Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland houdende regels omtrent innovatiestimulering Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Holland

Geldend van 17-04-2021 t/m 30-05-2022

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland houdende regels omtrent innovatiestimulering Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Holland

[Deze publicatie betreft een geconsolideerde versie van deze regeling, de publicatie van het wijzigingsbesluit is te vinden in Provinciaal Blad 2019, 1099.]

Besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland (7 april 2015, PZH-2015-511490852) tot vaststelling van de Subsidieregeling MKB innovatie-stimulering topsectoren Zuid-Holland (Prov. Blad 2015, nr. 2078), gewijzigd bij besluit van 15 maart 2016 (Prov. Blad 2016, 1944), gewijzigd bij besluit van 7 maart 2017 (Prov. Blad 2017, 1114), gerectificeerd d.d. 17 maart 2017 (Prov. Blad 2017, 1176) en gewijzigd bij besluit van 12 juni 2018 (Prov. Blad 2018, 4507)

 

Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland;

 

gelet op artikel 3 van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013;

 

overwegende dat het wenselijk is uitvoering te geven aan de Samenwerkingsagenda “Een gezamenlijke aanpak in MKB innovatieondersteuning” dat de 12 Nederlandse provincies, in landsdelig verband, op 11 december 2014 hebben ondertekend met de minister van Economische Zaken en vertegenwoordigers van de nationale topsectoren en MKB-Nederland, waarin onder andere is afgesproken om te komen tot stroomlijning van het financiële instrumentarium om innovatie in het MKB te stimuleren;

 

overwegende dat het Rijk middelen beschikbaar stelt voor een aantal gestandaardiseerde MKB-instrumenten die in alle regio’s van Nederland worden uitgevoerd;overwegende dat de te subsidiëren activiteiten dienen te voldoen aan artikel 25 van de Verordening(EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU,L187), of aan Verordening (EU) Nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU, L 352);

 

BESLUITEN:

 

Vast te stellen de “Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Holland”

1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • -

    Algemene groepsvrijstellingsverordening: Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU, L187);

  • -

    Asv: Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013;

  • -

    haalbaarheidsproject: project dat bestaat uit haalbaarheidsstudie of een combinatie van een haalbaarheidsstudie en industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 2, onder respectievelijk 87, 85 en 86 van de Algemene groepsvrijstellingverordening;

  • -

    MKB-onderneming: kleine of middelgrote onderneming als bedoeld in artikel 2, onderdeel 2, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • -

    penvoerder: MKB-onderneming met een vestiging in Zuid-Holland die deelneemt aan het R&D-samenwerkingsverband en als gemachtigde van dat samenwerkingsverband optreedt;

  • -

    provinciaal beleid: 1. Het omgevingsbeleid van de provincie Zuid-Holland; 2.Slimme specialisatiestrategie (Regionale innovatiestrategie RIS3);

  • -

    R&D-samenwerkingsproject: Research and Development-project, bestaande uit industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie hiervan, in daadwerkelijke samenwerkingen voor gezamenlijke rekening en risico uitgevoerd door een R&D-samenwerkingsverband;

  • -

    R&D-samenwerkingsverband: Research and Development-verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, bestaande uit twee of meer niet in een groep verbonden MKB-ondernemingen, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van een R&D-samenwerkingsproject;

  • -

    subsidiepercentage: steunintensiteit als bedoeld in artikel 2, onderdeel 26, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening;

  • -

    vestiging: een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van een onderneming of rechtspersoon plaatsvindt.

Artikel 1.2 Subsidiabele activiteiten

Subsidie op grond van deze regeling kan slechts worden verstrekt voor activiteiten die passen binnen:

  • a.

    het vigerende, toepasselijke provinciaal beleid; en

  • b.

    de programma’s of plannen die zijn opgenomen in bijlage 3.4.1, behorende bij artikel 3.4.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies.

Artikel 1.3 Aanvraagperiode

  • 1. In afwijking van artikel 26 van de Asv kunnen subsidieaanvragen worden ingediend gedurende de periode die bij de publicatie van het subsidieplafond bekend wordt gemaakt.

  • 2. Een subsidieaanvraag wordt volledig binnen de aanvraagperiode ingediend en is volledig als het ingediende aanvraagformulier volledig is ingevuld en vergezeld gaat van de in het formulier aangegeven bescheiden.

Artikel 1.4 Weigeringsgronden

In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv wordt subsidie geweigerd indien:

  • a.

    de aanvrager de subsidie wil aanwenden voor een activiteit waarvoor reeds door een bestuursorgaanof de Europese Commissie subsidie is verstrekt of dat deel uitmaakt van een dergelijk project.

  • b.

    de aanvrager een onderneming in moeilijkheden is, bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 1.5 Verantwoording

  • 1. In afwijking van artikel 23 Asv, gaat de aanvraag tot subsidievaststelling bij een subsidie op grond van de paragrafen 3, 4 of 5 vergezeld van een activiteitenverslag en een financieel verslag.

  • 2. In aanvulling op het tweede lid gaat de aanvraag tot subsidievaststelling, indien volgens de subsidieverleningsbeschikking de verleende subsidie aan minimaal één afzonderlijke deelnemer aan het R&D-samenwerkingsproject € 125.000,00 of meer bedraagt, tevens vergezeld van een door een accountant afgegeven verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid van het financieel verslag, of een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, mits de gesubsidieerde activiteiten daarin zijn verantwoord en die jaarrekening vergezeld gaat van een door een accountant afgegeven verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid.

Artikel 1.6 Bevoorschotting

Een voorschot bedraagt maximaal 90% van het verleende bedrag.

Artikel 1.7 Berekening subsidiabele kosten

Bij de berekening van de hoogte van het subsidiebedrag bedraagt het uurtarief voor eigen personeel, ongeacht de daadwerkelijk kosten, maximaal € 60,00.

2 Innovatieadviesproject

[vervallen]

3 Haalbaarheidsprojecten

Artikel 3.1 Doelgroep

Subsidie voor een haalbaarheidsproject wordt verstrekt aan een MKB-onderneming met een vestiging in de provincie Zuid-Holland.

Artikel 3.2 Weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv en artikel 1.4 van deze regeling wordt subsidie voor het haalbaarheidsproject geweigerd indien:

    • a.

      de voorgenomen activiteiten waarop het haalbaarheidsproject betrekking heeft in technische of financiële zin onvoldoende risicovol zijn om het haalbaarheidsproject te rechtvaardigen;

    • b.

      het haalbaarheidsproject onvoldoende inzicht geeft in het economisch perspectief en de uitvoerbaarheid van de voorgenomen activiteiten waarop het haalbaarheidsproject betrekking heeft;

    • c.

      het haalbaarheidsproject onvoldoende inzicht geeft in of onvoldoende impact realiseert met betrekking tot de verwachte bijdrage aan de programma’s of plannen die zijn opgenomen in bijlage 3.4.1, behorende bij artikel 3.4.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies;

    • d.

      aan de aanvrager in hetzelfde kalenderjaar al subsidie is verleend op grond van deze paragraaf;

    • e.

      onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische haalbaarheid van de voorgenomen activiteiten;

    • f.

      onvoldoende vertrouwen bestaat in de economische haalbaarheid van de voorgenomen activiteiten;

    • g.

      onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de capaciteiten hebben om de voorgenomen activiteiten naar behoren uit te voeren; of

    • h.

      de verplichte bijlage bij de subsidieaanvraag niet of niet volledig is ingevuld.

  • 2. Onder het begrip aanvrager als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, worden mede begrepen ondernemingen die aangemerkt kunnen worden als met de aanvrager ,,verbonden ondernemingen” als bedoeld in artikel 3, derde lid, van Bijlage 1 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.3 Subsidievereisten

Om voor subsidie als bedoeld in artikel 3.1 in aanmerking te komen hebben ten minste 60% van de subsidiabele kosten van het haalbaarheidsproject betrekking op een haalbaarheidsstudie en voor het overige op industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling.

Artikel 3.4 Subsidiabele kosten

De subsidiabele kosten zijn de kosten als bedoeld in artikel 25, derde en vierde lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.5 Subsidiehoogte

  • 1. Het subsidiebedrag bedraagt ten hoogste € 20.000,00.

  • 2. Het subsidiepercentage bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten.

  • 3. De subsidie wordt eerst op aanvraag van de subsidieontvanger vastgesteld nadat hieraan voorafgaand een subsidieverleningsbeschikking is gegeven. Hiermee wordt met toepassing van artikel 38, onderdeel d, onder b, van de Asv afgeweken van artikel 17, tweede lid, van de Asv.

Artikel 3.6 Rangschikking

  • 1. Het bedrag dat beschikbaar is voor de te verstrekken subsidies, wordt over de aanvragen verdeeld op volgorde van datum van binnenkomst daarvan.

