Regeling vervallen per 01-07-2022

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Vlaardingen houdende regels omtrent re-integratie (Re-integratieverordening Participatiewet MVS 2019)

Geldend van 01-01-2021 t/m 30-06-2022

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Vlaardingen houdende regels omtrent re-integratie (Re-integratieverordening Participatiewet MVS 2019)

De raad van de gemeente Vlaardingen;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 20 november 2018

gelet op:

Artikel 8a, eerste lid, onder aanhef en onder a, c, d, en e en, tweede lid, en artikel 10b, vijfde en zevende lid, van de Participatiewet;

BESLUIT:

vast te stellen de navolgende

Re-integratieverordening Participatiewet MVS 2019

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder

Doelgroep

Personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet

Doelgroep loonkostensubsidie

De doelgroep zoals omschreven in artikel 6 lid 1 onderdeel e of artikel 10c van de wet

Geringe afstand tot de arbeidsmarkt

Deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs mogelijk binnen één jaar

Grote afstand tot de arbeidsmarkt

Deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs niet mogelijk binnen één jaar

IOAW

Wet inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

IOAZ

Wet inkomensvoorziening voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

Mantelzorg

Langdurig en onbetaalde zorg voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende persoon uit de sociale omgeving

Voorziening

Een re-integratie instrument dat het college kan inzetten en waarvan de inzet noodzakelijk wordt geacht om de arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie te bevorderen

Wet

Participatiewet

Werk-leertraject

Ontwikkeltraject binnen het Werkleerbedrijf van Stroomopwaarts. Het doel van het traject is dat deelnemers vanuit een werksituatie werken aan gedrags- en werkcompetenties en worden geactiveerd richting de arbeidsmarkt

Hoofdstuk 2. Beleid en financiën

Artikel 2. Algemene bepalingen en verdeling

  • 1. Het college kan de voorzieningen, bedoeld in deze verordening aanbieden aan personen die behoren tot de doelgroep en stemt de duur van deze activiteiten af op de mogelijkheden en capaciteiten van die persoon.

  • 2. Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk.

  • 3. Het college is bevoegd om, binnen de door de raad gestelde financiële kaders, voor alle in deze verordening opgenomen voorzieningen vooraf per voorziening per kalenderjaar een maximum vast te stellen voor het aantal te verstrekken voorzieningen en/of een maximumbedrag dat beschikbaar is voor de verstrekking van die voorzieningen. Als de benutting van de voorzieningen daar aanleiding voor geeft, is het college bevoegd om, binnen vastgestelde budgetten, financiële middelen over te hevelen naar andere voorzieningen.

Hoofdstuk 3. Voorzieningen

Artikel 3. Werkstage

  • 1. Het college kan een persoon een werkstage gericht op arbeidsinschakeling aanbieden als deze:

    • a.

      behoort tot de doelgroep, en

    • b.

      bij hem in het kader van de arbeidsinschakeling (her-)oriëntatie op de arbeidsmarkt naar oordeel van het college aan de orde is.

  • 2. Het doel van een werkstage is:

    • a.

      het kennismaken met een bepaald beroep en/of type werkzaamheden om te ervaren of een vervolgopleiding en/of betaald werk in dit beroep kansen vergroot op arbeidsinschakeling, en,

    • b.

      het toetsen van kennis en vaardigheden in de praktijk, en,

    • c.

      het opdoen van werkervaring en/of leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3. De werkstage duurt maximaal zes maanden met de mogelijkheid om maximaal zes maanden te verlengen.

  • 4. In een schriftelijke overeenkomst wordt in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      het doel van de werkstage, en,

    • b.

      de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt, en,

    • c.

      de wijze waarop de wettelijke aansprakelijkheid is geregeld, en,

    • d.

      de vergoeding van werk gerelateerde kosten zoals kleding of materialen door de werkgever, en,

    • e.

      de duur van de stage.

Artikel 4. Sociale activering

  • 1. Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep én een grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft, activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering als

    • a.

      de mogelijkheid bestaat dat dit leidt tot ontwikkeling van deze persoon met als doel dat hij op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen;

    • b.

      waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening.

  • 2. Het college stemt de duur van de in het eerste lid bedoelde activiteiten af op de mogelijkheden en capaciteiten van die persoon.

Artikel 5. Detacheringsbaan

  • 1. Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een dienstverband in de vorm van een detachering aanbieden met als doel het opdoen van werknemersvaardigheden en werkervaring.

  • 2. Het college kan een partij aanwijzen om ten behoeve van het college een dienstverband in de vorm van een detachering aan de in het eerste lid genoemde persoon aan te bieden met als doel het opdoen van werknemersvaardigheden en werkervaring.

  • 3. Tijdens het dienstverband begeleidt het college de werknemer bij het opdoen van werknemersvaardigheden en werkervaring.

