VERORDENING JEUGDHULP GEMEENTE ARNHEM 2019

Geldend van 06-02-2020 t/m heden

Intitulé

VERORDENING JEUGDHULP GEMEENTE ARNHEM 2019

DE RAAD VAN DE GEMEENTE ARNHEM;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 11 september 2018, nummer 278707,

gelet op de artikelen 2.9, 2.12 en 8.1.1, vierde lid van de Jeugdwet en de artikelen 1 en 6a.7 van de Regeling Jeugdwet en artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet;

besluit:

De Verordening Jeugdhulp gemeente Arnhem 2019 vast te stellen, conform bijgevoegd concept.

De griffier, De voorzitter,

VERORDENING JEUGDHULP GEMEENTE ARNHEM 2019

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • andere voorziening: een voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

    • besluit: het Besluit Jeugdwet;

    • college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem;

    • hulpvraag: de behoefte van een jeugdige aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

    • individuele voorziening: een op de jeugdige toegesneden jeugdhulpvoorziening die door het college in natura of als pgb wordt verstrekt;

    • jeugdige: een jeugdige, als bedoeld in de Jeugdwet, of zijn ouder of ouders, dan wel de jeugdige met zijn ouder of ouders gezamenlijk;

    • overige voorziening: een algemene jeugdhulpvoorziening die voor de jeugdige toegankelijk is zonder tussenkomst van het college;

    • pgb: een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet;

    • wet: de Jeugdwet.

  • 2. Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet.

Artikel 2 Privacy

  • 1. Het college verwerkt geen gegevens betreffende een jeugdige, tenzij dit voor de uitvoering van de wet noodzakelijk is.

  • 2. Het college verwerkt geen persoonsgegevens betreffende een jeugdige zonder daartoe van de jeugdige toestemming te verkrijgen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan het college persoonsgegevens van een jeugdige verwerken onder daartoe de toestemming van die jeugdige te hebben verkregen, wanneer daarmee tegemoet gekomen wordt aan een spoedeisend belang van de jeugdige of een wettelijke plicht.

  • 4. Het college beveiligt de persoonsgegevens die zijn verkregen ten behoeve van de uitvoering van de wet deugdelijk en adequaat.

Artikel 3 Vormen van jeugdhulp

  • 1. De volgende vormen van overige voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      welzijnswerk, sociaal cultureel werk jeugd, tiener- en jongerenwerk;

    • b.

      lichte ondersteuning vanuit het sociaal wijkteam;

  • 2. De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      ambulante trajecten jeugd op het gebied van begeleiding en jeugd- en opvoedhulp;

    • b.

      ambulante trajecten jeugd op het gebied van behandeling, zoals basis en specialistische jeugd ggz;

    • c.

      ambulanten trajecten jeugd op het gebied van observatie en diagnostiek;

    • d.

      dagbesteding, kortdurend verblijf jeugd;

    • e.

      pleegzorg;

    • f.

      residentiële en semi-residentiële jeugdhulp;

    • g.

      gesloten jeugdhulp;

    • h.

      preventieve jeugdbescherming en beschermingsmaatregelen door gecertificeerde instellingen;

    • i.

      crisisjeugdhulp.

  • 3. Het college stelt bij nadere regels vast welke voorzieningen op basis van het eerste en tweede lid beschikbaar zijn.

  • 4. Het college kan bij nadere regels vaststellen welke voorzieningen in aanvulling op de in het eerste en tweede lid genoemde vormen van voorzieningen beschikbaar zijn.

Artikel 4 Doelgroep

  • 1. Een hulpvraag kan bij het college worden gemeld door:

    • a.

      een jeugdige die zijn woonplaats in de gemeente Arnhem heeft als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

    • b.

      een jeugdige, tevens vreemdeling, die rechtmatig verblijft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 en die zijn woonplaats heeft in de gemeente Arnhem, met inachtneming van artikel 1.2, vierde lid, van het besluit;

    • c.

      een jeugdige, tevens vreemdeling, die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland maar verblijft in de gemeente Arnhem met inachtneming van artikel 1.2, tweede en derde lid, van het besluit.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een hulpvraag bij het college worden gemeld door een jeugdige die niet zijn woonplaats heeft in de gemeente Arnhem, maar staat ingeschreven bij een onderwijsinstelling in de gemeente Arnhem.

  • 3. Een jeugdige kan zich rechtstreeks wenden tot een overige voorziening.

Artikel 5 Toegang

  • 1. Het college verleent degene die tot de in artikel 4, eerste lid, genoemde doelgroep behoort een individuele voorziening wanneer het college de voorziening in het individuele geval noodzakelijk acht, gelet op het bepaalde in artikel 2.3 van de wet.

