Regeling vervallen per 01-01-2024

Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 25 september 2018, nr. 81DABDB4, tot vaststelling van de wijziging van de Beleidsregels natuur en landschap 2017

Geldend van 25-02-2022 t/m 31-12-2023

Intitulé

Besluit van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 25 september 2018, nr. 81DABDB4, tot vaststelling van de wijziging van de Beleidsregels natuur en landschap 2017

Gedeputeerde Staten van Utrecht;

Gelet op de artikelen 1.13, derde lid, 2.7, eerste en tweede lid, 3.1, eerste lid, 3.2, zesde lid, 3.3, eerste lid, 3.5, eerste lid, 3.6, tweede lid, 3.8, 3.9, tweede lid, 3.10, 3.17, 3.18, 3.24, tweede lid, 3.34, eerste lid, 4.2, derde lid, 4.3, eerste en tweede lid, 4.5, eerste lid, 5.3 en 6.1 van de Wet natuurbescherming;

Gelet op de artikelen 2.1, eerste lid, 2.7 en 2.8, eerste lid Besluit natuurbescherming;

Gelet op artikel 2.5 en bijlage 1 van de Regeling natuurbescherming;

Gelet op de artikelen 3B.1, eerste lid, derde lid onder a en 3B.3 van het Vuurwerkbesluit;

Gelet op het gestelde in het Besluit emissiearme huisvesting;

Gelet op het gestelde in de interim Omgevingsverordening;

Overwegende dat het wenselijk is nadere regels te stellen ter uitvoering van de Wet natuurbescherming;

Overwegende dat het wenselijk is regels te stellen ter bescherming van de kwaliteit van het landschap, de natuurwetenschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden in de Provincie Utrecht;

Overwegende dat invulling wordt gegeven aan de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 mei 2018 ECLI:NL:RVS:2018:1488, in het hoger beroep inzake schade veroorzaakt door vogels aan zacht fruit, pit- en steenvruchten;

Overwegende dat de teruggave van het behandelbedrag (invoeren van de ‘statiegeldregeling’) na de bekendmaking van de beleidsregels in uitvoering kan worden gegeven (motie 67 d.d. 9-7-2018 “schade eerlijk delen”);

Besluiten de volgende beleidsregels vast te stellen:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a.

    bijproduct: producten die afkomstig zijn van het hoofdproduct;

  • b.

    BIJ12: uitvoeringsorganisatie van de gezamenlijke Provincies, zijnde onderdeel van de Vereniging Interprovinciaal Overleg;

  • c.

    Fbe: faunabeheereenheid;

  • d.

    hoofdproduct: alle gewassen die geen bijproduct zijn van het hoofdproduct;

  • e.

    kapitaalintensieve teelten: kwetsbare gewassen die tevens kapitaalintensief zijn;

  • f.

    KLE: kleine landschapselementen;

  • g.

    kwetsbaar gewas: de onder ‘landbouw’ en ‘vollegrondsgroenteteelt’ beschreven teelten, met uitzondering van weide-, hooi- of graszaadpercelen waarvan het grasgewas minimaal zes maanden oud is en granen en graszaad in de periode waarin het gewas afrijpt;

  • h.

    landbouw: akkerbouw, weidebouw, veehouderij, pluimveehouderij, tuinbouw – daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen - en elke andere vorm van bodemcultuur hier te lande;

  • i.

    meldingsjaar: het jaar waarin een aanvrager een aanvraag om tegemoetkoming indient;

  • j.

    Oude bosgroeiplaats: boslocatie die in het midden van de negentiende eeuw als bos op de historische kaarten staat aangegeven en tot op heden onafgebroken een boslocatie is gebleven;

  • k.

    Oude boskern: actuele groeiplaats van autochtone bomen en struiken die afstammelingen zijn van de oorspronkelijk inheemse flora die na de ijstijd op eigen kracht Nederland heeft bereikt. De groeiplaats kan zowel een bos betreffen als een houtwal of een enkele boom of struik die als relict van het oorspronkelijk bos te beschouwen is;

  • l.

    taxateur: een taxateur die werkzaam is voor een door BIJ12 aangewezen taxatiebureau of een consulent faunazaken van BIJ12;

  • m.

