden binnen het glastuinbouwgebied, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart 11 in bijlage II, kleine en middelgrote windturbines met een ashoogte tot 45 m toelaten, voor zover dat passend is bij de lokale situatie.

  • 4. Een bestemmingsplan dat plaatsing van windturbines en andere bouwwerken gericht op de opwekking van energie uit wind mogelijk maakt, verantwoordt in de toelichting de wijze waarop is verzekerd dat de windturbines na afloop van het daadwerkelijke gebruik worden gesloopt.

Artikel 6.28a Zonnevelden

  • 1. Dit artikel is van toepassing op een nieuw zonneveld buiten bestaand stads- en dorpsgebied.

  • 2. Voor zover een bestemmingsplan van toepassing is op een nieuw zonneveld, laat het bestemmingsplan dit alleen toe op de volgende locaties:

    • a.

      agrarische bouwpercelen;

    • b.

      gronden met een functie verkeersinfrastructuur of ten dienste daarvan;

    • c.

      slibdepots, waterbassins, spaarbekkens, waterbergingsgebieden en voormalige stortplaatsen;

    • d.

      glastuinbouwgebied mits er sprake is van meervoudig ruimtegebruik en aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied;

    • e.

      gronden waar een stedelijke functie is toegekend, maar waar die functie nog niet is gerealiseerd;

    • f.

      een windpark.

  • 3. In afwijking van het tweede lid zijn in zoekgebieden voor zon uit de Regionale Energiestrategieën die door provinciale staten zijn vastgesteld ook buiten deze locaties zonnevelden mogelijk, mits het zoekgebied verder is uitgewerkt en regionaal is afgestemd.

  • 4. Een bestemmingsplan dat voorziet in het toelaten van een nieuw zonneveld als bedoeld in het tweede en derde lid bevat in aanvulling op artikel 6.9 een toelichting over:

    • a.

      de bijdrage die wordt geleverd aan het behouden en versterken van de biodiversiteit en een zorgvuldige landschappelijke inpassing;

    • b.

      het combineren met andere relevante opgaven.

  • 5. Een bestemmingsplan dat voorziet in het toelaten van een nieuw zonneveld als bedoeld in het tweede en derde lid, verzekert de realisatie en de instandhouding van de inrichtingsmaatregelen op het gebied van de ruimtelijke kwaliteit, landschappelijke inpassing en het behouden en versterken van de biodiversiteit.

  • 6. In de toelichting van een bestemmingsplan dat voorziet in het plaatsen van een nieuwe zonneveld als bedoeld in het tweede en derde lid, wordt verantwoord op welke wijze wordt verzekerd dat het zonneveld en de bijbehorende andere bouwwerken na afloop van de opwekking van energie worden gesloopt.

§ 6.2.10 Ontheffen en afwijken instructieregels bestemmingsplan

Artikel 6.29 Ontheffing

  • 1. Gedeputeerde Staten zijn bevoegd ontheffing, als bedoeld in artikel 4.1a van de Wet ruimtelijke ordening, te verlenen van de bepalingen in Afdeling 6.2 van deze verordening.

  • 2. Een verzoek om een ontheffing wordt ingediend met gebruikmaking van het daartoe door gedeputeerde staten vastgestelde e-formulier en gaat vergezeld van de daarin aangegeven bescheiden en bevat een motivering dat het verzoek is gedaan in overeenstemming met de raad.

Artikel 6.30 Toelichting bestemmingsplan

De toelichting van een bestemmingsplan dat mede wordt gebaseerd op een verleende ontheffing als bedoeld in artikel 4.1a Wet ruimtelijke ordening, bevat een afschrift van de beschikking van die ontheffing alsmede de in het 6.29 bedoelde bescheiden.

Artikel 6.31 Beoordelingsregels ontheffing natuur

Voor zover de ontheffing betrekking heeft op een ontwikkeling in een gebied binnen het Natuurnetwerk Nederland of de strategische reservering natuur, bedoeld in artikel 6.9e, gelden aanvullend de volgende voorwaarden:

  • a.

    er zijn geen reële alternatieven;

  • b.

    de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarde, oppervlakte, kwaliteit en samenhang van het Natuurnetwerk Nederland worden beperkt en de overblijvende effecten worden gelijkwaardig gecompenseerd overeenkomstig artikel 6.9e, vierde lid; en

  • c.

    de toelichting van het bestemmingsplan bevat hierover een verantwoording, overeenkomstig artikel 6.9e, vijfde lid.

Artikel 6.32 Intrekking ontheffing

Gedeputeerde staten kunnen een ontheffing geheel of gedeeltelijk intrekken indien binnen twee jaar na verlening van de ontheffing, geen bestemmingsplan is vastgesteld met gebruikmaking van die ontheffing.

Artikel 6.33 Afwijkingsmogelijkheden voor bestaande bouw- en gebruiksrechten

  • 1. In afwijking van deze afdeling kan een bestemmingsplan een onbenut bouw- of gebruiksrecht uit een voorgaand bestemmingsplan opnieuw bestemmen, indien het belang bij strikte handhaving van deze verordening niet in verhouding staat tot het belang bij het behoud van het bouw- of gebruiksrecht.

  • 2. Deze afwijkingsmogelijkheid is niet van toepassing op een bestemmingsplan voor een gebied binnen het Natuurnetwerk Nederland, bedoeld in artikel 6.9e.

Artikel 6.34 Afwijkingsmogelijkheid voor maatwerk

Een bestemmingsplan kan voorzien in een bestemming waarbij in relatief beperkte mate wordt afgeweken van de regels in deze afdeling, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de doelstelling van de desbetreffende regels.

Artikel 6.35 Afwijkingsmogelijkheid Crisis- en herstelwet

In een bestemmingsplan kan worden afgeweken van de regels van deze afdeling, voor zover het gaat om gronden die door het rijk zijn aangewezen bij de toepassing van hoofdstuk 2 van de Crisis- en herstelwet, mits dit niet leidt tot onevenredige afbreuk aan provinciale belangen.

Afdeling 6.3 Keur, legger en peilbesluit

Artikel 6.36 Vergunningplicht grondwateronttrekking

Het waterschapsbestuur regelt bij verordening, dat het verboden is zonder vergunning, permanent grondwater te onttrekken of permanent water te infiltreren voor andere doeleinden dan genoemd in artikel 6.4 van de Waterwet binnen een milieubeschermingsgebied voor grondwater.

Artikel 6.37 Beperking vrijstelling grondwateronttrekking

  • 1. Het waterschapsbestuur kan de vrijstellingsmogelijkheid, bedoeld in artikel 6.11, vijfde lid, van het Waterbesluit niet toepassen voor onttrekkingen of infiltraties van meer dan 12.000 m³ per jaar en voor tijdelijke onttrekkingen of infiltraties van in totaal meer dan 12.000 m³.

  • 2. Het eerste lid geldt tevens voor permanente onttrekkingen van grondwater of permanente infiltraties van water van minder dan 12.000 m³ per jaar, voor andere doeleinden dan genoemd in artikel 6.4 van de Waterwet, die zijn gelegen in een milieubeschermingsgebied voor grondwater.

Artikel 6.38 Legger

  • 1. De legger bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet bevat, in aanvulling op het eerste en tweede lid van dat artikel, in ieder geval:

    • a.

      het lengteprofiel en de dwarsprofielen van de primaire en regionale waterkeringen, alsmede het profiel van de vrije ruimte;

    • b.

      de gemiddelde dwarsprofielen van de oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden onder beheer bij het waterschap;

    • c.

      een omschrijving van de ondersteunende kunstwerken en de bijzondere constructies die deel uitmaken van de primaire en regionale waterkering onder beheer bij het waterschap;

    • d.

      een omschrijving van de ondersteunende kunstwerken en de bijzondere constructies die deel uitmaken van de oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden onder beheer van het waterschap.

  • 2. De verplichting van het eerste lid, onder d, geldt met ingang van een door gedeputeerde staten in overleg met het waterschapsbestuur te bepalen datum.

  • 3. De in artikel 5.1, eerste lid, van de Waterwet bedoelde verplichtingen met betrekking tot vorm en constructie alsmede de hierboven onder b en d bedoelde verplichtingen gelden niet voor bergingsgebieden binnen de beheersgebieden van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden, het waterschap Rivierenland en het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht.

  • 4. De in het eerste lid, onder b, omschreven verplichting geldt binnen het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht niet voor secundaire wateren.

Artikel 6.39 Peilbesluit

  • 1. Het waterschapsbestuur stelt een of meer peilbesluiten vast voor de oppervlaktewaterlichamen in de gebieden waarvan de plaats geometrisch is bepaald en zijn verbeeld op kaart 17 in bijlage II.

  • 2. Peilbesluiten moeten actueel zijn en in ieder geval rekening houden met veranderingen in de omstandigheden ter plaatse en met de aanwezige functies en belangen.

Afdeling 6.4 Vergunningen en ontheffingen

§ 6.4.1 Omgevingsvergunningen

Artikel 6.40 Beoordelingsregels omgevingsvergunningen gemeentebestuur

Afdeling 6.2 is van overeenkomstige toepassing op besluiten op een aanvraag om een:

  • a.

    omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bestemmingsplan of van de beheersverordening wordt afgeweken, voor zover het betreft de in bijlage VIII van deze verordening genoemde situaties;

  • b.

    omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bestemmingsplan of van de beheersverordening wordt afgeweken.

§ 6.4.2 Vergunning en ontheffing door gedeputeerde staten

Artikel 6.41 Gronden voor weigering of wijziging

  • 1. Weigering, wijziging of aanvulling van een vergunning of ontheffing is alleen mogelijk ter bescherming van het belang waartoe de bevoegdheid is gegeven, tenzij anders bepaald.

  • 2. Een vergunning of ontheffing wordt niet geweigerd als door het stellen van beperkingen of voorschriften het te beschermen belang gelijkwaardig kan worden gediend.

Artikel 6.42 Intrekkingsgronden

Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken indien:

  • a.

    het gebruik maken van de vergunning of ontheffing bij nader inzien ontoelaatbaar nadelige gevolgen heeft voor het te beschermen belang, en door het wijzigen van voorschriften of beperkingen verbonden aan de vergunning of ontheffing geen gelijkwaardige bescherming kan worden geboden;

  • b.

    de aanvraag om een ontheffing is gebaseerd op onjuiste gegevens;

  • c.

    gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht of als de vergunninghouder kennelijk geen belang meer heeft bij de vergunning;

  • d.

    in de ontheffing is bepaald dat zij niet geldt voor de rechtsopvolgers van degene aan wie zij is verleend en de houder van de ontheffing niet meer degene is die de gedraging waarvoor ontheffing is verleend, uitvoert;

  • e.

    een voor Nederland verbindend verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisatie, dan wel een wettelijk voorschrift ter uitvoering daarvan, daartoe verplicht.

Afdeling 6.5 Projectplan

Artikel 6.43 Projectplan

Gedeputeerde staten kunnen, in overleg met of op verzoek van het waterschapsbestuur, paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van de Waterwet van toepassing verklaren op projectplannen tot aanleg of wijziging van andere waterstaatswerken als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Waterwet dan primaire waterkeringen, die met spoed op een gecoördineerde wijze tot stand moeten worden gebracht.

Afdeling 6.6 Taken

§ 6.6.1 Taken van gemeenten

[gereserveerd]

§ 6.6.2 Taken van waterschappen

Artikel 6.46 Regionale verdringingsreeks

  • 1. In het geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort wordt met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek bij het beheer van de regionale wateren door waterschappen wat betreft de in artikel 2.1, eerste lid, onder 3, van het Waterbesluit bedoelde behoeften, achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:

    • a.

      het verwerken van industrieel proceswater;

    • b.

      de tijdelijke beregening van kapitaalintensieve gewassen.

  • 2. In het geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort wordt met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek bij het beheer van de regionale wateren wat betreft de in artikel 2.1, eerste lid, onder 4, van het Waterbesluit bedoelde behoeften, achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:

    • a.

      de waterkwaliteit in stedelijk gebied;

    • b.

      beroepsvaart;

    • c.

      akkerbouw;

    • d.

      beregening sportvelden;

    • e.

      grasland;

    • f.

      recreatievaart;

    • g.

      natuur, voor zover het niet gaat om het voorkomen van onomkeerbare schade.

  • 3. In geval van waterbehoeften van buiten het gebied van het waterschap, zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Het eerste, tweede en derde lid geldt uitsluitend voor Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en Waterschap Amstel, Gooi en Vecht.

§ 6.6.3 Taken van gedeputeerde staten

Artikel 6.47 Sanering door gedeputeerde staten

  • 1. Dit artikel is van toepassing op een sanering door gedeputeerde staten van een geval van een ernstige verontreiniging als bedoeld in artikel 48 van de Wet bodembescherming.

  • 2. Voordat gedeputeerde staten overgaan tot sanering van een geval van ernstige verontreiniging stellen zij een saneringsplan vast.

  • 3. Nadat gedeputeerde staten de sanering of een fase van de sanering als bedoeld in artikel 38, derde lid, van de Wet bodembescherming van een geval van ernstige verontreiniging hebben uitgevoerd, stellen zij een evaluatieverslag vast.

  • 4. Indien na de uitvoering van de sanering een verontreiniging in de bodem aanwezig is gebleven en in het evaluatieverslag, bedoeld in het tweede lid, is aangegeven dat beperkingen in het gebruik van de bodem of maatregelen als bedoeld in artikel 39c, eerste lid, onder f, van de Wet bodembescherming noodzakelijk zijn, stellen gedeputeerde staten een nazorgplan vast.

  • 5. Met betrekking tot de inhoud van het saneringsplan, respectievelijk het evaluatieverslag en het nazorgplan zijn de artikelen 39, eerste lid, respectievelijk 39c, eerste lid en 39d, tweede lid, van de Wet bodembescherming en artikel 3.39 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6.48 Beoordeling kwaliteit uitvoering en handhaving

  • 1. Gedeputeerde staten beoordelen de kwaliteit van de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten in het licht van daarvoor door hen krachtens artikel 7.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht, gestelde doelen.

  • 2. De doelen, waar deze gestalte krijgen in de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten, hebben in ieder geval betrekking op:

    • a.

      de dienstverlening;

    • b.

      de uitvoeringskwaliteit van diensten en producten;

    • c.

      de financiën.

Artikel 6.49 Kwaliteitscriteria uitvoering en handhaving

  • 1. Gedeputeerde staten stellen de kwaliteitscriteria voor de kwaliteit van de uitvoering en handhaving vast, alsmede de daaruit voortvloeiende uitvoeringskaders.

  • 2. Op de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten door of in opdracht van gedeputeerde staten zijn de in het eerste lid bedoelde kwaliteitscriteria van toepassing.

  • 3. Over de naleving van de kwaliteitscriteria doen gedeputeerde staten jaarlijks mededeling aan provinciale staten.

  • 4. Voor zover de kwaliteitscriteria er niet zijn of niet konden worden nageleefd, doen gedeputeerde staten daarvan gemotiveerd opgave.

HOOFDSTUK 7 FINANCIËLE BEPALINGEN

§ 7.1 Leges

[vervallen]

§ 7.2 Grondwaterheffingen

[vervallen]

HOOFDSTUK 8 PROCEDURES

§ 8.1 Water

Artikel 8.1 Procedure ontheffing stedelijk afvalwater

  • 1. Op de voorbereiding van een beschikking op grond van artikel 10.33, derde lid, van de Wet milieubeheer, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen met betrekking tot de voorbereiding van een beschikking om een ontheffing op grond van artikel 10.33, derde lid, van de Wet milieubeheer, regels stellen voor de gegevens die de aanvraag om een ontheffing moet bevatten.

Artikel 8.2 Beheerplan van waterschappen

  • 1. Het waterschapsbestuur raadpleegt bij de voorbereiding van het beheerplan het bestuur van de aangrenzende waterbeheerders, gedeputeerde staten en de gemeentebesturen van de binnen het plangebied liggende gemeenten.

  • 2. Het waterschapsbestuur stuurt binnen vier weken na vaststelling het beheerplan naar gedeputeerde staten. Als bijlagen worden toegevoegd een verslag van het bij de voorbereiding gevoerde overleg, een overzicht van de ingediende zienswijzen en de beschouwingen daarover.

  • 3. Het waterschapsbestuur stuurt het beheerplan binnen vier weken na de vaststelling aan de ingevolge het eerste lid geraadpleegde bestuursorganen en aan de minister die het aangaat.

Artikel 8.3 Projectplan van waterschappen

Een aan gedeputeerde staten ter goedkeuring toegezonden projectplan als bedoeld in artikel 5.5 van de Waterwet, dat betrekking heeft op een primaire waterkering die onderdeel uitmaakt van een dijktraject die tevens is gelegen op het grondgebied van een andere provincie, wordt door het waterschapsbestuur tevens ter kennisneming toegezonden aan gedeputeerde staten van die andere provincie.

Artikel 8.4 Voorbereiding regionaal waterplan door gedeputeerde staten

  • 1. Dit artikel gaat over de voorbereiding van het regionaal waterplan door gedeputeerde staten.

  • 2. Gedeputeerde staten overleggen, bij de voorbereiding van het regionaal waterplan, met het waterschapsbestuur van de geheel of gedeeltelijk binnen Zuid-Holland gelegen waterschappen, de betrokken hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat en de gemeentebesturen van de binnen het plangebied liggende gemeenten.

  • 3. Gedeputeerde staten raadplegen, bij de voorbereiding van het regionaal waterplan, de minister die het aangaat en gedeputeerde staten van de aangrenzende provincies.