  • 2. Als een subsidieaanvraag niet volledig is, geldt als datum van binnenkomst de dag waarop de subsidieaanvraag is aangevuld als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3. Op de dag dat verlening van subsidie voor gelijktijdig binnengekomen subsidieaanvragen zou leiden tot overschrijding van het subsidieplafond, wordt de subsidie verdeeld op basis van loting.

Artikel 3.7 Subsidieverplichtingen

In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    met de uitvoering van het haalbaarheidsproject wordt gestart binnen vier maanden na de subsidieverlening;

  • b.

    het haalbaarheidsproject wordt uitgevoerd binnen twaalf maanden na de start van het haalbaarheidsproject.

Artikel 3.8 Beslistermijn

Gedeputeerde Staten beslissen op een volledige subsidieaanvraag binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag.

4 R&D Samenwerkingsprojecten klein

Artikel 4.1 Doelgroep

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan een deelnemer in een R&D-samenwerkingsverband dat een R&D-samenwerkingsproject uitvoert.

  • 2. De subsidie wordt aangevraagd door de penvoerder.

  • 3. Meer dan 50% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 4.4, eerste lid van het R&D-samenwerkingsproject komt voor rekening van de penvoerder en de andere deelnemers met een vestiging in Zuid-Holland gezamenlijk.

Artikel 4.2 Weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv en artikel 1.4 van deze regeling wordt subsidie voor het samenwerkingsproject geweigerd:

    • a.

      indien in hetzelfde kalenderjaar al subsidie is verstrekt op grond van deze paragraaf of paragraaf 5 aan de aanvrager, of een ander R&D-samenwerkingsverband, waarin de penvoerder of een andere deelnemer binnen het samenwerkingsverband van de aanvrager deelneemt;

    • b.

      als er sprake is van een ongenoegzame aanvraag, als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. Onder het begrip aanvrager als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden mede begrepen ondernemingen die aangemerkt kunnen worden als met de aanvrager ,,verbonden ondernemingen” als bedoeld in artikel 3, derde lid, van Bijlage 1 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 4.3 Subsidievereisten

Vervallen.

Artikel 4.4 Subsidiabele kosten

  • 1. De subsidiabele kosten zijn de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2. Elke deelnemer aan het R&D-samenwerkingsverband neemt niet meer dan 70% van de subsidiabele kosten van het R&D-samenwerkingsproject voor zijn rekening.

Artikel 4.5 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt per R&D-samenwerkingsproject ten hoogste € 200.000,-.

  • 2. De hoogte van de subsidie bedraagt per MKB-deelnemer aan het R&D-samenwerkingsverband ten minste € 25.000,- en ten hoogste € 100.000,-.

  • 3. Het subsidiepercentage voor een R&D-samenwerkingsproject bedraagt ten hoogste 35% van de subsidiabele kosten.

Artikel 4.6 Rangschikking

  • 1. Het beschikbare bedrag wordt op volgorde van rangschikking van de subsidieaanvragen, die voldoen aan de in artikel 1.3 opgenomen vereisten, verdeeld aan de hand van een weging op basis van de volgende criteria:

    • a.

      er wordt meer technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaand product, proces, of dienst verwacht: ten hoogste 25 punten;

    • b.

      er wordt meer economische waarde gecreëerd voor de deelnemers in het R&D-samenwerkingsverband, de topsectoren, of de Zuid-Hollandse economie: ten hoogste 25 punten;

    • c.

      de kwaliteit van de R&D samenwerking hoger is, tenminste blijkend uit de kwaliteit van het projectplan, de mate van complementariteit van de deelnemers, de capaciteiten van de deelnemers en de kwaliteit van de projectorganisatie: ten hoogste 25 punten;

    • d.

      er wordt meer impact gerealiseerd binnen een of meer van de programma’s of plannen die zijn opgenomen in bijlage 3.4.1, behorende bij artikel 3.4.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies: ten hoogste 25 punten.

  • 2. Gedeputeerde Staten rangschikken de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger, naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 3. Indien toepassing van het tweede lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt de rangorde van die aanvragen bepaald door loting.

  • 4. Een rangschikking van aanvragen blijft achterwege indien het maximaal te verlenen subsidiebedrag lager is dan het subsidieplafond.

Artikel 4.7 Subsidieverplichtingen

In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    Met de uitvoering wordt gestart binnen zes maanden na de subsidieverlening;

  • b.

    Het R&D-samenwerkingsproject wordt uitgevoerd binnen vierentwintig maanden na de start van de activiteiten.

Artikel 4.8 Adviescommissie

Een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 4.1 wordt door Gedeputeerde Staten om advies over artikel 4.6 voorgelegd aan een door Gedeputeerde Staten ingestelde externe adviescommissie.

5 R&D Samenwerkingsprojecten groot

Artikel 5.1 Doelgroep

  • 1. Subsidie wordt verstrekt aan een deelnemer in een R&D-samenwerkingsverband dat een R&D-samenwerkingsproject uitvoert.

  • 2. De subsidie wordt aangevraagd door de penvoerder.

  • 3. Meer dan 50% van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 5.4, eerste lid, van het R&D-samenwerkingsproject komt voor rekening van de penvoerder en de andere deelnemers met een vestiging in Zuid-Holland gezamenlijk.

Artikel 5.2 Weigeringsgronden

  • 1. In aanvulling op de artikelen 11 en 12 van de Asv en artikel 1.4 van deze regeling wordt subsidie voor het samenwerkingsproject geweigerd:

    • a.

      indien in hetzelfde kalenderjaar al subsidie is verstrekt op grond van deze paragraaf of paragraaf 4 aan de aanvrager, of een ander R&D-samenwerkingsverband, waarin de penvoerder of een andere deelnemer binnen het samenwerkingsverband van de aanvrager deelneemt;

    • b.

      als er sprake is van een ongenoegzame aanvraag, als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. Onder het begrip aanvrager als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden mede begrepen ondernemingen die aangemerkt kunnen worden als met de aanvrager ,,verbonden ondernemingen” als bedoeld in artikel 3, derde lid, van Bijlage 1 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 5.3 Subsidievereisten

Vervallen.

Artikel 5.4 Subsidiabele kosten

  • 1. De subsidiabele kosten zijn de kosten, bedoeld in artikel 25, derde lid, van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 2. Elke individuele deelnemer aan het R&D-samenwerkingsverband neemt niet meer dan 70% van de subsidiabele kosten van het R&D-samenwerkingsproject voor zijn rekening.

Artikel 5.5 Subsidiehoogte

  • 1. De hoogte van de subsidie bedraagt meer dan € 200.000,- en ten hoogste € 350.000,- per R&D-samenwerkingsproject.

  • 2. De hoogte van de subsidie bedraagt per MKB-deelnemer aan het R&D-samenwerkingsverband ten minste € 25.000,- en ten hoogste € 175.000,-.

  • 3. Het subsidiepercentage voor een R&D-samenwerkingsproject bedraagt ten hoogste 35% van de subsidiabele kosten.

Artikel 5.6 Rangschikking

  • 1. Het beschikbare bedrag wordt op volgorde van rangschikking van de subsidieaanvragen, die voldoen aan de in artikel 1.3 opgenomen vereisten, verdeeld aan de hand van een weging op basis van de volgende criteria:

    • a.

      er wordt meer technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaand product, proces, of dienst verwacht: ten hoogste 25 punten;

    • b.

      er wordt meer economische waarde gecreëerd voor de deelnemers in het R&D-samenwerkingsverband, de topsectoren, of de Zuid-Hollandse economie: ten hoogste 25 punten;

    • c.

      de kwaliteit van de R&D samenwerking hoger is, tenminste blijkend uit de kwaliteit van het projectplan, de mate van complementariteit van de deelnemers, de capaciteiten van de deelnemers en de kwaliteit van de projectorganisatie: ten hoogste 25 punten;

    • d.

      er wordt meer impact gerealiseerd binnen een of meer van de programma’s of plannen die zijn opgenomen in bijlage 3.4.1, behorende bij artikel 3.4.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies: ten hoogste 25 punten.

  • 2. Gedeputeerde Staten rangschikken de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger, naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 3. Indien toepassing van het tweede lid ertoe leidt dat aanvragen op een gelijk puntenaantal eindigen, wordt de rangorde van die aanvragen bepaald door loting.

  • 4. Een rangschikking van aanvragen blijft achterwege indien het maximaal te verlenen subsidiebedrag lager is dan het subsidieplafond.

Artikel 5.7 Subsidieverplichtingen

In aanvulling op de artikelen 18 en 19 van de Asv worden aan de subsidieontvanger de volgende verplichtingen opgelegd:

  • a.

    met de uitvoering wordt gestart binnen zes maanden na de subsidieverlening;

  • b.

    het R&D-samenwerkingsproject wordt uitgevoerd binnen vierentwintig maanden na de start van de activiteiten.

Artikel 5.8 Adviescommissie

Een subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 5.1 wordt door Gedeputeerde Staten om advies over artikel 5.6 voorgelegd aan een door Gedeputeerde Staten ingestelde externe adviescommissie.

