Regeling vervallen per 12-01-2024

Erfgoedverordening Zevenaar 2018

Geldend van 20-10-2018 t/m 11-01-2024

Intitulé

Erfgoedverordening Zevenaar 2018

De raad van de gemeente Zevenaar, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 augustus 2018, Z/17/295462/INT/18/848205; gelet op artikel 3.16 en 9.1van de Erfgoedwet, gelezen in samenhang met de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; gezien het advies van de Erfgoedcommissie; besluit vast te stellen de volgende verordening: Erfgoedverordening Zevenaar 2018.

Hoofdstuk 1 algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    bevoegd gezag:

    bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1. eerste lid van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht.

  • b.

    monument:

    • 1.

      onroerende zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, zijn betekenis voor de wetenschap, zijn cultuurhistorische waarde of zijn archeologische waarde;

    • 2.

      terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1;

  • c.

    archeologisch monument:

    monument, bedoeld in onderdeel b, onder 2;

  • d.

    gemeentelijk monument:

    monument of archeologisch monument, dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • e.

    gemeentelijke erfgoedregister:

    de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument of beschermd gemeentelijk archeologisch monument aangewezen zaken;

  • f.

    rijksmonument:

    onroerend monument, dat is ingeschreven in het Rijksmonumentenregister;

  • g.

    kerkelijk monument:

    onroerend monument, dat eigendom is van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente, parochie of van een kerkelijke instelling en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor de uitoefening van de eredienst. Hieronder worden ook begrepen de roerende zaken die kennelijk deel uitmaken van, of behoren tot het onroerende monument en die genoemd worden in de beschrijving als bedoeld in artikel 6, tweede lid;

  • h.

    beschermd stads- en dorpsgezicht:

    een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke en/ of cultuurhistorische waarde, waarin zich al dan niet één of meer monumenten bevinden en welke groep ingevolge deze verordening is opgenomen in het gemeentelijke erfgoedregister;

  • i.

    beschermd gemeentelijk cultuurgoed:

    onroerende zaak die deel uitmaakt van het gemeentelijk cultureel erfgoed en als zodanig is aangewezen op grond van artikel 4, lid 1 van deze verordening.

  • j.

    beschermde gemeentelijke verzameling:

    verzameling cultuurgoederen die uit cultuurhistorisch of wetenschappelijk oogpunt bij elkaar horen en die zijn aangewezen op grond van artikel 4, lid 2 van deze verordening.

  • k.

    Erfgoedcommissie:

    de door het college ingestelde commissie als bedoeld in artikel 3.

  • l.

    cultuurhistorisch onderzoek:

    een onderzoek resulterend in een schriftelijke rapportage naar de architectuurhistorische, bouwhistorische, interieurhistorische, kleurhistorische, tuin- of landschapshistorische, historisch-stedenbouwkundige, wetenschappelijke en/of cultuurhistorische ontwikkeling en waarde van een beschermd rijks- of gemeentelijk monument of groepen van onroerende zaken en/of terreinen.

  • m.

    archeologisch onderzoek:

    in schriftelijke rapportage vastgelegd veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden;

  • n.

    eigenaren:

    degenen die in de openbare registers als eigenaren en zakelijk gerechtigden van een onroerend monument zijn ingeschreven;

  • o.

    het college:

    het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zevenaar.

  • p.

    selectiecriteria:

    door de raad vastgestelde criteria, te hanteren bij procedures ter aanwijzing van een onroerend monument tot beschermd gemeentelijk monument of een terrein tot beschermd gemeentelijk archeologisch monument.

Artikel 2 Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1. Burgemeester en wethouders houden een door eenieder te raadplegen gemeentelijk register bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed (gemeentelijk erfgoedregister).

  • 2. Het gemeentelijk erfgoedregister bevat:

    • a.

      gegevens over de inschrijving en ter identificatie van het aangewezen gemeentelijk cultureel erfgoed;

    • b.

      gegevens over door burgemeester en wethouders van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet.

Hoofdstuk 2 de erfgoedcommissie

Artikel 3 Taak Erfgoedcommissie

  • 1. De Erfgoedcommissie adviseert het college op basis van artikel 9.1 Erfgoedwet, art.15, lid 1 Monumentenwet 1988, op verzoek en uit eigener beweging over de toepassing van de Erfgoedwet, Monumentenwet 1988, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Erfgoedverordening, Subsidieverordening monumenten en het monumentenbeleid.

  • 2. Advisering aan het college van B&W op basis van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (wijzigingsplannen inzake rijksmonumenten), is gemandateerd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK). Dit geldt tevens voor wijzigingsplannen inzake gemeentelijke monumenten.

  • 3. De samenstelling, onafhankelijkheid en werkwijze van de Erfgoedcommissie zijn geregeld in een door het college vast te stellen reglement.

  • 4. De commissie betrekt in ieder geval de ter zake doende deskundige leden bij het advies.

  • 5. Leden van het gemeentebestuur maken geen deel uit van de Erfgoedcommissie.

  • 6. De Erfgoedcommissie brengt binnen acht weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

Hoofdstuk 3 aanwijzing van beschermde gemeentelijke cultuurgoederen en verzamelingen

Artikel 4 Aanwijzing als beschermd gemeentelijk cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een cultuurgoed aan te wijzen als beschermd gemeentelijk cultuurgoed. Dat geldt indien het cultuurgoed:

    • van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis of uitzonderlijke schoonheid is;

    • als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit;

    • in eigendom is van de gemeente of dat dit aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen ambtshalve besluiten een verzameling aan te wijzen als beschermde gemeentelijk verzameling. Dat geldt indien de verzameling:

    • van bijzondere cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis is;

    • als geheel of door een of meer van de cultuurgoederen die een wezenlijk onderdeel van de verzameling zijn, als onvervangbaar en onmisbaar behoort te worden behouden voor het gemeentelijk cultuurbezit;

    • in eigendom is van de gemeente of die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd.

  • 3. Voor de aanwijzing van een cultuurgoed dat of een verzameling die aan de zorg van de gemeente is toevertrouwd, is toestemming van de eigenaar vereist.

  • 4. Over het voornemen van een aanwijzing, bedoeld in het eerste of tweede lid, alsmede over de vervreemding van een beschermd gemeentelijk cultuurgoed of een beschermde gemeentelijke verzameling, of over het afstand doen van de zorg daarvoor, vragen burgemeester en wethouders advies aan een commissie als bedoeld in artikel 4.18 van de Erfgoedwet.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      beschermde cultuurgoederen en beschermde verzamelingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, en

    • b.

      cultureel erfgoed dat is aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

Artikel 5 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke cultuurgoed of beschermde gemeentelijke verzameling

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 4, eerste of tweede lid, ambtshalve wijzigen of intrekken. Artikel 4, vierde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft, als zodanig is tenietgegaan.

  • 2. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het cultuurgoed of de verzameling waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd cultuurgoed of beschermde verzameling als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet, of

    • b.

      beschermd cultureel erfgoed op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 3. Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Hoofdstuk 4 de aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument en beschermd gemeentelijk archeologisch monument

Artikel 6 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument en beschermd gemeentelijk archeologisch monument

  • 1. Het college kan, al dan niet op schriftelijke aanvraag van een belanghebbende, een onroerend monument of terrein aanwijzen als beschermd gemeentelijk monument of beschermd gemeentelijk archeologisch monument.

  • 2. Een besluit tot aanwijzing als gemeentelijk monument, als bedoeld in lid 1, wordt onderbouwd met een redengevende omschrijving.

  • 3. Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voeren burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar.

