WIJZIGINGEN ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING 2019 (APV)

Geldend van 09-12-2021 t/m 15-02-2023

Intitulé

WIJZIGINGEN ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING 2019 (APV)

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

- bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen weergegeven op de kaart in bijlage 1 bij deze verordening

- bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

- bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Bouwverordening;

- bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

- college: het college van burgemeester en wethouders;

- gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet;

- handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

- motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

- openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

- openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

- parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

- rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

- voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

- weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 1:2 Beslistermijn

1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

3. In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing als beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, eerste lid, artikel 2:11, tweede lid, artikel 2:12 of artikel 4:12.

4. In afwijking van het eerste lid beslist het bevoegd bestuursorgaan binnen twaalf weken indien voor de activiteit politie inzet gewenst of noodzakelijk is.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

Vervallen

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

a. ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b. op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

c. de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

d. van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

e. de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

1. De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van:

a. de openbare orde;

b. de openbare veiligheid;

c. de volksgezondheid;

d. de bescherming van het milieu.

2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan acht weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijke is.

3. Een vergunning of ontheffing voor een activiteit waarvoor politie inzet gewenst/noodzakelijk is, kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan twaalf weken voor de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

4. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover in het betrokken artikel één of meer weigeringsgronden zijn genoemd, tenzij in het betrokken artikel wordt verwezen naar artikel 1:8.

Hoofdstuk 2. Openbare orde en veiligheid, volksgezondheid en milieu

Afdeling 1. Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen, te vechten, uit te jouwen of op enig andere wijze door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

2. Degene die op een openbare plaats:

a. aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

b. aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

c. zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

3. Het is verboden zich te begeven naar of zich te bevinden op openbare plaatsen die door het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het derde lid.

5. Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2:1a Nachtelijk verblijf

1. Het is verboden zich tussen zonsondergang en zonsopgang te bevinden in door het bevoegd bestuursorgaan aangewezen gebieden.

2. Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2:1b Gebiedsontzegging

1. De burgemeester kan degene die, hetzij alleen, hetzij in groepsverband, de openbare orde ernstig verstoort door het plegen van strafbare feiten, of anderszins personen lastig valt of schade toebrengt uit het oogpunt van openbare orde het bevel geven zich te verwijderen en zich verwijderd te houden van of uit een door de burgemeester bij bevel gegeven plaats of gebied gedurende de tijd bij het bevel genoemd.

2. Het is verboden zich in het gebied te bevinden in strijd met een krachtens het eerste lid gegeven bevel.

3. Het in het eerste lid bedoelde bevel geldt niet voor zover de persoon tot wie het bevel is gericht:

a. in het gebied blijkens opgave in het persoonsregister van de gemeente woonachtig is, of

b. aannemelijk maakt dat hij op de plaats of in het gebied werkzaam is, of

c. anderszins aannemelijk maakt dat hij een zwaarwegend belang heeft zich in dat gebied op te

houden.

4. De burgemeester bepaalt de plaats of het gebied waarvoor een gebiedsontzegging bij bevel opgelegd kan worden.

Artikel 2:2 Optochten

Vervallen

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uren voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

2. De kennisgeving bevat:

a. naam en adres van degene die de betoging houdt;

b. het doel van de betoging;

c. de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

d. de plaats en, voor zover van toepassing, de route;

e. voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en

f. maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

3. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

4. Als het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

Vervallen

Artikel 2:8 Dienstverlening

Vervallen

Afdeling 2. Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veiligheid van openbare plaatsen

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor een:

a. bouwkeet/schaftkeet;

b. bouw-/afvalcontainer;

c. kraanwagen;

d. toiletkeet;

e. driehoeks-reclameborden / sandwichborden;

f. spandoeken;

mits de onder 2a t/m 2d genoemde objecten niet langer dan 30 dagen en de onder 2e en 2f genoemde objecten niet langer dan 10 dagen ter plaatse blijven en hiervan minimaal 10 werkdagen vóór plaatsing melding is gedaan aan het college, middels een door het college vastgesteld formulier en uiterlijk op de 10e werkdag na de melding geen tegenbericht is ontvangen, dat de melding niet akkoord is bevonden.

3. De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag als het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid en een melding als bedoeld in het tweede lid worden geweigerd dan wel niet akkoord worden bevonden als:

a. als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats;

b. als het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

5. Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen voor terrassen, uitstallingen en reclameborden.

6. Het verbod is niet van toepassing op:

a. evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

b. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;

c. overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend

7. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of de vigerende Wegenverordening Gelderland.

8. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:11 (Omgevings-)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

2. De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

3. Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

4. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de wegenwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur, de vigerende Wegenverordening Gelderland, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

5. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

1. Het is verboden zonder een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:

a. ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

b. als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

c. als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

d. als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten;

e. als sprake is van een aantasting van het beoogde aanzien van de omgeving;

f. als niet kan worden voldaan aan de door de gemeente vastgestelde uitvoeringsaspecten.

3. Het college kan nadere regels stellen.

4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de vigerende Wegenverordening Gelderland.

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

Vervallen

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

Vervallen

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

Vervallen

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

1. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

a. te roken gedurende een door het college aangewezen periode;

b. voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

3. Het verbod in het eerste lid, onder a, is voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

1. Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

2. Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

4. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

Vervallen

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

2. Het eerste lid is niet toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

Vervallen

Afdeling 3. Evenementen

Artikel 2:24 Definities

1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

a. bioscoop- en theatervoorstellingen;

b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet

c. kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

d. het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen;

e. betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:39;

2. Onder evenement wordt mede verstaan:

a. een herdenkingsplechtigheid;

b. een braderie;

c. een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3;

d. een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

e. een klein evenement zoals een snuffelmarkt, straatfeest, buurtbarbecue, muziekvoorstelling in een muziektent, open dag, kinderspelactiviteit, plechtigheid of soortgelijke activiteit die op één dag plaatsvindt.

f. een door de burgemeester aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

2. De aanvraag moet voldoen aan de door de burgemeester, op het door hem vastgestelde aanvraagformulier, genoemde indieningsvereisten.

3. De burgemeester kan in verband met de voorbereidingstijd van het evenement van de termijn genoemd in artikel 1:8 afwijken of voor bijzondere, periodiek terugkerende evenementen afzonderlijk bepalen op welk tijdstip de aanvraag wordt ingediend.

4. Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde en veiligheid of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van evenementen.

5. De burgemeester kan plaatsen aanwijzen waarvoor het in dit artikel onder lid 1 genoemde verbod niet geldt.

6. Op een aangewezen plaats als bedoeld in lid 4 van dit artikel is artikel 2:25a van overeenkomstige toepassing met uitzondering van het genoemde in lid 1.

7. Bij bijzondere gelegenheden kan de burgemeester ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

8. Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

9. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning voor een vechtsportevenement als bedoeld in artikel 2:24, tweede lid, aanhef en onder f weigeren als de organisator of de aanvrager van de vergunning van slecht levensgedrag is.

10. Op de evenementenvergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

Artikel 2:25a Uitzondering vergunningsplicht voor eenmalige evenementen

1. Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:

a. Het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 100 personen;

b. Het evenement tussen 09:00 en 24:00 uur plaats vindt;

c. Geen muziek ten gehore wordt gebracht na 23:00 uur;

d. Het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan, (brom)fietspad/voetpad of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

e. Er slechts kleine objecten (bijvoorbeeld partytenten) geplaatst worden met een totaal oppervlakte van minder dan 50 m2;

f. Het evenement niet plaatsvindt op de zondag vóór 13:00 uur;

g. Er geen doorgaande wegen hoeven te worden afgesloten c.q. verkeersmaatregelen getroffen hoeven te worden;

h. Er een organisator is;

i. Geen sprake is van verkoop/schenken van alcohol.