    Verordening: de interim Omgevingsverordening provincie Utrecht;

  • n.

    vogels: vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn;

  • o.

    vollegrondsgroenteteelt: de teelt in open grond van groentegewassen;

  • p.

    wet: Wet natuurbescherming;

  • q.

    pre-SMP methodiek: werkwijze die voorziet in de bescherming van populaties gebouwbewonende soorten met de bijbehorende compenserende maatregelen en natuurvriendelijk isoleren gedurende het opstellen van een soortenmanagementplan (SMP).

Hoofdstuk 2 Natura 2000 gebieden

Paragraaf 1 Toetsingskader aanvragen

Artikel 2.1 Algemeen

Ingeval een project betrekking heeft op de oprichting, vervanging of uitbreiding van een dierenverblijf voor het houden van landbouwhuisdieren voor de productie van vlees, melk of eieren binnen een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, wordt door Gedeputeerde Staten geen toestemming verleend indien het huisvestingssysteem in dat dierenverblijf een emissiewaarde voor ammoniak heeft die hoger is dan de waarde die is vermeld in het Besluit houdende regels ter beperking van de emissie uit huisvestingssystemen voor landbouwhuisdieren (Besluit emissiearme huisvesting) met de daarbij behorende Bijlage 1.

Artikel 2.2 Uitgangspunten toedeling ontwikkelingsruimte segment 2 PAS

Vervallen

Paragraaf 2 weigering aanvraag vergunning

Artikel 2.3 vuurwerkevenementen

  • 1. Gedeputeerde Staten weigeren de aanvraag voor een vergunning op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de wet voor een vuurwerkevenement met professioneel en / of consumentenvuurwerk als de beoogde locatie is gelegen in een Natura 2000-gebied voor zover het een Vogelrichtlijngebied betreft en dit in het broedseizoen plaatsvindt.

  • 2. Gedeputeerde Staten weigeren de aanvraag voor toestemming voor het tot ontbranding brengen van professioneel en / of consumentenvuurwerk als bedoeld in artikel 3B.1, eerste lid, derde lid onder a, en 3B.3 van het Vuurwerkbesluit als deze activiteit plaatsvindt binnen de grenzen van Vogelrichtlijngebieden tijdens het broedseizoen.

Artikel 2.4 luchtvaartuigen

Gedeputeerde Staten weigeren de aanvraag voor een vergunning artikel 2.7, tweede lid, van de wet, voor het opstijgen en landen van een luchtvaartuig als de beoogde locatie van het opstijgen en landen is gelegen in een van de onderstaande gebieden:

  • a.

    een Natura 2000-gebied;

  • b.

    gebieden binnen een afstand van 1000 meter van een Natura 2000-gebied, tenzij kan worden aangetoond dat het geluidsniveau in het Natura 2000-gebied, gerekend vanaf 50 m van de grens van het Natura 2000-gebied de waarde van 35 dB(A) (24 uursgemiddelde) niet overschrijdt;

Hoofdstuk 3 Faunabeheer, soortenbescherming en tegemoetkoming faunaschade

Paragraaf 1 Ontheffingen in het kader van beheer en schadebestrijding

Artikel 3.1 Ontheffingen beheer en schadebestrijding

Gedeputeerde Staten kunnen op grond van het gestelde in hoofdstuk 3 van de wet ontheffingen verlenen in het kader van beheer en schadebestrijding van beschermde soorten. De beoordeling van de aanvraag vindt plaats op basis van supplement C van het Beleidskader Wet natuurbescherming (Beleidsregels schadebestrijding per diersoort). Ook bij het vaststellen van een vrijstelling en het geven van een aanwijzing gebruiken Gedeputeerde Staten deze beleidsregels.

Paragraaf 2 Overige ontheffingen soortenbescherming met uitzondering van beleid ten aanzien van sluiting van de jacht en het rapen van kievitseieren

Artikel 3.2.1 Ontheffingen algemeen

  • 1. Ontheffing betrekking hebbend op vogels als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de wet:

    • a.