  • 4. Op de voorbereiding van het regionaal waterplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat naast de belanghebbenden ook de ingezetenen van de provincie zienswijzen over het ontwerp van het regionaal waterplan naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren kunnen brengen.

  • 5. Gedeputeerde staten sturen het regionaal waterplan na vaststelling aan de in het tweede en derde lid genoemde bestuursorganen.

  • 6. Op de voorbereiding van een tussentijdse wijziging van het regionaal waterplan, bedoeld in artikel 4.12, derde lid, van het Waterbesluit is slechts het derde lid van toepassing.

§ 8.2 Bodem

Artikel 8.5 Saneringsplan, evaluatieverslag en nazorgplan

  • 1. Op de voorbereiding van een beschikking op grond van artikel 29 van de Wet bodembescherming en van een besluit tot vaststelling van een saneringsplan, respectievelijk een evaluatieverslag en een nazorgplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, kunnen gedeputeerde staten bepalen dat afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet wordt toegepast indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hieraan geen behoefte bestaat.

  • 3. Indien gedeputeerde staten toepassing geven aan het eerste lid, doen zij hiervan mededeling in het provinciaal blad.

Artikel 8.6 Ontgrondingen van eenvoudige aard

  • 1. Artikel 10, eerste lid, van de Ontgrondingenwet is niet van toepassing op een aanvraag tot verlening van een vergunning voor ontgrondingen van eenvoudige aard, waarbij andere belangen niet of nauwelijks zijn betrokken, voor zover het betreft:

    • a.

      het egaliseren van percelen met hoogteverschillen van niet meer dan 1 m, indien daarbij niet het landschapsschoon wordt aangetast, of indien de gronden geen geologische, historische of andere bijzondere waarde hebben;

    • b.

      het afgraven van agrarische terreinen, die hun bestemming behouden; of

    • c.

      een ontgronding ten behoeve van een cultuurtechnische verbetering waarbij geen specie van de locatie wordt afgevoerd.

  • 2. Artikel 10, eerste lid, van de Ontgrondingenwet is tevens niet van toepassing op een aanvraag tot:

    • a.

      wijziging van de tenaamstelling van een vergunning of machtiging indien de oorspronkelijke houder van de vergunning in een verklaring heeft aangegeven in te stemmen met deze naamswijziging;

    • b.

      een ondergeschikte wijziging van een vergunning of machtiging.

  • 3. Gedeputeerde staten beslissen binnen twaalf weken na ontvangst van een aanvraag als bedoeld in het eerste of tweede lid.

§ 8.3 Luchthavens

Artikel 8.7 Aanvraag

  • 1. Een luchthavenbesluit of een luchthavenregeling wordt op aanvraag genomen.

  • 2. De aanvraag om een luchthavenbesluit of een luchthavenregeling wordt ingediend bij gedeputeerde staten.

  • 3. De aanvraag om een luchthavenbesluit of een luchthavenregeling bevat de door gedeputeerde staten aangewezen gegevens en bescheiden.

  • 4. Voor het indienen van de aanvraag wordt door gedeputeerde staten een formulier vastgesteld.

HOOFDSTUK 9 HANDHAVING

§ 9.1 Bestuursrechtelijke handhaving

Artikel 9.1 Intrekken vergunning of ontheffing als sanctie

  • 1. Een vergunning of ontheffing kan geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken, indien:

    • a.

      in strijd met de vergunning of ontheffing of de daarvan verbonden voorschriften of beperkingen wordt gehandeld, danwel de met betrekking tot de vergunde handeling geldende wettelijke voorschriften niet worden nageleefd.

    • b.

      als de ter verkrijging van de vergunning of ontheffing verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn, dat op de aanvraag voor de vergunning of ontheffing een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend zouden zijn geweest.

  • 2. Tot intrekking wordt niet over gegaan dan nadat de houder van de vergunning een redelijke termijn is geboden om zijn handelen in overeenstemming te brengen met de vergunning of ontheffing of om de geldende wettelijke voorschriften na te leven.

§ 9.2 Strafrechtelijke handhaving

Artikel 9.2 Strafbaarstelling infrastructuur

Overtreding van de op grond van artikel 3.3, tweede lid, afdeling 3.3, of artikel 5.3, tweede lid, gestelde voorschriften, of van bij of krachtens artikel 5.15 gestelde voorschriften, is een strafbaar feit en wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie, als bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 9.3 Strafbaarstelling milieu

Overtreding van de artikelen 3.28 tot en met 3.32, 3.36, 3.40, 3.45, 3.50 tot en met 3.52 is een strafbaar feit.

Artikel 9.4 Strafbaarstelling natuur

Overtreding van artikelen 3.59, derde lid, artikel 3.61, vierde tot en met het tiende lid, artikel 3.60, 3.62, 3.66 en 3.68 is een strafbaar feit.

§ 9.3 Toezichthouders

Artikel 9.5 Toezicht en opsporing infrastructuur

  • 1. Met het toezicht op de naleving van de op grond van artikel 3.3, tweede lid, afdeling 3.3 , en artikel, 5.3, tweede lid, gestelde voorschriften, en van bij of krachtens artikel 5.15 gestelde voorschriften zijn belast de door gedeputeerde staten aangewezen personen.

  • 2. Met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld bij of krachtens deze verordening, bedoeld in artikel 9.2 zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde personen, belast de op grond van het eerste lid aangewezen personen, die in het bezit zijn van de buitengewone opsporingsbevoegdheid.

  • 3. Met het toezicht, bedoeld in het eerste lid, en de opsporing, bedoeld in het tweede lid, met betrekking tot de wegen worden mede belast de daartoe door het bevoegd gezag ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, aangewezen personen.

Artikel 9.6 Toezichthouders luchthavens

Met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens de Wet luchtvaart gegeven regels en voorschriften met betrekking tot de aan provinciale staten en gedeputeerde staten gegeven taken en bevoegdheden zijn belast de door gedeputeerde staten aangewezen toezichthouders.

Artikel 9.7 Toezichthouders grondwaterregister

Met het toezicht op de naleving van artikel 11.3 van deze verordening zijn belast de door gedeputeerde staten aangewezen toezichthouders.

Artikel 9.8 Toezichthouders interprovinciale regionale waterkeringen

Indien een regionale waterkering de provinciegrens overschrijdt, wordt het toezicht op die waterkering uitgeoefend door gedeputeerde staten van de provincie waarin de waterkering in hoofdzaak is gelegen.

HOOFDSTUK 10 SCHADE

§ 10.1 Schadevergoeding bij ontgrondingen

Artikel 10.1 Gegevens aanvraag

Een aanvraag om schadevergoeding als bedoeld in artikel 26 van de Ontgrondingenwet bevat tenminste de volgende gegevens:

  • a.

    de vergunning waardoor de aanvrager schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende op andere wijze is verzekerd;

  • b.

    de aard en de omvang van de schade;

  • c.

    de wijze waarop de schade naar het oordeel van de aanvrager dient te worden vergoed en, zo een vergoeding in geld wordt gewenst, het bedrag dat naar zijn oordeel voor vergoeding in aanmerking komt.

Artikel 10.2 Aanwijzen deskundigen

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen een of meer deskundigen aanwijzen die zijn belast met het adviseren inzake het nemen van een besluit als bedoeld in artikel 26 van de Ontgrondingenwet.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen het advies inwinnen van de deskundigen bedoeld in het eerste lid omtrent:

    • a.

      een aanvraag om vergoeding van schade;

    • b.

      het voornemen tot een ambtshalve toekenning.

  • 3. Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, onderdeel a, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld aan de deskundigen, bedoeld in het eerste lid, zijn aanvraag toe te lichten. Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, onderdeel b, wordt degene tot wie het besluit zal zijn gericht in de gelegenheid gesteld zijn opvattingen omtrent het voornemen aan de deskundigen, bedoeld in het eerste lid, kenbaar te maken.

  • 4. De deskundigen, bedoeld in het eerste lid, brengen advies uit inzake:

    • a.

      de vraag of de schade is geleden door de ontgronding waarvoor vergunning is verleend;

    • b.

      de omvang van de schade;

    • c.

      de vraag of de schade redelijkerwijze niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoort te blijven;

    • d.

      de vraag in hoeverre op een andere wijze in een redelijke vergoeding is of kan worden voorzien;

    • e.

      de vraag of er aanleiding is voor maatregelen of voorzieningen waardoor de schade anders dan door vergoeding in geld kan worden beperkt of ongedaan gemaakt.

  • 5. De deskundigen, bedoeld in het eerste lid, brengen hun advies zo spoedig mogelijk uit aan gedeputeerde staten doch in elk geval binnen twaalf weken na ontvangst van het verzoek om advies. Gedeputeerde staten zenden een afschrift van het advies aan degene tot wie het besluit zal zijn gericht waarbij de termijn wordt vermeld waarbinnen deze zijn opvattingen omtrent het advies kenbaar kan maken.

§ 10.2 Tegemoetkoming faunaschade

Artikel 10.3 Aanvraag tegemoetkoming

  • 1. Een aanvraag om een tegemoetkoming faunaschade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet natuurbescherming wordt uitsluitend langs elektronische weg bij BIJ12 ingediend op een daartoe vastgesteld formulier met bijlagen.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend uiterlijk binnen zeven werkdagen, nadat de aanvrager de schade heeft geconstateerd.

  • 3. Schade die niet binnen zeven werkdagen na constatering door de aanvrager op het in het tweede lid vermelde formulier met bijlagen bij BIJ12 is ingediend, komt niet voor een tegemoetkoming in aanmerking.

Artikel 10.4 Taxatie schade

  • 1. De aanvrager zal het gewas, de teelt of de producten, waarop de aanvraag om tegemoetkoming betrekking heeft, niet eerder oogsten of anderszins van zijn bedrijf afvoeren, dan nadat de schade is getaxeerd door de taxateur die werkzaam is voor een door BIJ12 aangewezen taxatiebureau of een consulent faunazaken van BIJ12.

  • 2. Indien de aanvrager opmerkingen over het formulier ‘bevestiging taxatie grondgebruiker’ kenbaar wil maken, zendt hij zijn reactie binnen acht werkdagen na ontvangst van het formulier per e-mail of per post naar BIJ12.

§ 10.3 Advisering planschade

Artikel 10.5 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om vergoeding van planschade als bedoeld in afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening wordt ingediend door middel van een door gedeputeerde staten vastgesteld formulier. Het formulier wordt ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het plangebied is gesitueerd. Burgemeester en wethouders zenden de aanvraag onverwijld door aan gedeputeerde staten.

  • 2. Gedeputeerde staten zenden de aanvrager zo spoedig mogelijk een ontvangstbevestiging, waarin wordt meegedeeld dat voor het in behandeling nemen een recht verschuldigd is van € 300,-. Wanneer dit recht niet binnen vier weken is betaald, wordt de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard.

Artikel 10.6 Adviseur

  • 1. Gedeputeerde staten wijzen een persoon als adviseur aan die aantoonbaar beschikt over voldoende deskundigheid inzake advisering op het gebied van planschade.

  • 2. Indien gedeputeerde staten van oordeel zijn dat er gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag behoefte bestaat aan extra deskundigheid, schakelen zij meerdere adviseurs in voor het uitbrengen van een advies. Deze adviseurs vormen samen een adviescommissie.

  • 3. Een adviescommissie wijst uit haar midden een voorzitter aan.

  • 4. Een adviseur mag niet werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van gedeputeerde staten of provinciale staten. Ook is een adviseur op geen enkele wijze betrokken bij de planologische maatregel waarop de aanvraag is gebaseerd.

Artikel 10.7 Achterwege blijven inschakeling adviseur

Als de aanvraag kennelijk ongegrond is dan wel op grond van artikel 6.1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening niet in behandeling wordt genomen, kan inschakeling van de adviseur achterwege blijven. In alle andere gevallen wordt een adviseur aangewezen.

Artikel 10.8 Opdrachtverstrekking aan adviseur

Indien wordt besloten tot inschakeling van een adviseur verstrekken gedeputeerde staten binnen acht weken na het verstrijken van de termijnen, bedoeld in artikel 6.1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, aan één of meerdere adviseurs gezamenlijk, opdracht om ter zake van een aanvraag om planschadevergoeding advies uit te brengen.

Artikel 10.9 Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviseur of adviescommissie

  • 1. Voordat gedeputeerde staten de opdracht tot advisering als bedoeld in artikel 10.8 verstrekken, stellen zij de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen alsmede belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, schriftelijk op de hoogte van de aanwijzing van een of meerdere adviseurs.

  • 2. De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, kunnen binnen twee weken na de mededeling als bedoeld in het eerste lid schriftelijk en voldoende gemotiveerd een verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs bij gedeputeerde staten indienen.

  • 3. Gedeputeerde staten beslissen binnen twee weken na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn over een ingediend verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs.

Artikel 10.10 Werkwijze adviseur of adviescommissie

  • 1. Gedeputeerde staten stellen aan de adviescommissie of de adviseur alle op de aanvraag betrekking hebbende informatie, alsmede de voor de beoordeling daarvan naar het oordeel van de adviseur of adviescommissie noodzakelijke bescheiden ter beschikking.

  • 2. De voorzitter van de adviescommissie of de adviseur organiseert een hoorzitting of hoort de aanvrager op een andere geschikte wijze, teneinde de aanvrager in de gelegenheid te stellen de aanvraag toe te lichten en de voor de advisering over de aanvraag relevante informatie te geven. Het betrokken bestuursorgaan en eventuele andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid van de Wet ruimtelijke ordening, worden eveneens in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken.

  • 3. De adviseur is bevoegd aan partijen binnen een aan hen te stellen termijn, overlegging van nadere gegevens of stukken te gelasten.

  • 4. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie bepaalt de datum en het tijdstip waarop de situatie ter plaatse zal worden bezichtigd en nodigt de aanvrager voor de plaatsopneming uit.

  • 5. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie maakt met de aanvrager een afspraak ten behoeve van de taxatie van een bij de aanvraag betrokken onroerende zaak.

  • 6. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie draagt er zorg voor dat van de hoorzitting en van de plaatsopneming een verslag wordt gemaakt. Het verslag maakt deel uit van het uit te brengen advies.

  • 7. Binnen zestien weken na verzending van de opdracht zendt de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie een concept van het advies aan:

    • a.

      gedeputeerde staten;

    • b.

      de aanvrager;

    • c.

      een eventueel ander betrokken bestuursorgaan; en

    • d.

      een belanghebbende als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.

  • 8. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie kan de in het zevende lid genoemde termijn onder opgaaf van redenen met een daarbij aan te geven termijn van ten hoogste vier weken verlengen.

  • 9. De aanvrager, een betrokken bestuursorgaan en een belanghebbende als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, kunnen binnen vier weken na de toezending van het concept van het advies hierop schriftelijk reageren.

  • 10. De adviseur brengt een advies uit aan gedeputeerde staten met afschrift aan de aanvrager en eventueel andere betrokken bestuursorganen en belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening:

    • a.

      binnen vier weken na het verstrijken van de termijn, bedoeld in het negende lid, indien een reactie is ingediend;

    • b.

      binnen twee weken na het verstrijken van de termijn, bedoeld in het negende lid, indien geen reactie is ingediend.

  • 11. De adviseur kan op verzoek van gedeputeerde staten voorstellen doen voor het treffen van maatregelen en voorzieningen waardoor de schade op een andere wijze kan worden beperkt of ongedaan gemaakt.

  • 12. Indien de aanvraag om planschadevergoeding tevens een verzoek om uitbetaling van een voorschot bevat, horen gedeputeerde staten de adviseur daarover.

§ 10.4 Vergoeding van kosten en schade op grond van titel 15.4 Wet milieubeheer

Artikel 10.11 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op de totstandkoming van beschikkingen van gedeputeerde staten ingevolge artikel 15.21 juncto 15.20 en ingevolge artikel 15.22 van de Wet milieubeheer met betrekking tot de vergoeding van kosten of schade.

Artikel 10.12 Gegevens aanvraag

Een aanvraag om vergoeding van kosten of schade bevat tenminste de volgende gegevens:

  • a.

    de bepalingen van deze verordening door het van toepassing worden waarvan de aanvrager zich voor kosten ziet gesteld, dan wel schade lijdt;

  • b.

    de aard en de omvang van de kosten dan wel de schade;

  • c.

    de wijze waarop de kosten dan wel de schade naar het oordeel van de aanvrager dienen onderscheidenlijk dient te worden vergoed en, zo een vergoeding in geld wordt gewenst, het bedrag dat naar zijn oordeel voor vergoeding in aanmerking komt.

Artikel 10.13 Advisering deskundigen

  • 1. Gedeputeerde staten kunnen deskundigen aanwijzen die zijn belast met het adviseren inzake het geven van een beschikking als bedoeld in artikel 10.11.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen het advies inwinnen van de in het eerste lid bedoelde deskundigen omtrent een verzoek om vergoeding of omtrent het voornemen tot een toekenning daarvan uit eigen beweging.

  • 3. Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, wordt de aanvrager van de beschikking in de gelegenheid gesteld aan die deskundigen zijn aanvraag toe te lichten. Indien gedeputeerde staten voornemens zijn uit eigen beweging een beschikking te geven, wordt degene tot wie de beschikking zal zijn gericht, in de gelegenheid gesteld zijn opvattingen omtrent het voornemen aan de deskundigen kenbaar te maken.