  • 4. Een werknemer wordt uitsluitend geplaatst als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

Artikel 6. Scholing

  • 1. Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een scholingstraject aanbieden.

  • 2. Een scholingstraject voldoet in ieder geval aan de volgende voorwaarde:

    • a.

      het traject is gericht op de kortste weg naar werk, en,

    • b.

      in de beschikking zijn individueel te bepalen nadere verplichtingen opgenomen.

  • 3. Wanneer een persoon die in aanmerking komt voor een participatieplaats niet over een startkwalificatie beschikt, dan zal het college aan deze persoon scholing of opleiding aan bieden.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op personen als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel a, van de wet, te weten personen jonger dan 27 jaar die uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen.

Artikel 7. Participatieplaats

  • 1. Wanneer er additionele werkzaamheden worden verricht, worden deze vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst die wordt ondertekend door het college, de werkgever en de persoon die de additionele werkzaamheden gaat verrichten.

  • 2. De premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid, van de wet bedraagt € 150,00 per zes maanden

Artikel 8. Participatievoorziening beschut werk

  • 1. Het college biedt de voorziening beschut werk aan een persoon aan, van wie is vastgesteld dat deze alleen in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

  • 2. Om beschut werk, zoals bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de wet mogelijk te maken worden de volgende voorzieningen gericht op de arbeidsinschakeling aangeboden:

    • a.

      fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving;

    • b.

      uitsplitsing van taken, of,

    • c.

      aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.

  • 3. Het college biedt wanneer noodzakelijk de volgende voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan tot dat de dienstbetrekking beschut werk start:

    • a.

      werkleertraject binnen het Werkleerbedrijf van Stroomopwaarts MVS;

    • b.

      sociale activering als bedoeld in artikel 4;

    • c.

      trainingen en scholing als bedoeld in artikel 6;

    • d.

      persoonlijke ondersteuning als bedoeld in artikel 10.

  • 4. Het college realiseert het aantal geraamde beschutte werkplekken op grond van het aantal dat het rijk voor de gemeente per ministeriele regeling heeft vastgesteld.

  • 5. De raad kan jaarlijks bij het vaststellen van de programmabegroting besluiten een bepaald aantal extra dienstbetrekkingen beschut werk te realiseren, bovenop de aantallen als bedoeld in lid 4.

  • 6. Wanneer het aantal als bedoeld in, vierde en vijfde lid is bereikt, wordt de persoon waarover het college heeft besloten dat hij tot de doelgroep beschut werk behoort, op een wachtlijst geplaatst.

  • 7. Een persoon op de wachtlijst beschut werk kan gebruik maken van andere voorzieningen genoemd in deze verordening totdat instroom in een dienstbetrekking beschutwerk realiseerbaar is.

Artikel 9. Ondersteuning bij leer-werktraject

Het college kan ondersteuning aanbieden aan een persoon ten aanzien van wie het college van oordeel is dat een leer-werktraject nodig is, voor zover deze ondersteuning nodig is voor het volgen van een leer-werktraject en het personen betreft:

  • a.

    van 16 of 17 jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd, of,

  • b.

    van 18 tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.

Artikel 10. Persoonlijke ondersteuning

Aan een persoon die behoort tot de doelgroep met een arbeidsbeperking, kan het college persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken aanbieden in de vorm van structurele begeleiding als hij zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem opgedragen taken te verrichten.

Artikel 11. Meeneembare voorzieningen

  • 1. Het college kan aan de persoon, behorend tot de doelgroep, die arbeid in dienstbetrekking verricht of gaat verrichten of arbeid op een proefplaatsing verricht of gaat verrichten, voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid, het volgen van scholing of opleiding.

  • 2. Onder voorzieningen als bedoeld in eerste lid worden uitsluitend verstaan:

    • a.

      meeneembare voorzieningen ten behoeve van de inrichting van de arbeidsplaats, de productie- en werkmethoden,

    • b.

      de inrichting van de opleidingsplaats of de proefplaatsing, en

    • c.

      de bij de arbeid of opleiding te gebruiken hulpmiddelen, die in overwegende mate op het individu van die persoon zijn afgestemd.

Artikel 12. Proefplaatsing

  • 1. Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een proefplaatsing aanbieden.

  • 2. De proefplaatsing duurt maximaal twee maanden, met de mogelijkheid om de proefplaatsing met maximaal 1 maand te verlengen.

  • 3. De intentie van de proefplaatsing is de werkzoekende aan het eind van de proefplaatsing een dienstverband aan te bieden.