6 Slotbepalingen

Artikel 6.1 Evaluatie

De evaluatie van de risicoanalyse als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Asv vindt een jaar na de inwerkingtreding van deze regeling plaats.

Artikel 6.2 Staatssteun

Subsidie verstrekt op grond van paragraaf 3, 4 of 5 voldoet aan de voorwaarden zoals genoemd in Hoofdstuk I en artikel 25 van de Algemene groepsvrijstelling verordening.

Artikel 6.3 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het provinciaal blad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 6.4 Ter inzagelegging

Deze regeling zal in het provinciaal blad worden geplaatst met uitzondering van de bijlage, die ter inzage wordt gelegd op het provinciehuis Zuid-Holland.

Artikel 6.5 Werkingsduur en overgangsrecht

Deze regeling vervalt op 31 december 2024, met dien verstande dat de regeling van kracht blijft voor subsidies die voor die datum zijn aangevraagd.

Artikel 6.6 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid Holland.

Ondertekening

Toelichting bij de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Holland

Algemeen

In het kader van de samenwerkingsagenda zijn er afspraken gemaakt tussen het ministerie van EZ, provincies, topsectoren en MKB Nederland. De samenwerkingsagenda ‘Gezamenlijke MKB innovatieondersteuning’ is door deze partijen op 11 december 2014 ondertekend. Voor het instrument MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT) is in de samenwerkingsagenda afgesproken om voor 1 februari 2015 te komen tot een uitwerking van een gezamenlijk MKB Innovatiepakket Regio & Topsectoren. De subsidieregeling MKB innovatie stimulering topsectoren Zuid-Holland is voortgekomen uit deze afspraak in de samenwerkingsagenda.

Juridisch kader

De regels van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013 (Asv) zijn op de subsidieverstrekking van toepassing. De Asv is een kaderverordening. Deze verordening bevat verder delegatie- en bevoegdheidsbepalingen. Daarnaast geeft de Asv algemene procedureregels voor subsidieverstrekking. Deze procedureregels worden niet in deze sectorale regeling herhaald. Waar deze sectorale regeling afwijkt van de Asv of deze aanvult, wordt dat vermeld.

Staatssteun

Subsidie die op grond van artikel 107 Verdrag EU onverenigbaar met de interne markt wordt verklaard kan gerechtvaardigd worden indien de steun voldoet aan de eisen van de Algemene groepsvrijstellingsverordening (Agvv). Om die reden sluit deze subsidieregeling wat betreft begrippen, doelgroep, steunintensiteit en subsidiabele activiteiten en kosten aan bij de Agvv en wordt de regeling ook kennisgegeven.

Artikelsgewijs

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd die in deze regeling worden gehanteerd. Er is met het oog op de eenduidigheid van de regelgeving gekozen om zoveel mogelijk aan te sluiten bij bepalingen in de Algemene groepsvrijstellingsverordening.

Zie voor het begrip omgevingsbeleid deze link met meer informatie.

Zie voor het begrip Regionale innovatiestrategie RIS3 deze link met meer informatie.

Het begrip vestiging is ontleend aan artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j, van de Handelsregisterwet 2007.

Artikel 1.2 Subsidiabele activiteiten

Alle activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd dienen te passen binnen de genoemde kaders. Het vigerend provinciaal beleid kan op de provinciale website gevonden worden en de links bij de toelichting op artikel 1.1. Hieronder wordt verder ingegaan op de programma’s of plannen die zijn opgenomen in bijlage 3.4.1, behorende bij artikel 3.4.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies.

De MIT-regeling 2021 sluit aan op de keuze van het kabinet om het innovatiebeleid te richten op het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid. Deze aanpak is vastgesteld door het kabinet en is in grote lijnen overgenomen door alle provincies in hun economisch beleid en/of de Research and Innovation Strategies for Smart Specialisation (Regionale innovatiestrategieën; RIS3). Op nationaal niveau zijn de missies en de aanpak voor Sleuteltechnologieën door de topsectoren uitgewerkt in een zestal Kennis- en Innovatie-Agenda’s (KIA’s). In november 2019 zijn deze agenda’s geconcretiseerd in het Kennis- en Innovatieconvenant (KIC), dat ook is ondertekend door de provincies: https://www.topsectoren.nl/binaries/topsectoren/documenten/kamerstukken/2019/november/12-11-19/kic-2020-2023/Kennis--en-Innovatieconvenant-2020-2023.pdf

De Kennis en Innovatieagenda’s (KIA’s) zijn in de bijlage vertaald naar zo concreet mogelijk doelen, die volgen uit de missies, de sleuteltechnologieënagenda en het beoogde Maatschappelijk Verdienvermogen.

Missies & sleuteltechnologieën in de verschillende instrumenten binnen de MIT

Voor de haalbaarheidsprojecten dient de aanvrager in het aanvraagformulier aan te geven op welke Kennis en Innovtieagenda het uiteindelijk te ontwikkelen product, proces of dienst is gericht, met een bondige toelichting. Voor de KIA Sleuteltechnologieën dient te worden toegelicht welke sleuteltechnologie wordt doorontwikkeld of wordt ondersteund in de implementatie, voor de KIA Verdienvermogen dient te worden toegelicht op welke wijze aan de gewenste versnelling en opschaling van innovaties wordt bijgedragen en op welke van de andere vijf KIA’s het project van toepassing is.

Voor de R&D-samenwerkingsprojecten dient de aanvrager eveneens aan te geven binnen welke KIA het project uitgevoerd zal worden. Het is mogelijk dat het project zich op meerdere Kennis en Innovatieagenda’s richt. In dat geval dient de aanvrager aan te geven op welke KIA het project zich hoofdzakelijk richt. Vervolgens kan de aanvrager eventueel een tweede KIA aangeven.

Relevantie voor MKB en MKB-innovaties

De Kennis en Innovatieagenda’s omvatten een breed scala aan veranderingen en aanpassingen in ons dagelijks leven en ons patroon van produceren en consumeren. De MIT-regeling is gericht op het stimuleren van technologische innovaties. De opsommingen uit de bijlage bevatten deels concrete vraagstukken binnen elk van de KIA’s waarvoor technologische innovaties evident een bijdrage kunnen leveren. Andere vraagstukken beschrijven de noodzaak tot systeemveranderingen, een andersoortige aanpak of ander gedrag. Technologische innovaties zullen daar veelal een deeloplossing brengen of de veranderingen ondersteunen. Duidelijk moge zijn dat alleen subsidie wordt verstrekt voor het onderzoeken van de haalbaarheid van een innovatie respectievelijk het ontwikkelen ervan, met het bijbehorende innovatierisico, en niet voor het toepassen van een innovatieve werkwijze of een innovatief product in bijvoorbeeld het agrarisch bedrijf, in het stedelijk gebied, rivieren en zeeën of in de zorg.

Aansluiting op bestaande kennis en op onderzoeksagenda’s

Waar een innovatie is gericht op de thematische Kennis en Innovatieagenda’s zijn er geen verplichtingen ten aanzien van het gebruik van (sleutel)technologieën; de innovativiteit en de economische potentie zijn in dat opzicht doorslaggevend. Om vernieuwend en competitief te zijn is het in het algemeen relevant hoogwaardige actuele kennis en kunde in uw innovatie te benutten en/of te combineren. Om competitief te blijven is het een voordeel om aansluiting te (kunnen) vinden op verdere ontwikkeling van die kennis en kunde in eigen land of regio. Om die reden is het advies om goed kennis te nemen van recent binnen de topsectoren en KIA’s ontwikkelde kennis respectievelijk van lopende onderzoeksprogramma’s en -projecten.

Wanneer de innovatie van een project is gericht op de doorontwikkeling of ondersteuning van de implementatie van een sleuteltechnologie, wordt verwezen naar de opsomming van sleuteltechnologieën in de Kennis en Innovatieagenda’s en de nadere informatie daar.

Artikel 1.3 Aanvraagperiode

In artikel 26 van de Asv staat vermeld dat subsidieaanvragen gedurende het hele jaar kunnen worden ingediend. In deze regeling wordt dat anders gedaan: aanvragen moeten binnen de periode die is bekendgemaakt bij de bekendmaking van het subsidieplafond.

Aanvraagvereisten en aanvraagformulier

Volgens artikel 9 van de Asv, wordt een aanvraag om subsidie waarvoor Gedeputeerde Staten een aanvraagformulier hebben vastgesteld, ingediend met gebruikmaking van dat formulier. De aanvraag gaat overeenkomstig in het formulier is vermeld, vergezeld van de in het formulier aangegeven bescheiden.

Artikel 1.4 Weigeringsgronden

In artikel 4:25 en 4:35 van de Awb zijn weigeringsgronden voor het weigeren van subsidie opgenomen. Deze zijn aangevuld in artikel 11 en 12 van de Asv. De weigeringsgronden van deze regeling gelden naast deze in de Awb en de Asv. De weigeringsgronden in artikel 1.4 gelden voor alle aanvragen, omdat ze in het algemene gedeelte staan. In de specifieke paragrafen zijn weigeringsgronden opgenomen die alleen gelden voor aanvragen voor het instrument in die betreffende paragraaf.