  • 4. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt hij advies aan de Erfgoedcommissie en zo nodig de regioarcheoloog. In spoedeisende gevallen kan het vragen van dit advies achterwege blijven. In dat geval wordt alsnog achteraf advies gevraagd aan de Erfgoedcommissie.

  • 5. Het college kan ten behoeve van de aanwijzing van een monument als beschermd monument bepalen, dat cultuurhistorisch onderzoek wordt verricht.

  • 6. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van de Erfgoedwet of een provinciale Erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

  • 7. Het college geeft van zijn voornemen tot aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument of beschermd gemeentelijk archeologisch monument kennis aan de eigenaren. Tevens wordt aan degene die om aanwijzing heeft verzocht het voornemen kenbaar gemaakt. De kennisgeving geschiedt schriftelijk; in spoedeisende gevallen kan hiervan worden afgeweken.

Artikel 7 Zienswijze

De eigenaren en degenen die om aanwijzing hebben verzocht kunnen binnen zes weken na de dag van verzending van de kennisgeving bedoeld in artikel 9, tweede lid, schriftelijk hun zienswijze kenbaar maken bij het college.

Artikel 8 Voorbescherming

  • 1. Met het oog op wijzigingen op of aan een monument dat nog niet geplaatst is op de gemeentelijke monumentenlijst dan wel om aantasting van een dergelijk monument te voorkomen, is hoofdstuk 5 van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

Artikel 9 Beslistermijn, bekendmaking en mededeling

  • 1. Het college beslist binnen 18 weken na ontvangst van de aanvraag. Hij kan zijn beslissing voor ten hoogste twaalf weken verdagen; het college deelt dit zo spoedig mogelijk mee aan de eigenaar en de aanvrager.

  • 2. Het college maakt zijn besluit tot aanwijzing als beschermd gemeentelijke monument of als beschermd gemeentelijk archeologisch monument binnen vier weken na de datum van het besluit bekend aan alle zakelijke gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 3. Mededeling van de bekendmaking als bedoeld in het vorige lid geschiedt in een lokaal dag-, nieuws- of huisaanhuis-blad.

Artikel 10 Registratie in het gemeentelijke erfgoedregister

  • 1. Het college registreert het beschermde gemeentelijke monument en het beschermde gemeentelijke archeologisch monument in het gemeentelijke erfgoedregister.

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en de redengevende beschrijving van het beschermde gemeentelijke monument en van het beschermde gemeentelijke archeologisch monument, waarbij zonodig die onderdelen worden genoemd waarop de bescherming met name is gericht.

Artikel 11 Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan ambtshalve of op schriftelijke aanvraag van een belanghebbende wijzigingen aanbrengen in de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. Voordat het college besluit over de wijziging van de aanwijzing vraagt hij de Erfgoedcommissie om advies.

  • 3. Artikel 4, lid 4, 6, 7 en 8 is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft het gestelde in het derde lid achterwege.

Artikel 12 Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Het college kan de aanwijzing intrekken.

  • 2. Alvorens het college besluit tot intrekken van de aanwijzing, wordt de eigenaar gehoord en vragen zij de Erfgoedcommissie om advies. Artikel 9, eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het besluit tot intrekking wordt bekend gemaakt met toepassing van artikel 9, tweede en derde lid. De Erfgoedcommissie ontvangt een afschrift.

  • 4. De aanwijzing wordt geacht te zijn ingetrokken, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3.1 van de Erfgoedwet of indien het beschermd gemeentelijk monument of beschermd gemeentelijk archeologisch monument op grond van een monumentenverordening van de provincie Gelderland wordt aangewezen als beschermd provinciaal monument.

  • 5. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend en wordt bekend gemaakt op de wijze bedoeld in artikel 9, tweede en derde lid.

Hoofdstuk 5 instandhouding gemeentelijke monumenten

Artikel 13 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een beschermd gemeentelijk monument en een beschermd gemeentelijk archeologisch monument te beschadigen, te vernielen of af te breken of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvoor noodzakelijk is.

Artikel 14 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt, of

    • b.

      inpandige veranderingen van het monument, voor zover het een onderdeel daarvan betreft dat vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis is.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.

  • 4. Het college kan van de aanvrager aanvullende gegevens verlangen, zoals de rapportage van een bouwhistorisch of archeologisch onderzoek.

Artikel 15 Weigeringsgronden

De vergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg en de archeologie zich daartegen niet verzet.

De omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

Artikel 16 Aanvraag en advies

  • 1. Voor de behandeling van de vergunningaanvraag is artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

  • 2. Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de commissie als bedoeld in artikel 3, lid 2 (Commissie Ruimtelijke Kwaliteit) voor advies en tevens een afschrift aan de Erfgoedcommissie.

  • 3. Binnen 4 weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit schriftelijk advies uit aan het college.

  • 4. Het college kan aan de vergunning als bedoeld in artikel 14 slechts voorwaarden verbinden die strekken tot de bescherming van het belang waarvoor de vergunning is vereist.

Artikel 17 Kerkelijk monument

Voorzover sprake is van een vergunningaanvraag, waarbij de wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn, wordt de vergunning niet verleend dan in overeenstemming met de eigenaar.

Artikel 18 Intrekken van de omgevingsvergunning

  • 1. De omgevingsvergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:

    • a.

      blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

    • b.

      blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften die zijn verbonden aan de vergunning niet naleeft;

    • c.

      de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

    • d.

      binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning geen begin met de werkzaamheden is gemaakt, of tussen het begin en het einde van de werkzaamheden deze werkzaamheden langer dan een aaneengesloten periode van 26 weken stilliggen;

  • 2. Het bevoegd gezag stelt de vergunninghouder van het voornemen tot intrekking van de vergunning in kennis.

  • 3. Een afschrift van het besluit tot intrekking wordt aan de Erfgoedcommissie gezonden.

Hoofdstuk 6 beschermde rijksmonumenten

Artikel 19 Vergunning voor beschermd rijksmonument

  • 1. Het bevoegd gezag zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de de commissie als bedoeld in artikel 3, lid 2 (Commissie Ruimtelijke Kwaliteit) voor advies en tevens een afschrift aan de Erfgoedcommissie.

  • 2. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert over de aanvraag binnen acht weken na de dag van verzending van het afschrift.

  • 3. Ingeval het bevoegd gezag na acht weken geen advies heeft ontvangen, wordt de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit geacht te hebben geadviseerd.

Hoofdstuk 7 de bescherming van gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 20 De aanwijzing

  • 1. De gemeenteraad kan een gebied aanwijzen als beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • 2. Dit artikel is niet van toepassing op beschermde stads- en dorpsgezichten die zijn aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3. Voordat de gemeenteraad over de aanwijzing een besluit neemt, verzoekt hij het college advies te vragen aan de Erfgoedcommissie.

  • 4. De Erfgoedcommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na de dag van ontvangst van het verzoek van het college. In spoedeisende gevallen kan het advies achterwege blijven.

Artikel 21 Bekendmaking en mededeling

Het college maakt het besluit van de gemeenteraad tot aanwijzing tot beschermd stads- en dorpsgezicht binnen 4 weken na de datum van het besluit bekend. Artikel 9, tweede en derde lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22 Registratie in het gemeentelijke erfgoedregister

  • 1. Het college registreert het beschermde gemeentelijke stads- of dorpsgezicht in het gemeentelijke erfgoedregister.

  • 2. De vermelding, zoals bedoeld in het eerste lid, bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van aanwijzing, de op een kaart aangegeven gebiedsbegrenzing en de redengevende beschrijving van het gebied.