  • 4. De proefplaatsing wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst en bevat ten minste:

    • a.

      concrete en meetbare einddoelen;

    • b.

      de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt;

    • c.

      welke acties ondernomen gaan worden door de uitkeringsgerechtigde, de werkgever en Stroomopwaarts om te werken aan de arbeidsontwikkeling en een dienstverband te realiseren; en,

    • d.

      de duur van de proefplaatsing

Artikel 13 Plaatsingsubsidie voor personen zonder arbeidsbeperking

  • 1. Het college kan een plaatsingsubsidie verstrekken voor het aangaan van een arbeidsovereenkomst met een persoon zonder arbeidsbeperking die:

    • a.

      voorafgaand aan de indienstneming tenminste 6 maanden een bijstandsuitkering heeft ontvangen, en,

    • b.

      geen startkwalificatie bezit; of,

    • c.

      ouder is dan 50 jaar; of,

    • d.

      alleenstaande ouder is; en,

    • e.

      geen maandelijkse loonkostensubsidie ontvangt; en

    • f.

      op het moment dat de arbeidsovereenkomst wordt aangegaan, niet wordt begeleid bij arbeidsinschakeling door een partij die van het college een vergoeding ontvangt voor deze dienstverlening.

  • 2. De in het eerste lid genoemde plaatsingsubsidie wordt verleend wanneer;

    • a.

      de arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor minimaal 32 uren per week; en

    • b.

      de werknemer meer verdient dan de voor hem van toepassing zijnde bijstandsnorm; of

    • c.

      de arbeidsovereenkomst voor minder dan 32 uur wordt aangegaan, maar het verdiende loon uit arbeid toch boven de uitkeringsnorm uitkomt. In dit geval zal de plaatsingssubsidie naar rato worden berekend.

  • 3. De plaatsingsubsidie bedraagt:

    • a.

      maximaal € 2.000 wanneer de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor minimaal 6 maanden;

    • b.

      maximaal € 4.000 wanneer de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor minimaal 12 maanden.

  • 4. Uitbetaling van de plaatsingsubsidie vindt plaats wanneer een eventuele proeftijd van de arbeidsovereenkomst met succes is doorlopen dan el wanneer de werknemer na 3 maanden na  aanvang van de werkzaamheden nog steeds in dienst is.

  • 5. De in het eerste lid genoemde plaatsingsubsidie wordt niet verleend wanneer de werkgever nog een verplichting moet voldoen in het kader van Social Return on Investment.

  • 6. De Algemene Subsidieverordening gemeente Maassluis/Vlaardingen/Schiedam is niet van toepassing op maandelijkse loonkosten- of plaatsingsubsidie.

  • 7. De plaatsingsubsidie wordt alleen verleend als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en geen verdringing plaatsvindt.

  • 8. De plaatsingsubsidie wordt niet verleend als de werkgever op grond van een andere regeling aanspraak maakt op financiële tegemoetkomingen in verband met de indiensttreding van de werknemer.

  • 10. Het college verleend en stelt de plaatsingsubsidie gelijktijdig ambtshalve vast.

Artikel 13A. Tijdelijke loonkostensubsidie voor personen zonder arbeidsbeperking

  • 1. Het college kan een tijdelijke loonkostensubsidie verstrekken van maximaal 24 maanden aan werkgevers die met een kwetsbare werknemer een arbeidsovereenkomst sluiten.

  • 2. Onder kwetsbare werknemer wordt verstaan de persoon die:

    • a)

      Voorafgaand aan de indienstneming gedurende vijf jaar geen reguliere betaalde betrekking heeft gevonden, en;

    • b)

      Geen startkwalificatie bezit, of;

    • c)

      Een (tijdelijke) verblijfsvergunning asiel heeft, of;

    • d)

      Ouder is dan 50 jaar, of

    • e)

      Jonger is dan 27.

  • 3. De tijdelijke loonkostensubsidie vergoedt het verschil tussen loonwaarde en minimumloon voor maximaal 24 maanden.

  • 4. De tijdelijke loonkostensubsidie wordt niet verstrekt indien de werkgever aanspraak kan maken op de loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet.

Artikel 14. Vergoeding noodzakelijke kosten

  • 1. Het college kan op basis van een individuele beoordeling aan een persoon die tot de doelgroep behoort een vergoeding verstrekken voor de (overige) noodzakelijke kosten in het kader van een re-integratietraject.

  • 2. Het college stelt nadere regels ten aanzien van de kosten bedoeld in het eerste lid, de hoogte en duur van de vergoeding en de voorwaarden waaronder een vergoeding kan worden verstrekt.

Artikel 15. Beëindiging van voorzieningen

Het college kan een voorziening beëindigen als:

  • a.

    de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9 en 17 van de wet, de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 13 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet nakomt;

  • b.

    de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;

  • c.

    de persoon die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een in deze verordening genoemde voorzieningen, tenzij het betreft een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de wet;

  • d.

    naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan arbeidsinschakeling;

  • e.

    de voorziening naar het oordeel van het college niet meer geschikt is voor de persoon die gebruik maakt van de voorziening;

  • f.

    de persoon die aan de voorziening deelneemt niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening;

  • g.

    de persoon die aan de voorziening deelneemt niet meer voldoet aan de voorwaarden die in deze verordening worden gesteld om in aanmerking te komen voor die voorziening.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 16. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1. Re-integratieverordening Participatiewet Gemeente Vlaardingen 2015 wordt ingetrokken.