2. Voor zover een evenement voldoet aan alle in lid 1 van dit artikel genoemde voorwaarden - met uitzondering van de voorwaarde, zoals gesteld in lid 1, onder g - dient de evenementenorganisator het evenement uiterlijk 21 dagen, voorafgaande aan het evenement te melden aan de burgemeester.

3. De burgemeester kan binnen 10 dagen na ontvangst van de melding besluiten het organiseren van een evenement als bedoeld in lid 2 te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

4. Het is verboden een evenement te houden of hieraan deel te nemen als:

a. geen kennisgeving is gedaan overeenkomstig het tweede lid;

b. wordt afgeweken van de bij de kennisgeving verstrekte gegevens;

c. in strijd wordt gehandeld met de door de burgemeester gegeven voorschriften zoals bedoeld in artikel 2:25c;

d. de burgemeester het evenement heeft verboden.

5. Dit artikel is niet van toepassing op een krachtens artikel 2:24, tweede lid aanhef en onder f, aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of gala’s.

Artikel 2:25b Bijzondere weigeringsgronden

De burgemeester kan de vergunning weigeren als naar zijn oordeel:

a. Het evenement gevaar oplevert voor de openbare orde, de gezondheid, de veiligheid, de brandveiligheid of voor het ontstaan van wanordelijkheden;

b. Een onevenredig groot aantal bezoekers te verwachten is;

c. het evenement zich niet verdraagt met het karakter of de bestemming van de plaats op waar het wordt gehouden;

d. het evenement een onevenredig groot beslag legt op de beschikbare ruimte of tijd dan wel de inzet van hulpdiensten;

e. het evenement een belemmering vormt voor het verkeer;

f. van het evenement een onevenredige belasting voor het woon- of leefklimaat in de omgeving te verwachten is;

g. het evenement verontreiniging tot gevolg heeft, afbreuk doet aan het uiterlijk aanzien van de omgeving dan wel schade toebrengt aan groenvoorzieningen of voorzieningen van openbaar nut;

h. de organisator onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van het evenement, gelet op de hiervoor genoemde belangen of

i. de organisator onvoldoende waarborgen biedt om schade aan het milieu als gevolg van het evenement te voorkomen of te beperken.

Artikel 2:25c Vergunningvoorschriften

1. De burgemeester kan aan de vergunning bedoeld in artikel 2:25, eerste lid voorschriften en beperkingen verbinden ter bescherming van de in artikel 2:25b genoemde belangen.

2. De burgemeester kan in het belang van de naleving van deze voorschriften bepalen dat een borgsom wordt betaald voordat het evenement wordt gehouden.

3. De burgemeester kan de organisator of degene die feitelijk leiding geeft aan het evenement bevelen maatregelen te nemen ter bescherming van de in artikel 2:25b genoemde belangen, dan wel hem bevelen het evenement onmiddellijk te beëindigen.

4. Het is verboden te handelen in strijd met een bevel als bedoeld in het derde lid.

Artikel 2:25d Samenloop

1. Voor het verrichten van activiteiten op het evenemententerrein die op grond van een gemeentelijke verordening vergunningplichtig zijn, is geen afzonderlijke vergunning nodig, mits die activiteiten in de evenementenvergunning van de organisator zijn vermeld.

2. Het is aan anderen dan de vergunninghouder verboden de in het eerste lid bedoelde activiteiten te verrichten, tenzij zij zich bij overeenkomst jegens hem hebben verplicht de aan zijn evenementenvergunning verbonden voorschriften en beperkingen na te leven.

Artikel 2:25e Behoud privaatrechtelijke bevoegdheden

De voorgaande artikelen laten onverlet de bevoegdheid van de gemeente om voor het gebruik van gemeentegrond of openbaar water als evenemententerrein een overeenkomst te sluiten. Hierin kunnen bedingen zijn opgenomen die zien op de in artikel 2:25b genoemde belangen.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

1. Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

2. Het is verboden enig gereedschap, voorwerp of middel te vervoeren of bij zich te hebben met de kennelijke bedoeling daarmee bij een evenement de orde te verstoren.

3. Het is verboden bij een evenement zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde.

4. Het verbod van lid 3 geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

5. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak en een herdenkingsplechtigheid.

Afdeling 4. Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Definitie

1. In deze afdeling wordt verstaan onder openbare inrichting verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt.

2. Een buiten de in het eerste lid bedoelde besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een terras, maakt voor de toepassing van deze afdeling deel uit van die besloten ruimte.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

1. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

2. De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

3. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat:

a. de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloedt; of

b. De exploitant of de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

4. Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in een:

a. winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

b. zorginstelling;

c. museum; of

d. bedrijfskantine of –restaurant.

5. De burgemeester verleent op verzoek of ambtshalve vrijstelling van het verbod genoemd in het eerste lid aan openbare inrichtingen die horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet, als:

a. Zich in de zes maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling geen incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en-handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting; of

b. de inrichting zich nieuw in de gemeente vestigt en er zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in, tweede of derde lid.

6. De vrijstelling wordt ingetrokken wanneer zich een incident heeft voorgedaan als bedoeld in het vijfde lid onder a.

7. Op de aanvraag om een vergunning of een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

1. Openbare inrichtingen zijn gesloten op maandag tot en met vrijdag tussen 01:30 uur en 06:00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 03:00 uur en 6:00 uur.

2. In afwijking van het eerste lid geldt voor een terras een sluitingstijd vanaf 24:00 uur.

3. Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd

4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijden.

5. Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, vierde lid, aanhef en onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

6. Het eerste en het vierde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

7. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

1. Het is verboden in een openbare inrichting:

a. de orde te verstoren;

b. zich te bevinden na sluitingstijd, tenzij het personeel betreft, of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid;

c. op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras;

2. Het is verboden voor een horeca exploitant om een bijeenkomst van een Outlaw Motorcycle Gang te laten plaatsvinden in de openbare inrichting.

3. Het is verboden voor leden van een Outlaw Motorcycle Gang om in een openbare inrichting een bijeenkomst te houden.

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Als een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van de artikelen 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Afdeling 5. Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uitde Alcoholwet

Artikel 2:34a Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

- alcoholhoudende drank,

- horecabedrijf;

- horecalokaliteit;

- inrichting;

- para-commerciële rechtspersoon;

- sterke drank;

- slijtersbedrijf;

- zwak-alcoholhoudende drank;

dat wat daaronder wordt verstaan in de Alcoholwet

Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen

1. Een paracommercieel rechtspersoon kan alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf 1 uur voor de aanvang en tot uiterlijk 1 uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon.

2. Een paracommercieel rechtspersoon verstrekt geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn, als dit zou leiden tot oneerlijke mededinging.

Afdeling 6. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Definitie

In deze afdeling wordt onder inrichting verstaan elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Vervallen

Artikel 2:37 Nachtregister

Vervallen

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 7. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:38a Definities

1. In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

2. In deze afdeling voorkomende begrippen die in de Wet op de kansspelen zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in die wet.

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen.