  • 4. Indien de aanvraag om vergoeding of het voornemen tot de toekenning daarvan uit eigen beweging betrekking heeft op kosten dan wel schade door het van toepassing worden van bepalingen van paragraaf 3.5.2 en deskundigen zijn aangewezen die zijn belast met het adviseren inzake de toekenning van die vergoeding, wordt de betrokken grondwateronttrekker in de gelegenheid gesteld zijn opvattingen over die aanvraag of dat voornemen aan die deskundigen kenbaar te maken.

  • 5. De deskundigen brengen advies uit inzake:

    • a.

      de vraag of de kosten zijn gemaakt, dan wel de schade is geleden door het van toepassing worden van bepalingen van deze verordening;

    • b.

      de omvang van de kosten dan wel de schade;

    • c.

      de vraag of de kosten dan wel de schade niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoren onderscheidenlijk behoort te blijven;

    • d.

      de vraag in hoeverre op een andere wijze in een redelijke vergoeding is of kan worden voorzien;

    • e.

      de vraag of er aanleiding is voor maatregelen of voorzieningen waardoor de kosten dan wel de schade, anders dan door een vergoeding in geld, kunnen onderscheidenlijk kan worden beperkt of ongedaan gemaakt;

    • f.

      de hoogte van de toe te kennen vergoeding.

  • 6. De deskundigen brengen hun advies zo snel mogelijk uit aan gedeputeerde staten, doch in elk geval binnen dertien weken na ontvangst van het verzoek om advies. Gedeputeerde staten zenden een afschrift van het advies aan degene tot wie de beschikking zal zijn gericht, en in een geval als bedoeld in het vierde lid van dit artikel, tevens aan de grondwateronttrekker. Gedeputeerde staten vermelden daarbij de termijn waarbinnen zij hun opvattingen omtrent het advies kenbaar kunnen maken.

Artikel 10.14 Zienswijze grondwateronttrekker

Indien geen toepassing is gegeven aan artikel 10.13, tweede lid, en de aanvraag om vergoeding of het voornemen tot de toekenning daarvan uit eigen beweging betrekking heeft op kosten dan wel schade door het van toepassing worden van bepalingen van paragraaf 3.5.2 stellen gedeputeerde staten de betrokken grondwateronttrekker in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen voordat zij hieromtrent een beslissing nemen.

Artikel 10.15 Gegevens verzoek bestuursorgaan

  • 1. Indien een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten verzoekt in te stemmen met de toekenning van een vergoeding van kosten dan wel schade door het aan een omgevingsvergunning voor een inrichting verbinden van voorschriften waarvan de inhoud is aangegeven in bijlage 9, dient dat verzoek tenminste vergezeld te gaan van:

    • a.

      indien het bestuursorgaan een aanvraag om een vergoeding heeft ontvangen: een afschrift van die aanvraag en de daarbij gevoegde stukken;

    • b.

      indien de grondwateronttrekker schriftelijk zijn opvattingen over de aanvraag of het voornemen om een vergoeding toe te kennen heeft kenbaar gemaakt: een afschrift van die opvattingen;

    • c.

      indien het bestuursorgaan een advies van deskundigen als bedoeld in artikel 4.2, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht heeft ingewonnen: een afschrift van dat advies;

    • d.

      het ontwerp van de beschikking houdende de toekenning van een vergoeding, dan wel, indien het bestuursorgaan de beschikking reeds heeft gegeven, een afschrift van die beschikking.

  • 2. Indien bij het verzoek niet een afschrift van de opvattingen van de grondwateronttrekker is gevoegd, stellen gedeputeerde staten hem in de gelegenheid zijn zienswijze over het verzoek naar voren te brengen.

  • 3. Gedeputeerde staten geven de beschikking op het verzoek uiterlijk vier maanden na ontvangst van dat verzoek, of, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 10.13, tweede lid, binnen zeven maanden na de ontvangst van het verzoek.

HOOFDSTUK 11 MONITORING EN INFORMATIE

§ 11.1 Water

Artikel 11.1 Verslag toetsing watersysteem

  • 1. Het waterschapsbestuur brengt periodiek verslag uit aan gedeputeerde staten over de algemene waterstaatkundige toestand van de

    • a.

      regionale waterkeringen; en

    • b.

      regionale wateren onder zijn beheer.

  • 2. Het verslag bevat:

    • a.

      een beoordeling van de veiligheid van de regionale waterkeringen onder meer in het licht van de veiligheidsnorm, de technische leidraad en voorschriften, bedoeld in artikel 4.1, en de legger, bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet;

    • b.

      een beoordeling van de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop deze moeten zijn ingericht onder meer in het licht van de normen, de voorschriften, bedoeld in artikel 4.2 en de legger, bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet.

  • 3. Indien de beoordeling daartoe aanleiding geeft, bevatten de verslagen, bedoeld in dit artikel een omschrijving van de voorzieningen die op de daarbij aan te geven termijn nodig worden geacht.

  • 4. Gedeputeerde staten stellen, na overleg met het waterschapsbestuur, het tijdstip vast waarop de verslagen, bedoeld in dit artikel, voor de eerste maal worden uitgebracht. Ook stellen zij de frequentie vast waarmee de verslagen daarna worden uitgebracht.

  • 5. Gedeputeerde staten kunnen nadere voorschriften stellen met betrekking tot de vorm en inhoud van de verslagen, bedoeld in dit artikel.

  • 6. Als een regionale waterkering of een regionaal water in meerdere provincies is gelegen, dan worden de in dit artikel bedoelde verslagen uitgebracht aan gedeputeerde staten van de provincie waarin deze regionale waterkering dan wel het regionale water in hoofdzaak is gelegen.

Artikel 11.2 Voortgangsrapportage uitvoering beheerplan

  • 1. Het waterschapsbestuur rapporteert ten minste eenmaal per jaar aan gedeputeerde staten over de voortgang van de uitvoering van het beheerplan, de mate waarin de gestelde doelen worden bereikt, de redenen van eventuele afwijkingen en de als gevolg daarvan voorgestelde maatregelen.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen nadere voorschriften stellen met betrekking tot de vorm en inhoud van de in het eerste lid bedoelde voortgangsrapportage.

Artikel 11.3 Grondwaterregister gedeputeerde staten

  • 1. Gedeputeerde staten houden een grondwaterregister bij waarin inrichtingen voor het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water worden ingeschreven met vermelding van de gegevens die op grond van artikel 6.11 van het Waterbesluit aan hen dan wel aan de waterschapsbesturen worden verstrekt. Voorts worden daarin vermeld de vergunningen, krachtens welke het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water plaatsvindt.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen een inrichting die niet ingevolge artikel 6.11, eerste lid van het Waterbesluit is opgegeven, ambtshalve inschrijven in het grondwaterregister. Als datum van de ambtshalve inschrijving wordt de datum aangehouden waarop de onttrekking of infiltratie is aangevangen.

Artikel 11.4 Verstrekken gegevens grondwateronttrekkingen

  • 1. Het waterschapsbestuur verstrekt aan gedeputeerde staten:

    • a.

      de gegevens die op grond van artikel 6.11 van het Waterbesluit worden verkregen;

    • b.

      een overzicht van de vergunningen en meldingen op basis waarvan het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water plaatsvindt.

  • 2. De opgave, bedoeld in het eerste lid, wordt uiterlijk 31 mei van elk jaar of, bij beëindiging van de onttrekking, binnen vier maanden na die beëindiging verstrekt.

  • 3. Gedeputeerde staten kunnen, na overleg met het waterschapsbestuur, nadere regels stellen omtrent de wijze waarop de gegevens moeten worden aangeleverd.

§ 11.2 Natuur

Artikel 11.5 Informatie en verantwoording

  • 1. De Faunabeheereenheid Zuid-Holland informeert de achterban van alle in artikel 5.9, eerste en tweede lid genoemde organisaties over de uitvoering van haar werkzaamheden.

  • 2. Het jaarlijks verslag van de Faunabeheereenheid Zuid-Holland, bedoeld in artikel 3.12, achtste lid, van de Wet natuurbescherming, bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      cijfermatige rapportages over de uitvoering van iedere geldende vrijstelling, ontheffing, opdracht en de jacht, waarin opgenomen de aantallen gedode dieren, onderverdeeld naar diersoort, wildbeheereenheid en, voor zover van toepassing, Natura 2000-gebied;

    • b.

      kwantitatieve gegevens voor de populatie van iedere in het faunabeheerplan beschreven diersoort, waarbij wordt aangegeven op welke wijze deze gegevens zijn verzameld;

    • c.

      beschrijving van populatieontwikkelingen die een risico vormen voor de belangen, bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onder b, onder 1˚ tot en met 4˚, artikel 3.8, vijfde lid, onder b, onder 1˚ tot en met 3˚ en artikel 3.10, tweede lid, onder b tot en met h, van de Wet natuurbescherming.

HOOFDSTUK 12 ADVIESORGANEN

Artikel 12.1 Adviescommissie detailhandel

Gedeputeerde staten stellen een adviescommissie detailhandel Zuid-Holland in dat adviseert over bestemmingsplannen van Zuid-Hollandse gemeenten of inpassingsplannen van de provincie Zuid-Holland.

HOOFDSTUK 13 OVERGANGSRECHT

Afdeling 13.1 Algemene overgangsbepalingen lopende procedures besluiten

Artikel 13.1 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op besluiten op grond van of met toepassing van:

  • -

    de Grondwaterheffingsverordening Zuid-Holland;

  • -

    de Legesverordening omgevingsrecht provincie Zuid-Holland 2013;

  • -

    de Legesverordening Wet natuurbescherming Zuid-Holland 2019;

  • -

    de Luchthavenverordening Zuid-Holland;

  • -

    de Ontgrondingenverordening Zuid-Holland 2014;

  • -

    de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland (negende tranche);

  • -

    de Vaarwegenverordening Zuid-Holland 2015;

  • -

    de Verordening advisering planschade Zuid-Holland;

  • -

    de Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht Zuid-Holland 2016;

  • -

    de Verordening Provinciaal Planologische Commissie Zuid-Holland 2009

  • -

    de Verordening ruimte 2014;

  • -

    de Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland;

  • -

    de Waterverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009;

  • -

    de Waterverordening Rijnland;

  • -

    de Waterverordening Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2017;

  • -

    de Waterverordening waterschap Rivierenland;

  • -

    de Waterverordening Zuid-Holland;

  • -

    de Wegenverordening Zuid-Holland 2010;

tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald.

Artikel 13.2 Besluiten op aanvraag

Als voor de inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht van toepassing:

  • a.

    als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt;

  • b.

    als tegen het besluit geen beroep openstaat: tot het besluit van kracht wordt.

Artikel 13.3 Ambtshalve besluiten met toepassing van afdeling 3.4 Awb

Als voor de inwerkingtreding van deze verordening voor een ambtshalve te nemen besluit een ontwerp ter inzage is gelegd van een besluit op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van de toepassing is, blijft het oude recht van toepassing:

  • a.

    als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt;

  • b.

    als tegen het besluit geen beroep openstaat: tot het besluit van kracht wordt.

Artikel 13.4 Ambtshalve besluiten met toepassing van titel 4.1 Awb

Als voor de inwerkingtreding van deze verordening voor een ambtshalve te nemen besluit toepassing is gegeven aan artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht of het besluit is bekendgemaakt, blijft het oude recht van toepassing:

  • a.

    als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt;

  • b.

    als tegen het besluit geen beroep openstaat: tot het besluit van kracht wordt.

Afdeling 13.2 Overgangsbepalingen per onderwerp van de Omgevingsverordening

Artikel 13.5 Ontheffingen en vergunningen

Een ontheffing of vergunning voor een activiteit waarop een verbodsbepaling van toepassing is als bedoeld in hoofdstuk 3 geldt als een vergunning of ontheffing voor die activiteit. Een ontheffing als bedoeld in artikel 4.1a van de Wro, verleend op grond van de Verordening Ruimte (2010) of de Verordening ruimte 2014 geldt als een ontheffing op grond van deze verordening.

Artikel 13.6 Nieuwe vergunning en ontheffingsplicht

Als een activiteit voor de inwerkingtreding van deze verordening zonder vergunning of ontheffing onafgebroken rechtmatig is verricht en bij de inwerkingtreding van deze verordening voor die activiteit een verbodsbepaling behoudens vergunning of ontheffing van toepassing wordt, geldt voor die activiteit bij de inwerkingtreding van deze verordening een vergunning of ontheffing van rechtswege voor een termijn van twee jaar, mits die activiteit naar aard en omvang niet verschilt van de activiteit zoals deze werd verricht voor de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 13.7 Nadeelcompensatie

  • 1. Als voor de inwerkingtreding van deze verordening schade is veroorzaakt door een besluit dat berust op een verordening, genoemd in artikel 13.1, dan blijft het oude recht van toepassing op een verzoek om schadevergoeding dat wordt ingediend binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2. Als voor de inwerkingtreding van deze verordening:

    • a.

      een aanvraag om een besluit als bedoeld in het eerste lid is ingediend;

    • b.

      een ontwerp van een ambtshalve te nemen besluit als bedoeld in het eerste lid ter inzage is gelegd; of

    • c.

      voor een ambtshalve te nemen besluit als bedoeld in het eerste lid toepassing is gegeven aan artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • en het besluit wordt vastgesteld na de inwerkingtreding van deze verordening, blijft het oude recht van toepassing op een verzoek om schadevergoeding, veroorzaakt door dat besluit, als dat is ingediend binnen vijf jaar nadat het besluit is vastgesteld.

  • 3. Het oude recht blijft van toepassing op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de schade volledig is vergoed.

  • 4. Afdeling 13.1 is in die gevallen niet van toepassing.

Artikel 13.8 Bestuurlijke sanctiebesluiten

  • 1. Als voor de inwerkingtreding van deze verordening een overtreding heeft plaatsgevonden, een overtreding is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en voor de inwerkingtreding een bestuurlijke sanctie is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft op die bestuurlijke sanctie het oude recht van toepassing tot het tijdstip waarop:

    • a.

      de beschikking onherroepelijk is geworden, volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd;

    • b.

      de beschikking is ingetrokken of is komen te vervallen, of

    • c.

      als de beschikking de oplegging van een last onder dwangsom betreft:

      • 1°.

        de last volledig is uitgevoerd;

      • 2°.

        de dwangsom volledig is verbeurd en betaald, of

      • 3°.

        de last is opgeheven.

  • 2. Afdeling 13.1 is niet van toepassing.

Afdeling 13.3 Overgangsbepalingen per ingetrokken verordening

§ 13.3.1 Provinciale milieuverordening Zuid-Holland (negende tranche)

Artikel 13.9 Meldingen en verslagen bodemsanering

Een melding of een opgave van gegevens, bedoeld in artikel 6.4, 6.5, 6.6 of 6.7 van de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland, die gedaan is voor de inwerkingtreding van deze verordening, geldt als melding, bedoeld in artikel 3.40 of als saneringsverslag, bedoeld in artikel 3.41 van deze verordening.

Artikel 13.10 Saneringsplan

Een saneringsplan, bedoeld in artikel 6.8 van de Provinciale Milieuverordening Zuid-Holland, geldt als saneringsplan, bedoeld in artikel 6.47 van deze verordening.

§ 13.3.2 Verordening uitvoering Wet natuurbescherming

Artikel 13.11 Melding vellen houtopstand

Een melding, bedoeld in artikel 7.1 van de Verordening uitvoering Wet natuurbescherming, die gedaan is voor de inwerkingtreding van deze verordening, geldt als melding, bedoeld in artikel 3.64 van deze verordening.

§ 13.3.3 Waterverordeningen

Artikel 13.12 Technische leidraad

Een technische leidraad als bedoeld in een waterverordening die van kracht is, geldt als een leidraad als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, van deze verordening.

Artikel 13.13 Vergevorderde projecten

  • 1. Door gedeputeerde staten kunnen projecten worden aangewezen, waarop de procedure op grond van paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van de Waterwet, van toepassing is verklaard, de voorbereiding van het projectplan zich in een vergevorderd stadium bevindt en geen ontwerp van dat projectplan ter inzage is gelegd en waarvoor ontwerp van een projectplan als bedoeld in artikel 5.6 van de Waterwet worden vastgesteld onder het oude recht.

  • 2. Artikel 8.3 is op deze projecten van overeenkomstige toepassing.

§ 13.3.4 Legesverordeningen en heffingverordening

Artikel 13.14 Grondwaterheffingsverordening Zuid-Holland

  • 1. De Grondwaterheffingsverordening Zuid-Holland blijft van toepassing op belastbare feiten die plaatsvonden voor de inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2. De verplichting van gedeputeerde staten, bedoeld in artikel 11 van de Grondwaterheffingsverordening Zuid-Holland, om iedere vijf jaar na het in werking treden van die verordening aan provinciale staten een verslag ten zenden over de doeltreffendheid en de effecten van deze verordening, berust voortaan op dit artikel.

Artikel 13.15 Legesverordening omgevingsrecht provincie Zuid-Holland 2013

De Legesverordening omgevingsrecht provincie Zuid-Holland 2013 blijft van toepassing op aanvragen die zijn gedaan voor de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 13.16 Legesverordening Wet natuurbescherming Zuid-Holland 2019

De Legesverordening Wet natuurbescherming Zuid-Holland 2019 blijft van toepassing op aanvragen die zijn gedaan voor de inwerkingtreding van deze verordening.