  • 2. Een persoon die gebruik maakt van een toegekende voorziening op grond van de Re-integratieverordening Participatiewet Gemeente Vlaardingen 2015 , behoudt deze voorziening voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden van de Re-integratieverordening Participatiewet Gemeente Vlaardingen 2015 voor de duur:

    • a.

      van 12 maanden, gerekend vanaf de inwerkingtreding van deze verordening, of

    • b.

      dat deze is verstrekt, als dat korter is dan de periode als bedoeld in het tweede lid, onder a.

  • 3. Het college kan na afloop van de in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde periode, besluiten of een voorziening wordt voortgezet.

  • 4. Re-integratieverordening Participatiewet Gemeente Vlaardingen 2015 blijft van toepassing ten aanzien van een voortgezette voorziening als bedoeld in het tweede en derde lid.

Artikel 17. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2019.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Re-integratieverordening Participatiewet MVS 2019.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 29 november 2018.

De griffier,

W.M van der Vlies

De voorzitter,

mr. A.M.M. Jetten MSc

Toelichting

Artikelsgewijze toelichting

Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Doelgroep 

De doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7 eerste lid, onder a, van de Participatiewet. Het betreft:

  • -

    personen die algemene bijstand ontvangen;

  • -

    personen als bedoeld in de artikelen 34a vijfde lid, onderdeel b, 35 vierde lid, onderdeel b, en

  • -

    36 derde lid, onderdeel b, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA) tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d is verleend;

  • -

    personen als bedoeld in artikel 10 tweede lid, van de Participatiewet; personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de groepen behoren.

  • -

    personen met een nabestaanden- of wezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet

  • -

    personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (hierna: IOAW);

  • -

    personen met een uitkering ingevolge de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

  • -

    personen zonder uitkering;

  • -

    en, die voor de arbeidsinschakeling zijn aangewezen op een door het college aangeboden voorziening.

Artikel 2. Evenwichtige verdeling en financiering

Op grond van artikel 8a tweede lid, onderdeel a, van de Participatiewet moet de gemeenteraad in de verordening de verdeling van de voorzieningen over personen, waarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheden en de functionele beperkingen van die personen. Hierin ligt besloten dat de gemeenteraad ook rekening houdt met de omstandigheden en functionele beperkingen van personen met een handicap. Dit is in overeenstemming met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. De doelstelling van dit verdrag is het bevorderen, beschermen en waarborgen van het volledige genot door alle personen met een handicap van alle mensenrechten en fundamentele vrijheden op voet van gelijkheid en het bevorderen van de eerbiediging van hun inherente waardigheid. In dit artikel is aan het voorgaande uitvoering gegeven.

Het college moet bij de inzet van de voorzieningen rekening houden met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. In artikel 2, derde lid, is opgenomen waarmee het college in ieder geval rekening moet houden.

Verstrekkingen-/subsidieplafond

De vaststelling van de voor re-integratievoorzieningen beschikbare budgetten is vanzelfsprekend voorbehouden aan de raad, maar het is wenselijk dat het college binnen de budgettaire kaders van de begroting instrumenten heeft om de hoeveelheid voorzieningen en de daarmee gemoeide uitgaven in de greep te houden.

In het derde lid van artikel 2 is daarom de bevoegdheid voor het college opgenomen om een maximum te stellen aan het aantal voorzieningen en/of het met de voorzieningen gemoeide bedrag. Als het vastgestelde maximum bereikt is, is dat op zichzelf voldoende grond om geen voorziening meer aan te bieden en een verzoek van een persoon af te wijzen.

Artikel 3. Werkstage

Een werkstage is gericht op het uitbreiden van kennis en ervaring en onderscheidt zich van een gewone arbeidsovereenkomst. Bij een beoordeling of er al dan niet sprake is van een arbeidsovereenkomst dient aan de volgende drie criteria te worden getoetst: persoonlijk verrichten van arbeid, loon en gezagsverhouding. Daarbij dient tevens te worden gekeken naar een aantal andere aspecten, zoals de bedoeling van de partijen en wat al dan niet schriftelijk is overeengekomen. Volgens vast jurisprudentie dient vooral te worden gekeken naar de feitelijke invulling van de overeenkomst van het geval. De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage geen sprake van een beloning.

Artikel 4. Sociale activering

Volgens de Participatiewet dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling nog een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop.

Begrip sociale activering

Onder 'sociale activering' wordt verstaan: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie (artikel 6 eerste lid, onderdeel c, Participatiewet). Bij activiteiten in het kader van sociale activering kan worden gedacht aan het zelfstandig, zonder externe begeleiding, verrichten van vrijwilligerswerk of deelnemen aan activiteiten in de wijk of buurt.