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:

a. naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

b. de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

1. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.

2. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.

Afdeling 7a Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

Artikel 2:40a Definities

In dit artikel wordt verstaan onder:

a. exploitant: natuurlijk persoon of een bestuurder van een rechtspersoon of zijn gevolmachtigde, voor wiens rekening en risico een of meer bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

b. beheerder: de exploitant alsmede andere natuurlijke persoon die de algemene of onmiddellijke leiding heeft over een of meer bedrijfsmatige activiteiten;

c. bedrijf: een of meer bedrijfsmatige activiteiten die plaatsvinden in een voor publiek toegankelijk gebouw, of een daarbij behorend perceel, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.

Artikel 2:40b Tegengaan onveiligheid, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

1. De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waarop het in het tweede lid bedoelde verbod van toepassing is. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als, naar het oordeel van de burgemeester, in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot een of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken.

Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend aangewezen als, naar het oordeel van de burgemeester, de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid door die bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.

2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:

a. in een door de burgemeester op grond van het eerste lid aangewezen gebouw of gebied voor de door de burgemeester vermelde bedrijfsmatige activiteiten, of

b. als de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het eerste lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.

3. Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat een op de vergunning vermelde beheerder in het bedrijf aanwezig is.

4. De aanvraag moet voldoen aan de door de burgemeester, op het door hem vastgestelde aanvraagformulier, genoemde indieningsvereisten.

5. De vergunning wordt uitsluitend aan natuurlijke personen verleend. Zij is persoons- en pandgebonden en kan niet worden overgedragen. Indien het bedrijf geëxploiteerd wordt door een Vennootschap onder Firma of een Commanditaire Vennootschap, dan dienen alle (beherende) vennoten afzonderlijk als exploitant op de vergunning vermeld te worden.

6. De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf, waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning(aanvraag) opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden.

7. Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat een op de vergunning vermelde beheerder in het bedrijf aanwezig is.

8. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40c Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in artikel 2:40 b, tweede lid weigeren:

a. als ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b. als de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

c. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

d. als de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

e. als redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met de aanvraag in overeenstemming zal zijn;

f. als er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

g. als de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan of een geldende beheersverordening;

h. als een of meer beheerders van het bedrijf binnen 3 jaar vóór het indienen van de aanvraag om vergunning een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.

Artikel 2:40d Intrekking of wijziging vergunning

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in artikel 2:40 b intrekken of wijzigen, als:

a. door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast:

b. door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

c. de exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

d. de exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf;

e. de exploitant of beheerder toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed;

f. er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden;

g. er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;

h. de bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd, of

redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is.

2. Indien er een verandering van omstandigheden optreedt, waardoor er een wijziging van de vergunning dient te komen, moet de exploitant onverwijld een wijzigingsaanvraag indienen. Indien deze aanvraag niet binnen een maand is ingediend na de verandering van omstandigheden, kan de burgemeester de verleende vergunning intrekken.

3. Een vergunning vervalt, wanneer de verlening van een vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden.

Artikel 2:40e Sluiting

1. De burgemeester kan een bedrijf als bedoeld in artikel 2:40 a gesloten verklaren, als:

a. de exploitant of beheerder van het bedrijf handelt in strijd met het bepaalde in artikel 2:40 b, tweede lid;

b. de exploitant of beheerder van het bedrijf handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.

2. Het is een ieder verboden een overeenkomstig het eerste lid van deze bepaling gesloten bedrijf te betreden of daarin te verblijven.

3. De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven als later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven.

Artikel 2:40f Overgangsbepalingen

In afwijking van artikel 2:40 a, tweede lid geldt dit verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit reeds onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering of intrekking van een door hem aangevraagde vergunning, voor zover dat eerder is.

Afdeling 8. Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade

Artikel 2:41 Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen

1. De burgemeester kan, indien de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden voor een bepaalde duur de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet.

2. De burgemeester maakt de sluiting bekend door het aanbrengen van een afschrift van zijn bevel op of nabij de (hoofd)toegang van het voor het publiek openstaande gebouw of het bij dat bebouw behorende erf. De sluiting treedt in werking op het moment dat bedoeld afschrift in aangebracht.

3. Een ieder is verplicht toe te laten dat het in het tweede lid bedoelde afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.

4. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het onderwerp van de regeling van het eerste lid elders wordt voorzien in deze verordening of in artikel 13b van de Opiumwet.

5. Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden

Artikel 2:41a Betreden gesloten woning, lokaal of voor het publiek openstaand gebouw

1. Het is verboden een krachtens artikel 2:41 gesloten gebouw of een bij dat gebouw behorend erf te betreden.

2. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

3. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

4. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal of een daarbij behorend erf wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

b. met kalk, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

3. Het verbod, bedoeld in het tweede lid is niet van toepassing voor zover gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

4. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven

5. Het college wijst aanplakborden aan voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

6. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

7. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

Vervallen

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen, of voorwerpen of middelen of werktuigen, die daar, gelet de omstandigheden voor gebruikt zouden kunnen worden, en/of vermommingartikelen te vervoeren of bij zich te hebben of te dragen.

2. Het verbod is niet van toepassing als de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt, of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig toegang te verschaffen tot een gebouw of erf; onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken, of het maken van sporen of herkenning bij het plegen van voornoemde strafbare feiten te voorkomen.

Artikel 2:44a Geprepareerde middelen om diefstaldetectie te verhinderen

1. Het is verboden op de weg, in de nabijheid van winkels een tas, of enig kledingstuk te dragen, te vervoeren of bij zich te hebben, die/dat kennelijk uitgerust is om het plegen van winkeldiefstallen te vergemakkelijken.

2. Het in het 1e lid gestelde verbod is niet van toepassing, indien kan worden aangetoond, dat de tas of het kledingstuk niet voor dat doel bestemd is.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

Vervallen

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

Vervallen

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

1. Het is verboden op een openbare plaats:

a. te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hek, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

b. zich op te houden op een wijze die voor andere gebruikers of omwonenden onnodig overlast of hinder veroorzaakt.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de artikelen 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

2. Het verbod is niet van toepassing op:

a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet;

b. een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

1. Het is verboden zonder redelijk doel:

a. zich in een portiek of poort op te houden;

b. in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval verstaan portalen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:50a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

1. Het is verboden op openbare plaatsen of in voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde.

2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen of bromfietsen

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan, voor, tegen een wegafzetting, dranghek, raam, raamkozijn, deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek of als daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein en dergelijke

Het is verboden zich op door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen met een fiets of een bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

Vervallen

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

Vervallen

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

Vervallen

Artikel 2:56 Alarminstallaties

Vervallen

Artikel 2:57 Loslopende honden

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

a. binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zonder dat die hond aangelijnd is;

b. buiten de bebouwde kom op de weg, zonder toezicht;

c. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide, sportveld en park ’t Goor te Brummen of op een andere door het college aangewezen plaats;

d. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

2. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a niet geldt.

3. De verboden genoemd in het eerste lid onder a en c gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond:

a. die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulp hond laat begeleiden; of

b. die deze hond gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

1. De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

a. op een gedeelte van de weg dat bestemd is of mede bestemd voor het verkeer van voetgangers;

b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, speelweide, plantsoen, sportveld of begraafplaats;

c. op een andere door het college aangewezen plaats.

2. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid, onder a niet geldt.