      Het belang van de volksgezondheid of de openbare veiligheid als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, 1 van de wet:

      • i.

        Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen indien het belang in de aanvraag aangetoond wordt op basis van een onderbouwing, bijvoorbeeld in de vorm van een verklaring van de GG&GD, een arts, of een deskundige op het gebied van volksgezondheid.

    • b.

      Ter bescherming van flora of fauna als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, 4:

      • i.

        Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen indien het belang onderbouwd wordt met betrouwbare onderzoeksgegevens.

    • c.

      Voor onderzoek of onderwijs, het uitzetten of herinvoeren van soorten, of voor de daarmee samenhangende teelt als bedoeld in artikel 3.3, vierde lid, onderdeel b, 5:

      • i.

        Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen indien het belang onderbouwd wordt met betrouwbare onderzoeksgegevens;

      • ii.

        De aanvraag in het belang van repopulatie of herintroductie wordt getoetst aan de Beleidslijn herintroductie en repopulatie van dieren Provincie Utrecht;

      • iii.

        De aanvraag dient vergezeld te gaan van een projectplan waarin de omvang en de fasering van de uitvoering wordt beschreven.

  • 2. Ontheffing betrekking hebbend op dieren als bedoeld in artikel 3.5, eerste lid en 3.10, eerste lid van de wet:

    • a.

      In het belang van de bescherming van de wilde flora of fauna;

      • i.

        Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen indien het belang onderbouwd wordt met betrouwbare onderzoeksgegevens.

    • b.

      In het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats;

      • i.

        Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen indien het belang onderbouwd wordt met betrouwbare onderzoeksgegevens.

    • c.

      In het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid;

      • i.

        Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen indien het belang in de aanvraag aangetoond wordt op basis van een onderbouwing, bijvoorbeeld in de vorm van een verklaring van de GG&GD, een arts of een deskundige op gebied van volksgezondheid.

    • d.

      Voor onderzoek en onderwijs, repopulatie of herintroductie van deze soorten, of voor de daartoe benodigde kweek, met inbegrip van de kunstmatige vermeerdering van planten;

      • i.

        Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen indien het belang onderbouwd wordt met betrouwbare onderzoeksgegevens;

      • ii.

        De aanvraag in het belang van repopulatie of herintroductie wordt getoetst aan de Beleidslijn herintroductie en repopulatie van dieren Provincie Utrecht;

      • iii.

        De aanvraag dient vergezeld te gaan van een projectplan waarin de omvang en de fasering van de uitvoering wordt beschreven.

    • e.

      Om het onder strikt gecontroleerde omstandigheden mogelijk te maken op selectieve wijze en binnen bepaalde grenzen een beperkt, bij de ontheffing of vrijstelling vastgesteld aantal van bepaalde dieren van de aangewezen soort te vangen of onder zich te hebben, onderscheidenlijk een beperkt bij de ontheffing of vrijstelling vastgesteld aantal van bepaalde planten van de aangewezen soort te plukken of onder zich te hebben;

      • i.

        Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen indien uit de aanvraag blijkt wat het belang is en dat het onttrekken of plukken geen wezenlijke invloed heeft op de populatie van de betreffende soort of wezenlijke invloed heeft op populaties van andere beschermde of kwetsbare soorten.

  • 3. ontheffingen betrekking hebbend op dieren als bedoeld in artikel 3.10, eerste lid, onderdeel a van de wet:

    • a.

      Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied;

      • i.

        Ontheffing op grond van dit belang wordt uitsluitend verleend op basis van een onderbouwing met gevalideerde (onderzoeks-)gegevens;

      • ii.

        Ontheffing op grond van dit belang wordt uitsluitend verleend indien uit de aanvraag blijkt dat alternatieven gewogen zijn en een redelijk alternatief niet voorhanden is;

      • iii.

        Ontheffing op grond van dit belang wordt uitsluitend verleend indien het duurzaam voortbestaan van de soort niet in gevaar komt;

      • iv.