Doelgroep sociale activering 

Het college kan aan een persoon die behoort tot de doelgroep activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering voor zover de mogelijkheid bestaat dat hij op enig moment algemeen geaccepteerde arbeid kan verkrijgen, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening

Sociale activering heeft tot doel personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt terug te leiden naar de arbeidsmarkt, of als dit nog niet mogelijk is, als tussendoel te bevorderen dat personen zelfstandig kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven. Hieruit volgt dat als het einddoel, arbeidsinschakeling, niet kan worden bereikt, er geen grond is die persoon te verplichten om gebruik te maken van een voorziening gericht op sociale activering.

Het college stemt duur activiteiten af op de persoon

In het tweede lid  geeft het college de mogelijkheid om de duur van activiteiten in het kader van sociale activering nader te bepalen. Het college moet de duur afstemmen op de mogelijkheden en capaciteiten van een persoon. Gezien de mogelijk sterk verschillende behoeften op dit gebied, zal een al te rigide termijn moeilijk te geven zijn.

Toelichting Artikel 5. Detacheringsbaan

Het doel van de detacheringsbaan is het opdoen van werknemersvaardigheden en werkervaring.

De voorziening detacheringsbaan biedt twee mogelijkheden om personen uit de doelgroep een dienstverband in de vorm van een detachering aan te bieden:

  • 1.

    Het college biedt een dienstverband in de vorm van een detachering aan. De persoon die behoort tot de doelgroep komt dan in dienst van het college en wordt gedetacheerd bij een andere werkgever, de inlener. Tijdens het dienstverband worden de mogelijkheden onderzocht om de werknemer bij de inlener of een andere werkgever in dienst te laten treden.

  • 2.

    In plaats van dat het college zelf een dienstverband aanbiedt, wijst zij een derde aan die dit ten behoeve van  hem doet. Het college begeleid de werknemer wel, net zo als in het geval het college zelf de werkgever is.

Voordat de voorziening Detacheringsbaan start, worden er twee afspraken gemaakt:

  • -

    In de overeenkomst tussen de inlener en de werkgever (het college of de partij ten behoeve van het college) worden zaken geregeld als de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven.

  • -

    In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof en de inhoud van het werk.

 

Artikel 6. Scholing

Startkwalificatie

Onder startkwalificatie wordt verstaan een havo of vwo-diploma of een diploma van het middelbaar beroepsonderwijs mbo niveau twee. Scholing kan worden aangeboden aan personen met of zonder een dergelijke startkwalificatie. Vooral voor personen zonder startkwalificatie kan scholing noodzakelijk zijn voor de re-integratie.

 

Jongeren 

Personen jonger dan 27 jaar, die nog mogelijkheden hebben binnen het uit 's Rijks kas bekostigde onderwijs, hebben een scholingsplicht en kunnen sinds 1 juli 2012 geen voorziening ontvangen die hen ondersteunt bij de arbeidsinschakeling (artikel 7, derde lid, onderdeel a, jo artikel 13, tweede lid, van de Participatiewet). [Dit is voor de volledigheid opgenomen in het derde lid van artikel 6 van deze verordening.]

 

Scholing in combinatie met participatieplaats 

Wanneer een persoon, die in aanmerking komt voor een participatieplaats, niet over een startkwalificatie beschikt, dan moet het college aan deze persoon scholing of opleiding aanbieden. Dit geldt vanaf zes maanden na aanvang van de werkzaamheden op de participatieplaats. De scholing of opleiding moet zijn gericht op vergroting van de kansen op de arbeidsmarkt. Het college hoeft aan een persoon alleen geen scholing of opleiding aan te bieden als dergelijke scholing of opleiding naar zijn oordeel de krachten of bekwaamheden van de persoon te boven gaan of als naar zijn oordeel scholing of opleiding niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces van de persoon. Dit volgt uit artikel 10a, vijfde lid, van de Participatiewet.

Zie artikel 7 van deze verordening over de voorziening participatieplaatsen.

 

Artikel 7. Participatieplaats

Een participatieplaats is bedoeld voor personen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Voor personen jonger dan 27 jaar is ondersteuning in de vorm van een participatieplaats niet mogelijk (artikel 7, achtste lid, van de Participatiewet en het eerste lid van artikel 7 van deze verordening). Het college kan dan ook enkel aan personen van 27 jaar of ouder met recht op algemene bijstand een participatieplaats aanbieden.