§ 13.3.5 Vaarwegenverordening Zuid-Holland 2015

Artikel 13.17 Vaarwegenverordening Zuid-Holland 2015

Voor zover de aanwijzing van een waterschap als nautisch beheerder door artikel 5.3, in strijd is met de aanwijzing bij besluit van Provinciale Staten Zuid-Holland uit 1992 (registratienummer 921353) van een waterschap of diens rechtsvoorganger als het nautisch bevoegd gezag op grond van de Scheepvaartverkeerswet, dan is het in dat aanwijzingsbesluit aangewezen waterschap of diens rechtsopvolger de nautisch beheerder.

HOOFDSTUK 14 OVERIGE BEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN

§ 14.1 Overige bepalingen

Artikel 14.1 Uitwerking en wijziging grenzen en bijlagen door gedeputeerde staten

  • 1. Gedeputeerde staten zijn bevoegd om de begrenzing van de bij of krachtens deze verordening aangewezen gebieden nader uit te werken en te wijzigen indien:

    • a.

      sprake is van kennelijke onjuistheden in de begrenzing;

    • b.

      strijdigheid bestaat met een wet, een algemene maatregel van bestuur of anderszins wettelijke maatregel.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen voor een goede uitvoering van deze verordening, met inbegrip van de mogelijkheid om de bijlagen II tot en met VII te wijzigen.

Artikel 14.2 Aanpassingstermijn geldend bestemmingsplan

  • 1. Voor zover een bepaling in deze verordening verplicht tot aanpassing van een geldend bestemmingsplan, stelt het bevoegd gezag uiterlijk binnen drie jaar na inwerkingtreding van de desbetreffende bepaling een bestemmingsplan vast met inachtneming van deze verordening.

  • 2. Het vorige lid is niet van toepassing op een geldend bestemmingsplan dat afwijkt van artikelen 6.9, 6.10, of 6.27.

§ 14.2 Slotbepalingen

Artikel 14.4 Intrekken verordeningen

De volgende verordeningen worden ingetrokken:

  • -

    Grondwaterheffingsverordening Zuid-Holland;

  • -

    Legesverordening omgevingsrecht provincie Zuid-Holland 2013;

  • -

    Legesverordening Wet natuurbescherming Zuid-Holland 2019;

  • -

    Luchthavenverordening Zuid-Holland;

  • -

    Ontgrondingenverordening Zuid-Holland 2014;

  • -

    Vaarwegenverordening Zuid-Holland 2015;

  • -

    Verordening advisering planschade Zuid-Holland;

  • -

    Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht Zuid-Holland 2016;

  • -

    Verordening Provinciaal Planologische Commissie Zuid-Holland 2009;

  • -

    Verordening ruimte 2014;

  • -

    Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland;

  • -

    Waterverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009;

  • -

    Waterverordening Rijnland;

  • -

    Waterverordening Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2017;

  • -

    Waterverordening waterschap Rivierenland;

  • -

    Waterverordening Zuid-Holland;

  • -

    Wegenverordening Zuid-Holland 2010.

Artikel 14.5 Wijziging van de Provinciale milieuverordening

Hoofdstuk 4 en 6 en Bijlage 10 onderdeel A van de Provinciale milieuverordening Zuid-Holland (negende tranche) vervallen.

Artikel 14.6 Omhangen nadere regels

Na de inwerkingtreding van deze verordening berusten alle nadere regels, gesteld op grond van bepalingen die bij deze verordening vervallen of worden ingetrokken, op deze verordening.

Artikel 14.7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 april 2019.

Artikel 14.8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Omgevingsverordening Zuid-Holland.

Ondertekening

Den Haag, 20 februari 2019

Provinciale Staten van Zuid-Holland,

griffier,

voorzitter,

BIJLAGE I BEGRIPPEN

Als bedoeld in artikel 1.1

1. Voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:

adviescommissie detailhandel Zuid-Holland: onafhankelijk adviesorgaan waarvan het reglement door gedeputeerde staten is vastgesteld bij besluit van 26 mei 2015 en dat de gemeentelijke onderbouwing van een nieuwe detailhandelsontwikkeling op kwantitatieve en kwalitatieve behoefte en de ruimtelijke effecten van de ontwikkeling, zoals woon- en leefklimaat, objectief valideert;

afgemeerde schepen: Onder afgemeerde schepen wordt verstaan schepen die in het havengebied afgemeerd liggen aan een openbare of niet-openbare aanlegplaats

afhaalpunt voor niet-dagelijkse artikelen: ruimte ten behoeve van de levering en retournering van vooraf elders bestelde artikelen, niet zijnde levensmiddelen of middelen voor de persoonlijke verzorging, zonder het tonen van artikelen in een showroom, etalage of anderszins;

agrarisch bedrijf: bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, houtteelt daaronder begrepen, of het houden van dieren;

agrarisch bouwperceel: aaneengesloten terrein waarbinnen bedrijfsgebouwen, bijgebouwen, een bedrijfswoning met bijbehorend erf en tuin, andere bouwwerken zoals hooibergen, voersilo’s, kuilvoerplaten, biomassavergistingsinstallaties, mestopslag, erfverharding, parkeervoorzieningen en erfbeplanting zijn geconcentreerd;

akkerbouwbedrijf: bedrijf dat uitsluitend of overwegend is gericht op het telen van akkerbouwgewassen in de open grond;

andere beschermde soorten: soorten als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onderdeel a, van de Wet natuurbescherming;

bebouwing: één of meerdere gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

bebouwde kom: gebied van een gemeente zoals bedoeld bij of krachtens artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

bedrijventerrein: gronden die in een vigerend bestemmingsplan de bestemming bedrijf of bedrijventerrein hebben en in de planregels bestemd zijn voor: handel, nijverheid, commerciële en niet-commerciële dienstverlening of industrie, met uitzondering van de gronden die exclusief zijn bestemd voor: kantoren, detailhandel, maatschappelijke doeleinden of jachthavens, horeca, logies en overige leisure, met een bruto omvang van meer dan 1 hectare, uitgezonderd solitaire bedrijven, niet zijnde een betoncentrale, asfaltcentrale of puinbreker, buiten bestaand stads- en dorpsgebied;

beheerplan: plan als bedoeld in artikel 4.6 van de Waterwet;

belastingjaar: kalenderjaar;

bestemmingsplan: bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening, alsmede:

  • a.

    wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening;

  • b.

    beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening;

  • c.

    omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bestemmingsplan of van de beheersverordening wordt afgeweken, voor zover het betreft de in bijlage VIII van deze verordening genoemde situaties;

  • d.

    omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bestemmingsplan of van de beheersverordening wordt afgeweken;

  • e.

    projectuitvoeringsbesluit als bedoeld in artikel 2.10 van de Crisis- en herstelwet.;

 

bestaand stads- en dorpsgebied: bestaand stedelijk gebied als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening;

 

betrokken wetten: wet en de wetten, bedoeld in artikel 5.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover bij of krachtens de genoemde wetten is bepaald dat hoofdstuk 5 van die wet van toepassing is;

 

BIJ12: uitvoeringsorganisatie voor de samenwerkende provincies;

 

binnenschip: schip als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Binnenvaartwet;

 

bollenteeltbedrijf: bedrijf dat is gericht op de teelt van bloembollen, bolbloemen en knolgewassen, de teelt van snijbloemen en laagblijvende eenjarige en vaste bloeiende tuinplanten, de teelt van vollegrondstuinbouwproducten als eenjarige wisselteelt, niet zijnde boom- en sierteelt en fruitteelt, zo nodig met het gebruik van ondersteunend glas;

 

bouwmarkt: detailhandelsvestiging waarvan het hoofdassortiment bestaat uit bouwmaterialen, alsmede materialen die voor het verrichten van bouw- en verbouwwerkzaamheden nodig zijn;

 

bouwstof: bouwstof als bedoeld in artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit;

 

bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die op de plaats van de bestemming, hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

 

bruto vloeroppervlak: vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een vastgoedobject gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de buitenste opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte of ruimten omhult;

compensatie van feitelijk gebruik: compensatie van de manier waarop het kavel op dat moment wordt gebruikt, waarbij met name wordt gekeken naar milieucategorie, watergebondenheid en m² bruto vloeroppervlak, hetgeen dus kan afwijken van de planologische mogelijkheden in het vigerende bestemmingsplan;

 

detailhandel: bedrijfsmatig te koop aanbieden, uitstallen ten verkoop, verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

detailhandel in volumineuze goederen: detailhandel waarbij het hoofdassortiment bestaat uit omvangrijke goederen waarvoor een grote uitstallingsruimte nodig is, zoals auto’s, boten en caravans;

 

dienstverlening: bedrijfsmatig verlenen van commerciële- en niet-commerciële diensten, waarbij het publiek rechtstreeks, al dan niet via een balie, te woord wordt gestaan en geholpen;

 

drijvend voorwerp: drijvend voorwerp als bedoeld in artikel 1.01, onder D, onderdeel 1º, van het Binnenvaartpolitiereglement;

 

duurzaam beheer van populaties van in het wild levende dieren: geheel aan handelingen dat gericht is op het beïnvloeden van de omvang van die populatie en de demografie op dusdanige wijze wordt beïnvloed dat er ook op de lange termijn sprake blijft van een levensvatbare populatie die niet in het voortbestaan wordt bedreigd;

 

evaluatieverslag: verslag als bedoeld in artikel 39c, eerste lid, van de Wet bodembescherming;

 

flora- en fauna-activiteit: activiteit inhoudende het verrichten van een handeling als bedoeld in een van de volgende bepalingen van de Wet natuurbescherming: a. artikel 3.1, tenzij het gaat om een geval als bedoeld in het vijfde lid van dat artikel of in artikel 3.3, tweede, zesde of zevende lid, of 3.29, eerste lid, van de Wet natuurbescherming,

b. artikel 3.5, tenzij het gaat om een geval als bedoeld in artikel 3.8, tweede, zesde of zevende lid, of 3.29, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, of c. artikel 3.10, eerste lid, tenzij het gaat om een geval als bedoeld in het tweede lid van dat artikel, in samenhang met artikel 3.8, tweede, zesde of zevende lid, van de Wet natuurbescherming, of in artikel 3.10, derde lid, 3.11, eerste lid, of 3.29, eerste lid, van die wet;

 

fundering: ondergrondse dragende delen van een bouwwerk;

 

gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van Zuid-Holland;

 

geitenhouderij: bedrijf of een onderdeel daarvan waar geiten worden gehouden;

 

gemakswinkel: winkel voor kleine en snelle aankopen met een beperkt assortiment van dagelijkse of direct te gebruiken artikelen;

 

gemengd bollenteelt- en glastuinbouwbedrijf: bedrijf dat is gericht op de teelt van bloembollen, bolbloemen en knolgewassen, de teelt van snijbloemen en laagblijvende eenjarige en vaste bloeiende tuinplanten, de teelt van vollegrondstuinbouwproducten als eenjarige wisselteelt, niet zijnde boom- en sierteelt en fruitteelt, in zowel de volle grond als onder glas en dat ten minste 3.000 m2 glas duurzaam in gebruik heeft;

 

gesloten stortplaats: stortplaats als bedoeld in artikel 8.47, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer;

 

glastuinbouwbedrijf: volwaardig en doelmatig bedrijf in overwegende mate gericht op het voortbrengen van producten en het leveren van diensten door middel van het duurzaam en intensief kweken van assimilerende organismen onder invloed van licht, geheel of hoofdzakelijk overdekt; waarbij onder kweken wordt verstaan: veredeling, selectie, opkweek en verzorging, en waarbij onder licht wordt verstaan: licht afkomstig uit natuurlijke of kunstmatige bron;

 

grondwaterregister: grondwaterregister zoals bedoeld in artikel 7.7 eerste lid, onder c van de Waterwet

grote ruimtevragers: bedrijfsfuncties die zijn gehuisvest in een samenhangend gebouwencomplex op een bedrijfskavel van 5 hectare of meer;

Habitatrichtlijnsoorten: soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn;

 

houtgewas: bomen, heesters, struik-, veld- en tuingewassen en andere houtgewassen, de wortels inbegrepen;

 

hoofdinfrastructuur: hoofdweg of landelijke spoorweg, met bijbehorende voorzieningen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Tracéwet, alsmede de overige spoorwegen;

 

hoofdtak intensieve veehouderij: bedrijfsonderdeel intensieve veehouderij dat qua economische bedrijfsomvang als agrarische hoofdactiviteit kan worden aangemerkt;

 

houder van de inrichting of het werk:

  • 1.

    indien het daartoe krachtens de Waterwet of de Waterschapswet bevoegde gezag een vergunning heeft verleend voor de onttrekking van het grondwater: degene aan wie de vergunning is verleend;

  • 2.

    indien ter zake van de onttrekking van het grondwater de krachtens de Waterwet of de Waterschapswet voorgeschreven melding is gedaan: degene die deze melding heeft gedaan;

  • 3.

    in overige gevallen: degene ten behoeve van wie de onttrekking plaatsvindt;

 

infiltreren van water: water in een bodem brengen, ter aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater;

 

infrastructuur: wegen, met inbegrip van berm en bermsloten, kunstwerken, carpoolplaatsen of parkeerterreinen, en vaarwegen, met inbegrip van oevers en sluizen, bijbehorende kunstwerken en hetgeen naar zijn aard daartoe behoort;

 

intensieve veehouderij: bedrijf waar slacht-, leg-, of pelsdieren in gebouwen worden gehouden of gefokt, met uitzondering van bedrijven waar aan vrijwel alle dieren ten minste een aanmerkelijk deel van het jaar de mogelijkheid wordt geboden van vrije weidegang of vrije uitloop;

 

kantoor: gebouw of deel daarvan dat gebruikt wordt voor het bedrijfsmatig verrichten van administratieve werkzaamheden op financieel, ontwerptechnisch, juridisch, of ander daarmee gelijk te stellen gebied;

 

kas: bouwwerk van bijna alleen maar glas of ander lichtdoorlatend materiaal met een bouwhoogte van 1 m of meer voor de bedrijfsmatige teelt van gewassen;

 

kort verblijf: kortdurend en in ieder geval niet langer dan vijftien minuten, innemen van een ligplaats voor het in of uit laten stappen van passagiers, het laden of lossen van pleziervaartgerelateerde goederen of het te water laten van een pleziervaartuig;

 

kringloopwinkel: detailhandelsvestiging waarbij gebruikte huisraad, kleding, fietsen en overige kringloopgoederen om niet worden ingezameld en worden gerepareerd en verkocht;

 

kunstwerk: bruggen, viaducten, tunnels, duikers, sluizen en soortgelijke technisch werken in spoorbouw, wegenbouw of waterbouw;

 

kwaliteitscriteria: in landelijke samenwerking tussen bevoegde gezagen ontwikkelde en beschikbaar gestelde actuele kwaliteitscriteria vergunningverlening, toezicht en handhaving inzake de beschikbaarheid en de deskundigheid van organisaties die met de uitvoering en handhaving van de betrokken wetten zijn belast;

 

kwaliteitskaart: kaart van de Omgevingsvisie en die is opgebouwd uit vier lagen: de laag van de ondergrond, de laag van de cultuur- en natuurlandschapen, de laag van de stedelijke occupatie en de laag van de beleving;

 

ladingtank: tank vast verbonden met een binnenschip waarvan de wanden hetzij door de scheepsromp zelf, hetzij door van de scheepsromp onafhankelijke wanden zijn gevormd;

 

landgoed: ruimtelijk functionele eenheid bestaande uit bos, overige natuur en woonbebouwing, al dan niet in combinatie met agrarische bedrijfsgronden;

 

lange hond: hond die door zijn daartoe voldoende lichaamsbouw in staat is in open veld een gezonde, volwassen haas te achtervolgen, in te halen en te grijpen.

 

ligplaats: plaats in of boven het water om door een vaartuig ter verblijf van meer dan vijftien minuten te worden ingenomen

 

luchthavenbesluit: besluit als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, jo. 8.43 van de Wet luchtvaart;

 

luchthavenregeling: regeling als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, jo. 8.64, eerste lid, van de Wet luchtvaart;

 

maaiveld: hoogteligging van de gronden ter plaatse van en direct grenzend aan een voorgenomen ontgronding;

 

milieubeschermingsgebied voor grondwater: gebied waarvoor in de provinciale milieuverordening Zuid-Holland regels zijn gesteld ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning;

 

milieucategorie: milieucategorie zoals omschreven in de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering, uitgebracht door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;

milieuzones geur en geluid: zones met gebruiksruimte voor geluid en geur zoals omschreven in de Handreiking milieuzonering nieuwe stijl van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;

motorrijtuig: motorrijtuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Wegenverkeerswet 1994;

 

nader onderzoek: onderzoek als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming;

 

Natura 2000-activiteit: activiteit inhoudende het realiseren van een project of het verrichten van een andere handeling als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, tenzij het gaat om een geval als bedoeld in artikel 2.7, vierde lid, of 2.9, eerste, tweede, derde of vijfde lid, van die wet;

 

natuurbouw: project waarbij:

  • a.

    sprake is van verbetering of uitbreiding van een bestaande biotoop voor ter plaatse voorkomende soorten, of realisering van een nieuwe biotoop voor ter plaatse niet voorkomende soorten waarbij de locatie en de keuze waarvoor de biotoop wordt gemaakt essentieel is of;

  • b.

    sprake is van realisering van een verbindingszone of delen daarvan tussen bestaande biotopen;

  • c.

    en waarbij oppervlakte, vorm, diepte en taludhelling voldoen aan de eisen die de betreffende soorten daaraan stellen;

 

nautisch beheer: de zorg voor de regeling van het verkeer op water, op grond van de Scheepvaartverkeersweet en de daarop berustende regelgeving en besluiten;

 

nautisch beheerder: openbaar lichaam dat met het nautisch beheer is belast of waaraan de uitvoering van het nautisch beheer is opgedragen;

 

nazorgplan: nazorgplan als bedoeld in artikel 39d van de Wet bodembescherming;

 

N.E.G: N.e.g.-positie als bedoeld in artikel 1.2.1 van het Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (Trb. 2001, 67) (ADN);

nestgeluid: Onder nestgeluid van afgemeerde schepen – ook wel aangeduid als geluid van de hotelfunctie van die schepen – wordt verstaan het geluid dat afgemeerde schepen aan de kade produceren met uitzondering van geluid veroorzaakt door het werken aan de schepen en laad-en losactiviteiten.

netto verkoopvloeroppervlak: oppervlakte van het gedeelte van een winkel dat toegankelijk is voor het publiek en waar de producten voor verkoop en verhuur zijn uitgestald;

 

neventak intensieve veehouderij: bedrijfsonderdeel intensieve veehouderij dat qua economische bedrijfsomvang niet als agrarische hoofdactiviteit kan worden aangemerkt;

 

oever: onderdeel van het oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet, bestaande uit een aanwezige natuurlijke overgang van water naar land of een aangebrachte oeverconstructie met inbegrip van de daarvoor noodzakelijke verankering;

 

onderhoudsplichtige: natuurlijke persoon of rechtspersoon die op grond van een wettelijk voorschrift, een besluit, een vergunning, ontheffing of concessie, eigendomsrecht, overeenkomst of anderszins verantwoordelijk is voor het onderhoud van oevers of werken op, aan, over of boven een vaarweg.