Artikel 23 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht

  • 1. De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 20, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 20, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2. Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

    • a.

      beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, of

    • b.

      beschermd stads- en dorpsgezicht op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van deWet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3. Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 24 Beschermend bestemmingsplan

  • 1. De gemeenteraad stelt, ter bescherming van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht, een bestemmingsplan vast zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening.

  • 2. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht bepaalt de gemeenteraad of en in hoeverre een geldend bestemmingsplan als beschermend plan in de zin van het eerste lid kan worden aangemerkt.

  • 3. Het college hoort de Erfgoedcommissie inzake een raadsvoorstel tot vaststelling van een bestemmingsplan bedoeld in het eerste lid.

  • 4. De Erfgoedcommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na de dag van ontvangst van het verzoek van het college.

Artikel 25 Verbodsbepaling

  • 1. Het is in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een bouwwerk te slopen.

  • 2. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college of in strijd met de bij de vergunning gestelde voorwaarden een bouwwerk in een beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht:

    • a.

      te verstoren, te plaatsen, op te richten, geheel of gedeeltelijk af te breken, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen of aan onderhoud te onttrekken;

    • b.

      een bouwwerk te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het stads-en dorpsgezicht wordt ontsierd of in gevaar gebracht;

    • c.

      onroerende zaken, geen bouwwerk zijnde, hieronder begrepen straten, wegen, pleinen, wateren en erfafscheidingen -niet zijnde een bouwwerk- te wijzigen.

  • 3. In een gebied dat is aangewezen als een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht en waarvoor nog geen beschermend bestemmingsplan als bedoeld in artikel 24, eerste lid onherroepelijk is geworden, is het verboden bouwwerken en andere werken te plaatsen, op te richten, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen zonder vergunning van het college; het verbod als bedoeld in artikel 25, tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 5. Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.

  • 6. Op de behandeling van aanvragen om een vergunning zijn de artikelen 14 tot en met 18 van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 8 schadevergoeding

Artikel 26 Schadevergoeding

Voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van:

  • a.

    de weigering een vergunning te verlenen tot wijziging, afbraak, verstoring, verwijderen van een gemeentelijk als bedoeld in artikel 13;

  • b.

    de weigering een vergunning te verlenen tot wijziging, afbraak, verstoring, verwijdering van een onroerende zaak gelegen in een gebied dat is aangewezen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 20;

  • c.

    voorschriften verbonden aan een vergunning bedoeld onder a. en b. schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent de gemeenteraad hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

Hoofdstuk 9 vangnet archeologie

Artikel 27 Vangnet archeologie

  • 1. Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht als in het daar vigerende bestemmingsplan niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, tenzij:

    • a.

      voor de activiteit een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste of tweede lid, van deWet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend;

    • b.

      het de verstoring betreft van een archeologisch monument of verwachtingsgebied dat is aangegeven op de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met door burgemeester en wethouders vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;

    • c.

      de activiteit plaatsvindt op basis van een deugdelijke beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden en onevenredige schade voor archeologische waarden wordt voorkomen, of

    • d.

      met een vooronderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.

Hoofdstuk 10 slot- en overgangsbepalingen

Artikel 28 Strafbepaling

Hij, die handelt in strijd met artikel 13 of 25 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie (zie art. 23WvS).

Artikel 29 Toezicht

Het bevoegd gezag wijst de ambtenaren aan die belast zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening.

Artikel 30 Opsporingsbevoegdheid

De opsporing van de in artikel 28 strafbaar gestelde feiten is, naast de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde opsporingsambtenaren, opgedragen aan hen die door het bevoegd gezag met de zorg voor de naleving van deze verordening zijn belast, ieder voor zover het de feiten betreft die in de aanwijzing zijn vermeld.

Artikel 31 Binnentreden

De ambtenaren bedoeld in de artikelen 29 en 30 hebben toegang tot alle beschermde monumenten en archeologisch gevoelige gebieden, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

Artikel 32 Inwerkingtreding

  • 1. Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde gemeentelijke monumenten, gemeentelijke archeologische monumenten en beschermde gemeentelijke stads- en dorpsgezichten treedt zij in werking na bekendmaking.

  • 2. Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

  • 3. Met de inwerkingtreding van de Erfgoedverordening Zevenaar 2018 komen de Monumentenverordening Zevenaar 2010 en de Monumentenverordening 1991 Rijnwaarden te vervallen.

  • 4. Lopende procedures die beogen dat monumenten en/of stads- en dorpsgezichten worden geplaatst op de gemeentelijke monumentenlijst respectievelijk de gemeentelijke lijst van beschermde stads- en dorpsgezichten, worden geacht te zijn gevoerd overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 5. Aanvragen om vergunning die zijn ingediend vóór de inwerkingtreding van deze verordening, worden afgehandeld met inachtneming van de bepalingen van deze verordening.

Artikel 33 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Erfgoedverordening Zevenaar 2018”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 26 september 2018,

De griffier

E.M. Geldorp

De voorzitter

P. Schadd-de Boer

Artikelsgewijze toelichting erfgoedverordening gemeente Zevenaar 2018

Hoofdstuk 1 algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In beginsel gelden de wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen. Artikel 1 van deze verordening bevat daarom uitsluitend begrippen waarvan de definitie moet worden omschreven en die niet reeds in artikel 1.1 van de Erfgoedwet zijn gegeven.

b. monument

De omschrijving van het begrip monument sluit goeddeels aan bij de omschrijving in de Monumentenwet 1988. De vijftig-jaargrens echter die voor rijksmonumenten geldt, is niet overgenomen voor gemeentelijke monumenten. Hierdoor is het mogelijk monumenten “jonger” dan vijftig jaar onder de werking van de verordening te brengen.

Overigens staat het gemeenten vrij om naast de bepaling van het begrip “monument” in de monumentenverordening, aanvullende criteria op te stellen. Aldus de Afdeling bestuursrechtspraak.

Cultuurhistorische waarde is volgens de Memorie van Toelichting bij de Monumentenwet 1988 de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt. Deze omschrijving is dermate ruim, dat zij ook betrekking kan hebben op zaken en gebieden met een geschiedkundige waarde, die hier als het ware een toegevoegde waarde aan geeft.

Terreinen kunnen bijvoorbeeld zijn parken, tuinen, een boerenerf, een schootsveld rond een kasteel, of een slagveld waar zich een historische gebeurtenis heeft afgespeeld. Het is niet vereist dat op het terrein een bouwkundig monument voorkomt om over een monument te kunnen spreken. Een ‘zaak’ is een veel ruimer begrip.

c. archeologisch monument

Het onderscheid tussen het begrip ‘beschermd gemeentelijk monument’ en het begrip ‘beschermd rijksmonument’ geldt ook ten aanzien van archeologische monumenten. Op de aanvraag voor een vergunning voor een beschermd archeologisch rijksmonument beslist namelijk de minister, terwijl het bevoegd gezag beslist op een vergunningaanvraag voor een beschermd gemeentelijk archeologisch monument.

Artikel 45 van de Monumentenwet 1988 bepaalt dat het verboden is opgravingen te doen zonder schriftelijke vergunning van de minister. Deze verplichting geldt in zijn algemeenheid voor zowel rijks- als gemeentelijke archeologische monumenten.