 

Additionele werkzaamheden

Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Het gaat om een functie die gecreëerd is voor de persoon met het oog op in de persoon gelegen factoren en mogelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling. Het is geen functie die door een betaalde werknemer verricht zou kunnen worden. De gecreëerde werkzaamheden en het leren werken of het opnieuw wennen aan werk staan centraal. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan hiermee worden beoordeeld of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat een persoon bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmee voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de participatieplaats is wettelijk beperkt tot maximaal twee jaar (artikel 10a van de Participatiewet). Na negen maanden wordt beoordeeld door het college of de participatieplaats de kans op arbeidsinschakeling heeft vergroot (artikel 10a, achtste lid, van de Participatiewet). Zo niet dan wordt de participatieplaats beëindigd. Uiterlijk 24 maanden na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats wordt voorgezet. Als de gemeente concludeert dat voortzetting van de participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Echter in dat geval dient een andere werkomgeving geboden te worden (artikel 10a, negende lid, van de Participatiewet). Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats (artikel 10a, tiende lid, van de Participatiewet).

 

Premie

De persoon die werkzaamheden verricht op een participatieplaats heeft recht op een premie voor het eerst na zes maanden en vervolgens iedere zes maanden na aanvang van de additionele werkzaamheden (artikel 10a, zesde lid, van de Participatiewet). Voorwaarde is dat de persoon naar het oordeel van college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt. Hierin wordt onder andere gekeken naar inzet, aanwezigheid en motivatie. De hoogte van de premie moet in de verordening vastgelegd worden (artikel 8a, eerste lid, sub d, van de Participatiewet). De premie wordt vrijgelaten op grond van artikel 31, tweede lid, sub j, van de Participatiewet. In verband hiermee is de hoogte van de premie begrensd door het in de vrijlatingsbepaling genoemde bedrag. Daarnaast moet bij het bepalen van de hoogte van de premie ook de risico's van de armoedeval worden betrokken.

 

Rekening houdend met bovenstaande is de premie vastgesteld op telkens € 150,- per zes maanden.

 

Artikel 8. Participatievoorziening beschut werk

Het college biedt de voorziening beschut werk aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat niet van een reguliere werkgever redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij deze in dienst neemt, behoort tot de doelgroep, artikel 7, eerste lid, sub a Participatiewet, of een persoon is aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt. Deze verplichting geldt tot wanneer de vastgestelde aantallen beschut werkplekken zijn bereikt (artikel 10b, zesde lid, Participatiewet).

 

Voorzieningen

In dit artikel is tot uitdrukking gebracht dat aanspraak bestaat op de genoemde ondersteunende voorzieningen (op de arbeidsinschakeling).

 

Plaatsing

Nadat het college heeft vastgesteld, dat iemand tot de doelgroep voor beschut werk behoort, dient deze persoon geplaatst te worden op een beschut werkplek.

 

In de wetenschap dat een plaatsing afgestemd moet worden op de persoonlijke eigenschappen en omstandigheden van betrokkene, moet dit maatwerk zijn, dat niet altijd direct tot plaatsing op een geschikte werkplek zal leiden. Het college is verplicht om ter overbrugging van de periode tot de plaatsing deze persoon voorzieningen (op de arbeidsinschakeling) aan te bieden die bijdragen aan een succesvolle plaatsing. De voorzieningen die hiervoor aangeboden worden zijn genoemd in het tweede lid. Welke (combinatie van) voorziening(en) in een concreet geval ingezet wordt, zal gezien het maatwerkkarakter van dat geval afhangen.

 

Artikel 9. Ondersteuning bij leer-werktraject

Op grond van artikel 10f Participatiewet kan het college ondersteuning bij leer-werktrajecten bieden. De voorziening "ondersteuning bij leer-werktrajecten" is inzetbaar voor jongeren van 16 of 17 jaar die dreigen uit te vallen uit school en door middel van een leer-werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen. Om te voorkomen dat jongeren uitvallen, wordt de mogelijkheid geboden extra ondersteuning te bieden.

 

Deze voorziening kan ook worden ingezet ter voorkoming van schooluitval bij jongeren van 18 tot 27 jaar.

 

Artikel 10f van de Participatiewet bepaalt voorts dat het college uitsluitend ondersteuning bij een leer-werktraject kan aanbieden aan personen:

  • -

    van zestien of zeventien jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd, of

  • -

    van achttien tot zevenentwintig jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.

 

Voorwaarden

Ondersteuning bij een leer-werktraject kan alleen worden ingezet als:

• het college meent dat een leer-werktraject nodig is; en

• de ondersteuning nodig is voor het volgen van een leer-werktraject.

 

Ondersteuningskosten

Ondersteuning bij leer-werktrajecten is een re-integratievoorziening ter voorziening in de ondersteuningskosten die nodig zijn bij leer-werktrajecten, te weten kosten van begeleiding op of naar een leerwerktraject.

Artikel 10f Participatiewet biedt dan ook niet de mogelijkheid een re-integratievoorziening aan te bieden:

• in de kosten van de scholingscomponent van een leerwerktraject;

• in de loonkosten of andere tegemoetkomingen, zoals een stagevergoeding.