 

ontgassen: afvoeren van restladingdamp uit een ladingtank waarbij restladingdampen terechtkomen in de open lucht;

 

onttrekken van grondwater: onttrekken van grondwater door middel van een inrichting of werk, bestemd tot het onttrekken van grondwater;

 

openbaar verkeer: scheepvaartverkeer, bedoeld in artikel 1.1 van de Scheepvaartverkeerswet, of verkeer over de weg, bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994;

 

openbare weg: weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 met uitzondering van een weg die krachtens de Wegenverkeerswet 1994 alleen openstaat voor voetgangers of fietsers;

 

openlucht tuinbouwbedrijf: volwaardig en doelmatig bedrijf in overwegende mate gericht op het voortbrengen van producten en het leveren van diensten door middel van het duurzaam en intensief kweken van assimilerende organismen in de open lucht, eventueel met gebruik van rolkassen; waarbij onder kweken wordt verstaan: veredeling, selectie, opkweek en verzorging;

 

peilbesluit: besluit als bedoeld in artikel 5.2 van de Waterwet;

planologische compensatie: compensatie van dat wat mogelijk is in het vigerende bestemmingsplan, waarbij het gaat om de oppervlakte in hectares en de milieucategorie;

 

planologische maatregel: oorzaak als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening;

 

planschade: schade als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening;

 

projectplan: plan als bedoeld in artikel 5.5 van de Waterwet;

 

profiel van vrije ruimte: ruimte ter weerszijden van en boven een primaire of regionale waterkering die naar het oordeel van de beheerder benodigd is ten behoeve van een toekomstige versterking van de waterkering;

 

provinciale infrastructuur: infrastructuur in beheer bij de provincie en infrastructuur in aanleg die na oplevering in beheer zal komen bij de provincie;

 

provincie: provincie Zuid-Holland;

 

regionale waterkering: waterkering, niet zijnde een primaire waterkering als bedoeld in de Waterwet, die beveiliging biedt tegen overstroming, waarvan de plaats indicatief is verbeeld op kaart 3 in bijlage II en nader is bepaald in de legger, bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet;

 

regionaal waterplan plan: als bedoeld in artikel 4.4 van de Waterwet;

 

restladingdamp: damp die na het lossen in de ladingtank achterblijft in een door gedeputeerde staten aan te geven minimumconcentratie;

 

retourneren van water: terugbrengen van onttrokken grondwater in hetzelfde bodempakket als waaruit het onttrokken is, ter voorkoming van negatieve gevolgen van het onttrekken van grondwater, indien en voor zover het bevoegd gezag dit voorschrijft.;

 

ruimtelijk plan: bestemmingsplan, provinciaal of rijksinpassingsplan, zoals bedoeld in de artikelen 3.1, 3.26 en 3.28 van de Wet ruimtelijke ordening;

 

ruimtelijke kwaliteit: kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde;

 

ruimtelijke ontwikkeling: bebouwing of gebruik van bebouwing of grond;

 

saneringsonderzoek: onderzoek als bedoeld in artikel 1 van de Wet bodembescherming;

 

saneringsplan: plan als bedoeld in artikel 39, eerste lid, dan wel artikel 63c, eerste lid, juncto 39, eerste lid, van de Wet bodembescherming;

 

schip: schip als bedoeld in artikel 1.01, onder A, onderdeel 1º, van het Binnenvaartpolitiereglement

 

schipper: persoon als bedoeld in artikel 1.2.1 van deel 1 van het Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (Trb. 2001, 67) (ADN);

 

snelle motorboot: snelle motorboot als bedoeld in artikel 1.01, onderdeel A, onder 170, van het Binnenvaartpolitiereglement;

 

Staat van Bedrijfsactiviteiten: indeling van bedrijven in categorieën overeenkomstig of vergelijkbaar met de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering, uitgebracht door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;

 

stedelijke ontwikkeling: stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening;

 

stekbedrijf: bedrijf dat nagenoeg geheel is gericht op het vermeerderen van vaste planten tot het stadium van uitgangsmateriaal en dat ten minste 3.000 m² glas duurzaam in gebruik heeft;

 

stiltegebieden: gebieden als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel b, van de Wet milieubeheer;

 

stoffen: chemische elementen, verbindingen daarvan dan wel mengsels van die elementen of verbindingen;

 

terreinbeherende organisatie: publiekrechtelijke of privaatrechtelijke organisatie die het beheer van natuur- en/of recreatiegebieden als doelstelling heeft;

 

tijdens de vaart: de vaart, bedoeld in artikel 7.2.3.7.2 van deel 7 van het Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (Trb. 2001, 67) (ADN);

 

toelichting bij een bestemmingsplan: toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening, alsmede:

  • a.

    toelichting bij een wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening ;

  • b.

    ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bestemmingsplan of van de beheersverordening wordt afgeweken, voor zover het betreft de in bijlage VIII van deze verordening genoemde situaties

  • c.

    ruimtelijke onderbouwing bij een omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bestemmingsplan of van de beheersverordening wordt afgeweken

  • d.

    ruimtelijke onderbouwing bij projectuitvoeringsbesluit als bedoeld in artikel 2.10 van de Crisis- en herstelwet.;

 

toestel: toestel als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder, daaronder niet begrepen een motorrijtuig;

 

tuincentrum: detailhandelsvestiging waarvan het hoofdassortiment bestaat uit boomkwekerijproducten, planten, bloembollen, bloemen, attributen voor de inrichting en het onderhoud van tuinen, balkons en terrassen waaronder tuinmeubilair, alsmede de daarbij benodigde hulpmaterialen;

 

UN: UN-nummer als bedoeld in artikel 1.2.1 Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (Trb. 2001, 67) (ADN);

vaarweg: voor het openbaar verkeer met schepen openstaand water in de zin van artikel 1.01, onder D, onder 5°, van het Binnenvaartpolitiereglement;

 

vaarstrook: deel van de vaarweg dat uitsluitend bestemd is voor varend verkeer;

 

vaarweg: voor het openbaar verkeer met schepen openstaand water in de zin van artikel 1.01, onder D, onder 5°, van het Binnenvaartpolitiereglement;

 

vaarwegbeheer: overheidszorg gericht op de instandhouding, bruikbaarheid en bescherming van een vaarweg en bijbehorende werken;

 

vaarwegbeheerder: openbaar lichaam dat is belast met het vaarwegbeheer op grond van de Waterwet of waaraan de uitvoering van het vaarwegbeheer is opgedragen;

 

vaste stof: stof, anders dan gas of vloeistof;

 

veiligheidsstrook: parallel aan de vaarstrook en aan weerszijden daarvan richting oever gelegen deel van de vaarweg dat als buffer dient tussen varende en liggende schepen;

 

veiligheidszone: deel van een vaarweg met een relatief hoog risico op ongevallen;

 

vervoerder: onderneming, bedoeld in artikel 1.2.1 van deel 1 van het Europees Verdrag inzake het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren (Trb. 2001, 67) (ADN);

 

voorzieningen: voorzieningen ter bescherming van de bodem als bedoeld in artikel 8.49, tweede lid, onder a, van de Wet milieubeheer;

 

volwaardig agrarisch bedrijf: agrarisch bedrijf dat naar aard, omvang en redelijkerwijs te verwachten continuïteit en gelet op de arbeidsbehoefte als zodanig moet worden aangemerkt; de omvang omvat ten minste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit de verwachten redelijk inkomen;

 

watergebonden bedrijventerrein: bedrijventerrein of deel daarvan dat aan vaarwater ligt met een vaarklasse van II of hoger met een: haven, kade, drijvende laad- en losinstallatie of scheepshelling of -dok, beperkt tot de aan de laad- en losvoorziening liggende kavel;

waterschap: Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Hoogheemraadschap van Delfland, Hoogheemraadschap van Rijnland, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, Waterschap Hollandse Delta en Waterschap Rivierenland ieder voor zover hun bevoegdheid strekt en zij zijn gelegen in Zuid-Holland;

 

waterscooter: waterscooter als bedoeld in artikel 1.01, onderdeel A, onder 180, van het Binnenvaartpolitiereglement;

 

waterstaatswerk: bij het Rijk, de provincie, een gemeente of een waterschap in beheer zijnde wateren, waterkeringen en wegen alsmede, voor zover in beheer bij het Rijk, de provincie, een gemeente of een waterschap, de daarin of daaraan gelegen kunstwerken en hetgeen verder naar hun aard daartoe behoort;

 

weg: openbare weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 of artikel 1 van de Wegenwet, met alle bij de weg of het afwikkeling van het verkeer behorende of zich in of nabij de weg bevindende of rechtstreeks verbonden voorzieningen of werken;

 

weidelijkheid: fatsoenlijk en respectvol omgaan met het landschp, de in het wild levende dieren en de mensen met wie de jager in contact komt, overeenkomstig de door de Jagersvereniging opgestelde gedragscode;

 

wezenlijke kenmerken en waarden Natuurnetwerk Nederland: kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland die zijn gekoppeld aan de natuurdoelen voor een gebied die zijn opgenomen in het 'Natuurbeheerplan Zuid-Holland', het ‘portaal natuur en landschap’ en de aanwijzingsbesluiten voor de Natura2000-gebieden;

 

zichtlijn voor de scheepvaart: vrije zicht dat twee elkaar tegemoetkomende schepen, varend in de as van de vaarweg, moeten hebben op een onderlinge afstand van vijf maal de lengte van het maatgevende schip, afhankelijk van de CEMT-klasse van de vaarweg, met een maximum van 600 m.

 

2. Voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder:

 

vaartuig: vaartuig zonder waterverplaatsing, een drijvend casco, een vaartuig in aanbouw en een vaartuig dat de geschiktheid tot varen of drijven heeft verloren.

 

3. Voor de toepassing van deze verordening op wegen wordt verstaan onder:

 

beheer: de publiekrechtelijke zeggenschap over en de verantwoordelijkheid voor de weg met inbegrip van de plicht tot onderhoud en de bevoegdheid tot het treffen van maatregelen en het al dan niet toestaan van handelingen van derden of gedogen van situaties die van invloed zijn op de toestand of het gebruik van de weg.

 

onderhoud: het uitvoeren van alle werken of werkzaamheden die nodig zijn voor de instandhouding van de weg op zodanige wijze dat deze voldoet aan de eisen die daaraan, gelet op zijn functie voor het openbaar verkeer, redelijkerwijs te stellen zijn, in het belang van artikel 3.5.

BIJLAGE II KAARTEN 

Kaart 1 Provincie Zuid-Holland

A. Aanwijzing van gebieden

Kaart 2 Provinciale vaarwegen

Kaart 3 Regionale waterkeringen

Kaart 5 Milieubeschermingsgebieden voor grondwater

Kaart 6 Stiltegebieden

Kaart 7 Natuurnetwerk Nederland

Kaart 8 Archeologische waarden

B. Aanwijzing van locaties

Kaart 4 Gebieden met waterkwantiteitsnorm en waterschappen

Kaart 9 Ontgrondingen

Kaart 10 Kantoren en detailhandel

Kaart 11 Greenports

Kaart 12 Recreatietoervaartnet

Kaart 13 Veiligheid

Kaart 14 Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën

Kaart 15 Cultureel erfgoed

Kaart 16 Windenergie

Kaart 17 Gebieden met verplichte peilbesluiten

kaart 19 Grote buitenstedelijke bouwlocaties

kaart 20 Bedrijventerreinen

kaart 23 Beschermde gebieden Bos en bomen

kaart 24 Hoofdfietsnet en Hoofd wandelnetwerk

Kaart 1 Provincie Zuid-Holland

afbeelding binnen de regeling

A. Aanwijzing van gebieden

Kaart 2 Provinciale vaarwegen

afbeelding binnen de regeling

Kaart 3 Regionale waterkeringen

afbeelding binnen de regeling

Kaart 5 Milieubeschermingsgebieden voor grondwater

afbeelding binnen de regeling

Kaart 6 Stiltegebieden

afbeelding binnen de regeling

Kaart 7 Natuurnetwerk Nederland

afbeelding binnen de regeling

Kaart 8 Archeologische waarden

afbeelding binnen de regeling

B. Aanwijzing van locaties

Kaart 4 Gebieden met waterkwantiteitsnorm en waterschappen

afbeelding binnen de regeling

Kaart 9 Ontgrondingen

afbeelding binnen de regeling

Kaart 10 Kantoren en detailhandel

afbeelding binnen de regeling

Kaart 11 Greenports

afbeelding binnen de regeling

Kaart 12 Recreatietoervaartnet

afbeelding binnen de regeling

Kaart 13 Veiligheid

afbeelding binnen de regeling

Kaart 14 Ruimtelijke kwaliteit en beschermingscategorieën

afbeelding binnen de regeling

Kaart 15 Cultureel erfgoed

afbeelding binnen de regeling

Kaart 16 Windenergie

afbeelding binnen de regeling

Kaart 17 Gebieden met verplichte peilbesluiten

afbeelding binnen de regeling

Kaart 18 Drinkwaterinfrastructuur

afbeelding binnen de regeling

Kaart 19 Grote buitenstedelijke bouwlocaties (3 ha-kaart)

afbeelding binnen de regeling

Kaart 20 Bedrijventerreinen

afbeelding binnen de regeling

Kaart 21 Grote ruimtevragers

afbeelding binnen de regeling

Kaart 22 Planoptimalisatie

afbeelding binnen de regeling

Kaart 23 Beschermde gebieden Bos en Bomen: A-locatie bossen, bosreservaten en Groen erfgoed

afbeelding binnen de regeling

Kaart 24 Hoofdfietsnet en Hoofd wandelnetwerk

afbeelding binnen de regeling

BIJLAGE III AANGEWEZEN SOORTEN

A. Soorten vogels als bedoeld in artikel 3.59, eerste lid:

    • -

      Grauwe gans;

    • -

      Brandgans;

    • -

      Kolgans;

    • -

      Knobbelzwaan;

    • -

      Kleine mantelmeeuw;

    • -

      Zilvermeeuw.

 

B. Soorten vogels als bedoeld in artikel 3.61, eerste lid:

    • -

      Grauwe gans;

    • -

      Brandgans;

    • -

      Kolgans;

    • -

      Knobbelzwaan;

    • -

      Smient;

    • -

      Canadese gans.

 

C. Habitatrichtlijnsoorten als bedoeld in artikel 3.61, tweede lid:

[gereserveerd]

 

D. Andere beschermde soorten als bedoeld in artikel 3.61, derde lid:

[gereserveerd]

 

E. Soorten vogels als bedoeld in artikel 3.61, zevende lid:

    • -

      Grauwe gans

    • -

      Brandgans

    • -

      Kolgans

    • -

      Smient

    • -

      Canadese Gans

 

F. Andere beschermde soorten als bedoeld in artikel 3.63, tweede lid:

    • -

      Aardmuis;

    • -

      Bastaardkikker;

    • -

      Bosmuis;

    • -

      Bruine kikker;

    • -

      Bunzing;

    • -

      Dwergmuis;

    • -

      Dwergspitsmuis;

    • -

      Egel;

    • -

      Gewone bosspitsmuis;

    • -

      Gewone pad;

    • -

      Haas;

    • -

      Hermelijn;

    • -

      Huisspitsmuis;

    • -

      Kleine watersalamander;

    • -

      Konijn;

    • -

      Meerkikker;

    • -

      Ree;

    • -

      Rosse woelmuis;

    • -

      Veldmuis;

    • -

      Vos;

    • -

      Wezel;

    • -

      Woelrat.

BIJLAGE IV VOORSCHRIFTEN BESTRIJDING SOORTEN

Als bedoeld in artikel 3.59 en 3.61

Bewerken van eieren en nesten

  • 1.

    Het bewerken van eieren en nesten van grauwe gans, kolgans en brandgans kan slechts plaatsvinden in de periode van 1 februari tot en met 30 juni;

  • 2.

    Het bewerken van eieren en nesten van knobbelzwaan kan slechts plaatsvinden in de periode van 1 maart tot en met 30 april;

  • 3.