De weigeringsgrond in onderdeel a beoogt stapeling van subsidies te voorkomen en de weigeringsgrond in onderdeel b heeft bettrekking op ondernemingen in moeilijkheden. Op grond van de Algemene groepsvrijstellingsverordening is het niet toegestaan deze ondernemingen te steunen.

Artikel 1.5 Verantwoording

Begunstigden van een subsidie waarop de Algemene groepsvrijstellingsverordening van toepassing is, verantwoorden op werkelijk gemaakte kosten. Zij moeten een aanvraag tot vaststelling doen en een activiteitenverslag, beeldmateriaal en een financieel verslag bijvoegen. Bij een subsidieverlening per deelnemer van meer dan € 125.000,-, moet de aanvrager ook aan de eisen van artikel 1.5, lid 2 voldoen (als er één deelnemer subsidieverlening van meer dan € 125.000,- ontvangt dan is van toepassing op alle deelnemers ongeacht het subsidiebedrag). Deze verantwoording op werkelijk gemaakte kosten wordt ingegeven door de verplichting voor het bestuursorgaan om gegevens bij te houden omtrent steun op grond van de Algemene Groepsvrijstelling (Hoofdstuk II, artikel 11 en artikel 12).

Artikel 1.6 Bevoorschotting

In aanvulling op artikel 22 van de Asv bepaalt dit artikel dat een voorschot maximaal 90% van het verleende bedrag bedraagt. Dit geldt ook voor subsidies op grond van § 3, die maximaal € 20.000,- bedragen.

§ 3 Haalbaarheidsprojecten

Artikel 3.2 Weigeringsgronden

Met dit artikel wordt bewerkstelligd dat aanvragen voor haalbaarheidsprojecten waarvan de noodzakelijkheid onvoldoende is aangetoond, of die niet zullen leiden tot een onderbouwd besluit over het wel of niet starten met een voorgenomen innovatieproject, kunnen worden afgewezen. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als het beoogde vervolgtraject onvoldoende technische risico’s kent of als de voorziene kosten van dit vervolgtraject en de kosten van het haalbaarheidsproject niet in verhouding zijn.

Onderdeel b: met deze bepaling wordt bewerkstelligd dat aanvragen voor haalbaarheidsprojecten waarvan de noodzakelijkheid onvoldoende is aangetoond, of die niet zullen leiden tot een onderbouwd besluit over het wel of niet starten met een voorgenomen innovatieproject, kunnen worden afgewezen. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als de beoogde voorgenomen activiteiten onvoldoende technische risico’s kent of als de voorziene kosten van de voorgenomen activiteiten en de kosten van het haalbaarheidsproject niet in verhouding zijn.

Onderdeel c: in de aanvraag (projectplan) moet voldoende informatie opgenomen zijn over de voorgenomen activiteiten waarop het haalbaarheidsproject betrekking heeft. Ten aanzien van de voorgenomen activiteiten dient er in de aanvraag voldoende inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid en het economisch perspectief. Een punt van aandacht bij de uitvoerbaarheid is: voldoende en de juiste expertise van de aanvrager en eventuele andere betrokken organisaties om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren. Punten van aandacht bij economisch perspectief zijn: een inschatting van marktgrootte, marktaandeel, de omzet, winst en terug-verdientijd. Op het moment dat de beschrijving van de voorgenomen activiteiten in de aanvraag dergelijke elementen niet bevat, kan het economisch perspectief en de uitvoerbaarheid van de voorgenomen activiteit niet worden beoordeeld.

Onderdeel e: de mogelijkheid om in één kalenderjaar twee keer subsidie verstrekt te krijgen op grond van paragraaf 3 wordt met dit onderdeel uitgesloten. Op grond van het tweede lid worden ook ”verbonden ondernemingen” als aanvrager aangemerkt.

Voor de haalbaarheidsprojecten geeft u in het aanvraagformulier aan op welke Kennis en Innovatieagenda (KIA) het uiteindelijk te ontwikkelen product, proces of dienst is gericht, met een bondige toelichting. Voor de KIA Sleuteltechnologieën dient te worden toegelicht welke sleuteltechnologie wordt doorontwikkeld of wordt ondersteund in de implementatie, voor de KIA Verdienvermogen op welke wijze aan versnelling en opschaling van innovaties ten behoeve van de KIA Maatschappelijk Verdienvermogen wordt bijgedragen.

Artikel 3.3 Subsidievereisten

Deze bepaling beoogt de verhouding te regelen tussen de onderdelen in een haalbaarheidsproject. Met deze verhouding wordt aangegeven dat het altijd wenselijk is een industrieel onderzoek of een experimentele ontwikkeling te combineren met een concrete haalbaarheidsstudie. Een haalbaarheidsproject kan ook alleen bestaan uit een haalbaarheidsstudie. Het is niet verplicht een industrieel onderzoek of een experimentele ontwikkeling er aan toe te voegen of voor die kosten subsidie aan te vragen.

De verhouding tussen een haalbaarheidsstudie enerzijds en industrieel onderzoek en/of experimentele ontwikkeling anderzijds wordt vastgesteld op basis van de verhouding tussen de subsidiabele kosten die op deze onderdelen betrekking hebben.

Artikel 3.5 Subsidiehoogte

In het derde lid wordt expliciet bepaald dat de subsidie pas wordt vastgesteld nadat hier een subsidieverleningsbeschikking is gegeven. Deze bepaling is opgenomen omdat subsidies die worden verleend met toepassing van de Algemene groepsvrijstellingsverordening moeten worden vastgesteld op basis van werkelijk gerealiseerde kosten.

Artikel 3.6 Rangschikking

Aanvragen worden ingediend door middel van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier. Dit formulier dient compleet te worden ingevuld en te worden voorzien van de aangegeven bijlagen. Niet kan worden volstaan met verwijzing naar stukken.

Als datum van ontvangst geldt de datum waarop de aanvraag volledig is. Indien een aanvraag onvolledig is en de aanvrager op grond van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag aan te vullen, geldt als datum van ontvangst van de aanvraag de datum waarop de aanvraag volledig is. Aanvulling van de aanvraag leidt dus tot een latere datum van ontvangst, wat zou kunnen leiden tot weigering van de aanvraag indien het subsidieplafond dan al is bereikt.

Een aanvraag op grond van deze regeling is volledig, wanneer het aanvraagformulier volledig ingevuld en met de in het aanvraagformulier genoemde bijlagen is ontvangen.

§ 4 R&D Samenwerkingsprojecten klein

Artikel 4.1 Doelgroep

Subsidie kan alleen verstrekt worden aan deelnemers van het R&D-samenwerkingsverband. Het R&D-samenwerkingsverband bestaat uit twee of meer MKB-ondernemers. Dit betekent niet dat grote ondernemingen of onderzoeksorganisaties niet deel mogen nemen aan onderzoeken die het R&D-samenwerkingsverband uitvoert, maar zij komen niet in aanmerking voor subsidie. De subsidie wordt aangevraagd door de penvoerder met een vestiging in Zuid-Holland van het R&D-samenwerkingsverband. Dit houdt in dat de ondernemingen binnen het samenwerkingsverband één deelnemer uit hun midden machtigen om de subsidies namens hen aan te vragen en voorschotten en betaling conform de verleningsbeschikking uit te voeren. Dit is voor risico van de afzonderlijke ondernemingen die dit onderling schriftelijk goed moeten regelen. Met de eis in lid 3 wordt beoogd dat de Zuid-Hollandse deelnemers een aanzienlijk belang bij het samenwerkingsproject hebben. Het is de bedoeling dat de aanvrager afzonderlijk of samen met andere deelnemers uit dezelfde provincie gezamenlijk minimaal 40% van de projectkosten dragen. Zo komt de steun voor het project ook weer ten goede aan de provincie Zuid-Holland.

Artikel 4.2 Weigeringsgronden

In artikel 4:25 en 4:35 van de Awb zijn weigeringsgronden voor het weigeren van subsidie opgenomen. Deze zijn aangevuld in artikel 11 en 12 van de Asv. De weigeringsgronden van deze regeling gelden naast deze in de Awb en de Asv.

Op grond van dit artikel is het mogelijk een aanvraag te weigeren indien één van de betrokken bij die aanvraag in hetzelfde jaar al subsidie heeft ontvangen op grond van een andere aanvraag waarbij hij betrokken is. Het maakt daarbij niet uit welke rol deze betrokkene in een samenwerkingsverband heeft (penvoerder of deelnemer). Op grond van het tweede lid worden ook ”verbonden ondernemingen” als aanvrager aangemerkt.