        De aanvraag dient vergezeld te gaan van een projectplan waarin de omvang en de fasering van de uitvoering wordt beschreven.

Artikel 3.2.2 ontheffing voor opvangcentra van verschillende diersoorten

  • 1. Deze beleidsregels gelden voor de verlening van een ontheffing van de artikelen 3.1, eerste lid, 3.2, zesde lid, 3.5, eerste lid, 3.6, tweede lid, 3.10, eerste lid, 3.34, eerste lid, en in voorkomend geval van artikel 3.24, eerste en tweede lid, van de Wet natuurbescherming aan opvangcentra die dieren behorende tot beschermde diersoorten en dieren behorende tot de soorten die niet op bijlage 1 bij de Regeling houders van dieren1 zijn geplaatst, opvangen of gaan opvangen.

  • 2. Deze beleidsregels zijn niet van toepassing op opvangcentra waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het Besluit houders van dieren, is vereist2.

  • 3. Een ontheffing als bedoeld in artikel 1 wordt slechts verleend indien:

    • a.

      het opvangcentrum van een vereniging of stichting is;

    • b.

      de doelstelling in de statuten van de stichting of de vereniging waarvan het opvangcentrum is, overeenkomt met de doelstelling, opgenomen in artikel 2 van de bijlage bij de Beleidsregels kwaliteit opvang diersoorten3;

    • c.

      het opvangcentrum beschikt over een vakbekwame dierverzorger;

    • d.

      het opvangcentrum een register voert overeenkomstig artikel 4.9 van het Besluit houders van dieren4.

  • 4. Aan een ontheffing als bedoeld in lid 1 wordt het handelen overeenkomstig het ‘Protocol opvang niet aangewezen diersoorten en beschermde diersoorten’, dat als bijlage is opgenomen in de landelijk vastgestelde ‘Beleidsregels kwaliteit opvang diersoorten’ bij dit besluit als voorschrift verbonden. Deze bepaling geldt ook voor de opvolgende versies van deze beleidsregels.

  • 5. Aan opvangcentra voor de opvang van dieren verleende ontheffingen voor bepaalde tijd, op grond van de Flora- en faunawet blijven van toepassing voor de periode waarvoor de ontheffing geldt.

  • 6. Aan opvangcentra voor de opvang van dieren verleende ontheffingen voor onbepaalde tijd op grond van de Flora- en faunawet blijven van toepassing tot 1 januari 2019.

Artikel 3.2.3 Gebiedsgerichte ontheffingen op basis van de pre-SMP methodiek

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen een gebiedsgerichte ontheffing op basis van de pre-SMP methodiek aan gemeenten verlenen voor uitsluitend de verduurzaming van grondgebonden woningen in particulier eigendom.

  • 2. Een ontheffing als bedoeld in het eerste lid wordt slechts verleend indien:

    • a.

      De gemeente in een pre-Soortenmanagementplan beschrijft hoe het verlies aan kraamverblijfplaatsen door de gemeente wordt gecompenseerd, zoals beschreven in bijlage 4; en,

    • b.

      De verduurzaming zoals bedoeld lid 1 wordt uitgevoerd volgens de pre-SMP methodiek “natuurvriendelijk isoleren” voor verduurzamingswerkzaamheden, zoals beschreven in bijlage 4; en,

    • c.

      Is verzekerd dat gedurende de looptijd van de ontheffing als bedoeld in het eerste lid, een aanvraag voor een opvolgende gebiedsgerichte ontheffing op basis van een soortenmanagementplan wordt voorbereid.

Paragraaf 3 Tegemoetkoming van schade aan gewassen, vee, bossen, visserij, wateren of andere vormen van eigendom

Artikel 3.3 Vastelling van de hoogte van de schade

  • 1. De hoogte van de door een of meer natuurlijk in het wild levende beschermde diersoorten aangerichte schade en de schadeveroorzakende diersoort wordt, zodra daaromtrent een definitief oordeel kan worden gegeven, door de taxateur vastgesteld.