    Het bewerken van eieren en nesten van kleine mantelmeeuw en zilvermeeuw kan slechts plaatsvinden in de periode van 1 april tot en met 31 juli, binnen de havengebieden van Rotterdam, Dordrecht en Alblasserdam ten behoeve van de openbare veiligheid, de volksgezondheid en de veiligheid van het luchtverkeer.

 

Beperkingen aan de bestrijding van ganzen in de winterperiode

 

  • 4.

    Het doden van brandganzen kan slechts plaatsvinden buiten de winterperiode.

  • 5.

    Gedurende de winterperiode kan het doden van grauwe gans en kolgans slechts plaatsvinden op percelen met kwetsbare gewassen 1 .

  • 6.

    De winterperiode als bedoeld onder 4 en 5 betreft de volgende periode:

    • a.

      In de regio Noordelijke Delta 2 van 1 november tot en met 14 februari.

    • b.

      In de regio's Delfland en Schieland, Veenweiden en Zuid Holland-Noord van 1 november tot en met 29 februari.

 

Beperkingen aan de bestrijding van knobbelzwanen

 

  • 7.

    Het doden van knobbelzwanen ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen kan slechts plaatsvinden:

    • a.

      op percelen met ingezaaid gras, graszoden, graszaad en koolzaad in de periode van 1 oktober tot en met 31 mei;

    • b.

      op percelen met gras en granen in de periode van 15 november tot en met 31 mei;

  • 8.

    Afschot van knobbelzwanen zoals bedoeld onder 7 is slechts toegestaan, indien de ter plaatse aanwezige groep knobbelzwanen uit ten minste vijftien exemplaren bestaat. Uit een groep tot vijftig knobbelzwanen mogen maximaal vijf knobbelzwanen worden gedood. Indien de groep bestaat uit meer dan vijftig knobbelzwanen geldt een maximum van 10% dat mag worden gedood.

  • 9.

    Het doden van knobbelzwanen ten behoeve van de openbare veiligheid kan slechts plaatsvinden door of namens de politie of de burgemeester.

  • 10.

    Paartjes broedende knobbelzwanen en de erbij lopende (niet vliegende) jongen mogen niet worden gedood, tenzij de knobbelzwanen zich in de onmiddellijke nabijheid van wegen of fietspaden bevinden en er sprake is van een risico voor de openbare veiligheid, zulks ter beoordeling van de politie of de burgemeester van de desbetreffende gemeente.

 

Beperkingen aan de bestrijding van smienten

 

  • 11.

    Het doden van smienten ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen kan slechts plaatsvinden gedurende de periode van 1 oktober tot en met 31 maart op percelen met gras, ingezaaid gras, graszoden, graszaad, overige akkerbouwgewassen en vollegrondgroenten, maar niet op percelen die gelegen zijn in de volgende Natura 2000-gebieden:

    • a.

      Biesbosch;

    • b.

      Boezems Kinderdijk;

    • c.

      Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein;

    • d.

      Donkse Laagten;

    • e.

      Grevelingen;

    • f.

      Haringvliet;

    • g.

      Hollands Diep;

    • h.

      Duinen Goeree & Kwade Hoek;

    • i.

      Nieuwkoopse Plassen & De Haeck;

    • j.

      Oudeland van Strijen;

    • k.

      Krammer-Volkerak;

    • l.

      De Wilck.

 

BIJLAGE V VRIJSTELLINGEN BEWEIDEN OF BEMESTEN

[vervallen]

BIJLAGE VI MAAIVELDCRITERIA

Als bedoeld in artikel 4.2, negende lid

Norm gerelateerd aan vorm landgebruik

Norm

Maaiveldcriterium (het gedeelte van het peilgebied dat buiten beschouwing kan blijven)

Binnen bebouwde kom

Bebouwd gebied

1/100

0%

 

Glastuinbouw

1/50

1%

 

Overig gebied

1/10

5% (10% voor De Stichtse Rijnlanden)

 
 
 
 

Buiten bebouwde kom

Hoofdinfrastructuur en spoorwegen

1/100

0%

 

Glastuinbouw en hoogwaardige land- en tuinbouw

1/50

1%

 

Akkerbouw

1/25

1%

 

Grasland (van toepassing gedurende 1 maart tot 1 oktober van elk jaar)

1/10

10%

BIJLAGE VII HEFFINGSMAATSTAVEN EN TARIEVEN

Als bedoeld in artikel 7.4.

A. Leges voor omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten

(Als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder a Wet algemene bepalingen omgevingsrecht)

  • 1.1

    Maatstaf van heffing zijn de stichtingskosten van de zaak waarop de aanvraag om een omgevingsvergunning met bouwactiviteiten, betrekking heeft.

  • 1.2

    De stichtingskosten worden berekend volgens de STABU-besteksystematiek (Standaardbestek voor de Burger- en Utiliteitsbouw), tenzij de belastingplichtige aannemelijk maakt dat zulks tot een onjuiste uitkomst leidt.

  • 1.3

    De omzetbelasting en de kosten van het verwerven van de grond maken geen deel uit van de stichtingskosten.

  • 1.4

    Voor zover in de tarieventabel geen of geen bijzonder tarief is vermeld, bedraagt het tarief ter zake van het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning met bouwactiviteiten:

 

 

Categorie

Bouwsom (van - tot)

Tarief

 1.

€ 0 - € 7.500

€ 520,-

 2.

€ 7.500 - € 15.000

€ 785,-

 3.

€ 15.000 - € 35.000

€ 1.046 ,-

 4.

€ 35.000 - € 70.000

€ 2.091,-

 5.

€ 70.000 - € 110. 000

€ 3.137,-

 6.

€ 110. 000 - € 150.000

€ 4.182,-

 7.

€ 150.000 - € 260.000

€ 5.228,-

 8.

€ 260.000 - € 515.000

€ 10.455,-

 9.

€ 515.000 - € 1.050.000

€ 15.677,-

10.

€ 1.050.000 - € 2.750.000

€ 26.132,-

11.

€ 2.750.000 - € 5.200.000

€ 41.810,-

12.

€ 5.200.000 - € 10.400.000

€ 83.620,-

13.

€ 10.400.000 - € 26.000.000

€ 156.789,-

14.

€ 26.000.000 - € 52.000.000

€ 313.579,-

15.

> € 52.000.000

€ 522.638,-

B. Leges voor Omgevingsvergunningen voor overige activiteiten

Het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de volgende activiteiten bedraagt € 100, -:

  • -

    Uitvoeren van een werk (artikel 2.1, lid 1, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht);

  • -

    Brandveilig gebruik bouwwerken (artikel 2.1, lid 1 onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht);

  • -

    Aansluiting van een weg (artikel 2.2, lid 1, onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht);

  • -

    Uitwegen (artikel 2.2, lid 1, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht);

  • -

    Alarminstallatie aan een onroerende zaak (artikel 2.2, lid 1 onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht);

  • -

    Kappen van een boom/houtopstand (artikel 2.2, lid 1, onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht);

  • -

    Reclame-uiting (artikel 2.2, lid 1, onder h, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht);

  • -

    Opslag roerende zaken (artikel 2.2, lid 1, onder j, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht);

  • -

    Slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een beschermd monument of beschermd stads- of dorpsgezicht. (artikelen 2.1, lid 1, onder f, en 2.2, lid 1, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht);

  • -

    Gebruik gronden in strijd met het ruimtelijke kader (artikel 2.1, lid 1, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht).

 

C. Leges voor aanvragen op grond van de Wet natuurbescherming

Categorie

Dienst

Tarief

1.

Een besluit van gedeputeerde staten als bedoeld in artikelen 3.3, 3.4, 3.8, 3.9, 3.17, 3.32, 3.34 Wet natuurbescherming, met uitzondering van artikel 3.3, lid 4, onder b, sub 5, en artikel 3.8, lid 5, onder b, sub 4, die gericht zijn op het toelaten van onderzoek

€ 1.800,-

2.

Een vergunning van gedeputeerde staten als bedoeld in artikelen 2.7 en 2.8 Wet natuurbescherming

€ 1.800,-

3.

Een bestuurlijk oordeel van gedeputeerde staten of er wel of geen vergunning of ontheffing nodig is

€ 1.800,-

4.

Een toets van een plan, project of andere handeling aan de Wet natuurbescherming door gedeputeerde staten, niet zijnde een aanvraag om vergunning, ontheffing of bestuurlijk oordeel.

€ 1.800,-

5.

Een besluit van gedeputeerde staten als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, onder a en b, Wet natuurbescherming voor een tegemoetkoming in geleden schade aangericht door natuurlijk in het wild levende beschermde dieren

€ 300,-

 

BIJLAGE VIII SITUATIES KRUIMELREGELING

Als bedoeld in artikel 6.40, onder a

Toepassing van de hierna genoemde onderdelen van artikel 4, hoofdstuk IV, Bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht:

  • 1.

    onderdeel 1, voor zover sprake is van ontwikkelingen

    • -

      ten behoeve van detailhandel en/of kantoren;

    • -

      op gronden binnen de veiligheidszone langs de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op 'Kaart 6 Veiligheidszonering Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas';

    • -

      op bedrijventerreinen, aangeduid op de de bedrijventerreinenkaart in de Omgevingsvisie, behorende bij de beleidsbeslissing ‘Toekomstbestendige bedrijventerreinen die de vitaliteit van het bedrijfsleven versterken’, of

    • -

      op gronden binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op 'Kaart 9 Cultureel erfgoed';

 

  • 2.

    onderdeel 9, voor zover sprake is van gebruikswijziging(en):

    • -

      ten behoeve van detailhandel of kantoren;

    • -

      op gronden binnen de veiligheidszone langs de Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op 'Kaart 6 Veiligheidszonering Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas';

    • -

      op bedrijventerreinen, aangeduid op de de bedrijventerreinenkaart in de Omgevingsvisie, behorende bij de beleidsbeslissing ‘Toekomstbestendige bedrijventerreinen die de vitaliteit van het bedrijfsleven versterken’, of

    • -

      ten behoeve van huisvesting van arbeidsmigranten in:

    • -

      kassen;

    • -

      bebouwing die in de Ruimtelijk-economische Strategie Westland ten behoeve van de herstructureringsopgave is aangeduid als categorie 1;

  • 3.

    onderdeel 10, ten aanzien van de mogelijkheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor de permanente bewoning van recreatiewoningen.

 

  • 4.

    onderdeel 11, tenzij sprake is van:

    • -

      het realiseren van tijdelijke nieuwe woningen binnen bestaand stads- en dorpsgebied;

    • -

      het realiseren van nieuwe tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten bij een agrarisch bedrijf gedurende een korte seizoenspiekperiode.

BIJLAGE IX LIJSTEN BEHORENDE BIJ KAART 2 IN BIJLAGE II EN ARTIKELEN 5.1 en 5.2 VAN DE OMGEVINGSVERORDENING ZUID-HOLLAND

Daar waar in deze tabel ingevolge art. 3.2 Waterwet “provincie” staat, wordt gelezen voor dezen, Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland

1. Lijst A1 als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland

Vw. nr.

Vaarweg

Belast met de uitvoering van het beheer

A-1

Delftse Schie

Provincie

Rijn-Schiekanaal

Provincie

Haagse Trekvliet [vanaf Rijn-Schiekanaal tot toegang Binckhorsthaven]

Provincie

A-2

Rijn-Schiekanaal [vanaf Haagse Trekvliet tot Korte Vlietkanaal, inclusief Sluis LeZijlidschendam]

Provincie

A-3

Korte Vlietkanaal

Provincie

Rijn [vanaf Korte Vlietkanaal tot Additioneel kanaal]

Provincie

Additioneelkanaal

Provincie

Katwijkskanaal

Provincie

A-4

Rijn-Schiekanaal [Korte Vlietkanaal - Zijl, inclusief Leidse Trekvliet tot de Trekvlietbrug]

Provincie

Oude Rijn [vanaf Zijl tot Heimanswetering]

Provincie

A-5

Zijl

Provincie

Vaarroute door Kagerplassen [via s Gravenwater tot aan de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder]

Provincie

A-6

Oude Rijn [vanaf kruising Gouwe/Aarkanaal tot Heimanswetering]

Provincie

Heijmanswetering, Woudwetering en Paddegat

Provincie

Vaarroute door Braassemermeer

Provincie

Oude Wetering

Provincie

A-7

Aarkanaal

Provincie

A-8

Oude Rijn [vanaf kruising Gouwe/Aarkanaal tot grens provincie Utrecht]

Provincie

A-9

Gouwe en Gouwekanaal [inclusief Julianasluis, Voorhaven en de toegangsgeul vanuit Rijksvaarwater Hollandse IJssel]

Provincie

A-10

Merwedekanaal (voor zover gelegen in de provincie Zuid-Holland [inclusief de Grote Merwedesluis en Begraafplaatssluis en toegangsgeul vanuit Rijkvaarwater Merwede]

Provincie

Verbindingskanaal [tussen het Merwedekanaal en de Linge te Arkel (inclusief de Arkelse Damsluis)]

Provincie

A-11

Amstel (voor zover gelegen in provincie Zuid-Holland)

Provincie Noord-

Holland

  • 2.

    Lijst A2 als bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de Omgevingsverordening Zuid-Holland

Vw-nr

Vaarweg

Belast met de uitvoering van het beheer

A-12

Grecht (voor zover gelegen in provincie Zuid-Holland) [inclusief sluis Woerdense Verlaat]

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

Grecht [vanaf sluis Woerdense Verlaat tot Kollenbrug]

Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht

A-13

Sluis Bodegraven

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

A-14

Linge (voor zover gelegen binnen de provincie) [tot Verbindingskanaal]

Waterschap Rivierenland

A-15

Kanaal van Steenenhoek [inclusief de Steenenhoekse Kanaalsluis en toegangsgeul vanuit Rijksvaarwater Merwede]

Waterschap Rivierenland

A-16

Sluis Middelkade te Alblasserdam

Waterschap Rivierenland

A-17

Rotte [vanaf de Viersprong tot ZevenhuizerVerlaat]

Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard

A-18

Hennipsloot [incl. Zevenhuizer Verlaat]

Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard

A-19

Ringvaart vanaf Hennipsloot en Hollandse IJssel [incl. Snelle Sluis te Moordrecht en de toegangsgeul vanuit Rijksvaarwater Hollandse IJssel]

Hoogheemraadschap van Schieland en Krimpenerwaard

A-20

Kromme Mijdrecht

Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht

A-21

Heinoomsvaart

Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht

A-22

Kollensloot

Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht

A-23

Drecht

Hoogheemraadschap van Rijnland

A-24

Does - Kromme Does - Wijde Aa

Hoogheemraadschap van Rijnland

A-25

Dwarswatering

Hoogheemraadschap van Rijnland

A-26

Oegstgeesterkanaal

Hoogheemraadschap van Rijnland

A-27

Haarlemmertrekvaart (voor zover gelegen in provincie Zuid-Holland)

Hoogheemraadschap van Rijnland

A-28

Leidse Vaart

Hoogheemraadschap van Rijnland

A-29

Ziende [inclusief Ziende sluis)

Hoogheemraadschap van Rijnland

A-30

Slikkendammersluis

Hoogheemraadschap van Rijnland

A-31

Dubbele Wiericke (voor zover gelegen in provincie Zuid-Holland)

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

  • 3.

    Lijst B als bedoeld in artikel 5.2 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland

Vw-nr.