3. De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

4. Onverminderd het bepaalde in het eerste en tweede lid, is een ieder die zich met een hond op een openbare plaats bevindt, verplicht een schepje of andere doeltreffend hulpmiddel ter onmiddellijke verwijdering van eventuele hondenuitwerpselen bij zich te hebben.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

1. Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

2. De eigenaar of houder van de hond aan wie een aangelijnd is opgelegd, is verplicht de hond kort aangelijnd te houden, met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

3. De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd, is naast de verplichting in het tweede lid verplicht de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

4. Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

2. Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als:

a. op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

b. het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

c. het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

a. aanwezig te hebben;

b. aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

c. aanwezig te hebben in een groter aantal dan in het aanwijzingsbesluit is aangegeven.

2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen plaats ontheffing verlenen van een of meer verboden als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:60a Hinder of schade veroorzaakt door dieren in of nabij woningen

Vervallen

Artikel 2:61 Wilde dieren

Vervallen

Artikel 2:62 Loslopend vee

De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2:63 Duiven

Vervallen

Artikel 2:64 Bijen

Vervallen

Artikel 2:65 Bedelarij

Vervallen

Artikel 2:66 Overlast door het plaatsen van minicontainers en grofvuil op openbare grond

Vervallen

Afdeling 9. Bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:67 Definitie

In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:68 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en door de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

a. het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

b. de datum van verkoop of overdracht van het goed;

c. een omschrijving van het goed, voor zover van toepassing daaronder begrepen soort, merk en nummer van het goed;

d. de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

e. de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

2. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

3. Op aanvraag om een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:69 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

a. de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

1. dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

2. van een verandering van de onder 1 bedoelde adressen;

3. dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

4. dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan.

b. de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

c. aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

d. een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:70 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Vervallen

Afdeling 10. Consumentenvuurwerk

Artikel 2:71 Definitie

In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit.

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder vergunning van het college.

2. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

3. De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht

Artikel 2:73a Gebruik van carbid

1. Onder carbidschieten wordt verstaan: het in een (melk)bus/container/opslagvat op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.

2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester met carbid te schieten.

3. Het verbod gesteld in het tweede lid geldt niet als het carbidschieten plaatsvindt op 31 december tussen 10:00 uur en 18:00 uur, en:

a. ten minste twee weken van te voren een melding is gedaan aan het college; en

b. de melder is minimaal 18 jaar oud, woonachtig in de gemeente Brummen en aanwezig tijdens het carbidschieten; en

c. degene die carbid schiet of daarbij behulpzaam is, is 18 jaar of ouder, draagt deugdelijk oog- en gehoorbescherming en is duidelijk herkenbaar door het dragen van een oranje- of geelkleurig hesje; en

d. degene die carbid schiet of daarbij behulpzaam is, is niet onder invloed van alcohol en/of drugs zijn; en

e. er wordt gebruik gemaakt van deugdelijke (melk)bussen/containers/opslagvaten met een maximale inhoud van 40 liter, die niet worden afgesloten met harde voorwerpen van een metaalsoort, hout en/of andere vergelijkbare materialen (in ieder geval zijn toegestaan lederen en plasticballen); en

f. het carbidschieten vindt plaats op een terrein waarvan melder rechthebbende is dan wel over een schriftelijke toestemming van de rechthebbende beschikt; en

g. vindt plaats buiten de bebouwde kom op een afstand van ten minste:

- 75 meter van de eigen woning en/of woning waar het georganiseerd wordt;

- 100 meter van woningen van derden;

- 300 meter van medische- en zorginstellingen;

- 300 meter van gebouwen of andere voorzieningen waarin dieren van derden verblijven; en

h. het zogenaamde vrij schotsveld bedraagt ten minste 75 meter en binnen deze ruimte zijn geen openbare paden en/of wegen gelegen; en

i. geschoten wordt alleen in de tegengestelde richting van de dichtst bijgelegen woonbebouwing; en

j. binnen een cirkel van 100 meter rond de plaats waar het carbidschieten plaatsvindt worden niet meer dan vijf (melk)bussen/containers/opslagvaten gebruikt voor het schieten van carbid dan wel gebruiksklaar gehouden voor carbidschieten; en

k. het terrein is verlicht als het carbidschieten plaatsvindt na zonsondergang; en

l. de toeschouwers worden op ten minste 25 meter afstand van het carbidschieten gehouden; en

m. de locatie waar het carbid schieten plaatsvindt wordt afgesloten met linten of ander vergelijkbaar materiaal zodat toeschouwers niet in de nabijheid van de (melk)bussen/containers/opslagvaten en niet in de schietrichting kunnen komen; en

n. er worden geen handelingen verricht of nagelaten, waarvan degene die het carbidschieten verricht, weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaar, schade en/of ernstige hinder kan optreden voor mens, dier, goed en milieu.

4. Dit artikel is niet van toepassing voor zover de Wet Milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Afdeling 11. Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een

andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Artikel 2:74b Verbod op gebruik van Lachgas

Vervallen.

Afdeling 12. Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats als deze personen het bepaalde in de artikelen van 2:1 (samenscholing en ongeregeldheden), 2:47 (hinderlijk gedrag op openbare plaatsen), 2:48 (verboden drankgebruik), 2:49 (verboden gedrag bij of in gebouwen), 2:50(hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten), 2:73 (gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling) of 2:73a (gebruik van carbid) van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij

behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

2. De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere openbare plaatsen: openbare parkeerplaatsen of openbare parkeerterreinen.

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

Vervallen

Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

2. Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

3. De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:

a. geluid- of geurhinder;

b. hinder van dieren;

c. hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

d. overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

e. intimidatie van derden vanuit een woning of een erf;

4. De last kan een verbod inhouden om aanwezig te zijn in of bij de woning of op of bij het erg als bedoeld in artikel 151d, derde lid, van de Gemeentewet.

Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een

ander tegen vergoeding;

b. prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met

een ander tegen vergoeding;

c. seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een

d. omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van

e. erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan:

f. een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf

g. waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

h. escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of

i. in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de

j. bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

k. sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen

l. van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

m. exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een

n. seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van

o. die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

p. beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent,

q. dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

r. bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

1. de exploitant;

2. de beheerder;

3. de prostituee;

4. het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

5. toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

6. andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft

voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de

Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid kan het college nadere regels stellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in dit hoofdstuk .

Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkel en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

a. de persoonsgegevens van de exploitant;

b. de persoonsgegevens van de beheerder; en

c. de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

3. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

1. De exploitant en de beheerder:

a. staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

b. zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

c. hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

a. met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

c. binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

- bepalingen gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

- de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

- de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

- de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

- de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

- de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

3. Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

4. De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

5. De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

a. op maandag tot en met vrijdag tussen 01:00 en 07:00 uur;

b. op zaterdag en zondag tussen 02:30 en 07:00 uur.

2. Het bevoegd bestuursorgaan kan voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

4. Het in het eerste tot en met derde lid Zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

1. Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, genoemde of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

a. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

b. van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het besluit bedoeld in het eerste lid bekend op de voet van artikel 3:42, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de exploitant of de beheerder bedoeld in artikel 3:4, tweede lid onder a of b in de seksinrichting aanwezig is.