Het eigendom van roerende monumenten die zijn gevonden bij het doen van een opgraving is geregeld in artikel 50 van de Monumentenwet 1988.

d. beschermd gemeentelijk monument

De verordening voorziet zowel in de bescherming van onroerende monumenten, als roerende monumenten.

e. gemeentelijke monumentenlijst

De registratie van een monument op deze lijst is een administratieve handeling, niet gericht op enig rechtsgevolg.

f. beschermd rijksmonument

De wetgever heeft gekozen voor de aanwijzing tot beschermd rijksmonument door de minister, maar voor decentralisatie van het vergunningenstelsel naar de gemeente. Ten behoeve van de uitvoering van dit vergunningenstelsel verlangt artikel 15 van de Monumentenwet 1988 dat de gemeenteraad een verordening vaststelt waarin tenminste de advisering door een deskundige commissie is geregeld. Om die reden is het nodig om een omschrijving van een beschermd rijksmonument op te nemen in deze verordening. Op de vergunningverlening voor deze categorie monumenten zijn de artikelen 11 tot en met 21 van de Monumentenwet 1988 van toepassing.

g. kerkelijk monument

Zie de toelichting bij artikel 4, lid 7. Bij de aanwijzing van een kerkelijk monument tot beschermd gemeentelijk monument moet het college overleggen met de eigenaar. Het bereiken van overeenstemming tussen beide partijen kan onderdeel vormen van de vergunningsprocedure tot wijziging van een beschermd kerkelijk monument.

h. beschermd stads- en dorpsgezicht

De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument is als vorm van bescherming voor een stads-en dorpsgezicht soms onvoldoende. De beschermwaardigheid ligt vaak vooral in het totaal van een bepaald gebied; de onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang wordt als bepalend element beschouwd. Het beschermende bestemmingsplan vormt in dat geval de basis van de bescherming. De uitwerking kan bijvoorbeeld geschieden via een beeldkwaliteitsplan. De lijst met stads- en dorpsgezichten maakt onderdeel uit van de gemeentelijke monumentenlijst. De registratie van de stads- en dorpsgezichten op de monumentenlijst betreft slechte een administratieve handeling.

i. Erfgoedcommissie

De samenstelling, benoeming, taken en bevoegdheden van de Erfgoedcommissie worden geregeld in een door het college vast te stellen reglement.

n. selectiecriteria

Deze criteria zijn gelijktijdig met de Erfgoedverordening Zevenaar 2018 door de raad vastgesteld en blijven van toepassing onder de nieuwe Erfgoedverordening.

Artikel 2 Gemeentelijk erfgoedregister

Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het (beschermde) gemeentelijk aangewezen cultureel erfgoed als dat krachtens deze verordening is gebeurd.

Het gaat om door het gemeentebestuur zelf aangewezen gemeentelijke monumenten, gemeentelijke stadsgezichten of cultuurgoederen. Daarnaast is in het tweede lid geregeld dat ook informatie over beschermde rijksmonumenten die in de gemeente zijn gelegen in het gemeentelijk erfgoedregister worden opgenomen. Op grond van de Erfgoedwet ontvangen burgemeester en wethouders deze informatie in afschrift van de minister bij de inschrijving in het rijksmonumentenregister.

Dit artikel geeft uitvoering aan de verplichting van artikel 3.16, derde lid, van de Erfgoedwet en is daarmee van toepassing op al het cultureel erfgoed, ongeacht of het om onroerende of roerende zaken gaat, dat is aangewezen op grond van deze verordening. Het woord “onherroepelijk” betekent hier dat tegen de aanwijzing geen beroep (of bezwaar) is ingesteld of dat het is afgewezen.

Hoofdstuk 2 de erfgoedcommissie

Artikel 3 Taak Erfgoedcommissie

Zie de toelichting achter artikel 1 onder i.

Hoofdstuk 4 de aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument en beschermd gemeentelijk archeologisch monument

Het aanwijzen van objecten c.q. terreinen tot beschermd monument zijn hier in een hoofdstuk ondergebracht.

Artikel 6 De aanwijzing tot beschermd gemeentelijk monument en beschermd gemeentelijk archeologisch monument

Lid 1

Het aanwijzen van een monument tot beschermd monument is geen verplichting, maar een discretionaire bevoegdheid van het college. Op deze bevoegdheid is de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing, in het bijzonder Titel 4.1 Beschikkingen.

Bij de aanwijzing behoort een omschrijving van de redenen voor de aanwijzing, de zogenoemde redengevende omschrijving. Met zo’n omschrijving kan worden voldaan aan de motiveringsplicht als geregeld in de artikelen 3:46 tot en met 3:50 van de Awb. De afweging van de belangen van de rechthebbende ten opzichte van de te beschermen monumentale waarden moet eveneens uitdrukkelijk worden gemotiveerd in het aanwijzingsbesluit.

De omschrijving vormt tevens het uitgangspunt voor de bescherming van het aangewezen monument.

Voordat het college besluit tot aanwijzing moeten de aanvrager en andere belanghebbenden worden gehoord; afdeling 4.1.2 van de Awb is hier van toepassing.

Het registreren van de aanwijzing op de gemeentelijke monumentenlijst is een administratieve handeling. Om die reden zijn de aanwijzing en de registratie van de aanwijzing in aparte artikelen opgenomen.

Lid 4

De Erfgoedcommissie is een adviesorgaan in de zin van artikel 3:5 Awb; zie ook de artikelen 3:9, 3:49 en 3:50 Awb.

Lid 5

Het laten uitvoeren van archeologisch onderzoek is een discretionaire bevoegdheid van het college. Bevindingen uit het onderzoek kunnen van belang zijn voor het besluit van het college een terrein al dan niet geheel of gedeeltelijk aan te wijzen als archeologisch monument.

Het laten verrichten van bouwhistorisch onderzoek is een discretionaire bevoegdheid van het college. Een bouwhistorisch onderzoek kan worden verricht bij de (aanvraag tot) aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument, bij de aanvraag voor een vergunning tot wijziging van een beschermd monument. De bouwhistorische waarde van een pand kan van belang zijn voor het besluit om een (deel van een) pand al dan niet als beschermd gemeentelijk monument aan te wijzen en voor de wijze waarop het pand op de gemeentelijke monumentenlijst wordt geregistreerd. De mate waarin de bouwhistorische waarde door een verbouwing of andere wijziging wordt aangetast, kan van invloed zijn op het besluit al dan niet een vergunning te verlenen.

Bouwhistorisch onderzoek en de aanwijzing tot beschermd monument

De aanvraag tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument wordt veelal ingediend door een belangenvereniging tot behoud van monumenten en niet door de eigenaar. Ingeval een ander dan de eigenaar van een monument een aanvraag tot aanwijzing indient dan wel de gemeente ambtshalve een voorstel tot aanwijzing doet, kan de gemeente de eigenaar niet verplichten om een bouwhistorisch onderzoek uit te voeren.

Om bouwhistorisch onderzoek te kunnen uitvoeren moet men al dan niet besloten ruimten en plaatsen betreden. Hiervoor is toestemming van de eigenaar nodig, hetgeen een probleem kan zijn. Binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen geregeld bij of krachtens de Wet op het binnentreden, te weten handhaven van de openbare orde en veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen. Het is evident dat bouwhistorisch onderzoek hier niet onder valt. De gemeente is voor wat betreft het laten uitvoeren van bouwhistorisch onderzoek in een woning dan ook afhankelijk van de bereidheid van de bewoner om onderzoekers in zijn woning toe te laten.

Bouwhistorisch onderzoek en de aanvraag voor een vergunning tot wijziging van een beschermd monument

Zoals gezegd kan de mate waarin de bouwhistorische waarde door een verbouwing of andere wijziging wordt aangetast, van invloed zijn op het besluit al dan niet een vergunning te verlenen. Alvorens het college beslist op een vergunningaanvraag kan hij daarom bepalen, dat informatie nodig is over de bouwhistorische waarde. (Een deel van) de kosten van het onderzoek kan ten laste van de eigenaar worden gebracht.