Artikel 4.6 Rangschikking

Voor de R&D-samenwerkingsprojecten geeft u aan op welke Kennis en Innovatieagenda (KIA) u zich richt. Het is mogelijk dat uw project zich op meerdere Kennis en Innovatieagenda’s (KIA’s) richt. In dat geval geeft u eerst aan op welke KIA uw project zich hoofdzakelijk richt. Vervolgens kunt u een tweede KIA aangeven. Voor de R&D-projecten is een verdergaande en diepgravender toelichting nodig. Als handvat daarvoor zijn Kennis en Innovatieagenda’s (KIA’s) en Kennis- en Innovatieconvenant (KIC) vertaald naar zo concreet mogelijk doelen, die volgen uit de missies, de sleuteltechnologieënagenda en het beoogde Maatschappelijk Verdienvermogen.

Beoordeling van de projecten vindt plaats op de aspecten economie, innovatie en samenwerking en op de verwachte maatschappelijke baten. Om de projecten uit de verschillende Kennis en Innovtieagenda’s (KIA’s) en de missies zo goed mogelijk te kunnen beoordelen, en die baten met punten te waarderen, wordt aan aanvragers gevraagd de verwachte baten van de innovatie zoveel mogelijk te kwantificeren (in aantallen en/of getallen uit te drukken). Ook de waarschijnlijkheid dat die baten kunnen worden bereikt, dient in het projectplan te worden onderbouwd.

De wijze van verdeling van het beschikbare subsidiebedrag bij het subsidieplafond voor de kleine R&D samenwerkingsprojecten (§ 4) en de grote R&D samenwerkingsprojecten (§ 5 ) is volgens een tender-systeem waarbij de aanvragen op de hierboven genoemde aspecten worden beoordeeld.

Bij de beoordeling van die criteria en het toekennen van punten binnen die criteria, kunnen onder meer onderstaande onderwerpen en vragen van belang zijn;

Bij het criterium dat er meer technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaand product, proces, of dienst is dat:

  • hoe vernieuwend is het resultaat van het project, het beoogde product, proces of de dienst?

  • wat is de aard van de innovatie: een nieuw product, proces, of dienst of een nieuwe toepassing van bestaande producten, processen, of diensten?

  • hoe vernieuwend is de gekozen aanpak of de onderzoeksmethoden?

  • hoe haalbaar is de innovatie en wat is het technologisch risico?

  • hoe kunnen de technische ontwikkelrisico’s worden beperkt?

  • hoe verhoudt dit project zich tot ontwikkelingen in de topsector en tot internationale ontwikkelingen?

Bij het criterium dat er meer economische waarde wordt gecreëerd voor de deelnemers in het R&D-samenwerkingsverband, de topsectoren, of de Zuid-Hollandse en Nederlandse economie is dat:

  • hoe sluit het project aan bij de strategische doelstelling van de betrokken bedrijven?

  • hoe sluit het project aan bij de strategische doelstellingen van de betreffende topsector?

  • wat is de economische waarde van de projectresultaten voor de betrokken bedrijven of de Zuid-Hollandse en Nederlandse economie?

  • is deze waarde cijfermatig voldoende onderbouwd (marktgrootte, marktaandeel, omzet, winst, terugverdientijd) en hoe realistisch is deze onderbouwing?

  • wat is de concurrentiepositie en hoe ziet de aanvrager het project in dat licht?

  • hoe zijn de ontwikkelingen die op de markt gaande zijn in relatie tot het ingediende project, zowel nationaal als internationaal?

  • wat is de aanwezigheid van nationale of internationale concurrentie en de wijze waarop het ingediende project zich onderscheidt van de activiteiten van de concurrentie?

  • wat zijn de gevolgen voor de concurrentiepositie van de samenwerkingspartners bij slagen van het project (nationaal en internationaal)?

  • wat zijn de bedreigingen, economische, commerciële risico’s of andere externe factoren die van invloed zijn op het project?

  • hoe worden risico’s beperkt?

  • hoe financiert iedere samenwerkingspartner zijn aandeel in de projectkosten?

  • hoe is de bereidheid van de samenwerkingspartners om een eigen bijdrage aan de financiering van het project te leveren?

  • in welke mate kunnen reguliere bedrijfsactiviteiten van de samenwerkingspartners doorgang vinden?

  • welke stappen moeten na afloop van het project worden gezet tot de marktintroductie?

Bij het criterium dat de kwaliteit van de R&D samenwerking hoger is, tenminste blijkend uit de mate van complementariteit van de deelnemers, de capaciteiten van de deelnemers en de kwaliteit van de projectorganisatie is dat:

  • hebben de partners gezamenlijk voldoende expertise om het project uit te kunnen voeren en vullen ze elkaar aan?

  • wat is de inzet van derden en welke expertise brengen die met zich mee?

  • zijn de capaciteiten van de deelnemers toereikend zijn?

  • hoe is de kwaliteit van de projectorganisatie? Is er bijvoorbeeld een projectleider aangesteld, is er een stuurgroep?

  • in welke mate heeft het project een directe relatie met andere projecten in de topsector of wordt er samengewerkt met andere partijen uit de topsector?

  • in welke mate is er een evenwichtige verdeling van de resultaten van het project. Bijvoorbeeld, hoe concreet zijn de afspraken over intellectueel eigendom vastgelegd?

Bij het criterium dat er meer impact wordt gerealiseerd op een of meer van de missiethema’s uit de Missies voor het topsectoren- en innovatiebeleid: ten hoogste 25 punten.:

Hierbij wordt gelet op de elementen:

  • de impact van het project op de Kennis- en Innovatie agenda en bijbehorende missie;

  • eventuele raakvlakken met een andere Kennis en Innovtieagenda’s (KIA’s);

  • tot welke maatschappelijke impact het project in de markt gaat leiden.

Artikel 4.7 Subsidieverplichtingen

Met dit artikel wordt bewerkstelligd dat gesubsidieerde R&D-samenwerkingsprojecten binnen korte termijn van positieve invloed kunnen zijn op innovatie binnen de desbetreffende topsector.

§ 5 R&D Samenwerkingsprojecten groot

Artikel 5.1 Doelgroep

Zie toelichting op artikel 4.1 Doelgroep.

Artikel 5.2 Weigeringsgronden

Zie toelichting op artikel 4.2 Weigeringsgronden.

Artikel 5.6 Rangschikking

Zie toelichting op artikel 4.6 Rangschikking.

Artikel 5.7 Subsidieverplichtingen

Zie toelichting op artikel 4.6 Subsidieverplichtingen

§ 6 Slotbepalingen

Artikel 6.2 Staatssteun

De subsidies dienen aan de voorwaarden van de Algemene groepsvrijstellingsverordening te voldoen.

TOELICHTING BEHORENDE BIJ HET BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZUID-HOLLAND VAN 30 maart 2021, PZH-2021-767422972, TOT WIJZIGING VAN DE SUBSIDIEREGELING MKB INNOVATIESTIMULERING TOPSECTOREN ZUID HOLLAND

Algemeen

Deze aanpassing van de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Holland (MIT-regeling) is nodig om deze in lijn te brengen met het vernieuwde innovatiebeleid. Landelijk is dat het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid in combinatie met de sleuteltechnologieënaanpak (missies en sleuteltechnologieën weergegeven in Kennis- en Innovatieagenda’s). Regionaal hebben provincies hun economisch beleid herijkt en zijn nieuwe Regionale Innovatie Strategieën voor Slimme Specialisatie (RIS3) opgesteld. Ook in dat regionale beleid zijn missies en sleuteltechnologieën leidend. Dat heeft kansen geboden om tot één gezamenlijk beleidskader voor de landelijke en regionale regelingen te komen.

Voor de subsidieaanvragen die al gericht zijn op de verschillende maatschappelijke opgaven verandert er niet zo veel. Wel zal de subsidieregeling toegankelijker worden voor het totale MKB dat een innovatieve oplossing heeft voor een maatschappelijk probleem. Het is niet meer van belang of een MKB-er wel of niet binnen een topsector opereert, maar of een project een innovatieve oplossing heeft voor maatschappelijke opgaven die beschreven zijn in de Kennis en Innovatieagenda’s (KIA’s); Energie en Duurzaamheid, Gezondheid en Zorg, Landbouw Water en Voedsel, Veiligheid, Sleutel technologieën en het Maatschappelijk verdienvermogen.

Voor de MIT zijn deze KIA’s vertaald in het MIT kader 2021: Missies en Sleuteltechnologieën van de KIA’s. Met dit nieuwe kader is het nodig om de subsidieregeling op een aantal punten te wijzigen. Het gaat dan om verwijzingen naar het oude beleidskader en een aanscherping van de weigeringsgronden van de haalbaarheidsprojecten op basis van het nieuwe beleidskader. Ook is het nodig de beoordelingscriteria van de R&D samenwerkingsprojecten aan te passen aan het nieuwe beleidskader.

Onderdeelsgewijs bij artikel I

A.