2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

Vervallen

Artikel 3:10 Sekswinkels

Vervallen

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

Vervallen

Afdeling 3. Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

1. Het bevoegd bestuursorgaan neemt het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

3. De in dit artikel genoemde termijnen worden opgeschort indien er een advies wordt gevraagd als bedoeld in artikel 9 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

1. De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

a. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

b. de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening; of

c. er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

2. Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van:

a. het voorkomen of beperken van overlast;

b. het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

c. de veiligheid van personen of goederen;

d. de verkeersvrijheid of -veiligheid;

e. de gezondheid of zedelijkheid; of

f. de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

1. De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3:4 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan

schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

1. Indien een beheerder het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant besluit de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder vanaf het moment waarop de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Afdeling 5. Overgangsbepalingen

Artikel 3:16 Overgangsbepalingen

(gereserveerd)

Artikel 3:17 Intrekken vergunning

Een vergunning wordt naast het gestelde in artikel 1:6 tevens ingetrokken:

1. indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat een in de vergunning genoemde beheerder niet meer als zodanig werkzaam is of indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat een niet in de vergunning vermeld persoon leidinggevende of onmiddellijk leidinggevende is geworden;

2. indien zich naar het oordeel van het bevoegd gezag ten aanzien daarvan feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen dat het van kracht blijven der vergunning gevaar zou kunnen opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid en/of de leef- en/of woonsituatie;

3. in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur of naar aanleiding van een op grond van artikel 7 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur door het bevoegd bestuursorgaan gevraagd en door het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur uitgebracht advies.

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Voorkomen of beperken geluidhinder en hinder door verlichting

Artikel 4:1 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

b. gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

c. gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

d. houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

e. inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

f. onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

1. De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer aangewezen gedeelte.

4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

5. Als een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, kan het college een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 75 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

7. De geluidsnorm, bedoeld in het zesde lid, is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

8. Op de dagen, bedoeld in het eerste lid, wordt het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de geluidsnorm, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer uiterlijk om 02:00 uur beëindigd.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

Vervallen.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

Vervallen

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

1. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Activiteitenbesluit, binnen inrichtingen is de onder lid 2 opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

a. de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden als de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

b. de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

c. De waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1 onder d, van het Besluit geluidhinder;

d. Bij het bepalen van de geluidsniveaus als vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

2. Tabel

07:00-19:00 uur

19:00-23:00 uur

23:00-07:00 uur

LAr.LT op de gevel van de gevoelige gebouwen

50 dB(A)

45 dB(A)

40dB(A)

LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

35 dB(A)

30 dB(A)

25 dB(A)

LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

70 dB(A)

65 dB(A)

60 dB(A)

LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

55 dB(A)

50 dB(A)

45 dB(A)

3. Voor de duur van ten hoogst 8 uren per week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

4. Als versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en s het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing.

5. De genoemde geluidsniveaus in lid 2 zijn niet van toepassing op het geluid ten behoeve van het oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of het bijwonen van godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten en lijkplechtigheden, alsmede geluid in verband met het houden van deze bijeenkomsten of plechtigheden.

6. Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 4:2.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

1. Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handeling te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidshinder wordt veroorzaakt.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidshinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Bouwbesluit of de Gelderse milieuverordening.

Artikel 4:6a Verplichtingen tijdens festiviteiten (binnen inrichtingen met een Wm-vergunning of AMvB)

Vervallen

Artikel 4:6b Verbod oplaten ballonnen

1. Het is verboden ballonnen, van welk materiaal dan ook, door middel van hete lucht afkomstig van vuur, dan wel door middel van helium of andere gassen, op te laten stijgen;

2. Onder een ballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, gelukslampion, Thaise wensballon, papierballon, geluksballon etc.

3. Onder een ballon wordt in dit verband niet bedoeld een luchtballon, bedoeld voor personenvervoer.

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Vervallen

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Vervallen

Artikel 4:10 Verbod op het uitbranden van sloten e.d.

Het is verboden riet, ruigten, houtopstanden, bermen en sloten uit te branden.

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:11 Definities

1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

a. boom: een houtachtig, overblijvend gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 15 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerstammigheid geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam. In het kader van een herplant- of instandhoudingplicht kunnen voorschriften gesteld en maatregelen genomen worden voor bomen kleiner dan 15 centimeter dwarsdoorsnede op 1,3 meter boven het maaiveld;

b. houtopstand: één of meer bomen, hakhout, een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen;

c. hakhout: één of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.

d. dunning: velling welke uitsluitend als een voorzorgsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd, waarbij de oppervlakte/grondprojectie van de houtopstand gelijk blijft;

e. knotten/kandelaberen: het terugknippen of snoeien van een boom tot op de hoofdstam of gesteltakken;

f. bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, zoals bedoeld in artikel 4.1, sub a Wet natuurbescherming;

g. boomwaarde: de waarde van een boom uitgedrukt in een geldelijk bedrag. Deze waarde kan de markt- of handelswaarde zijn, de vervangingswaarde qua kosten van nieuwe aanplant en onderhoud (Rekenmodel Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen);

h. historische panden: Rijks- of gemeentelijke monumentale panden of panden, die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;

i. Erf: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

2. In deze verordening wordt onder het vellen mede verstaan rooien, met inbegrip van verplanten, het voor de eerste keer knotten of kandelaberen, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds.

Artikel 4:12 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag houtopstand te vellen of te doen vellen.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor houtopstanden binnen de bebouwde kom en houtopstanden op erven of in tuinen buiten de bebouwde kom, wanneer het betreft:

a. de loofhoutsoorten berk (Betula), esdoorn (Acer), kers (Prunus), lijsterbesachtigen (Sorbus), gouden regen (Laburnum), goudiep (Ulmus carpinifolia ‘Wredei’), hulst (Ilex), Italiaanse populier (Populus nigra ‘Italica’), Appel (Malus), Krenteboompje (Amelanchier), fluweelboom (Rhus) en

b. de naaldbomen, met uitzondering van Taxus (Taxus soorten).

3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor houtopstanden voor zover artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming van toepassing is en voor houtopstanden wanneer het betreft de uitzonderingen, zoals genoemd in artikel 4.1, sub c t/m h van de Wet natuurbescherming.

4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt tenslotte niet voor:

a. houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving of last van het college, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4:18 van deze paragraaf;

b. het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

c. het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten;

d. hagen of heggen staande in de onmiddellijke nabijheid van woonbebouwing binnen de bebouwde kom, waarbij sprake is van een zekere ruimtelijke relatie met deze woonbebouwing.

5. Het eerste lid is niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen (noodkap).

6. Het tweede lid is niet van toepassing, voor zover het betreft:

a. Houtopstanden:

- in een tuin behorende bij een historisch pand;

- in de gebieden zoals weergegeven in bijlage 2;

- zijnde geregistreerde monumentale bomen bij ‘De Bomenstichting’ te Amsterdam;

- op door het college nader aan te wijzen plaatsen.

b. Houtopstanden, zoals genoemd het tweede en derde lid, voor zover het gaat om het dunnen van houtopstanden in de gebieden/parken zoals weergegeven in bijlage 2.

Artikel 4:13 Aanvraag vergunning:

Vervallen

Artikel 4:14 Weigering ex lege:

Vervallen

Artikel 4:15 Weigeringsgronden

Het bevoegd gezag kan de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het

belang van onder meer:

- natuur- en milieuwaarden;

- landschappelijke waarden;

- cultuurhistorische waarden;

- waarden van stads- en dorpsschoon;

- de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

- waarden voor recreatie en leefbaarheid.