Het is niet noodzakelijk de voorwaarde van een bouwhistorisch onderzoek in de verordening vast te leggen, artikel 4:5 Awb biedt voldoende houvast. Er kan immers beargumenteerd worden, dat (de uitkomst van) een bouwhistorisch onderzoek tot de noodzakelijke gegevens behoort om tot een beoordeling van de aanvraag te komen. Hierbij moet wel sprake zijn van evenredigheid. De gemeente kan de aanvrager bijvoorbeeld niet verplichten om voor het gehele pand bouwhistorisch onderzoek uit te voeren terwijl voor een deel van het pand een wijzigingsvergunning wordt aangevraagd.

Daarnaast moet de gemeente bij het stellen van voorwaarden rekening houden met de kosten die met het bouwhistorisch onderzoek zijn gemoeid. Deze kosten moeten in redelijke verhouding tot de kosten van de verbouwing staan.

Het is aan te raden in de aanvraag op te nemen, dat bouwhistorisch onderzoek mogelijk nodig is om tot een beoordeling op de aanvraag te komen. Op deze manier is de aanvrager op het moment van aanvragen op de hoogte van wat er van hem wordt verlangd. Het onderzoek dient door deskundigen te worden uitgevoerd; in het aanvraagformulier kan worden aangegeven welke personen of instanties in zijn ogen voldoende gekwalificeerd zijn.

Als de gemeente besluit bouwhistorisch onderzoek te subsidiëren, kunnen kwalitatief hogere eisen aan het onderzoek worden gesteld.

In de vergunningvoorwaarden kan het doen van onderzoek en het verstrekken van documentatie tijdens de bouwwerkzaamheden worden geregeld, evenals het veilig stellen van afkomende bouwhistorische elementen.

Lid 6

Monumenten die aangewezen zijn als beschermd rijks- of provinciaal monument komen niet voor aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument of beschermd gemeentelijk archeologisch monument in aanmerking. Deze mogelijkheid bestaat wel voor zelfstandige bouwdelen.

Zo kan bijvoorbeeld een boerderij aangewezen zijn als gemeentelijk monument en het (oudere) inrijhek als rijksmonument.

Artikel 8 Voorbescherming

Deze bepaling is analoog aan artikel 5 van de Monumentenwet 1988 en regelt de zogenaamde voorbescherming. Doel van de voorbescherming is het voorkomen van ongewenste ontwikkelingen gedurende de aanwijzingsprocedure. Als peildatum voor de voorbescherming geldt de dag na die waarop de kennisgeving is verzonden. Vanaf die datum tot, in geval van aanwijzing, het moment van inschrijving op de gemeentelijke monumentenlijst dan wel tot het moment waarop vaststaat dat zo’n inschrijving niet zal plaatsvinden, geldt het normale systeem van bescherming van beschermde monumenten, zoals geregeld in de artikelen 14 tot en met 18.

De kennisgeving is een feitelijke handeling waaraan de wet rechtsgevolg verbindt. Aan deze constructie wordt de voorkeur gegeven boven een eventuele spoedprocedure, waarbij het advies van de Erfgoedcommissie achterwege kan blijven.

Artikel 9 Beslistermijnen, bekendmaking en mededeling

De hier genoemde termijnen zijn termijnen van orde; overschrijding van deze termijnen kan echter strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel opleveren.

Lid 3 Mededeling en publicatie

Deze bepaling is een nadere specificatie van de bekendmaking en mededeling van een besluit zoals geregeld in de artikelen 3:40 tot en met 3.45 Awb.

De mededeling van de aanwijzing is voor de eigenaar en anderszins zakelijk gerechtigden van groot belang en zal in de regel aangetekend worden verzonden.

Een belanghebbende kan tegen het aanwijzingsbesluit een bezwaarschrift indienen op grond van de Awb. Daarna is beroep bij de rechtbank mogelijk en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Artikel 10 Registratie in het gemeentelijke erfgoedregister

Door de aanwijzing van het college van een onroerend monument of terrein met archeologische overblijfselen verkrijgt het de status van beschermd gemeentelijk monument of beschermd gemeentelijk archeologisch monument. Het gehele terrein of object, eventueel inclusief het interieur, valt daarmee onder de werking van de erfgoedverordening. Andere (zelfstandige) zaken die zich op het kadastrale perceel van het beschermde monument bevinden, zoals bijgebouwen, moeten expliciet in de redengevende omschrijving zijn opgenomen, willen zij onder de beschermende werking van de verordening vallen.

De registratie van de aanwijzing is een feitelijke handeling. Doel van de registratie is een ieder snel inzicht geven in welke zaken om welke reden zijn aangewezen.

Artikel 11 Wijziging van de aanwijzing

Omdat door de aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument of beschermd gemeentelijk archeologisch monument het gehele object of terrein onder de werking van de Erfgoedverordening is geplaatst, zal een wijziging van de aanwijzing in de praktijk vaak een geval van ondergeschikte betekenis zijn (bijvoorbeeld een wijziging van de straatnaam, huisnummer, van de kadastrale aanduiding, tenaamstelling en dergelijke).

De monumentale waarde kan teniet zijn gegaan bijvoorbeeld door brand of doordat gebruik is gemaakt van een sloopvergunning. Het bodemarchief kan zijn verstoord als gevolg van archeologisch onderzoek.

In dergelijke gevallen kan de aanwijzing worden doorgehaald.

Indien het college een onroerende zaak of vindplaats, die zich op het kadastrale perceel van het beschermd monument bevindt, maar niet eerder in de beschrijving is opgenomen (en daarom niet is beschermd), alsnog wil beschermen, kan hij de aanwijzing wijzigen. In dat geval geldt de gewone aanwijzingsprocedure en is ook de voorbescherming van toepassing.

Artikel 12 Intrekken van de aanwijzing

Op grond van dit artikel is het mogelijk om de aanwijzing van een gemeentelijk beschermd monument in te trekken (lid 1). Ook hiervoor geldt dat het advies van de Erfgoedcommissie nodig is, tenzij het gaat om spoedeisende gevallen (lid 2). Na intrekking, bijvoorbeeld omdat het monument is gesloopt of anderszins volledig teloor is gegaan, haalt het college de aanwijzing in het gemeentelijke erfgoedregister door.

Een beschermd gemeentelijk monument of beschermd gemeentelijk archeologisch monument dat later wordt geregistreerd als beschermd rijks- of provinciaal monument wordt geacht vanaf dat moment niet meer te zijn aangewezen als gemeentelijk beschermd monument. Hiervoor is geen apart besluit van het college vereist.

Hoofdstuk 5 instandhouding gemeentelijke monumenten

Artikel 13 Instandhoudingsplicht

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en komt grotendeels overeen met de oude verordening.

De instandhoudingsplicht is voor de beschermde gemeentelijke monumenten geïntroduceerd analoog aan artikel 10.18 van de Erfgoedwet, waarin artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 staat opgenomen. De nieuwe instandhoudingsplicht wordt in de Erfgoedwet geïntroduceerd onder artikel 2, sub c.