  • 2. Ter beoordeling van de noodzaak om een individuele voorziening in te zetten onderzoekt het college:

    • a.

      de hulpvraag van de jeugdige;

    • b.

      of er sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, van psychische problemen, of van stoornissen, en zo ja: welke;

    • c.

      welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;

    • d.

      in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te bieden;

    • e.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening, en;

    • f.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening.

  • 3. Het college betrekt bij de bepaling van de in te zetten individuele voorziening onder meer de volgende factoren:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige;

    • b.

      het gewenste resultaat van de jeugdhulp, en;

    • c.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige.

  • 4. Tenzij een spoedeisend belang zich daartegen verzet, onderzoekt het college de noodzaak tot het verlenen van een individuele voorziening in een gesprek.

  • 5. In afwijking van het vierde lid kan het college in overleg met de jeugdige afzien van een gesprek.

  • 6. Indien het college van oordeel is dat met het inzetten van een overige voorziening of een andere voorziening de noodzaak tot het verlenen van een individuele voorziening wordt weggenomen, en die overige of andere voorziening voor de jeugdige open staat,

    ziet het college af van het verlenen van een individuele voorziening.

  • 7. Het college neemt de noodzaak tot het verlenen van een individuele voorziening als bedoeld in het eerste lid, in ieder geval aan:

    • a.

      wanneer een huisarts, medisch specialist of jeugdarts een verwijzing naar de individuele voorziening heeft afgegeven, of;

    • b.

      wanneer het verlenen van de individuele voorziening noodzakelijk wordt geacht als bedoeld in artikel 2.4, tweede lid, onderdeel b, van de wet.

  • 8. Indien het college ten behoeve van de beoordeling en het onderzoek bedoeld in het tweede lid, beleidsregels vaststelt of wijzigt, en tengevolge van toepassing van deze vastgestelde of gewijzigde beleidsregels bij een inwoner met een aflopende toewijzing van jeugdhulp een verandering in de daar direct op volgende toewijzing plaatsvindt, dan geeft het college hiervan minimaal drie weken voor afloop van de lopende jeugdhulp een beschikking af.

  • 9. De in het vorige lid bedoelde termijn van drie weken geldt niet:

    a. indien de aflopende toewijzing voor een periode van zes weken of korter was afgegeven;

    b. indien door toedoen van de inwoner niet tijdig een beschikking kon worden afgegeven.

6 PGB

  • 1. Het college verleent met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.1.6 van de wet op verzoek van de jeugdige een pgb indien:

    • a.

      de jeugdige, al dan niet met hulp uit het sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde in staat is tot een redelijke waardering van de belangen, en in staat kan worden geacht om de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      naar het oordeel van het college voldoende is gemotiveerd dat een individuele voorziening in natura niet passend en toereikend te achten is, en;

    • c.

      gewaarborgd is dat de voorziening die met het pgb betaald wordt, van goede kwaliteit is.

  • 2. De volgende voorzieningen worden alleen in natura verleend en zijn derhalve uitgesloten voor pgb:

    • a.

      jeugdbescherming;

    • b.

      jeugdreclassering;

    • c.

      crisisjeugdhulp en spoedeisende zorg;

    • d.

      pleegzorg;

    • e.

      voortgezette diagnostiek;

    • f.

      gesloten jeugdhulp;

    • g.

      wonen met behandeling ggz en de zorgzwaartepakketten (licht)verstandelijk gehandicapten 4 en 5;

    • h.

      vervoer bij een voorziening die in natura wordt verleend;

    • i.

      landelijk gecontracteerde zorg.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan de jeugdige aan wie een pgb wordt verstrekt de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, op voorwaarde dat door de jeugdige voldoende gemotiveerd is dat dit tot betere en efficiëntere ondersteuning leidt en doelmatiger is dan het betrekken van de jeugdhulp van een persoon buiten het sociale netwerk, gelet op

    • a.

      de frequentie van de hulp;

    • b.

      het type hulp;

    • c.

      de aard van de hulpvraag waaraan met de verstrekking van het pgb tegemoet wordt gekomen;

    • d.

      de duur van die hulpvraag, en;

    • e.

      de mate van verplichting die voortvloeit uit het pgb en de daaraan verbonden voorwaarden voor de persoon van wie de jeugdhulp betrokken wordt.

  • 4. Een pgb wordt niet besteed aan:

    • a.

      tussenpersonen en belangenbehartigers;

    • b.

      eenmalige uitkeringen;

    • c.

      feestdagenuitkeringen;

    • d.

      administratieve kosten van de zorgaanbieder;

    • e.

      zorg die zonder toestemming van het college daartoe in het buitenland wordt afgenomen.

Artikel 7 De hoogte van een pgb

  • 1. De hoogte van het pgb:

    • a.

      wordt gebaseerd op een door de jeugdige opgesteld plan waarin de wijze van besteding van het pgb wordt toegelicht;

    • b.

      is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen, en;

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate beschikbare individuele voorziening in natura.