Artikel 4:16 Inwerkingtreding vergunning

Vervallen

Artikel 4:17 Vervaltermijn van de vergunning

Vervallen

Artikel 4:18 Bijzondere vergunningsvoorschriften

1. Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden voldaan aan de instandhoudingsverplichting middels herplant. In ieder geval wordt een instandhoudingsverplichting en een herplantplicht opgelegd, indien het gemeentelijk beleid of een bestemmings-, bomen-, groen-, of landschapsplan de te vellen houtopstand direct of indirect als waardevol omschrijft.

2. Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

3. Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen behoren aanwijzingen ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna.

Artikel 4:19 Herplant-/instandhoudingsplicht

1. Indien houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

2. Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na herbeplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

3. Indien houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.

Artikel 4:20 Schadevergoeding

Het college beslist op een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 6:3 Wet Natuurbescherming.

Artikel 4:21 Bestrijding van iepziekte

1. Dit artikel verstaat onder:

a. iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

b. iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistratus (Marsch) en Scolytus pygmaeus.

2. Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van burgemeester en wethouders gevaar opleveren van verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

a. indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

b. de iepen te ontbasten en de bast te vernietigen;

c. de niet ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

3. a. Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te

vervoeren;

3. b. het verbod is niet van toepassing op geheel ontbast iepenhout en op iepenhout met een doorsnede

kleiner dan 4 centimeter;

3. c. het college kan ontheffing verlenen van het onder a. van dit lid gestelde verbod.

4. Het niet voldoen aan de in het tweede lid bedoelde aanschrijving biedt een basis voor de toepassing van bestuursdwang, waarbij de noodzakelijke werkzaamheden, voor risico en voor rekening van aangeschrevene, door of namens de gemeente kunnen worden verricht.

Artikel 4:22 Verhouding tussen kap- en bouw- of aanlegvergunning:

Vervallen

Artikel 4:23 Bescherming bomen

1. Het is verboden om houtopstanden, die openbaar eigendom zijn;

- te beschadigen, te bekladden of te beplakken;

- daaraan snoeiwerk te verrichten, tenzij het snoeiwerk wordt verricht door of namens de gemeente

2. Het is verboden om een of meer voorwerpen in of aan een openbare houtopstand aan te brengen of anderszins te bevestigen, behoudens vergunning van het college.

Afdeling 4. Bescherming van flora en fauna

Artikel 4:24 Bescherming van het wild

1. Het college is bevoegd, indien bij een hoge waterstand de uiterwaarden geheel of gedeeltelijk zijn overstroomd, ter bescherming van het wild door middel van het plaatsen van borden de daarvoor in aanmerking komende wegen voor al het verkeer met inbegrip van voetgangers af te sluiten.

2. Het is verboden van een weg gebruik te maken of zich daarop te bevinden, welke ingevolge het gestelde in lid 1 is afgesloten, dan wel zich te bevinden op ondergelopen terrein. Het hiervoor gestelde verbod is niet van toepassing op bestemmingsverkeer.

Artikel 4:25 Verbod op paardrijden buiten ruiterpaden

Vervallen

Artikel 4.26 Verbod op dropping e.d. in beschermd gebied

1. Het is verboden tussen zonsondergang en zonsopgang een dropping of een oriënteringstocht te organiseren of daaraan deel te nemen op grond die in de gemeentelijke planologische voorschriften betreffende het gebied van de gemeente dat niet tot de bebouwde kom behoort, wordt aangeduid als te beschermen natuur- of bosgebied.

2. Dit verbod is niet van toepassing op droppingen en oriënteringstochten op openbare wegen.

3. Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen voor het houden van een oriënteringstocht:

- nadat de eigenaar van de grond schriftelijk toestemming heeft verleend;

- indien aannemelijk is dat het wild niet verstoord zal worden;

- indien de tocht dezelfde avond voor 23:00 uur beëindigd zal zijn.

Afdeling 5. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:27 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

Vervallen

Artikel 4:28 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

Vervallen

Artikel 4:29 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

Vervallen

Artikel 4:30 Vergunningsplicht lichtreclame

Vervallen

Afdeling 6. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:31 Definitie

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:32 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

a. natuur en landschap; of

b. een stadsgezicht

Artikel 4:33 Aanwijzing kampeerplaatsen

1. Artikel 4:32, eerste lid, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in artikel 4:32, vierde lid.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

Afdeling 1. Parkeerexecessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

Vervallen

Artikel 5:2 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke

1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen; of

b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden; of

b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

Vervallen

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Vervallen

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

a. langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op weg,

b. op een plaats te parkeren, op zodanig wijze dat dit schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:7 Reclamevoertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8 Grote voertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een weg binnen de bebouwde kom.

2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet op door het college aangewezen plaatsen, wegen, dagen en uren.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

4. Het eerste lid geldt voorts niet tussen 07:00 uur en 19:00 uur, voor de tijd, die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden, waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is,

5. Het college kan andere dan de in het vierde lid genoemde tijden vaststellen.

6. Het college kan ontheffing verlenen van de verboden.

7. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:9 Uitzichtbelemmerende voertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

2. Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren of laten stilstaan van voertuigen anders dan op de rijbaan

1. Het is verboden een voertuig te parkeren of te laten stilstaan op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte.

2. Het verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

1. Het is verboden met een voertuig te rijden door de berm, een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

2. Dit verbod is niet van toepassing op:

a. de weg;

b. voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;

c. voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

1. Het is verboden fietsen of bromfietsen in de door het college aangewezen fietsparkeervoorzieningen op openbare plaatsen langer dan vier weken onafgebroken te stallen

2. Het is verboden fietsen of bromfietsen die rij-technisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren in de openbare ruimte te laten staan.

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving

1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die wordt gehouden:

a. in besloten kring, of

b. door een instelling met een Centraal Bureau Fondsenwerving erkenning, mits het geen inzameling van kleding en of textiel betreft, of

c. door een andere, door het college aangewezen instelling.

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:14 Definitie

1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

2. Onder venten wordt niet verstaan:

a. het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder g, van de Gemeentewet;

c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:15.

Artikel 5:14a Ventverbod

1. Het is verboden te venten als daardoor de openbare orde, openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

3. Het verbod is niet van toepassing op:

a. situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet;

b. het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard.

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:15 Definitie

1. In deze afdeling wordt onder standplaats verstaan het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:16 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

2. Het college kan de vergunning weigeren wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:

a. de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

b. een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

Artikel 5:17 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het

college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:18 Afbakeningsbepalingen

1. Artikel 5:16, eerste lid, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

2. De weigeringsgrond van artikel 5:16, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5:19 Begripsbepaling

Vervallen

Artikel 5:20 Organiseren van een snuffelmarkt

Vervallen; opgenomen in artikel 2:24 en 2:25

Afdeling 6. Openbaar water en Waterstaatswerken

Artikel 5:21 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

Vervallen

Artikel 5:22 Beschadigen van waterstaatswerken

Vervallen

Artikel 5:23 Reddingsmiddelen

Vervallen

Artikel 5:24 Veiligheid op het water

Vervallen

Artikel 5:25 Overlast aan vaartuigen

Vervallen

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:26 Crossterreinen

1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding op een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig ten hebben.