 

Artikel 10. Persoonlijke ondersteuning

Het gaat in dit artikel om een voorziening zoals een jobcoach, die op vaste tijden en gedurende een langere periode de werknemer met beperkingen bij het verrichten van zijn taken ondersteunt. Het moet dan ook gaan om een systematische ondersteuning. Daarnaast moet de ondersteuning noodzakelijk zijn in die zin, dat de werknemer zonder die ondersteuning in redelijkheid niet zijn werkzaamheden zou kunnen verrichten. Persoonlijke ondersteuning heeft tot doel dat een werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding via een dergelijke voorziening bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn.

 

Artikel 12. Proefplaatsing

Wanneer een werkgever iemand uit de doelgroep in dienst wil nemen maar nog twijfelt over de vraag of de betreffende persoon wel de juiste is voor de invulling van de functie, dan kan een proefplaatsing, al dan niet met behoud van uitkering, worden ingezet. De persoon treedt gedurende de proefplaatsing niet in dienst bij de werkgever.

Ingeval van een proefplaatsing heeft de werkgever de nadrukkelijke intentie de persoon na afloop van de proefplaatsing (eventueel met loonkostensubsidie) in dienst te nemen. In het tweede lid is bepaald dat een proefplaatsing niet langer duurt dan twee maanden. In uitzonderingsgevallen en mits goed gemotiveerd kan deze termijn met maximaal een maand worden verlengd. Daarmee is de duur van de proefplaatsing nooit langer dan drie maanden. Door deze beperking in de duur wordt voorkomen dat werkgevers de proefplaatsing gaan gebruiken als langdurige, goedkope arbeid.

 

Artikel 13. Plaatsingssubsidie voor personen zonder arbeidsbeperking

De in dit artikel geregelde loonkostensubsidie is een andere dan de loonkostensubsidie zoals bedoeld in de artikelen 10c en 10d van de Participatiewet. Die loonkostensubsidie is specifiek bedoeld voor personen met een arbeidsbeperking. De in dit artikel opgenomen plaatsingssubsidie is niet gericht op personen met een arbeidsbeperking, maar ondersteunt personen die een achtstand hebben bij het betreden van de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld doordat ze al wat ouder zijn of moeten wennen aan het verdelen van zorgtaken en arbeid.

 

Compensatie

Het doel van de plaatsingssubsidie is het bieden van compensatie, dan wel een financiële prikkel, voor het feit dat de werkgever een persoon (nog) niet ten volle kan inzetten door zijn achterstand op de arbeidsmarkt.

 

Rato berekening plaatsingssubsidie:

De plaatsingssubsidie wordt in het geval er minder dan 32 uur wordt gewerkt als volgt worden berekend: (aantal uren:32) * 2000 of 4000 = plaatsingssubsidie.

 

Grondslag

De plaatsingsubsidie heeft zijn grondslag in de Participatiewet, artikel 10c, zodoende is de Algemene Subsidieverordening niet van toepassing.

 

De plaatsingsubsidie wordt uiterlijk drie maanden na de start van de werkzaamheden, en wanneer de werknemer nog bij dezelfde werkgever werkt, vastgesteld en verleend.

Artikel 13A. Tijdelijke loonkostensubsidie voor personen zonder arbeidsbeperking

Loonkostensubsidie kan als één van de voorzieningen worden ingezet om de arbeidsinschakeling te bevorderen. In de Participatiewet is geregeld dat alle voorzieningen moeten dienen om een persoon uiteindelijk aan regulier werk te helpen. De Rijksoverheid roept op om meer gebruik te maken van het instrument loonkostensubsidie. Stroomopwaarts heeft de wens om meer gebruik te maken van het instrument loonkostensubsidie. Het aantal plaatsingen van mensen met een verminderde loonwaarde blijft namelijk achter. Voor de beschreven doelgroep wordt dit instrument gemist.

Doelgroep

De tijdelijke loonkostensubsidie is bedoeld voor de doelgroep kwetsbare mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Deze doelgroep is bij het aangaan van een arbeidscontract nog niet voor volle 100% inzetbaar en hiervoor wordt de werkgever (tijdelijk) gecompenseerd.

De in artikel 13A van deze verordening geregelde loonkostensubsidie moet worden onderscheiden van de loonkostensubsidie zoals bedoeld in de artikelen 10c en 10d van de Participatiewet. Die loonkostensubsidie is specifiek bedoeld voor personen met een arbeidsbeperking. De in dit artikel opgenomen tijdelijke loonkostensubsidie is niet noodzakelijk gericht op personen met een arbeidsbeperking, maar ondersteunt personen die kwetsbaar zijn.

Het gaat in hier dus niet om de loonkostensubsidie die verstrekt kan worden aan personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van een wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben (artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet).