  • 2. De taxateur stelt, met inachtneming van de door BIJ12 vastgestelde taxatierichtlijnen, van zijn bevindingen een rapport samen en ondertekent dat. De eindverantwoordelijke persoon van het bureau waarvoor de taxateur werkzaam is, parafeert het taxatierapport voor interne controle en zendt het taxatierapport aan BIJ12. Bij de eindtaxatie overhandigt de taxateur het formulier ‘bevestiging taxatie grondgebruiker’ aan de aanvrager of deponeert het bedoelde formulier in de brievenbus van de aanvrager of zendt dit per e-mail aan de aanvrager.

  • 3. BIJ12 kan de taxateur vragen de reactie van de aanvrager van commentaar te voorzien. In dat geval zendt de taxateur dat commentaar zo spoedig mogelijk naar BIJ12. BIJ12 zendt een afschrift van dat commentaar aan de aanvrager.

Artikel 3.4 Beoordeling van de aanvraag om een tegemoetkoming

  • 1. Gedeputeerde Staten verlenen uitsluitend een tegemoetkoming voor schade veroorzaakt door natuurlijk in het wild levende beschermde diersoorten als genoemd in artikel 6.1, eerste lid onder a en b van de wet, welke door vraat, graven, wroeten of vegen aan bedrijfsmatige landbouw is veroorzaakt.

  • 2. Uitsluitend aanvragers die hun hoofdbestaan of een substantieel gedeelte van hun bestaan vinden of plegen te vinden in de landbouw, kunnen voor een tegemoetkoming in aanmerking komen. Wanneer een aanvrager verplicht is bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland een gecombineerde opgave te doen, is dat een aanwijzing dat hij zijn hoofdbestaan of een substantieel gedeelte van zijn bestaan in de landbouw vindt of pleegt te vinden.

  • 3. De percelen waarop schade is aangericht, dient de aanvrager op titel van eigendom, (erf)pacht dan wel een door de grondkamer goedgekeurde of ter registratie ingezonden (teelt)pachtovereenkomst in gebruik te hebben voor de uitoefening van bedrijfsmatige landbouw.

  • 4. In afwijking van het eerste en derde lid, komt schade aangericht door de wolf aan hobbymatig gehouden schapen en geiten tevens in aanmerking voor een tegemoetkoming. Het tweede lid is niet van toepassing als het gaat om schade aangericht door de wolf mits de aanvrager een particulier is die geen onderneming drijft. Zodra er sprake is van een territoriaal wolvenpaar in Nederland vervalt deze aanspraak op een tegemoetkoming met betrekking tot schade aan hobbymatig gehouden schapen en geiten.

Artikel 3.5 Treffen van maatregelen voor het voorkomen van schade

  • 1. Gedeputeerde Staten zullen een tegemoetkoming slechts verlenen, indien en voor zover naar hun oordeel de aanvrager de schade niet had kunnen voorkomen en beperken door het treffen van maatregelen of inspanningen waartoe hij naar eisen van redelijkheid en billijkheid was gehouden.

  • 2. Maatregelen of inspanningen ter voorkoming of beperking van schade, waarvan Gedeputeerde Staten menen dat deze naar eisen van redelijkheid en billijkheid door de aanvrager kunnen worden genomen, zijn:

    • a.

      voor kwetsbare gewassen de inzet van zowel visuele als akoestische middelen in voldoende aantallen;

    • b.

      voor kapitaalintensieve teelten de inzet van een deugdelijk raster;

    • c.

      voor overige gewassen verjaging door menselijke aanwezigheid;

    • d.

      alternatieve middelen waarvan het gebruik vooraf schriftelijk aan BIJ12 is voorgelegd en BIJ12 daarmee heeft ingestemd.

      Ter ondersteuning van de voorgaande maatregelen dient een ontheffing als bedoeld in het derde lid van dit artikel te worden aangevraagd.