2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

a. het voorkomen of beperken van overlast;

b. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

c. de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Besluit omgevingsrecht, de Zondagswet of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:27 Beperking verkeer in natuurgebieden

Vervallen

Afdeling 8. Vuurverbod

Artikel 5:28 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

2. Het verbod is niet van toepassing op:

a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

c. vuur voor koken, bakken en braden, zoals barbecueën binnen de bebouwde kom en in het niet-openbare buitengebied van de gemeente, voor zover het geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

d. het verbranden van schoon snoeihout in de maanden oktober tot en maart in het buitengebied van de gemeente. Voor het stoken van een paasvuur is altijd een ontheffing nodig. Zelfs als Pasen binnen deze periode valt.

3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

5. Als er sprake is van een situatie, zoals omschreven in lid 2, onder d. dient voldaan te worden aan de volgende voorwaarden:

- Er mag alleen snoeihout afkomstig van landschapsonderhoud en erfbeplanting worden verbrand;

- Er mag geen snoeihout, dat is ontstaan binnen de bebouwde kom, naar het buitengebied worden overgebracht om daar te verbranden;

- De totale hoeveelheid te verbranden snoeihout mag maximaal 50 m3 zijn. Dit mag geen bedrijfsmatig kap- en snoeihout betreffen. Het mee verbranden van andere (afval)stoffen is nadrukkelijk niet toegestaan;

- Vanaf de brandplaats moet de afstand tot woningen van derden en bos- en heidegebieden minimaal 100 meter bedragen. De afstand tot brandbare objecten (gebouwen) en wegen moet minimaal 50 meter bedragen;

- De brandplaats mag een maximale oppervlakte hebben van 20 m2;

- Er mag geen verbranding binnen het terrein van een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer plaatsvinden;

- Er moet worden zorggedragen dat er geen verontreiniging van de bodem dan wel oppervlaktewater optreedt. Artikel 13 van de Wet bodembescherming (zorgplicht) en artikel 6.2 van de Waterwet mogen niet worden overtreden. Voor het maken van vuur mag daarom geen gebruik worden gemaakt van vloeibare brandstoffen;

- Vanaf de brandplaats moet een afstand van minimaal 5 meter tot een watergang worden aangehouden;

- Het verbranden van snoeihout moet geschieden op een voorziening, zoals bijvoorbeeld beton, stenen, tegels of metaal;

- De verbrandingsresten moeten binnen 72 uur na de verbranding op een verantwoorde wijze worden verwijderd en afgevoerd;

- De weersomstandigheden moeten voldoen aan de volgende twee eisen:

- Het moet droog weer zijn, dus bij regen of mist mag er geen verbranding plaatsvinden;

- De windkracht mag maximaal 5 Beaufort zijn (max. 10,7 m/s).

- Er mag geen gevaar of overlast voor de omgeving optreden. Dit geldt zowel voor buurtbewoners als het verkeer;

- Er moet onafgebroken toezicht zijn op het vuur door een meerderjarige;

- Er moet worden zorggedragen voor een goed brandend vuur, zodat zo min mogelijke rookontwikkeling plaatsvindt. Verder moet zodanig worden gestookt, dat er geen vliegvuur of hinder ten gevolge van rook kan ontstaan. Bij hinder aan derden moet het stoken direct worden beëindigd;

- Er moeten voldoende blusmiddelen aanwezig zijn om, indien nodig, het vuur te temperen of te doven. Dit kan bijvoorbeeld met (een combinatie van) de volgende blusmiddelen:

- een schop en voldoende zand;

- een tuinslang of emmers water;

- een brandblusser.

- Verbranding mag slechts plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang;

- Er mag geen verbranding plaatsvinden op zon- en feestdagen, met uitzondering van paas- en kampvuren;

- Aanwijzingen van het bevoegd gezag (zoals politie, brandweer of gemeente) worden in verband met openbare orde en/of veiligheid direct gevolgd.

6. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Afdeling 9. Asverstrooiing

Artikel 5:29 Begripsbepaling

Vervallen

Artikel 5:30 Verboden plaatsen

Vervallen

Artikel 5:31 Hinder of overlast

Vervallen

Afdeling 10. Reiniging door middel van stralen of onder hoge druk reinigen

Artikel 5:32. Begripsomschrijvingen

Vervallen

Artikel 5:33 Verbodsbepaling

Vervallen

Artikel 5:34 Uitzonderingen

Vervallen

Artikel 5:35 Verhouding met andere artikelen uit deze verordening.

Vervallen

Afdeling 11. Openbare veiligheid

Artikel 5:36 Versperring van brandkranen

a. nabij, op of over openbare brandkranen, brandputten of andere waterwinplaatsen zodanig voorwerpen te plaatsen of geplaatst te hebben, dat de brandweer in het onmiddellijke gebruik daarvan belemmerd wordt:

b. voorwerpen zodanig te plaatsen of geplaatst te hebben, dat daardoor het onmiddellijke gebruik van in- en uitritten van brandweergebouwen belemmert wordt.

Afdeling 12. Wegsleepregeling Vervallen

Artikel 5:37 Begripsomschrijvingen

Vervallen

Artikel 5:38 Aanwijzing van wegen en weggedeelten waar voertuigen kunnen worden verwijderd, overgebracht en in bewaring gesteld in het belang van het vrijhouden van wegen en weggedeelten

Vervallen

Artikel 5:39 Plaats bewaring voertuigen en openingstijden

Vervallen

Artikel 5:40 Kosten overbrengen en bewaren voertuigen en loze ritten

Vervallen.

Artikel 5:41 Beleidsregels

Vervallen

Hoofdstuk 6. Sanctie-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Sanctiebepaling

1. Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de daarbij op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.

2. In afwijking van het eerste lid wordt een overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de daarbij op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen gestraft met een geldboete van de eerste categorie: artikelen 2:47, 2:48, 2:49, 2:50 en 2:58,

3. In afwijking van het eerste en tweede lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, 2:11 en 2:12 als sprake is van een omgevingsvergunningplichtige activiteit en 4:12, eerste lid.

4. In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet Veiligheidsregio’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid van de Wet Veiligheidsregio’s.

Artikel 6:2 Toezichthouders

1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast:

- de opsporingsambtenaren genoemd in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering;

- de buitengewoon opsporingsambtenaren;

- functionarissen van de sector brandweer van de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland.

2. Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of

krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde

of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het

binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Hardheidsclausule

Het bevoegd gezag is bevoegd om af te wijken van enig voorschrift in deze verordening, wanneer deze voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben, die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het voorschrift te dienen doelen.

Artikel 6:5 Intrekking oude verordening

De Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Brummen 2013 met citeertitel 2015,wordt ingetrokken.

Artikel 6:6 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:5, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na bekendmaking van het vaststellingsbesluit.

Artikel 6:8 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening gemeente Brummen 2019.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 20 december 2018, bij raadsbesluit met kenmerk D289135.