  • 2. De hoogte van het pgb-tarief wordt bepaald op het laagst toepasselijke tarief waarvoor de betreffende individuele voorziening in natura is gecontracteerd minus 15 procent.

  • 3. Voordat de berekening van het tarief als bedoeld in het tweede lid wordt toegepast worden voor intramurale zorg de kosten van huisvesting en hotelmatige kosten in mindering gebracht op het tarief waarvoor de betreffende individuele voorziening in natura is gecontracteerd.

  • 4. In afwijking van het tweede lid wordt de hoogte van het pgb-tarief voor jeugdhulp die wordt betrokken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk van de jeugdige gebaseerd op op het bedrag dat hiervoor op 1 januari 2015 onder de Wet langdurige zorg werd gehanteerd.

  • 5. Indien de jeugdhulp wordt betrokken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk die de jeugdhulp bedrijfsmatig verleent geldt het tarief als bedoeld in het tweede lid.

  • 6. Jeugdhulp wordt bedrijfsmatig verleend door een persoon die behoort tot het sociale netwerk indien de betreffende persoon:

    • a.

      aantoonbaar gekwalificeerd is;

    • b.

      ingeschreven staat in een op de werkzaamheden betrekking hebbend kwaliteitsregister, indien van toepassing, en:

    • c.

      de jeugdhulp verleent ter uitvoering van een overeenkomst van opdracht.

  • 7. Indien de jeugdhulp wordt betrokken van een persoon buiten het sociale netwerk, die niet voldoet aan de eisen in het zesde lid genoemd onder a en b, geldt het tarief als bedoeld in het vierde lid.

  • 8. Het college kan in of bij nadere regels tarieven vastleggen die voortvloeien uit dit artikel en die gehanteerd worden bij het vaststellen van een pgb.

Artikel 8 Kwaliteitseisen jeugdhulp

  • 1. Jeugdhulpaanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van jeugdhulp, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van jeugdhulp op de persoonlijke situatie van de jeugdige;

    • b.

      het afstemmen van jeugdhulp op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van jeugdhulp handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de jeugdhulp en de deskundigheid van beroepskrachten ten minste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2. Met een pgb bekostigde bedrijfsmatig verleende jeugdhulp moet aan dezelfde kwaliteitseisen voldoen als gecontracteerde jeugdhulp.

  • 3. Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van jeugdhulp, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 4. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de jeugdhulpaanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de jeugdige ter plaatse controleren van de geleverde jeugdhulp.

Artikel 9 Verhouding prijs en kwaliteit

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering als bedoeld in artikel 2.12 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit daarvan stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1°.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • 2°.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.12 van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 12.4, eerste lid onder a, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen, en;

  • 4. Het college kan, onder verantwoording aan de gemeenteraad, het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid.

Artikel 10 Maatregelen ter voorkoming en bestrijding van misbruik of oneigenlijk gebruik

  • 1. Het college informeert de jeugdige over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik.

  • 2. Het college kan onderzoek doen naar het gebruik van individuele en overige voorzieningen met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en de recht- en doelmatigheid.

  • 3. Het college wijst ter uitvoering van het tweede lid een toezichthouder aan om misbruik en oneigenlijk gebruik van individuele en overige voorzieningen op te sporen, te bestrijden en tegen te gaan.

Artikel 11 Opschorting betaling uit het pgb

  • 1. Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een jeugdige een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2. Het college stelt de jeugdige schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het derde lid.

Artikel 12 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking en terugvordering

  • 1. Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doet een jeugdige op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige niet langer op de individuele voorziening is aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige niet voldoet aan de voorwaarden van de individuele voorziening, of;

    • e.

      de jeugdige de individuele voorziening niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het is bestemd.

  • 3. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft herzien of ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening in natura of het ten onrechte genoten pgb.

  • 4. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden herzien of ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen 6 maanden na uitbetaling niet of slechts ten dele is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de bestedingen van de pgb's.

Artikel 13 Overgangsrecht

  • 1. Een jeugdige houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening Jeugdhulp gemeente Arnhem 2015, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 2. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Jeugdhulp gemeente Arnhem 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 3. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening Jeugdhulp gemeente Arnhem 2015, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 14 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze verordening indien onverkorte toepassing daarvan leidt tot disproportionele onredelijkheid of onbillijkheid.

Artikel 15 Intrekking oude verordening

De Verordening Jeugdhulp gemeente Arnhem 2015 wordt ingetrokken.

Artikel 16 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2019.

Artikel 17 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Jeugdhulp gemeente Arnhem 2019.

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente Arnhem op 28 november 2018,

Ondertekening

De griffier, De Voorzitter,