Beschadiging, vernietiging of onderhoud onthouden aan een gemeentelijk monument is absoluut verboden en valt buiten bereik van een vergunning. Herstelwerkzaamheden, het gebruik of het doen gebruiken van een beschermd monument zijn slechts vergunningplichtig, indien door dat herstel of gebruik het monument wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Voor normaal onderhoudswerk is in beginsel geen vergunning nodig. Het schilderen van de gevel bijvoorbeeld in felle kleuren is een vorm van wijziging, wanneer de kleur of kleuren van een monument daarvan een wezenlijk onderdeel uitmaken.

Het begrip verstoren heeft ook betrekking op een beschermd gemeentelijke archeologische monumenten.

Ten aanzien van verstoring van een beschermd gemeentelijk archeologisch monument kan bijvoorbeeld het voorschrift in de vergunning worden opgenomen dat toestemming moet worden verleend om graafwerk en/ of documentatiewerkzaamheden op het terrein te laten verrichten.

Artikel 14 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

Lid 2 betreft vergunningsvrije activiteiten. Deze activiteiten kunnen in twee categorieën worden ondergebracht: a. normaal onderhoud en b. inpandige veranderingen aan onderdelen die vanuit het oogpunt van monumentenzorg zonder betekenis zijn.

Onder normaal onderhoud worden werkzaamheden verstaan waardoor het monument niet wijzigt. Denk aan werkzaamheden waarbij bijvoorbeeld delen van een kozijn door hetzelfde materiaal worden vervangen, het schilderen in dezelfde kleur of het vervangen van kapotte ruiten. Het materiaal, verfsysteem en type glas moeten wel gelijk zijn aan het bestaande werk. Wanneer glas wordt vervangen door nieuw, andersoortig, glas of wanneer voor een nieuwe kleurstelling wordt gekozen, dan is wel een vergunning nodig. Ook voor het geheel vervangen van voegwerk, houtwerk (bijvoorbeeld een heel raamkozijn) en stucwerk is een vergunning vereist.

De tweede categorie gaat over inpandige wijzigingen aan onderdelen die vanuit het oogpunt van monumentenzorg aantoonbaar zonder betekenis zijn. Meestal betreft het onderdelen die na het moment van aanwijzing zijn toegevoegd en dus geen onderdeel uitmaken van de oorspronkelijke of beschermde bouwfasen (ontwikkelingsgeschiedenis) van het monument. Denk hierbij aan het verwijderen van hardboard betimmeringen, recente scheidingswanden, moderne keuken- of badkamerinrichtingen. Bij twijfel kan een initiatiefnemer contact opnemen met een medewerker monumentenzorg van de gemeente.

Artikel 16 Behandeling van de aanvraag en advies

Verwezen wordt naar de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, waarin zaken als ontvankelijkheid, ter inzagelegging, termijnen en dergelijke worden geregeld.

Artikel 17 Kerkelijk monument

Wanneer er geen wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het geding zijn, is overeenstemming niet vereist. Een vergunningaanvraag voor een pastorie bijvoorbeeld of een catechisatieruimte valt onder de voorschriften die voor niet-kerkelijke monumenten gelden.

Zie ook de toelichting bij artikel 1 onder g.

Artikel 18 Intrekking van de omgevingsvergunning

Dit artikel bevat aanvullingen op de intrekkingsgronden die zijn geregeld in artikel 2.33 van de Wabo. De bepaling onder c. heeft betrekking op de situatie dat, als er een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voor te gaan.

Hoofdstuk 6 beschermde rijksmonumenten

Artikel 19 Vergunning voor beschermde Rijksmonumenten

Lid 1

Zie de toelichting bij artikel 1 onder f. en artikel 19.

Een ontvankelijke vergunningsaanvraag moet door het college ter inzage worden gelegd. Deze terinzagelegging wordt op de gebruikelijke wijze bekend gemaakt op grond van afdeling 3.4 van de Awb. De procedure voor de behandeling van de aanvraag van een vergunning door het college voor beschermde rijksmonumenten is geregeld in artikel 9 Erfgoedwet (H9, Overgangsrecht), in samenhang met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Hoofdstuk 7 de bescherming van gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

Artikel 20 De aanwijzing

Met name voor een gebied met jonge bouwkunst -dat wil zeggen jonger dan 150 jaar- dat van belang is voor de lokale geschiedenis, kan deze aanwijzing een goed instrument zijn om de algehele cultuurhistorische waarde van het desbetreffende gebied te beschermen.

Artikel 23 De wijziging en intrekking van de aanwijzing

Wanneer een gebied, dat is aangewezen op grond van artikel 20 nadien door de minister wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van artikel 9 van de Erfgoedwet (H9 Overgangsrecht), wordt de aanwijzing op grond van artikel 23 van deze verordening geacht te zijn ingetrokken.

Artikel 24 Beschermend bestemmingsplan

Op grond van artikel 36 van de Monumentenwet is de gemeenteraad verplicht een bestemmingsplan vast te stellen ter bescherming van een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht; in de planvoorschriften kunnen nadere eisen worden geformuleerd waaraan (ver)bouwplannen worden getoetst. Te denken valt aan een beeldkwaliteitsplan.

Artikel 25 Verbodsbepaling

Deze verbodsbepaling is uitsluitend voor overtreding van de instandhoudingsplicht van artikel 13 noodzakelijk. De strafbaarstelling van handelen zonder of in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning voor beschermde gemeentelijke monumenten is via de Wabo en de Wet op de economische delicten (artikel 1a) geregeld.

Langs deze weg is ook overtreding van artikel 25, eerste lid, van deze verordening strafbaar.

Hoofdstuk 8 schadevergoeding

Artikel 26 Schadevergoeding

Het is niet noodzakelijk een schadevergoedingsregeling op te nemen in de verordening, zo blijkt uit jurisprudentie van de afdeling Rechtspraak van de Raad van State; er is evenwel voor gekozen uit oogpunt van uniformiteit met de Monumentenwet 1988.

De aanwijzing van en de wijziging of intrekking van de aanwijzing als zodanig vormt geen grondslag voor schadevergoeding. Eerst wanneer er voor bepaalde activiteiten geen, althans niet de gewenste vergunning is verleend, kan er mogelijk sprake zijn van schade.

Hoofdstuk 10 slot- en overgangsbepalingen

Artikel 28 Strafbepaling

De gemeenteraad kan op grond van artikel 154, eerste lid Gemeentewet, op overtreding van zijn verordeningen straf stellen maar geen andere of zwaardere dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Artikelen 29 en 30 Toezicht en opsporingsbevoegdheid

De gemeentelijke wetgever is bevoegd in zijn verordeningen buitengewone opsporingsambtenaren aan te wijzen. In dit artikel wordt deze bevoegdheid geattribueerd aan het college.

De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang is geregeld in artikel 125 Gemeentewet en in afdeling 5.3 Awb.

Artikel 31 Binnentreden

Dit artikel biedt de grondslag voor het betreden van open ruimten en het binnentreden in beschermde gemeentelijke monumenten, die geen woning zijn. Het is niet toegestaan binnen te treden in een woning zonder toestemming van de bewoner. Zie ook de toelichting bij artikel 6, vijfde lid.

Artikel 32 Inwerkingtreding

De bekendmaking en inwerkingtreding van verordeningen is geregeld in de artikelen 139 tot en met 144 van de Gemeentewet.

HANDLEIDING

Selectie van objecten en ensembles voor de gemeentelijke monumentenlijst

(artikel 1, sub p, Erfgoedverordening Zevenaar 2018)

Inleiding

Bij de bescherming op grond van de Erfgoedwet gaat het om rijksmonumenten van internationaal belang; de gemeentelijke bescherming van monumenten richt zich op objecten die een lokaal belang vertegenwoordigen. Niet alles kan worden beschermd en dus moet een goed gemotiveerde keuze worden gemaakt. Het vaststellen van een voor iedereen inzichtelijk toetsingskader is van belang om beschermingsvoorstellen van overheidswege te motiveren alsmede aanvragen van derden te kunnen beoordelen. Uitgangspunt voor de selectie van gemeentelijke monumenten zijn in de gehele provincie Gelderland gehanteerde en ook door het Gelders Genootschap geaccepteerde criteria.