  • 3. Een tegemoetkoming voor schade, veroorzaakt door natuurlijk in het wild levende beschermde diersoorten en waarvoor ingevolge artikel 3.3, eerste lid, artikel 3.8, eerste lid of artikel 3.17, eerste lid van de wet een ontheffing kan worden verleend, wordt slechts toegekend indien:

    • a.

      de ontheffing tijdig op deugdelijke wijze is aangevraagd en op inhoudelijke gronden door de Provincie is geweigerd;

    • b.

      de ontheffing (of toestemming) tijdig, dat wil zeggen uiterlijk op de dag van schadeconstatering, is aangevraagd en nadat deze is verleend daarvan op adequate wijze gebruik is gemaakt, en desondanks, bedrijfsmatige schade aan gewassen, teelten of overige producten is opgetreden.

  • 4. Ten aanzien van aanvragen om een tegemoetkoming in schade veroorzaakt door overwinterende ganzen volgen Gedeputeerde Staten het door hen vastgestelde beleid.

Artikel 3.6 Hoogte van de tegemoetkoming

  • 1. De hoogte van de tegemoetkoming wordt door Gedeputeerde Staten vastgesteld na kennisneming van het door de aanvrager ingezonden aanvraagformulier met bijlagen, het door de taxateur opgestelde taxatierapport eventueel voorzien van opmerkingen van de aanvrager en eventueel overige op de aanvraag betrekking hebbende stukken.

  • 2. Op de door de taxateur vastgestelde schade wordt een eigen risico ingehouden van 5%, met een minimum van € 250,00 per bedrijf per meldingsjaar.

  • 3. In afwijking van het tweede lid wordt geen eigen risico ingehouden als het gaat om:

    • a.

      schade die is aangericht in een ganzenrustgebied in de periode dat de schadeveroorzakende diersoort niet mag worden verontrust en gedood;

    • b.

      schade die is aangericht in een Natura 2000-gebied in de periode van 1 november tot 1 april;

    • c.

      schade die is aangericht door de Wolf en het Edelhert.

  • 4. In bijzondere gevallen kunnen Gedeputeerde Staten bepalen dat geen eigen risico wordt ingehouden.

  • 5. Voor gewassen, teelten, overige producten, of bedrijfsmatig gehouden landbouwhuisdieren, welke door de plaats, het moment of de wijze van telen of houden, bijzonder kwetsbaar zijn voor schade veroorzaakt door natuurlijk in het wild levende beschermde diersoorten, kunnen Gedeputeerde Staten een verhoogd eigen risico instellen.

  • 6. Tegemoetkomingen lager dan € 50,00 worden niet uitgekeerd.

  • 7. In afwijking van het tweede lid bedraagt het eigen risico 40% als het gaat om schade die is aangericht door vogels aan zacht fruit en pit- en steenvruchten.

Artikel 3.7 Gevallen waarin geen tegemoetkoming wordt verleend

In de volgende gevallen wordt geen tegemoetkoming verleend:

  • a.

    Indien de schade is aangericht door een natuurlijk in het wild levende beschermde diersoort welke op grond van artikel 3.15, eerste lid van de wet bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen als soort welke in het gehele land schade veroorzaakt en voor het verontrusten en doden van de schadeveroorzakende diersoort een vrijstelling geldt;

  • b.

    Indien de schade is aangericht door een natuurlijk in het wild levende beschermde diersoort welke krachtens de Verordening op grond van artikel 3.15, derde lid, van de wet is aangewezen als soort die schade veroorzaakt en voor het bestrijden van die soort een vrijstelling geldt, tenzij aan deze vrijstelling voorwaarden, beperkingen of clausules zijn verbonden waardoor de vrijstelling feitelijk gelijk gesteld moet worden aan een ontheffing verleend op basis van artikel 3.3, eerste lid, artikel 3.8, eerste lid of artikel 3.17, eerste lid van de wet;

  • c.

    Indien de schade is aangericht door een natuurlijk in het wild levende beschermde diersoort waarvoor Gedeputeerde Staten krachtens artikel 3.18 van de wet opdracht hebben gegeven om de omvang van de populatie van soorten te beperken;

  • d.