Vaarweg

Belast met de uitvoering van het beheer

B-1

Delfshavense Schie en Coolhaven [inclusief Parksluizen en toegangsgeul vanuit Rijksvaarwater Nieuwe Maas]

Gemeente Rotterdam

B-2

Schiedamse Schie [inclusief de Buitensluis en toegangsgeul vanuit Rijksvaarwater Nieuwe Maas]

Gemeente Schiedam

B-3

Schie-Schiekanaal

Gemeente Rotterdam

B-4

Noorderkanaal [inclusief de Bergsluis]

Gemeente Rotterdam

B-5

Lingehaven [inclusief de Lingesluis en toegangsgeul vanuit Rijksvaarwater Merwede ]

Gemeente Gorinchem

B-6

Gekanaliseerde Linge [Aansluiting Verbindingskanaal – Lingehaven]

Waterschap Rivierenland

B-7

Voedingskanaal [inclusief de Voornse Sluis en toegangsgeul vanuit Rijksvaarwater Oude Maas]

Waterschap Hollandse Delta

B-8

Brielse Maas/Brielse Meer

Waterschap Hollandse Delta

B-9

Gekanaliseerde Hollandse IJssel (voor zover gelegen in provincie Zuid- Holland) [inclusief Waaiersluis]

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden

B-10

Ziendevaart vanaf de Ziendesluis en vaarroute door Nieuwkoopse plassen tot Slikkendammersluis

Gemeente Nieuwkoop

B-11

Gorinchemse Kanaalsluis

Waterschap Rivierenland

Bijlage X GEGEVENS EN CRITERIA GROTE BUITENSTEDELIJKE BOUWLOCATIES

Tabel 1 Woningbouwlocaties

gemeente

plaats

naam locatie

bruto opp in ha

Overige aanwijzingen

Holland Rijnland

Alphen aan den Rijn

Benthuizen

Bentlanden II

7

 

Alphen aan den Rijn

Boskoop

Torenpad-West

6

 

Alphen aan den Rijn

Hazerswoude-Rijndijk

Westvaartpark

15

 

Kaag en Braassem

Leimuiden

Leimuiden-West

7

 

Kaag en Braassem

Roelofarendsveen

Braassemerland (Westend, Veilingvaart, Centrum, GEM en Waterrijck)

119

 

Katwijk

Katwijk

Locatie Valkenburg

318

 

Lisse

Lisse

Geestwater of Poelpolder

11

 

Nieuwkoop

Langeraar

Langeraar noordwest

10

 

Nieuwkoop

Nieuwkoop

Buytewech noord

17

 

Nieuwkoop

Nieuwkoop

Vrouwenakker

3

 

Nieuwkoop

Nieuwveen

De Verwondering of Hazeweg

21

 

Nieuwkoop

Noorden

Land van Koppen

6

 

Nieuwkoop

Ter Aar

Ter Aar noordoost

7

 

Noordwijk

Noordwijk

Bronsgeest

15

 

Noordwijk

Noordwijk

De Nes

6

 

Noordwijk

Noordwijk

Offem-Zuid

27

 

Noordwijk

Noordwijk

Sancta Maria

19

 

Noordwijk

Noordwijkerhout

Molenweg

3

 

Noordwijk

Noordwijkerhout

St. Bavo

14

 

Teylingen

Voorhout

Hooghkamer

35

 

Teylingen

Voorhout

Nieuw Boekhorst of Voorhout

56

 

Voorschoten (en Leidschendam-Voorburg)

Voorschoten

Duivenvoordecorridor

33 (bebouwing 5)

 

Voorschoten

Voorschoten

Starrenburg III

5

 

Haaglanden

Den Haag

Den Haag

Vroondaal Zuid

15

 

Den Haag

Den Haag

Westmadepark

26

 

Leidschendam-Voorburg (en Voorschoten)

Voorburg

Duivenvoordecorridor

33 (bebouwing 5)

 

Pijnacker-Nootdorp

Pijnacker

De Scheg

11

 

Pijnacker-Nootdorp

Pijnacker

Tuindershof / Keijzershof

34

 

Westland

De Lier

Molensloot

27

 

Westland

Kwintsheul

De Driesprong

7

 

Westland

Kwintsheul

De Hak

5

Westland

Kwintsheul

Holle Watering

16

 

Westland

Monster

De Duinen

15

 

Westland

Monster

Monster noord

5

 

Westland

Monster

Westmade

66

 

Westland

Poeldijk

Poeldijk Westhof

21

 

Westland

's-Gravenzande

Gantel De Baak

5

Westland

's-Gravenzande

Poelkade / Het Nieuwe Water

29

 

Westland

's-Gravenzande

Waelpark/Waelpolder

30

 

Westland

Wateringen

Erasmuszone / Wippolder

23

 

Regio Rotterdam

Brielle

Brielle

Oude Goote

30

 

Barendrecht

Barendrecht

Zuidpolder

4

Hellevoetsluis

Hellevoetsluis

Boomgaard / Noordwest

56

 

Lansingerland

Bergschenhoek

Driehoek Oosteindseweg-Emmastraat

24

 

Lansingerland

Bergschenhoek

Hoeksekade noord I

4

 

Lansingerland

Bergschenhoek

Hoeksekade noord II

9

 

Lansingerland

Berkel

Driehoek Berkel noord

5

 

Lansingerland

Berkel

Westpolder / Bolwerk

53

 

Lansingerland

Bleiswijk

De Hoefslag / Korenmolenhoek

10

 

Lansingerland

Bleiswijk

Schil om Bleiswijk / Merenweg

28

 

Maassluis

Maassluis

Dijkpolder / Wilgenrijk

91

 

Nissewaard

Zuidland

Kreken van Nibbeland

16

 

Nissewaard

Oudenhoorn

De Akkerranden

6

 

Ridderkerk

Rijsoord

Geerlaan

9

Ridderkerk

Rijsoord

Waalbos

4

 

Rotterdam

Hoek van Holland

Buitengebied noord en oost II

47

 

Schiedam

Schiedam

Spaanse Polder – ‘s-Gravenland

3

 

Westvoorne

Rockanje

De Drenkeling

22

 

Drechtsteden

Dordrecht

Dordrecht

Smitsweg

33

 

Hardinxveld-Giessendam

Giessendam

De Blauwe Zoom

10

 

Hardinxveld-Giessendam

Giessendam

‘t Oog

15

 

Midden-Holland

Bodegraven-Reeuwijk

Bodegraven

Weideveld 2

6

 

Bodegraven-Reeuwijk

Driebruggen

Groendijck-Oost

3

 

Bodegraven-Reeuwijk

Nieuwerbrug

De Wijde Wiericke

3

 

Bodegraven-Reeuwijk

Reeuwijk

De Steupel

4

 

Bodegraven-Reeuwijk

Reeuwijk-Brug

Breevaart, Oude Tol fase III

3

 

Bodegraven-Reeuwijk

Reeuwijk-Dorp

Reesvelt

4

 

Gouda

Gouda

Westergouwe

144

 

Krimpenerwaard

Gouderak

Gouderak Oost

9

Waddinxveen

Waddinxveen

De Triangel

100

 

Waddinxveen

Waddinxveen

Glasparel+

7

 

Waddinxveen

Waddinxveen

't Suyt / Plan Nooitgedacht

11

 

Zuidplas

Moerkapelle

Moerkapelle noord

28

 

Zuidplas

Moerkapelle

Moerkapelle zuid

14

 

Zuidplas

Moordrecht

De Brinckhorst / Moordrecht west

14

 

Zuidplas

Nieuwerkerk

Esse Zoom / Groene Zoom

30

 

Zuidplas

Vijfde Dorp

Vijfde Dorp

325

Zuidplas

Zevenhuizen

Zevenhuizen zuid

56

 

Zuidplas

Zuidplas

Swanladriehoek

7

Alblasserwaard-Vijfheerenlanden

Gorinchem

Gorinchem

Hoog Dalem

29

 

Molenlanden

Giessenburg

Achter de Wetering

3

Molenlanden

Giessen-Oudekerk

Bilderhof

4

Molenlanden

Giessen-Oudekerk

Giessenburg

5

Molenlanden

Groot-Ammers

De Boomgaard

4

 

Molenlanden

Langerak

Woonleefhart

12

 

Molenlanden

Nieuw-Lekkerland

Nieuw-Lekkerland Oost

8

 

Molenlanden

Streefkerk

Kooikerspad

4

 

Hoeksche Waard

Hoeksche Waard

Heinenoord

Tienvoet

9

 

Hoeksche Waard

's-Gravendeel

's-Gravendeel west

18

 

Hoeksche Waard

Klaaswaal

De Bonger III

7

 

Hoeksche Waard

Numansdorp

Torensteepolder fase 1a

20

 

Hoeksche Waard

Numansdorp

Torensteepolder fase 1b en 1c

10

 

Hoeksche Waard

Goudswaard

Locatie Westdijk

6

 

Hoeksche Waard

Oud-Beijerland

Stougjesdijk oost

89

 

Hoeksche Waard

Strijen

Kleine Loo fase 1-5

6

 

Hoeksche Waard

Strijen

Sportlaan

3

 

Goeree-Overflakkee

Goeree-Overflakkee

-

De Nieuwe Marke

-

 

Goeree-Overflakkee

Goedereede

Onbekend

9

 

Goeree-Overflakkee

Nieuwe Tonge

Nieuwe Tonge

9

 

Goerree-Overflakkee

Ouddorp

Ouddorp Bad

6

 

Goeree-Overflakkee

Middelharnis

uitbreiding Westplaat/

2e haven

11

 

Goeree-Overflakkee

Den Bommel

Schaapsweg

5

Goeree-Overflakkee

Stellendam

Langeweg

5

Goeree-Overflakkee

Dirksland

Kleine Boezem

4

Goeree-Overflakkee

Stad aan 't Haringvliet

Onbekend

6

 

 

Bruto opp in ha: Oppervlakte van het als woningbouwlocatie aangeduide gebied in een bestemmingsplan of ander ruimtelijk plan, inclusief de daarbij behorende voorzieningen, infrastructuur, groen en water. De aanduiding kan deels ook bestaand stads- en dorpsgebied betreffen.

 

Tabel 2 Bedrijventerreinen zachte capaciteit

gemeente

plaats

naam terrein

uitgeefbaar opp in ha

Overige aanwijzingen

Holland Rijnland

Alphen aan den Rijn

Alphen aan den Rijn

Steekterpoort II

15

 

Alphen aan den Rijn

Groenendijk

Groenendijk oost

9

 

Alphen aan den Rijn

Hazerswoude-Rijndijk

Prinsenschouw

10

 

Alphen aan den Rijn

Koudekerk aan den Rijn

Uitbreiding Hoogewaard

4

 

Kaag en Braassem

Leimuiden

Drechthoek II

8

 

Kaag en Braassem

Roelofarendsveen

Veenderveld 2

29

 

Katwijk

Valkenburg

Werkpark

15

 

Noordwijk

Noordwijkerhout

‘s-Gravendam oost

15

 

Zoeterwoude

Zoeterwoude

Groenendijk west

7

 

Teylingen

Warmond

Greenib

4

 

Haaglanden

Midden-Delfland

Den Hoorn

Hooipolder-Kerkpolder

12

 

Westland

Kwintsheul

Bovendijk

5

 

Westland

Poeldijk

ABC Westland, uitbreiding

12

 

Regio Rotterdam

Brielle

Vierpolders

Seggelant 3

20

 

Hellevoetsluis

Hellevoetsluis

Kickersbloem 3 (4e kwadrant)

17

 

Nissewaard

Geervliet

Geervliet oost (Bernissester)

40

 

Rotterdam

Hoek van Holland

Haak-Kulkweg (waterweg noord)

30

 

Rotterdam

Rotterdam

Science en Business Park

80

 

Midden-Holland

Bodegraven-Reeuwijk

Reeuwijk-Brug

Zoutman west

9

 

Krimpenerwaard

Bergambacht

De Nieuwe Wetering IV

4

Krimpenerwaard

Stolwijk

Zuidelijke Entree

3

 

Waddinxveen

Waddinxveen

Milieupark A12 noord

30

 

Zuidplas

Vijfde Dorp

Doelwijk II

28

Zuidplas

Vijfde Dorp

Gouwepark II

19

Zuidplas

Zevenhuizen

Knibbelweg oost

23

 

Alblasserwaard-Vijfheerenlanden

 
 
 
 
 

Hoeksche Waard

 
 
 
 
 

Hoeksche Waard

Strijen

Verlengde Edisonlaan

4

 

Goeree-Overflakkee

 
 
 
 

Tabel 3 Bedrijventerreinen harde capaciteit

gemeente

plaats

naam terrein

uitgeefbaar opp in ha

Overige aanwijzingen

Holland Rijnland

Nieuwkoop

Nieuwveen

Schoterhoek II

7

 

Noordwijk

Noordwijk

’s-Gravendijck

3-5

 

Katwijk

Rijnsburg

Klei-Oost-Zuid

15

 

Katwijk

Rijnsburg

Vinkenwegzone

4-6

 

Haaglanden

Westland

Maasdijk

Honderland fase 2

35

 

Westland

Naaldwijk

Trade Park Westland Mars

11

 

Regio Rotterdam

Hellevoetsluis

Hellevoetsluis

Kickersbloem 3

54

 

Lansingerland

Bergschenhoek

Leeuwenhoekweg

5

 

Lansingerland

Berkel

Oudeland

53

 

Lansingerland

Bleiswijk

Bedrijventerrein Bleizo / Hoefweg zuid

35

 

Ridderkerk

Ridderkerk

Nieuw Reijerwaard

95

 

Brielle

Brielle

Seggelant 2

5

 

Vlaardingen

Vlaardingen

De Vergulde Hand west

15

 

Drechtsteden

Dordrecht

Dordrecht

Dordtse Kil IV

65

 

Hardinxveld-Giessendam

Hardinxveld

‘t Oog

4

 

Hardinxveld-Giessendam

Hardinxveld

‘t Oog

6

Hendrik Ido Ambacht

Hendrik Ido Ambacht

Ambachtse Zoom

15

 

Sliedrecht

Sliedrecht

De Driehoek

7

 

Midden-Holland

Waddinxveen

Waddinxveen

Logistiek Park A12 (2e fase)

6

Waddinxveen

Waddinxveen

Triangel

4

Zuidplas

Nieuwerkerk aan den IJssel

Hooge Veenen III, fase 2

3

 

Zuidplas

Zevenhuizen

Plantagekwadrant (Het Nieuwe Midden)

20

 

Alblasserwaard-Vijfheerenlanden

Molenlanden

Schelluinen

Schelluinen west

12

 

Gorinchem

Gorinchem

Groote Haar (Gorinchem noord)

37

 

Hoeksche Waard

Hoeksche Waard

Oud-Beijerland

De Hoogerwerf Oost

8

 

Goeree-Overflakkee

Goeree-Overflakkee

Nieuwe Tonge

De Tram uitbreiding

5

 

Goeree-Overflakkee

Oude-Tonge

Bedrijvenpark Oostflakkee

20

 

Tabel 4 Andere stedelijke ontwikkelingen

gemeente

plaats

naam terrein

uitgeefbaar opp in ha

Overige aanwijzingen

Drechtsteden

Sliedrecht

Sliedrecht

Recreatief Knooppunt Sliedrecht

20

Goeree-Overflakkee

Goeree-Overflakkee

Den Bommel

Voorzieningen Schaapsweg

5

Haaglanden

Westland

Honselersdijk

Horti Campus

20

 

Holland Rijnland

Kaag en Braassem

Leimuiden

Recreatievoorzieningen Kerklaan

5

Leiden

Leiden

Volkstuinen Oostvlietpolder

3

Uitbreiding van bestaande volkstuinen Oostvlietpolder

Regio Rotterdam

Albrandswaard

Rhoon

Poort van Buijtenland

6

 

Albrandswaard

Rhoon

Sportvelden Rand van Rhoon

10

 

Lansingerland

Bleiswijk

Bleizo ontwikkeling stationsgebied

10

 

Nissewaard

Heenvliet / Geervliet

Sportvelden Bernisse Noord

7

 

Westvoorne

Rockanje

Sportpark Nieuwe Achterweg

7

Regio Midden-Holland

Zuidplas

Moordrecht

Sportvelden Moordrecht

4

 

Zuidplas

Zevenhuizen

Swanladriehoek

7

BIJLAGE XI VERBLIJFSRECREATIEPARKEN

Als bedoeld in artikel 6.10e

  • Park Giessenburg, gemeente Molenlanden

  • Park Bilderhof, gemeente Molenlanden

TOELICHTING bij de OMGEVINGSVERORDENING ZUID-HOLLAND

ALGEMEEN DEEL

1. Inleiding

De provincie Zuid-Holland wil een overheid zijn die anticipeert op veranderingen in maatschappij, economie en bestuur, en vanuit haar toegevoegde waarde bijdraagt aan maatschappelijke opgaven. De ontwikkeling die de provincie Zuid-Holland hierin doormaakt, sluit aan bij de uitgangspunten van de Omgevingswet die de maatschappelijke opgave centraal stelt, en niet langer de sectorale beleidsvelden.

De Omgevingswet treedt in 2021 in werking. De provincie Zuid-Holland kiest ervoor om in aanloop naar de komst van de Omgevingswet twee belangrijke kerninstrumenten van deze wet – de omgevingsvisie en de omgevingsverordening – op basis van huidig recht vast te stellen. Met deze integratie wordt een belangrijke stap gezet in de implementatie van het organiseren van de provinciale rol rond maatschappelijke opgaven in de fysieke leefomgeving. Uitgangspunt is dat de integratie beleidsneutraal gebeurt, dus zonder een verandering in (rechts-)gevolgen. Separaat wordt een aantal beleidsrijke onderdelen ter besluitvorming voorgelegd, die nadien als wijziging in deze verordening worden geïntegreerd. Deze onderdelen zijn in de verordening gereserveerd.

De omgevingsvisie en de omgevingsverordening zijn instrumenten die onderling sterk met elkaar samenhangen. In de systematiek van de Omgevingswet is de inhoud van de omgevingsvisie voor een groot deel leidend voor de inhoud van de omgevingsverordening. Vandaar dat de inhoud van beide kerninstrumenten gelijktijdig wordt vastgesteld.

2. Doel en strekking

2.1 Anticiperen op de Omgevingswet

Deze verordening integreert achttien verordeningen met het oog op het vereenvoudigen en harmoniseren van de provinciale regels voor de fysieke leefomgeving. Dat betekent dat deze omgevingsverordening zeventien verordeningen geheel, en de Provinciale milieuverordening gedeeltelijk, zal vervangen. De verordeningen die volledig worden ingetrokken zijn de:

  • -

    Grondwaterheffingsverordening Zuid-Holland;

  • -

    Legesverordening omgevingsrecht provincie Zuid-Holland 2013;

  • -

    Legesverordening Wet natuurbescherming Zuid-Holland 2019;

  • -

    Luchthavenverordening Zuid-Holland;

  • -

    Ontgrondingenverordening Zuid-Holland 2014;

  • -

    Vaarwegenverordening Zuid-Holland 2015;

  • -

    Verordening advisering planschade Zuid-Holland;

  • -

    Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht Zuid-Holland 2016;

  • -

    Verordening Provinciaal Planologische Commissie Zuid-Holland 2009;

  • -

    Verordening ruimte 2014;

  • -

    Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland;

  • -

    Waterverordening Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009;

  • -

    Waterverordening Rijnland;

  • -

    Waterverordening Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2017;

  • -

    Waterverordening waterschap Rivierenland;

  • -

    Waterverordening Zuid-Holland; en de

  • -

    Wegenverordening Zuid-Holland 2010.