Bij de begripsbepalingen zijn een aantal veranderingen doorgevoerd. De inhoud van het provinciaal beleid is gewijzigd. Naast de bestaande verwijzing naar de Regionale innovatiestrategie RIS3 wordt nu ook verwezen naar het omgevingsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Daarnaast is de omschrijving van de begrippen penvoerder en vestiging gewijzigd. Deze omschrijvingen zijn hierdoor beter leesbaar. Het begrip vestiging wordt nog steeds ontleend aan artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j, van de Handelsregisterwet 2007.

B.

In artikel 1.2, onderdeel b wordt nu verwezen naar het landelijke MIT kader dat is verwoord in bijlage 3.4.1, behorende bij artikel 3.4.2 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies. Dit betekent dat voor deze provinciale regeling wordt aangesloten bij een regeling van het Rijk.

C.

In artikel 1.5 komt het eerste lid te vervallen, omdat dit verwees naar de inmiddels vervallen paragraaf 2 en niet van toepassing was op de paragrafen 3, 4 en 5. De overige wijzigingen zijn tekstueel van aard.

D.

Het maximale uurtarief van € 60,- heeft betrekking op het eigen personeel betreft, ongeacht de daadwerkelijk kosten.

E.

In artikel 3.2, lid 1, onderdeel c, wordt nu verwezen naar het lande MIT kader. En onderdeel h maakt het mogelijk een aanvraag te weigeren waarvan de verplichte bijlage bij de subsidieaanvraag niet of niet volledig is ingevuld. In het tweede lid wordt nu expliciet bepaald dat met de aanvrager “verbonden ondernemingen” ook meetellen bij het bepalen of aan de aanvrager in hetzelfde kalenderjaar reeds subsidie is verstrekt.

F.

In lijn met artikel 28 van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013 bedraagt de beslistermijn om te beslissen op een subsidieaanvraag maximaal 13 weken.

G.

In artikel 4.2, lid 1, onderdeel b, wordt nu bepaald dat een ongenoegzame aanvraag zal worden geweigerd. Aangezien er in deze paragraaf sprake is van een tenderprocedure zal een aanvrager die onvoldoende gegevens of bescheiden aanlevert niet in de gelegenheid worden gesteld deze aan te vullen. In het tweede lid wordt nu expliciet bepaald dat met de aanvrager “verbonden ondernemingen” ook meetellen bij het bepalen of aan de aanvrager in hetzelfde kalenderjaar reeds subsidie is verstrekt.

H.

Op grond van artikel 4.6, lid 1 kan nu voor ieder beoordelingscriterium maximaal 25 punten behaald worden en in onderdeel d wordt verwezen naar het landelijk MIT kader. 

I.

In artikel 5.2, lid 1, onderdeel b, wordt nu bepaald dat een ongenoegzame aanvraag zal worden geweigerd. Aangezien er in deze paragraaf sprake is van een tenderprocedure zal een aanvrager die onvoldoende gegevens of bescheiden aanlevert niet in de gelegenheid worden gesteld deze aan te vullen. In het tweede lid wordt nu expliciet bepaald dat met de aanvrager “verbonden ondernemingen” ook meetellen bij het bepalen of aan de aanvrager in hetzelfde kalenderjaar reeds subsidie is verstrekt.

J.

Op grond van artikel 5.6, lid 1 kan nu voor ieder beoordelingscriterium maximaal 25 punten behaald worden en in onderdeel d wordt verwezen naar het landelijk MIT kader. Zie onder H.

Toelichting bij het besluit van gedeputeerde staten van 15 maart 2016 tot wijziging van de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Holland

Algemeen

De Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid Holland is gewijzigd vanwege afspraken die zijn gemaakt tussen het Rijk en de regio’s voor de MIT 2016. Zo is afgesproken voor het instrument R&D-samenwerkingsprojecten groot dat maximaal 50% van het totale subsidieplafond voor R&D-samenwerkingsprojecten, hieraan besteed kan worden. In dit verband vindt één rangschikking plaats. Deze rangschikking heeft zowel betrekking op de R&D-samenwerkingsprojecten klein als groot.

Ook is afgesproken om een aantal wijzigingen door te voeren zodat er meer uniformiteit ontstaat tussende MIT-regelingen van Rijk en regio’s, zoals loting en termijnen. Daarnaast zijn twee artikelen toegevoegd om het mogelijk te maken, net als in andere regio’s, de aanvragen voor R&D-samenwerkingsprojecten voor te kunnen leggen aan een door GS in te stellen externe adviescommissie.

Tenslotte zijn enkele tekstuele aanpassingen gedaan ter verduidelijking, zoals de aanpassingen in artikel 1.2.

Artikelsgewijs

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

Onderdeel g is aangepast om duidelijker te verwijzen naar de innovatieprogramma’s topsectoren.

Artikel 1.2 Subsidiabele activiteiten

Dit artikel is om redactionele redenen aangepast.

Artikel 1.4 Weigeringsgronden

Dit artikel is aangepast om het mogelijk te maken dat - conform de afspraken tussen rijk en regio’s voor de MIT 2016 - een aanvrager binnen één kalenderjaar op basis van deze subsidieregeling zowel één klein instrument (hetzij een innovatieadviesproject of een haalbaarheidsproject) gehonoreerd kan krijgen als één groot instrument (hetzij een R&D-samenwerkingsproject klein of een R&D-samenwerkingsproject groot). Om die redenen zijn ook de volgende artikelen toegevoegd: artikel 2.2 onderdeel c, artikel 3.2 onderdeel c, artikel 4.2 onderdeel e en artikel 5.2 onderdeel e.

Artikel 1.5 Verantwoording

Het derde lid is gewijzigd om duidelijker te maken dat een door een accountant afgegeven verklaring omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid van het financieel verslag noodzakelijk is indien de verlening op het niveau van de deelnemer aan het R&D-samenwerkingsproject € 125.000,- of meer betreft. En dat dit dus niet op het niveau van de totale verleende subsidie voor het R&D- samenwerkingsproject geldt.

Paragraaf 2 Innovatieadviesproject

Artikel 2.5 Rangschikking

Het derde lid is gewijzigd om redenen van uniformiteit. Door deze wijziging vindt net als in de MIT-subsidieregelingen van andere regio’s en het Rijk rangschikking plaats door middel van loting van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen indien het subsidieplafond op enige dag dreigt te worden overschreden.

Artikel 2.7 Beslissing aanvraag

Het eerste lid is gewijzigd om meer uniformiteit aan te brengen tussen de MIT-regelingen van andere regio’s en het Rijk.

Paragraaf 3 Haalbaarheidsprojecten

Artikel 3.3 Subsidievereisten

Dit artikel is herschreven om duidelijk te maken dat een haalbaarheidsproject voor minimaal uit 60% dient te bestaan uit een haalbaarheidsstudie en voor het overige uit industriele ontwikkeling of experimenteel onderzoek. Dit betekent dat een haalbaarheidsproject dus ook alleen kan bestaan uit een haalbaarheidsstudie. Het is niet verplicht het haalbaarheidsproject ook uit een deel industriële ontwikkeling en/of experimenteel onderzoek te laten bestaan.

Artikel 3.6 Rangschikking

Zie de toelichting op de wijziging van artikel 2.5.

Artikel 3.8 Beslissing aanvraag

Zie de toelichting op de wijziging van artikel 2.7.

Paragraaf 4 R&D Samenwerkingsprojecten klein

Artikel 4.1 Doelgroep

Het derde lid is gewijzigd om het voor aanvragers van een R&D-samenwerkingsproject klein met één of meer partners van buiten Zuid-Holland duidelijker te maken in welke regio ze hun project moeten indienen. Door het percentage te verhogen van minimaal 40% van de projectkosten naar meer dan 50% van de subsidiabele kosten , is duidelijker dat het zwaartepunt van het R&D-samenwerkingsproject klein in Zuid-Holland dient te liggen. Deze kosten dienen voor rekening te komen van de penvoerder en de andere deelnemers aan het R&D-samenwerkingsproject klein met een vestiging in Zuid-Holland gezamenlijk.

Artikel 4.3 Subsidiabele kosten

Het tweede lid is gewijzigd zodat in de hele regeling consequent gesproken wordt van subsidiabele kosten.

Artikel 4.5 en artikel 5.5 Rangschikking

Artikel 4.5, eerste lid, onderdeel b en artikel 5.5, eerste lid, onderdeel b zijn gewijzigd omdat de subsidieregeling (met name) betrekking heeft op de Zuid-Hollandse economie.

Artikel 4.5 Rangschikking

Het vierde lid is gewijzigd om redenen van uniformiteit. Door deze wijziging vindt net als in de MIT-subsidieregelingen van andere regio’s en het Rijk rangschikking plaats door middel van loting van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen indien het subsidieplafond op enige dag dreigt te worden overschreden. Overigens vindt loting alleen plaats indien twee of meer aanvragen een gelijk aantal punten hebben verkregen en hun plaats in de rangschikking zodanig is dat de som van de toete kennen maximale subsidiebedragen het subsidieplafond overstijgt.