Selectiesysteem

Artikel 1, onder b, Erfgoedverordening Zevenaar 2018 (hierna: de Erfgoedverordening) definieert een monument als volgt.

  • 1.

    Een onroerende zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, zijn betekenis voor de wetenschap, zijn cultuurhistorische of zijn archeologische waarde.

  • 2.

    Een terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak als bedoeld onder 1.

Deze omschrijving sluit aan bij die in de Erfgoedwet. Om op grond van deze zeer algemeen geformuleerde kwalificaties monumenten te kunnen selecteren, is een nadere verfijning noodzakelijk. Om deze reden is een waarderingssysteem opgesteld. Het is voor de rechtszekerheid van belanghebbenden belangrijk dat een waarderingssysteem berust op geobjectiveerde normen en in de praktijk hanteerbaar is. Het is echter niet te vermijden dat de omschrijving van de criteria een zekere mate van abstractie heeft die bij de feitelijke toepassing tot interpretatieverschillen kan leiden. Geen enkel systeem voor het selecteren van monumenten is dan ook zodanig te objectiveren dat met behulp daarvan voor iedereen onweerlegbaar is vast te stellen, of een gebouw wel of niet voor plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst in aanmerking komt. Er zal altijd sprake zijn van een zeker subjectief element in de waardering. Voor het op de juiste wijze hanteren van het systeem is verder een gedegen kennis van de geschiedenis van de bouwkunst en de stedenbouw onontbeerlijk. Daarnaast is het voor een verantwoorde afweging en selectie van belang om een object niet alleen strikt op zichzelf te beschouwen. Een goed gefundeerde waardenbepaling van het object kan pas plaatsvinden, wanneer een redelijk inzicht bestaat in de opbouw en de kwaliteit van het totale bestand in de gemeente.

Nadere analyse begrippen erfgoedverordening

aangezien de begrippen in artikel 1, onder a, de basis vormen voor de te hanteren selectiecriteria, is het van belang ze nader te analyseren.

Zaak en terrein

De aanduiding zaak maakt het in beginsel mogelijk om naast onroerende ook roerende monumenten te beschermen.

Onroerende monumenten kunnen, behalve gebouwen, ook hekwerken zijn, pompen, gedenktekens en onderdelen van gebouwen. Tevens kan een bij een gebouw behorend terrein zoals een erf en een tuin, maar ook op zichzelf staand terrein, zoals een stadspark, als monument worden aangemerkt.

Van algemeen belang

Hieronder wordt met name verstaan: van algemeen belang voor de gemeente Zevenaar. De vraag of een zaak of terrein van algemeen belang is voor de gemeente Zevenaar is alleen te beantwoorden, indien kennis aanwezig is over de kwaliteit en de samenstelling van het Zevenaarse gebouwenbestand en van de lokale en regionale geschiedenis in al haar facetten. Een gebouw kan bijvoorbeeld de enige (gave) representant zijn van een bepaald type binnen de gemeente Zevenaar. Dan doet het er niet toe dat andere gemeenten over veel meer en wellicht mooiere voorbeelden beschikken van hetzelfde type gebouw. Deze redenering kan worden doorgetrokken naar het wijk- of buurtniveau; een gebouw van de hand van een minder bekende architect kan zo bepalend zijn voor het stads- of dorpsbeeld ter plaatse, dat bescherming evenzeer gerechtvaardigd is als bescherming van een vergelijkbaar complex elders in de gemeente naar ontwerp van een meer bekende architect. In dat geval is de kwaliteit van het architectonische ontwerp en de wijze waarop het gebouw is ingepast, of wellicht mede bepalend is voor de stedenbouwkundige situatie ter plaatse, doorslaggevend.

Schoonheid

De schoonheid van een bouwwerk is afhankelijk van de vormgeving. Bij de beoordeling of een object in aanmerking komt voor monumentenbescherming, moet een uitspraak worden gedaan over de architectonische en artistieke kwaliteit van een bouwwerk en over het gebouw als uitdrukking van een bepaalde stijl of bouwtrant. Daarbij dient te worden gelet op de architectonische verhoudingen van de hoofdvorm en de geleding daarvan, op bijzondere vormen en bouwonderdelen, de detaillering en op materiaalgebruik en constructiewijze.

Betekenis voor de wetenschap, cultuurhistorische waarde

Deze begrippen zijn moeilijk van elkaar te scheiden. Beide hebben betrekking op de geschiedenis in haar vele facetten, zoals:

  • de nederzettinggeschiedenis;

  • de geschiedenis van de architectuur, de kunst en de stedenbouw;

  • de volkshuisvestingsgeschiedenis;

  • de geschiedenis van de sociale verhoudingen;

  • de geschiedenis van de handel, de nijverheid en de industrie;

  • de militaire geschiedenis;

  • de kerkgeschiedenis.

Het volgende onderscheid wordt wel gemaakt. Bij het criterium “betekenis voor de wetenschap” zou het gaan om de meer algemene, bovenlokale geschiedenis, terwijl het lokale aspect beter gerangschikt zou kunnen worden onder de noemer “cultuurhistorische waarde”. Dit is in feite onjuist, omdat alles voorwerp kan zijn van wetenschappelijk onderzoek en dus een wetenschappelijke betekenis kan hebben. Bijzondere aandacht verdienen in dit verband de architectuur en bouwhistorische waarden. Het gaat hierbij om waarden die zijn verbonden met de historische ontwikkeling van de bouwkunst, veelal gecombineerd met architectonische, visueel-esthetische kwaliteiten. Daarbij speelt de zeldzaamheidswaarde en de representatiewaarde van een bepaalde stijl of van het werk van een bepaalde architect een rol.

De cultuurhistorische waarde kan ook zijn gebaseerd op belangrijke historische gebeurtenissen die in een gebouw of op een terrein hebben plaatsgevonden en die verbonden zijn met de functie die het gebouw heeft gehad of met het feit dat er een belangrijk persoon is geboren of gestorven. In dat geval wordt gesproken van herinneringswaarde. Ook kan een terrein herinneringswaarde ontlenen aan een belangrijk bouwwerk dat er in het verleden heeft gestaan. Doorgaans zal dit echter van additionele betekenis zijn, dat wil zeggen dat een object niet louter op grond van dit criterium op de monumentenlijst wordt geplaatst.

Stedenbouwkundige en ensemble waarden, situering

Deze waarden dienen te worden beoordeeld vanuit de cultuur-en architectuurhistorische kwaliteiten van het object of complex zelf. Een object of complex kan een onderdeel zijn van een (belangrijk) stedenbouwkundig concept, maar ook van een historisch gegroeid stedelijk of landschappelijk gebied. Stedenbouwkundige waarden hebben in het algemeen betrekking op een wat grotere schaal. Men spreekt over ensemblewaarde in het geval een pand onderdeel uitmaakt van een groter bouwkundig en als zodanig ontworpen geheel, maar ook over een geheel van objecten die in historisch opzicht onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, zoals een landhuis met bijgebouwen, hekwerken, een historische tuinaanleg of erfbeplanting.