Laatstelijk gewijzigd in de openbare raadsvergadering van 23 januari 2020, bij raadsbesluit met kenmerk D311389

Bijlage 1: Kaart met bebouwde kommen:afbeelding binnen de regeling

Bijlage 2: Gebieden zoals bedoeld in Artikel 4:12, zesde lid:

afbeelding binnen de regeling

Toelichting bij ‘Besluit tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Brummen 2019’

De artikelen 2:26 en 2:31 worden in de APV opgenomen op verzoek van de Bestuurlijke Driehoek:

Artikel 2:26 Ordeverstoring en artikel 250a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

De rechtbank Den Haag heeft de motorclub Satudarah en twee supportclubs (Saudarah en Supportcrew 999) op verzoek van het Openbaar Ministerie bij beschikking van 18 juni 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:7183) verboden verklaard en ontbonden vanwege werkzaamheid in strijd met de openbare orde (artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek). De rechtbank heeft geconcludeerd dat een groot aantal leden gedurende een reeks van jaren betrokken is bij tal van verboden en grotendeels ook ernstig verwijtbare criminele gedragingen. Het gaat om gedragingen die een wezenlijke aantasting vormen van de veiligheid van de samenleving en de vrijheid van burgers om naar eigen inzicht deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. De leden van deze organisaties maken gedurende een reeks van jaren inbreuk op deze voor de Nederlandse samenleving fundamentele waarden. Deze aan de verboden organisaties toe te rekenen veelvuldige en voortdurende inbreuken op de openbare orde ontwrichten de samenleving of kunnen deze ontwrichten, aldus de rechtbank. Overweging daarbij is dat door de frequentie van de (criminele) gedragingen van een groot aantal leden van deze organisaties, en als gevolg van de intimidatie die van het optreden door leden van een duidelijk herkenbare groep als deze uitgaat, sprake is van uitstraling van deze gedragingen naar een wijdere kring van niet-betrokken burgers. De rechtbank geeft aan dat met de verbodenverklaring een eind komt aan alles wat met het uiterlijk vertoon van de organisaties verband houdt, zoals de naam, logo’s en spreuken. Deze uitspraak is op 18 juni 2019 door het Hof bevestigd.

De rechtbank Midden-Nederland heeft op 29 mei 2019 de Nederlandse afdeling en de internationale organisatie van de Hels Angels MC verboden.

De rechtbank Noord-Nederland heeft 7 juni 2019 No Surrender MC en alle brotherhoods van de club verboden verklaard.

Eind 2017 is de motorclubs Catervarius eveneens verboden en ontbonden op grond van strijd met de openbare orde.

Op 18 december 2018 heeft het Hof van Arnhem de Nederlandse afdeling van Bandidos MC verboden. Momenteel loopt er nog een cassatie tegen het niet verbieden van BMC internationaal.

Het is vanuit een oogpunt van openbare orde en veiligheid niet acceptabel dat in de publieke ruimte nog uiterlijk vertoon plaatsvindt dat verband houdt met dergelijke verboden en ontbonden organisaties, gelet op de intimidatie die daarvan uitgaat of uit kan gaan en op de overige redenen voor het verbod en de ontbinding. Deelneming aan de voortzetting van dergelijke organisaties, waaronder uiterlijk vertoon kan worden begrepen, is strafbaar gesteld in artikel 140 lid 2 Wetboek van Strafrecht. Deze strafbaarstelling geldt echter pas op het moment dat de uitspraak van de rechter onherroepelijk (definitief) is geworden. Zolang de mogelijkheden van hoger beroep en cassatie nog open staan en niet zijn afgewikkeld kan tegen dergelijk uiterlijk vertoon dus niet op grond van het Wetboek van Strafrecht handhavend worden opgetreden. Dit ondanks het feit dat een civielrechtelijk verbod al wel in werking kan zijn getreden middels uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de uitspraak (zoals aan de orde bij bovengenoemde beschikking van de rechtbank).

Maatregel

Om toch op te kunnen treden tegen aanwezigheid in de publieke ruimte, vanwege de impact die dat heeft op de openbare orde, wordt een strafbaarstelling opgenomen in de APV. Deze strafbaarstelling houdt in dat het is verboden om op openbare plaatsen, in voor het publiek openstaande gebouwen en op daarbij behorende erven en bij evenementen zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde. Bijvoorbeeld kan het gaan om de naam, logo’s, spreuken, kleding en aanduidingen op motoren. Door strafbaarstelling in de APV kan daartegen handhavend worden opgetreden. Vanuit een oogpunt van openbare orde is het wenselijk om niet te wachten met het weren van zichtbare aanwezigheid van verboden/ontbonden organisaties uit de publieke ruimte tot een onherroepelijk vonnis voorhanden is.

Het verbod wordt voor evenementen opgenomen in het bestaande artikel 2:26 APV waarin ordeverstoring bij evenementen is verboden. Daarnaast wordt een nieuw artikel 2:50a in de APV opgenomen waarbij het verbod wordt ingesteld voor openbare plaatsen en in voor publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. Strafbaarstelling van het verbod vindt plaats in artikel 6:1 APV. Voor het geval van samenloop met de strafbaarstelling in het Wetboek van Strafrecht (met name relevant na het onherroepelijk worden van een rechterlijke uitspraak) is voorzien in een samenloopbepaling in de beide artikelen.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Uitleg Artikel 2.31 regelt de verboden gedragingen in openbare inrichtingen. Aan het bestaande artikel wordt een tweede en derde lid toegevoegd waarin het verbod voor een horeca exploitant en leden van een Outlaw Motorcycle Gang is opgenomen om een bijeenkomst van een Outlaw Motorcycle Gang te laten plaatsvinden of te houden in de openbare inrichting. Hoewel er hiervoor in Brummen geen directe aanwijzingen zijn, is er landelijk een tendens dat motorbendes zich de toegang verschaffen binnen de horeca. De horeca exploitant kan daarbij onder druk worden gezet. Met deze aanvulling is het verboden om bijeenkomsten te houden in een openbare inrichting (horeca-inrichting) en kan de horeca exploitant zich daarop beroepen. Het geeft de ondernemer een middel om motorbendes te weren.

Artikel 2:47:

Artikel 2:47b Verbod op gebruik van Lachgas

De afgelopen jaren hebben politie en jongerenwerk het gebruik van lachgas binnen jeugdgroepen ‘zien’ toenemen, ook in gemeente Brummen. Wat aangetroffen wordt zijn gebruikte patronen bij de bekende hangplekken.

Het gebruik van lachgas wordt steeds minder uniek. Er is een lage drempel om aan lachgas te komen onder andere door het ontbreken van een verbod ( het valt immers onder de warenwet). Hierdoor hebben gebruikers het gevoel dat het niet schadelijk is en wordt het bovendien niet als drugs gezien.

Gebruik van het ene middel vergroot de kans op gebruik van andere middelen (gatewayhypothese).

Met het opnemen van dit artikel in de APV hebben de politie en overige handhavers extra handvatten om op te treden wanner er sprake is van casussen, waarbij overlast wordt ervaren door het gebruik van lachgas.

Aan de hand van de model APV aangepaste test (artikelen):

- Zijn een aantal hoofdstukken en afdelingen herbenoemd en enkele titels geschrapt.

- Is in artikel 2:27 het woord ‘waterpijpcafé’ (ook bekend als ‘shisa-lounge’) opgenomen. Hierdoor is de exploitatie van een waterpijpcafé ook vergunning plichtig.

- In artikel 2:59 is het aanlijn- en muilkorfgebod voor hinderlijke of gevaarlijke honden duidelijker omschreven. Zo is het voor de eigenaar of houder van de hond duidelijk waar zij zich aan moeten houden.

- Het stopverbod toegevoegd aan artikel 5:10. Op grond van Europese regelgeving gelden een parkeerverbod en stopverbod alleen voor de rijbaan. In 2018 was het parkeerverbod in de bermen als in de APV opgenomen. Om ook het stoppen in de bermen tegen te gaan is nu ook het stopverbod in dit artikel opgenomen.

Ondertekening