Artikel 4.7 Adviescommissie

Dit artikel is ingevoegd omdat de provincie Zuid-Holland de aanvragen voor R&D-samenwerkingsprojecten klein voor toetsting aan de weigeringsgronden (artikel 4.2) en voor rangschikking (artikel 4.5) voor advies wil voorleggen aan een externe adviescommissie.

Paragraaf 5 R&D Samenwerkingsprojecten groot

Artikel 5.1 Doelgroep

Het derde lid is gewijzigd om het voor aanvragers van een R&D-samenwerkingsproject groot met een of meer partners van buiten Zuid-Holland duidelijker te maken in welke regio ze hun project moeten indienen. Door het percentage te verhogen van minimaal 40% van de projectkosten naar meer dan 50% van de subsidiabele kosten komen voor rekening van de penvoerder en de andere deelnemers met een vestiging in Zuid-Holland gezamenlijk, is duidelijker dat het zwaartepunt van het R&D-samenwerkingsproject groot in Zuid-Holland dient te liggen. Deze kosten dienen voor rekening te komen van de penvoerder en de andere deelnemers aan het R&D-samenwerkingsproject groot met een vestiging in Zuid-Holland gezamenlijk.

Artikel 5.3 Subsidiabele kosten

Zie de toelichting op de wijziging van artikel 4.3.

Artikel 5.4 Subsidiehoogte

Het eerste lid is gewijzigd om een duidelijker onderscheid te maken tussen de instrumenten ‘R&D- samenwerkingsproject klein’ en ‘R&D-samen-werkingsproject groot’. Het tweede lid is gewijzigd om ook € 25.000,- als minimale subsidie per deelnemer te hanteren voor het instrument R&D-samenwerkingsproject groot, conform het instrument R&D-samen-werkingsproject klein (in paragraaf 4). Hierdoor wordt de mogelijkheid geboden aan aanvragers om met meer deelnemers samen te werken in een R&D-samenwerkingsproject groot.

Artikel 5.5 Rangschikking

Zie de toelichting op de wijziging van artikel 4.5.

Artikel 5.7 Adviescommissie

Dit artikel is ingevoegd omdat de provincie Zuid-Holland de aanvragen voor R&D-samenwerkingsprojecten groot voor toetsing aan de weigeringsgronden (artikel 5.2) en voor rangschikking (artikel 5.5) voor advies wil voorleggen aan een externe adviescommissie.

TOELICHTING (BEHORENDE BIJ HET WIJZIGINGSBESLUIT D.D. 7 MAART 2017; PROV. BLAD 2017, 1114 EN GERECTIFICEERD IN PROV. BLAD 2017, 1176)

Algemeen

De ervaringen met de Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Holland tot nu toe, hebben aanleiding gegeven tot deze wijzigingsregeling. Met de wijzigingen is beoogd de regeling duidelijker te maken en meer te laten aansluiten op de praktijk. Daarbij

is gelet op de wens tot landelijke stroomlijning van het financiële instrumentarium om innovatie bij het MKB te stimuleren, aansluiting gezocht bij andere regelgeving in dit kader.

Artikelsgewijs

Artikel I Wijzigingen

A.

De wijziging in dit artikel van “14 januari 2014” in “17 januari 2014” betreft een correctie van een onjuis tin de regeling opgenomen datum.

B.

Aan het artikel is een tweede lid toegevoegd, dat ziet op verduidelijking en dat geen inhoudelijke wijziging betreft. Er is verduidelijkt wanneer een aanvraag volledig is. Dat is met name van belang omdat vanuit het oogpunt van gelijke behandeling niet naar nadere inhoudelijke informatie wordt gevraagd, om te voorkomen dat de betreffende aanvrager wordt bevoordeeld ten opzichte van de andere aanvragers.

C.

Artikel 1.4, onderdeel b, is vervallen. Deze bepaling staat inmiddels in artikel 11, eerste lid, onderdeel i, van de Asv.

D.

Met de wijziging in het eerste en het tweede lid van het artikel wordt beoogd de bepaling beter te laten aansluiten op de praktijk, waarin beeldmateriaal vaak niet het aangewezen middel is om de subsidie te verantwoorden. Dit laat onverlet dat er wel beeldmateriaal kan worden opgenomen in het activiteitenverslag.

E.

Met de wijziging in dit artikel, “hoger dan” is vervangen door “vanaf”, is de formulering nauwkeuriger.

F.

In dit artikel worden standaardberekeningswijzen en de wijze waarop deze berekeningswijzen worden uitgevoerd voorgeschreven. Hiertoe is aangegeven welk opslagpercentage en welk forfaitair uurtarief een subsidieaanvrager dient te hanteren in zijn aanvraag. In dit artikel is aangesloten bij aanwijzing 19 van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking. Voor een nadere toelichting op het artikel en de daarin gebruikte begrippen, wordt naar deze aanwijzing verwezen.

G.

Er zijn situaties denkbaar dat een aanvrager niet geschikt is om in aanmerking te komen voor een subsidie, omdat de aanvrager niet ‘financieel gezond’ is. Een aanvrager kan in zodanige financiële moeilijkheden verkeren dat het voortbestaan van de aanvrager in gevaar komt of er gerede twijfel bestaat over het door de aanvrager (kunnen) verrichten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Op die situatie is deze aan artikel 2.2 toegevoegde weigeringsgrond van toepassing. Voor de invulling van deze weigeringsgrond is aangesloten bij artikel 2, onder 18, van de Algemene groepsvrijstelling.

H.

De formulering van de titel van het artikel en het eerste lid zijn aangepast. In het artikel wordt nu een-duidig het begrip “subsidieaanvraag” gebruikt.

I.

In de praktijk is gebleken dat de in artikel 3.2 opgenomen weigerings-gronden en de toelichting op de weigeringsgronden onvoldoende helder zijn om inzicht te bieden waarom een subsidieaanvraag kan worden geweigerd. Daarnaast bleek dat de landelijke MIT-regeling aanvullende weigerings-gronden kende.

De tekortkomingen in de regeling worden hierbij hersteld door de gronden waarop een subsidieaanvraag op grond van Hoofdstuk 3 wordt geweigerd, uit te breiden en te verduidelijken. Daarvoor is aansluiting gezocht bij de weigeringsgronden zoals opgenomen in artikel 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies. Hoewel bepaling a en b inhoudelijk niet zijn gewijzigd, is de toelichting op deze bepalingen wel meegenomen in deze toelichting op het wijzigingsbesluit.

a. Met deze bepaling wordt bewerkstelligd dat aanvragen voor haalbaar-heidsprojecten waarvan de noodzakelijkheid onvoldoende is aangetoond, of die niet zullen leiden tot een onderbouwd besluit over het wel of niet starten met een voorgenomen innovatieproject, kunnen worden afgewezen. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als de beoogde voorgenomen activiteiten onvoldoende technische risico’s kent of als de voorziene kosten van de voorgenomen activiteiten en de kosten van het haalbaarheidsproject niet in

verhouding zijn.

b. In de aanvraag (projectplan) moet voldoende informatie opgenomen zijn over de voorgenomen activiteiten waarop het haalbaarheidsproject betrekking heeft. Ten aanzien van de voorgenomen activiteiten dient er in de aanvraag voldoende inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid en het economisch perspectief. Een punt van aandacht bij de uitvoerbaarheid is: voldoende en de juiste expertise van de aanvrager en eventuele andere betrokken organisaties om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren. Punten van aandacht bij economisch perspectief zijn: een in-schatting van martkgrootte, marktaandeel, de omzet, winst en terug-verdientijd. Op het moment dat de beschrijving van de voorgenomen activiteiten in de aanvraag dergelijke elementen niet bevat, kan het economisch perspectief en de uitvoerbaarheid van de voorgenomen activiteit niet worden beoordeeld.

c. De mogelijkheid om in één kalenderjaar twee keer subsidie verstrekt te krijgen op grond van paragraaf 2 of 3 is met dit onderdeel uitgesloten. In tegenstelling tot bepalingen a en b, die betrekking hebben op de voor-genomen activiteiten waarop het haalbaarheidsproject betrekking heeft, gaat het bij bepalingen d, e, f en g om het haalbaarheidsproject zelf.

J.

Teneinde een betere verdeling en verhouding tussen de verschillende soorten subsidies die op grond van deze regeling kunnen worden aangevraagd te bewerkstelligen, is de maximale subsidiehoogte voor haalbaarheidsprojecten verlaagd van € 50.000,- naar € 25.000,-.

K.

De formulering van het artikel is aangepast. In het artikel wordt nu eenduidig het begrip “subsidieaanvraag” gebruikt.

L.

De wijziging van artikel 4.1, derde lid, betreft een als gevolg van vernummering gewijzigde verwijzing naar het artikel betreffende subsidiabele kosten. Daarnaast was het woord “subsidiabele” verkeerd geschreven en is die fout hersteld.

M.

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van de subsidieregeling is het aantal weigeringsgronden teruggebracht. Daar staat tegenover dat nu wel een bepaling met subsidievereisten in de regeling is opgenomen. Zie hiervoor onder N.