De situering van een object is mede (maar nooit alleen) van belang voor de waardenbepaling. De situationele waarde wordt met name beoordeeld aan de hand van de historische toestand. Een boerderij die is ingekapseld in een nieuwbouwwijk, zal minder gunstig worden beoordeeld dan eenzelfde boerderij in een agrarische omgeving.

Door de ontwikkelingen in de omgeving kan de belevingswaarde van een gebouw aanzienlijk zijn verminderd. Andersom kan de ligging van een architectonisch weinig bijzonder gebouw geen aanleiding zijn om het gebouw op de monumentenlijst te plaatsen. In het geval een pand alleen van belang is vanwege zijn stedenbouwkundige ligging, ligt het meer voor de hand het aan te wijzen als beeldbepalend pand. Jurisprudentie naar aanleiding van de Monumentenwet 1988 heeft in de loop van de jaren de grenzen bepaald waarbinnen de beoordeling plaatsvindt. Deze uitspraken zijn ook van belang voor de interpretatie van de Erfgoedverordening. Het staat vast dat de ligging en de omgeving van een pand van invloed kunnen zijn op de waardering als monument, zowel in positieve als in negatieve zin. Bij een positieve beïnvloeding kan echter niet meer dan van een additionele waarde sprake zijn.

Gaafheid

Naast de criteria die voortvloeien uit de Erfgoedverordening, worden bij de selectie nog enkele andere criteria betrokken. Deze hebben te maken met de toestand waarin het object zich bevindt. De gaafheid moet vooral beschouwd worden in relatie tot de architectonische kwaliteit en de detaillering. Een waardevol architectonisch concept kan bijvoorbeeld ernstig zijn aangetast door latere verbouwingen of uitbreidingen. In een dergelijk geval zal de mate van zeldzaamheid of de wetenschappelijke betekenis moeten aangeven of plaatsing op de monumentenlijst is gerechtvaardigd. De mate van aantasting hangt samen met de mate waarin de wijzigingen onomkeerbaar zijn.

Wanneer bijvoorbeeld houten ramen vervangen zijn door ramen van kunststof binnen de originele kozijnen, is dit een minder grote aantasting dan wanneer geheel nieuwe vensteropeningen zijn uitgebroken. Evenals bij de ligging van een monument gaat het hier om een additionele waarde.

Bouwkundige staat

Tenslotte dient aandacht te worden geschonken aan de bouwkundige staat van het object/complex. Het casco dient tenminste in redelijke staat te verkeren: het object is te restaureren zonder dat het moet worden afgebroken.

Selectiecriteria

Als object/complex kunnen alle gebouwen, bouwwerken, straatmeubilair, parken, begraafplaatsen, waterwerken (waaronder bruggen en sluizen) en andere infrastructurele werken worden aangemerkt. Objecten met een sterke onderlinge samenhang, maar ook groepen van gelijke of seriematig tot stand gekomen gebouwen kunnen als object worden beschreven. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan bebouwing aan pleinen en series identieke of vrijwel identieke woonhuizen. Op grond van de hiervoor omschreven waarden kunnen de volgende selectiecriteria worden geformuleerd.

1. Architectuur en kunsthistorische waarde

  • a.

    het object/complex is een goed voorbeeld van een bepaalde stijl of bouwtrant;

  • b.

    het object is een goed voorbeeld van een functionele en/of typologische ontwikkeling;

  • c.

    het object/complex bezit bijzondere esthetische kwaliteiten (massa, ruimtelijke indeling, verhoudingen in de gevels, bijzondere of zeldzame detaillering, materiaal- en kleurgebruik);

  • d.

    het object/complex heeft een bijzonder of zeldzaam interieur of bevat bijzondere en zeldzame onderdelen in het interieur;

  • e.

    het object is een goed voorbeeld van het werk van een architect of kunstenaar en neemt een belangrijke plaats in zijn oeuvre en/of in de plaatselijke, regionale of landelijke architectuurgeschiedenis;

  • f.

    het object/complex is van belang vanwege een constructiewijze die historisch is overgeleverd of vernieuwend is voor de tijd van ontstaan (pioniersfunctie).

2. Stedenbouwkundige waarde

  • a.

    het object/complex is een essentieel onderdeel van een in cultuurhistorisch opzicht belangrijk stedenbouwkundig of landschappelijk concept;

  • b.

    het object/complex is een onderdeel van een historisch gegroeid stedelijk of landschappelijk gebied en speelt daarin een beeldbepalende rol;

  • c.

    het object/complex is van belang vanwege de wijze van verkaveling, inrichting en voorzieningen;

  • d.

    het object/complex heeft een bijzondere betekenis voor het aanzien van een streek, stad, dorp of wijk (oriëntatiepunt);

  • e.

    het object/complex is van belang vanwege de bijzondere kwaliteit van de bebouwing en de (historisch) ruimtelijke relatie met groenvoorzieningen, wegen, wateren en/of bodemgesteldheid.

3. Algemeenhistorische waarde

  • a.

    het object/complex is van belang als bijzondere uitdrukking van een culturele, sociaal-economische, technische of geestelijke ontwikkeling;

  • b.

    het object/complex is van belang als bijzondere uitdrukking van een geografische, landschappelijke of bestuurlijke ontwikkeling;

  • c.

    het object/complex is van belang vanwege een plaatselijk, regionaal of landelijk historisch gegeven (feiten, gebeurtenissen, bewoners, beroepen enz.).

4. Gaafheid en herkenbaarheid

  • a.

    het object/complex is van belang vanwege de architectonische gaafheid en/of herkenbaarheid van het exterieur en/of interieur;

  • b.

    het object/complex is van belang vanwege de materiële, technische en/of constructieve gaafheid;

  • c.

    het object/complex is van belang als nog goed herkenbare uitdrukking van de oorspronkelijke of een belangrijke historische functie;

  • d.

    het object/complex is van belang als onderdeel van een complex, waarvan de samenstellende delen (hoofd- en bijgebouwen, hekwerken, tuinaanleg enz.) een gaaf en herkenbaar visueel karakter hebben;

  • e.

    het object/complex is van belang als onderdeel van een stedelijke, dorpse of landschappelijke omgeving met een gave structuur en een herkenbaar visueel karakter.

5. Zeldzaamheid

  • a.

    het object/complex is van belang vanwege zijn zeldzaamheid in architectuur- historisch, bouwtechnisch, typologisch of functioneel opzicht en/of zijn bijzondere ouderdom;

  • b.

    het object/complex is van uitzonderlijk belang vanwege één of meer van de onder 1 tot en met 4 vermelde kwaliteiten.

Het gebruik van de selectiecriteria

Voor het toepassen van de selectiecriteria kan gebruik gemaakt worden van een scorematrix. Per onderdeel kan daarbij door middel van de tekens ++, + , +/- worden aangegeven of de omschreven waarden in respectievelijk zeer hoge, hoge of redelijke mate aanwezig zijn. Het is echter niet mogelijk exacte score-eisen te stellen als voorwaarde voor de uiteindelijke selectie. De vorenstaande selectiecriteria en het globale score-systeem vormen in de eerste plaats een hulpmiddel. De vorming van het eindoordeel vraagt meer dan het tellen van de “plusjes”. Ieder voorstel of aanvraag voor plaatsing op de monumentenlijst vergt een afzonderlijke beslissing op grond van een overtuigende motivering. Het eindoordeel dient terug te vinden zijn in de zogenaamde redengevende omschrijving van het object, dat wordt voorgedragen voor plaatsing op de gemeentelijke monumentenlijst. Ofwel, bij een negatieve beoordeling, in een gemotiveerde afwijzing van de aanvraag.

Zevenaar, 26 september 2018