    Indien de schade is aangericht door de huisspitsmuis, de mol, de bosmuis of de veldmuis en voor het verontrusten en doden van de schadeveroorzakende diersoort een vrijstelling geldt in verband met de bestrijding van schade aan landbouwgewassen;

  • e.

    Voor schade veroorzaakt door diersoorten, vermeld in artikel 3.20, tweede lid van de wet, waarop de jacht kan worden geopend, met uitzondering van de wilde eend buiten de periode waarop de jacht op deze diersoort is geopend;

  • f.

    Voor schade veroorzaakt door een natuurlijk in het wild levende beschermde diersoort waarvoor een ontheffing krachtens artikel 3.3, eerste lid, artikel 3.8, eerste lid, of 3.17, eerste lid, van de wet is verleend, waarbij in de verleende ontheffing geen bepalingen zijn opgenomen die de schadebestrijding in de weg staan;

  • g.

    Schade door vogels aan bessen- en kleinfruitteelt, kersen, druiven/wijnbouw;

  • h.

    Voor schade op gronden welke zijn gelegen binnen de bebouwde kom;

  • i.

    Voor schade op gronden welke zijn gelegen binnen een straal van 500 meter van een vuilstortplaats, tenzij de schade is aangericht op gronden die zijn aangewezen als ganzenrustgebied door aangewezen soorten die in de periode dat de schade is veroorzaakt niet mochten worden verontrust en gedood;

  • j.

    Voor schade welke is aangericht aan materialen welke worden aangewend voor het (tijdelijk) afdekken van gewassen;

  • k.

    Indien het risico van schade door een natuurlijk in het wild levende beschermde diersoort verzekerbaar is bij ten minste twee in Nederland werkzame verzekeringsmaatschappijen;

  • l.

    Indien schade is aangericht aan gewassen op gronden:

    • i)

      waarvoor met een publiekrechtelijke rechtspersoon of een bij koninklijk besluit aangewezen particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisatie een pachtovereenkomst ingevolge artikel 7:388 BW tot verpachting binnen reservaten is afgesloten; of

    • ii)

      waarvoor een erfpachtovereenkomst of pachtovereenkomst is gesloten en aan deze gronden beperkingen in het landbouwkundig gebruik zijn verbonden of beperkingen ten aanzien van het bestrijden van schadeveroorzakende diersoorten; of

    • iii)

      die feitelijk niet voor landbouwkundige doeleinden worden aangewend; of

    • iv)

      die een functie hebben als waterkering; of

    • v)

      die in eigendom zijn van een publiekrechtelijke rechtspersoon, tenzij de aanvrager voor het gebruik van de gronden een marktconforme pachtprijs betaalt en er geen beperkingen gelden ten aanzien van het landbouwkundig gebruik of ten aanzien van het bestrijden van schadeveroorzakende diersoorten.

  • m.

    Indien de schade is aangericht aan blijvend grasland in de maand oktober;

  • n.

    Indien de schade is aangericht aan blijvend grasland in de periode 1 oktober tot en met 31 januari daaropvolgend en het grasgewas bestemd is voor beweiding met schapen;

  • o.

    Indien de schade is aangericht aan knol-, bol- en wortelgewassen die na 1 december van het teeltseizoen worden geoogst, met uitzondering van onderdekkersteelten en van bloembollen.

  • p.

    Indien de schade is aangericht aan bijproducten van gewassen;

  • q.

    Indien de schade is aangericht door natuurlijk in het wild levende beschermde diersoorten aan bedrijfsmatig geteelde gewassen in een kas of bedrijfsmatig gehouden landbouwhuisdieren in een stal;

  • r.

    Indien schade is aangericht aan gebouwen, installaties, bouwwerken, geoogste gewassen, opgeslagen voedergewassen of verpakte voedergewassen;

  • s.

    Indien schade is aangericht aan voertuigen, (lucht)vaartuigen of overige vervoermiddelen;

  • t.

    Indien, door handelingen of het nalaten daarvan door de aanvrager, de taxateur de schade niet meer kan taxeren;

  • u.