De criteria genoemd onder lid 2 zijn naast een eigen uitwerking naar aanleiding van voorbeelden in de praktijk, ook afgeleid van de voorwaarden uit de Verordening 651/2014. Die bevat bepalingen over de loonkostensubsidie ten behoeve van kwetsbare, uiterst kwetsbare en gehandicapte werknemers. Dit zodat er niet onbedoeld staatssteun verstrekt wordt. Een voorziening in de vorm van loon(kosten)subsidie ten behoeve van kwetsbare werknemers is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting door de lidstaat aan de Europese Commissie.

Compensatie

Het doel van de tijdelijke loonkostensubsidie is het bieden van compensatie voor het feit dat voor een persoon ten minste het wettelijk minimumloon moet worden betaald, terwijl de werkgever een persoon (nog) niet ten volle kan inzetten. Zo kan het college een tijdelijke loonkostensubsidie van maximaal twee jaar aan de werkgever verstrekken om tijdelijk het verschil in arbeidsproductiviteit te compenseren en zo de re-integratie van de bijstandsgerechtigde te bewerkstelligen.

 

Artikel 14. Vergoeding noodzakelijke kosten

Het college kan als onderdeel van een re-integratietraject aan de doelgroep naast scholing en training (zie artikel 8) een vergoeding verstrekken voor andere voorzieningen (zoals bijvoorbeeld reiskosten en werkkleding). Het doel van het verstrekken van vergoedingen is het wegnemen van financiële belemmeringen met betrekking tot het deelnemen aan een re-integratietraject. Een individuele beoordeling moet ten grondslag liggen aan de noodzaak tot toekenning van de vergoeding. In het tweede lid van dit artikel is opgenomen dat het college nadere regels stelt ten aanzien van de soort kosten, de hoogte en de duur van de vergoeding en de voorwaarden waaronder een vergoeding kan worden verstrekt.

 

Artikel 15. Beëindiging van voorzieningen

Het college kan een voorziening beëindigen in de gevallen zoals opgenomen in artikel 15 van deze verordening. Een voorziening wordt bijvoorbeeld beëindigd als een persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt.

 

Terugvordering van re-integratiekosten

De Participatiewet voorziet niet in een terugvorderingsgrond van re-integratiekosten die onnodig zijn gemaakt. Noch van een bijstandsgerechtigde, noch van een niet-bijstandsgerechtigde kunnen die kosten worden teruggevorderd. Terugvordering is alleen mogelijk op grond van het Burgerlijk Wetboek als daarover vooraf afspraken zijn vastgelegd of op grond van artikel 4:85 van de Algemene wet bestuursrecht, wanneer de voorwaarden in een beschikking zijn opgenomen.

 

Artikel 16. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

In artikel 16 is onder andere het overgangsrecht neergelegd. Het kan voorkomen dat personen een voorziening toegekend hebben gekregen op grond van de oude re-integratieverordening, die niet meer voldoet aan de voorwaarden uit deze verordening. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie waarin de oude re-integratieverordening voorzieningen bevat die na inwerkingtreding van deze verordening niet meer worden verstrekt. Ook is het denkbaar dat een persoon op grond van de oude re integratieverordening wel in aanmerking zou komen voor een voorziening, maar door inwerkingtreding van deze verordening niet meer. De toegekende voorziening zou dan moeten worden beëindigd. Om dit te voorkomen is in artikel 16, tweede lid, geregeld dat dergelijke voorzieningen worden behouden voor een bepaalde duur. Een dergelijke voorziening wordt behouden voor ten hoogste de duur van 12 maanden of - als de verstrekkingstermijn eerder afloopt - voor de duur dat deze is verstrekt. Dit uiteraard voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Re-integratieverordening Participatiewet Gemeente Schiedam/ Gemeente Vlaardingen/ Gemeente Maassluis 2015. Wordt niet meer aan die voorwaarden voldaan, dan moet de voorziening worden beëindigd, bijvoorbeeld als een belanghebbende geen aanspraak meer heeft op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling. De periode van 12 maanden begint te lopen vanaf het moment van inwerkingtreding van deze verordening.

 

Voortzetten toegekende voorzieningen

Toegekende voorzieningen op grond van de Re-integratieverordening Participatiewet Gemeente Schiedam/ Gemeente Vlaardingen/ Gemeente Maassluis 2015 worden dus in beginsel behouden tot 12 maanden na inwerkingtreding van deze verordening. Na afloop van die periode kan het college besluiten of een voorziening wordt voortgezet (artikel 16, derde lid). Hierbij kan het college rekening houden met al gesloten overeenkomsten. Voortzetting van een voorziening ligt bijvoorbeeld voor de hand als het college is gehouden de kosten van een dergelijke voorziening te voldoen, ongeacht of een persoon nog gebruik maakt van de voorziening. Lopende re-integratievoorzieningen kunnen in beginsel ná inwerkingtreding van deze verordening worden afgerond conform de overeenkomst.