Door deze integratie loopt de provincie Zuid-Holland vooruit op de invoering van de omgevingsverordening als een van de kerninstrumenten van de Omgevingswet, voor zover dat reeds op basis van de bestaande wetgeving mogelijk is.

2.2 Beleidsneutrale integratie

Beoogd is een beleidsneutrale integratie van de provinciale regelgeving op de terreinen van de ruimtelijke ordening, het milieu, luchthavens, het beheer en gebruik van wegen en vaarwegen, het waterbeheer, de ontgrondingen, de kwaliteit op dit terrein van de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving en de regels over leges, schadevergoeding en andere financiële aspecten in het fysieke domein. Het beleidsneutrale karakter betekent dat bestaande regelgeving op deze domeinen zonder aanpassing van de normstelling en met een gelijkwaardig beschermingsniveau is overgezet in deze integrale omgevingsverordening. Vanzelfsprekend zijn daarbij wel aanpassingen doorgevoerd in de terminologie en de instrumentkeuze, waar dat was aangewezen om de gewenste stap te maken naar een uniforme omgevingsverordening die vooruitloopt op het nieuwe kader van de Omgevingswet. Waar mogelijk wordt in deze toelichting ook voor de verschillende onderwerpen aangegeven wat de Omgevingswet gaat betekenen.

Ook is de stap gezet om op enkele plaatsen te voorzien in algemene bepalingen waar voorheen in verschillende verordeningen regels over dezelfde materie was opgenomen. Dit geldt vanzelfsprekend voor het algemene hoofdstuk 1 maar is bijvoorbeeld ook het geval bij regels over de voorbereiding van vergunningen. Dat maakt het mogelijk om binnen de grenzen van de bestaande centrale wetgeving een zo uniform mogelijke benadering te kiezen voor de normering van dergelijke instrumenten, zoals bijvoorbeeld over de toepassing van de regels van de Dienstenrichtlijn bij vergunningstelsels (lex silencio, bijv.). Een ander voorbeeld is de wijze waarop is omgegaan met de huidige vijf waterverordeningen. Tussen deze verordeningen bestonden voorheen soms kleine en soms grote verschillen. Getracht is om in overleg met de waterschappen en de betrokken buurprovincies te komen tot meer uniforme regels. Dit heeft op de meeste punten tot uniforme regels geleid, zodat nog slechts in een beperkt aantal gevallen voor één of meerdere waterschappen afwijkende regels noodzakelijk zijn.

3. Opbouw van de verordening

3.1 Algemeen

De verordening is zodanig opgebouwd dat na twee inleidende hoofdstukken voor de regeling van algemene begrippen (hoofdstuk 1) en de aanwijzing van onderdelen van de fysieke leefomgeving (hoofdstuk 2), de regels voor activiteiten door burgers en bedrijven voorop staan (hoofdstuk 3). Pas daarna komen de meer tot het openbaar bestuur gerichte regels over het ambitieniveau voor leefomgevingskwaliteit (hoofdstuk 4), de regels over onderlinge taakverdeling (hoofdstuk 5) en de doorwerking van provinciaal beleid naar andere bestuursorganen via instructieregels (hoofdstuk 6).  Vervolgens komen ondersteunende hoofdstukken over financiële bepalingen (hoofdstuk 7), procedures van voorbereiding (hoofdstuk 8) en handhaving (hoofdstuk 9), schade (hoofdstuk 10), monitoring en informatie (hoofdstuk 11) en adviesorganen (hoofdstuk 12). Overgangsrecht (hoofdstuk 13) en slotbepalingen (hoofdstuk 14) sluiten de verordening af.

De opbouw sluit daarmee allereerst aan op de doelgroepenbenadering die ook door het Rijk ten grondslag is gelegd aan de vier algemene maatregelen van bestuur onder de Omgevingswet, en pas ten tweede op de opbouw van de Omgevingswet zelf die meer is gebaseerd op een bepaalde beleidscyclus voor de fysieke leefomgeving. Een verdeling van de materie op basis van de opgaven van de Omgevingsvisie of een indeling op basis van gebieden/gebiedsgerichtheid is overwogen maar daar is, mede gelet op de op te nemen regels, van afgezien. Doorslaggevend is geweest dat verreweg de meeste regels in deze verordening gericht zijn op het reguleren van burgers en bedrijven (vergelijkbaar met het type regels van het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit bouwwerken leefomgeving) of het instrueren van andere bestuursorganen (vergelijkbaar met het type regels van het Besluit kwaliteit leefomgeving).

Een belangrijke consequentie van de gekozen indeling is, dat een bepaald onderwerp op verschillende plaatsen in de verordening aan bod kan komen. Een voorbeeld kan dat verhelderen. Zo bevat hoofdstuk 2 onder meer de aanwijzing van de vaarwegen waarop de verordening betrekking heeft, geeft hoofdstuk 3 regels waaraan gebruikers van die vaarwegen zich moeten houden, deelt hoofdstuk 4 het beheer van sommige vaarwegen toe aan anderen dan de provincie zelf en worden gemeenten via hoofdstuk 6 geïnstrueerd om in hun bestemmingsplannen rekening te houden met zichtlijnen voor het doelmatig gebruik van de vaarweg in zones rondom bochten. De procedures en handhaving van de regels is geregeld in hoofdstukken 8 en 9 en hoofdstuk 13 bevat overgangsrecht ten opzichte van de huidige Vaarwegenverordening Zuid-Holland 2015.

Dit is een bewuste keuze geweest, omdat daarmee het integrale karakter wordt benadrukt zodat de onderlinge samenhang tussen thans afzonderlijke instrumenten duidelijker naar voren komt. De instructieregels zijn immers gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordeningen en opgenomen in de Verordening Ruimte, terwijl de regels voor gebruikers zijn opgenomen in de Vaarwegenverordening Zuid-Holland 2015. Verwacht mag worden dat een integrale benadering het gebruik eenvoudiger zou moeten maken. Een ander voordeel is dat parallellen tussen domeinen duidelijker in het oog springen en onnodige verschillen in de regelgeving makkelijker kunnen worden geïdentificeerd en opgelost. Tot slot biedt het een duidelijke structuur die naar het zich thans laat aanzien ook geschikt is onder de nieuwe regels van de Omgevingswet.

3.2 Overzicht van de hoofdstukken

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Dit hoofdstuk bevat bepalingen die voor de toepassing van de hele, of althans grote delen van, de omgevingsverordening van belang zijn. Het gaat hier over de begripsbepalingen (bijlage I), het toepassingsgebied en de maatschappelijke doelstellingen. De artikelen over het toepassingsgebied en de doelen zijn overgenomen van de Omgevingswet en geven in algemene zin de breedte aan van de onderwerpen die in de omgevingsverordening aan bod komen. Dat was nodig omdat de Omgevingswet nog niet inwerking is getreden. Het overnemen van de bepalingen van de omgevingswet wil niet zeggen dat al die onderwerpen ook daadwerkelijk regels kennen in deze versie van de omgevingsverordening. Ten eerste is niet voor alle onderwerpen in alle gevallen provinciale regelgeving nodig. Ofwel omdat er geen provinciale belangen spelen, ofwel omdat het onderwerpen betreft die al door het rijk zijn geregeld. Zoals hieronder uiteen wordt gezet, berust deze verordening op de verschillende bestaande wetten. Ten tweede zijn op de relevante plaatsen de te dienen belangen op concretere en meer afgebakende wijze vermeld. Niet bij alle regels of bevoegdheden spelen dus alle denkbare omgevingsbelangen die in hoofdstuk 1 genoemd worden.

Hoofdstuk 2. Aanwijzing en begrenzing van de fysieke leefomgeving

Hoofdstuk 2 bevat een aantal gebieden dat wordt aangewezen en begrensd. Dit komt gedeeltelijk overeen met de benadering die ook in het Omgevingsbesluit wordt gekozen. Het betreft hier gebieden met een rijkstaak. De omgevingswet bevat alleen een grondslag en geen aanwijzing of begrenzing. De aanwijzing van onderdelen van de fysieke leefomgeving in dit hoofdstuk is breder dan dat. Het is ook breder dan alleen de aanwijzing en begrenzing die nodig kan zijn op basis van de Wet ruimtelijke ordening (of het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, Barro). Er is een aantal motieven die tot aanwijzing hebben geleid. Ten eerste bevat hoofdstuk 2 de aanwijzing van de locaties waar de provincie Zuid-Holland het beheer over voert over onderdelen van de fysieke leefomgeving. Dit gaat met name over de vaarwegen (op grond van de Waterwet). Overwogen is ook voor de wegen een dergelijke bepaling op te nemen, maar dat verhoudt zich niet goed tot het oude stelsel van de Wegenwet en de Waterstaatswet 1900 wat—anders dan de Waterwet—niet op individuele toedeling maar op de vormgeving van overdrachten van beheer is geregeld.

Ten tweede zijn er begrenzingen relevant voor de taken die de provincie opdraagt aan waterschappen. Naast de begrenzingen van de waterschappen via de regelementen gaat het in deze verordening om de regionale waterkeringen. Omdat de provincie ook voor regionale waterkeringen normen vaststellen voor de waterschapstaken zijn die ook in dit hoofdstuk opgenomen.

Ten derde begrenst dit hoofdstuk de gebieden waarvoor de provincie regels stelt met betrekking tot bepaalde activiteiten. In bepaalde gebieden als milieubeschermingsgebieden voor grondwater en stiltegebieden is het verplicht om dit te doen vanuit de Wet milieubeheer.

Ten vierde eist het Barro dat het provinciebestuur het Natuur Netwerk Nederland (NNN) en de Romeinse limes begrenst ten behoeve van de getrapte instructieregels voor gemeentelijke bestemmingsplannen die daarvoor door de provincie worden vastgesteld. Zowel voor NNN en archeologie wordt via instructieregels in het bestemmingsplan gevraagd om deze gebieden “actief” te bestemmen.

De aanwijzing van onderdelen van de fysieke leefomgeving komt ook nog op andere plaatsen in de verordening met geometrische plaatsbepalingen voor. Deze hebben echter een andere karakter en dragen vaak het karakter van aandachtsgebieden waarvoor bepaalde ruimtelijke instructieregels gelden. Deze zijn niet gericht op het “positief” bestemmen, maar op het maken van een goede afweging of het “rekening houden met”. In die gevallen is ervoor gekozen deze aspecten niet in hoofdstuk 2 op te nemen.

Hoofdstuk 3. Activiteiten in de fysieke leefomgeving

Algemeen (Afdeling 3.1)

Hoofdstuk 3 bevat regels over activiteiten in de fysieke leefomgeving, die veelal bestaan uit verboden waarvan vergunning kan worden verleend en in bepaalde gevallen ook vrijstellingen, al dan niet met nadere regels, meldingsplichten en eventueel maatwerkvoorschriften. Afdeling 3.1 bevat voor deze instrumenten enkele algemene bepalingen. Deze gelden waar mogelijk voor meerdere in dit hoofdstuk geregelde instrumenten, tenzij dat niet goed mogelijk is omdat deze onderwerpen al in een formele wet zijn geregeld.

 

Bijzondere regels voor activiteiten (Afdelingen 3.2 tot en met 3.9)

In de overige afdelingen zijn steeds de bijzondere regels gegeven die voor het betreffende onderdeel van de fysieke leefomgeving gelden. Het gaat dan om activiteiten die verband houden met:

  • -

    ruimtelijke voorbescherming provinciale doelen;

  • -

    provinciale infrastructuur (vaarwegen en wegen);

  • -

    milieubeschermingsgebieden (stiltegebieden en beschermingsgebieden voor grondwater);

  • -

    ontgrondingen op land en in regionale wateren;

  • -

    bodemsanering;

  • -

    gesloten stortplaatsen;

  • -

    ontgassen van binnenschepen;

  • -

    flora- en fauna activiteiten en Natura 2000-activiteiten.

Elk hier genoemd onderwerp is in een afzonderlijke afdeling geregeld, waarbij steeds zoveel mogelijk hetzelfde stramien is gehanteerd. Dat bestaat uit een algemene paragraaf waarin het toepassingsbereik, het oogmerk (de concretisering van de met de regels te dienen algemene belangen) en het bevoegd gezag voor de relevante instrumenten is geregeld. Overigens is voor de besluitvorming over de in dit hoofdstuk geregelde vergunningen, ook afdeling 6.4 van deze verordening van belang omdat daarin instructieregels zijn gegeven over de besluitvorming over die vergunningen, gelet op het daarvoor in hoofdstuk 3 opgenomen oogmerk.

Behalve een algemene paragraaf bevat elke afdeling ook een inhoudelijke paragraaf waarin de gedragsregels zijn opgenomen, of een delegatiegrondslag voor het stellen of uitwerken van die regels. Op de daarbij gekozen delegatiesystematiek wordt ingegaan in hoofdstuk 5 van deze toelichting.

Voor de toelichting op de inhoud van deze regels wordt verwezen naar het artikelsgewijze deel en hoofdstuk 4 van dit algemeen deel, waarin de verhouding met het hogere recht aan de orde komt.

Hoofdstuk 4. Leefomgevingskwaliteit

Dit hoofdstuk bevat regels over de ambitie van de provincie voor de kwaliteit van de leefomgeving. Vanzelfsprekend zijn in dit hoofdstuk niet alle doelen die de provincie wil bereiken in de fysieke leefomgeving of alle daarbij betrokken provinciale belangen geregeld. Deze zijn in de Omgevingsvisie vastgesteld. Het betreft in deze verordening alleen de normering van onderdelen van de fysieke leefomgeving die van zodanig provinciaal belang zijn, dat het zinvol is ze ook juridisch te normeren. Dit hoofdstuk bestaat uit twee paragrafen: omgevingswaarden en normen voor de fysieke leefomgeving. Strikt genomen zijn de in paragraaf “omgevingswaarden” opgenomen regels nog geen omgevingswaarden (dat instrument komt eerst bij inwerkingtreding van de Omgevingswet beschikbaar) maar normen voor de waterveiligheid van regionale waterkeringen en voor de bergings- en afvoercapaciteit van regionale waterkeringen. Deze zullen onder de Omgevingswet wordt omgezet in omgevingswaarden, zodat het onderscheid met de andere normen van dit hoofdstuk nu al gemaakt kan worden. Niet alle normering van kwaliteit van de leefomgeving hoeft immers tot een omgevingswaarde te leiden. Zo zijn de eisen die gesteld worden aan de minimale breedte, diepte en vrije doorvaarthoogte van vaarwegen (de vaarwegprofielen) gelet op de afmetingen van de schepen die daar gewoonlijk gebruik van moeten kunnen maken ook normen voor de fysieke leefomgeving. Ook de infrastructuur (in dit geval vaarwegen) is immers onderdeel van die fysieke leefomgeving. De grondslag voor het vaststellen van vaarwegprofielen is daarom geregeld in de tweede paragraaf van dit hoofdstuk. Het ligt in de rede dat dit hoofdstuk zich in de loop van de tijd en door de invoering van de Omgevingswet verder zal gaan ontwikkelen, door bijvoorbeeld noties als ruimtelijke kwaliteit, die nu nog gelet op de vereiste beleidsneutraliteit in hoofdstuk 6 (instructieregels) zijn geregeld, een plaats krijgen in dit hoofdstuk.

Hoofdstuk 5. Toedeling van taken

Hoofdstuk 5 is vooral van belang voor de verdeling van het beheer van water en infrastructuur, voor de organisatie van taken in het natuurbeheer en voor enkele met dergelijk beheer samenhangende positieve verplichtingen van rechthebbenden op onroerende zaken (onderhoudsplichten en het verhalen van schepen). Zo vindt de toedeling van het beheer van watersystemen en vaarwegen door de provincie aan andere openbare lichamen (waterschappen en gemeenten) op basis van de Waterwet plaats in dit hoofdstuk. Ook is in dit hoofdstuk de toedeling van het daarmee verband houdende nautisch beheer geregeld en de onderlinge samenwerking tussen deze vaarwegbeheerders en een bepaling over de samenwerking tussen wegbeheerders bij aansluiting van wegen op de provinciale infrastructuur. Wat het natuurbeheer betreft gaat het in dit hoofdstuk om de organisatie van de faunabeheereenheden en de wildbeheereenheden op basis van de Wet natuurbescherming.

Hoofdstuk 6. Instructieregels

Algemeen

In hoofdstuk 6 zijn regels opgenomen die van belang zijn om het provinciale beleid of het provinciale belang te laten doorwerken in de uitoefening van taken of bevoegdheden door andere bestuursorganen dan provinciale staten. Net zoals in het Besluit kwaliteit leefomgeving het geval zal zijn onder de Omgevingswet, worden deze regels hier ingedeeld naar het instrument (de bevoegdheid) waarop de instructieregels betrekking hebben: programma’s en plannen, bestemmingsplannen, instrumenten van waterschappen (keur, legger en peilbesluit), vergunningen en ontheffingen, projectplannen en een aantal taken tot feitelijk handelen.

 

Ruimtelijke instructieregels

Het is van belang op te merken dat – naast de rechtstreeks werkende regels over geitenhouderij - uitsluitend de regels van afdeling 6.2 (bestemmingsplannen) zijn gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening en het Barro. Evenals artikel 6.40 dat deze bepalingen van overeenkomstige toepassing verklaart op beslissingen over omgevingsvergunningen tot afwijken van bestemmingsplannen op basis van de Wabo. Deze instructieregels zijn de opvolger van de regels van de Verordening ruimte 2014.

 

Samenhang met visie en programma

Zoals hierboven aangegeven bevat de verordening in afdeling 6.2 een deel van het ruimtelijk beleid van de provincie Zuid-Holland. De