N.

Artikel 4.3 is toegevoegd ten behoeve van een minimaal kwaliteitsniveau van de te subsidiëren activiteiten. Als subsidievereiste is opgenomen dat aan de aanvragen tenminste 50 punten worden toegekend op basis van de tendercriteria uit artikel 4.6. Aanvragen die hier niet aan voldoen, komen niet voor subsidie in aanmerking. Dit artikel is ook van toepassing indien gelet op het niet bereiken van het subsidieplafond niet aan rangschikking als bedoeld in artikel 4.6 wordt toegekomen.

O.

Ten behoeve van uniforme regelgeving en leesbaarheid, is de formulering van het artikel aangepast. Inhoudelijk is het rangschikkingscriterium in onderdeel c. gewijzigd. In dat onderdeel is de kwaliteit van het projectplan, één van de vervallen weigeringsgronden, als relevant aspect opgenomen. Dat de aanvraag moet voldoen aan een minimaal kwaliteitsniveau, is opgenomen in artikel 4.3.

P.

In het gewijzigde artikel 4.8 is de verwijzing naar de weigeringsgronden vervallen. Een aanvraag wordt wat betreft de weigeringsgronden niet langer door Gedeputeerde Staten voor advies voorgelegd aan een externe adviescommissie. Daarnaast is de verwijzing naar het artikel met de tendercriteria gewijzigd als gevolg van vernummering.

Q.

De wijziging van artikel 5.1, derde lid, betreft een als gevolg van vernummering gewijzigde verwijzing naar het artikel betreffende subsidiabele kosten.

R.

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van de subsidieregeling is het aantal weigeringsgronden teruggebracht. Daar staat tegenover dat nu wel een bepaling met subsidievereisten in de regeling is opgenomen. Zie hiervoor onder S.

S.

Artikel 5.3 is toegevoegd ten behoeve van een minimaal kwaliteitsniveau van de te subsidiëren activiteiten. Als subsidievereiste is opgenomen dat aan de aanvragen tenminste 50 punten worden toegekend op basis van de tendercriteria uit artikel 5.6. Aanvragen die hier niet aan voldoen, komen niet voor subsidie in aanmerking. Dit artikel is ook van toepassing indien gelet op het niet bereiken van het subsidieplafond niet aan rangschikking als bedoeld in artikel 5.6 wordt toegekomen.

T.

Ten behoeve van uniforme regelgeving en leesbaarheid, is de formulering van het artikel aangepast. Inhoudelijk is het rangschikkingscriterium in onderdeel c. gewijzigd. In dat onderdeel is de kwaliteit van het projectplan, één van de vervallen weigeringsgronden, als relevant aspect opgenomen. Dat de aanvraag moet voldoen aan een minimaal kwaliteitsniveau, is opgenomen in artikel 5.3.

U.

In het gewijzigde artikel 5.8 is de verwijzing naar de weigeringsgronden vervallen. Een aanvraag wordt wat betreft de weigeringsgronden niet langer door Gedeputeerde Staten voor advies voorgelegd aan een externe adviescommissie. Daarnaast is de verwijzing naar het artikel met de tendercriteria gewijzigd als gevolg van vernummering.

TOELICHTING BEHORENDE BIJ BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZUID-HOLLAND VAN 12 JUNI 2018, PZH-2018-650510913, TOT WIJZIGING VAN DE SUBSIDIEREGELING MKB INNOVATIESTIMULERING TOPSECTOREN ZUID-HOLLAND

Artikel 4.3 en artikel 5.3 zijn in 2017 toegevoegd om een minimaal kwaliteitsniveau van de te subsidiëren activiteiten te bereiken. Als subsidievereiste werd opgenomen dat aan de aanvragen tenminste 50 punten worden toegekend op basis van de tendercriteria uit artikel 4.6 en artikel 5.6. Aanvragen die hier niet aan voldoen, kwamen hierdoor niet meer voor subsidie in aanmerking. In de praktijk is gebleken dat het artikel bij aanvragers van afgewezen aanvragen veel weerstand en onbegrip oproept. Immers worden in een tenderprocedure alle aanvragen ten opzichte van elkaar gewogen en het kan zo zijn dat alle ingediende projecten voldoende zijn maar minder scoren omdat er nog betere projecten zijn ingediend. Door een ondergrens van 50 punten ziet de aanvrager het lager scoren dan 50 punten als een onvoldoende terwijl dat niet altijd aan de orde is. Dit geeft een verkeerd beeld bij de aanvrager en daarom is dit subsidievereiste in de praktijk onwenselijk.

TOELICHTING BEHORENDE BIJ HET BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZUID-HOLLAND VAN 8 JANUARI 2019, PZH-2018-673222791, TOT WIJZIGING EN VASTSTELLING DEELPLAFONDS VAN DE SUBSIDIEREGELING MKB INNOVATIESTIMULERING TOPSECTOREN ZUID HOLLAND

Algemeen

Met deze wijzigingsregeling wordt de bestaande Subsidieregeling MKB innovatiestimulering topsectoren Zuid-Holland op een aantal punten geactualiseerd. De meest in het oog springende wijziging is het vervallen van § 2 (Innovatieproject). Voor dergelijke activiteiten komen vooralsnog geen middelen meer beschikbaar. Verder wordt het maximale subsidiebedrag voor haalbaarheidsstudies teruggebracht tot € 20.000,-. De overige wijzigingen zijn overwegend van technische aard en worden hierna nader toegelicht in de onderdeelsgewijze toelichting.

Onderdeelsgewijs bij artikel I

A.

De begripsbepalingen die alleen betrekking hadden op § 2 zijn komen te vervallen. Daarnaast is de lettering van de onderdelen gewijzigd in opsommingstekens. De volgorde van de begrippen is nog steeds alfabetisch-lexicografisch.

B.

Aan artikel 1.4 is een in onderdeel b een extra weigeringsgrond toegevoegd die betrekking heeft op ondernemingen in moeilijkheden. Op grond van de Algemene groepsvrijstellingsverordening is het immers niet toegestaan deze ondernemingen te steunen.

C.

Het bevoorschottingsregime is vereenvoudigd. In aanvulling op artikel 22 van de Algemene subsidieverordening Zuid-Holland 2013 bepaalt artikel 1.6 nu dat een voorschot maximaal 90% van het verleende bedrag bedraagt. Dit geldt ook voor subsidies op grond van § 3, die vanaf deze wijzigingsregeling maximaal € 20.000,- bedragen.

D.

Ongeacht de berekeningswijze bedraagt het uurtarief dat gehanteerd wordt bij de berekening van de subsidiabele kosten voortaan maximaal € 60,-.

E.

Paragraaf 2 (Innovatieadviesproject) komt in zijn geheel te vervallen. De provincie heeft in overleg met het Rijk en de andere partners bij de uitvoering van de MIT besloten dat voor dergelijke projecten geen middelen meer beschikbaar worden gesteld.

F.

In artikel 3.3 is nu expliciet bepaald dat de verhouding tussen een haalbaarheidsstudie enerzijds en industrieel onderzoek en/of experimentele ontwikkeling anderzijds wordt vastgesteld op basis van de verhouding tussen de subsidiabele kosten die op deze onderdelen betrekking hebben.

G.

In overleg met het Rijk en de andere partners die de MIT uitvoeren is besloten het maximale subsidiebedrag voor haalbaarheidsprojecten van € 25.000,- te verlagen tot € 20.000,-. Door deze verlaging kunnen uit het beschikbare bedrag meer aanvragen worden gehonoreerd. De afgelopen jaren konden veel aanvragen niet gehonoreerd worden doordat het subsidieplafond al was bereikt. In het nieuwe derde lid wordt expliciet bepaald dat de subsidie pas wordt vastgesteld nadat hier een subsidieverleningsbeschikking is gegeven. Deze bepaling is opgenomen omdat subsidies die worden verleend met toepassing van de AGVV moeten worden vastgesteld op basis van werkelijk gerealiseerde kosten.

H.

Artikel 3.6 dat de rangschikking op volgorde van binnenkomst regelt is opnieuw geredigeerd. Inhoudelijk wordt hiermee geen verandering beoogd. De datum van ontvangst van een volledige aanvraag blijft leidend, terwijl bij een dreigende overschrijding van het subsidieplafond wordt geloot.

I. en J.

De weigeringsgronden in van artikel 4.2 en artikel 5.2 zijn zodanig aangepast dat het mogelijk is om een aanvraag te weigeren indien één van de betrokken bij die aanvraag in hetzelfde jaar al subsidie heeft ontvangen op grond van een andere aanvraag waarbij hij betrokken is. Het maakt daarbij niet uit welke rol deze betrokkene in een samenwerkingsverband heeft (penvoerder of deelnemer).

K.

In artikel 6.2 kan het eerste lid vervallen in verband met het vervallen van § 2. Het eerste lid had enkel betrekking deze paragraaf.