    Indien de aanvrager het beschadigde gewas niet meer zal oogsten;

  • v.

    Indien de aanvrager het betreffende perceel niet meer in gebruik zal nemen;

  • w.

    Indien de schade is veroorzaakt door een ziekte;

  • x.

    In andere gevallen waarin Gedeputeerde Staten oordelen dat de schade redelijkerwijs ten laste van de grondgebruiker behoort te blijven.

Artikel 3.8 Regels bij vermindering of teruggave in bijzondere gevallen

  • 1. De leges, bedoeld in artikel 7.4.1 van de tarieventabel van de Legesverordening provincie Utrecht 2018, worden gerestitueerd als de aanvraag om een tegemoetkoming in faunaschade als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet natuurbescherming wordt gehonoreerd.

Hoofdstuk 4 Houtopstanden

Artikel 4.1 Generieke ontheffing meldingsplicht

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen op grond van artikel 4.5, derde lid, van de wet, op verzoek van grondeigenaren voor maximaal 5 jaar een ontheffing verlenen van de verplichting tot melding, zoals bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de wet.

  • 2. De in het eerste lid genoemde ontheffing wordt alleen verleend indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de eigenaar is SNL-gecertificeerd en heeft het beheer over minimaal 1000 hectare bos in de Provincie Utrecht;

    • b.

      het vellen van houtopstanden en herbeplanten moet door de grondeigenaar bijgehouden worden in een boekhouding. De grondeigenaar zal hiervoor gebruik maken van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld format. De boekhouding wordt jaarlijks uiterlijk op 1 februari aan Gedeputeerde Staten gestuurd;

    • c.

      Bij het indienen van een verzoek om ontheffing dient de aanvrager een kaart van haar terreinen toe te voegen met daarop de locaties van oude boskernen, cultuurhistorische waardevolle oude bossen en de waardevolle landschapselementen. Deze kaart moet goedgekeurd worden door Gedeputeerde Staten en maakt onderdeel uit van de ontheffing.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen de ontheffing intrekken indien niet of niet meer volledig aan de in het tweede lid opgenomen voorwaarden is voldaan.

  • 4. De generieke ontheffing geldt alleen voor vellingen waar herplant ter plaatse mogelijk is.

  • 5. De generieke ontheffing geldt niet voor de velling van houtopstanden die genoemd worden onder artikel 4.7, aanhef, onder sub c en e, van de Beleidsregels Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017.

Artikel 4.2 Ontheffing wachttijd

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen op verzoek van grondeigenaren ontheffing verlenen van het in artikel 4.1.1, tweede lid, van de Verordening genoemde gebod om de melding van de voorgenomen velling minimaal vier weken van tevoren te doen.

Artikel 4.3 Ontheffing termijn van herbeplanting

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen op grond van artikel 4.5, eerste lid, van de wet, op verzoek van de rechthebbende ontheffing verlenen van de in artikel 4.3, tweede lid, van de wet neergelegde verplichting om binnen drie jaar herbeplanting te realiseren indien:

    • a.

      sprake is van natuurlijke verjonging;

    • b.

      sprake is van bijzondere fysieke terreinomstandigheden;

    • c.

      uitstel noodzakelijk is omdat de herbeplanting gerelateerd is aan de uitvoering van plannen van Ruimtelijke Ordening;

    • d.

      sprake is van ecologische redenen; of

    • e.

      sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang.

Artikel 4.4 Herbeplanting op andere grond

Gedeputeerde Staten verlenen geen ontheffing op grond van artikel 4.5, derde lid, van de wet in samenhang gelezen met artikel 6.21 van de verordening, van de verplichting tot herbeplanting op dezelfde grond als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid van de wet, ten behoeve van herplanting op andere grond voor oude bosgroeiplaatsen (zie kaart bijlage 2).

Artikel 4.5 Ontheffing herplantplicht

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van de verplichting tot herbeplanting als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van de wet indien sprake is van:

    • a.

      het verwijderen van houtopstanden ter bevordering van ecologische waarden in het kader van natuurherstel voor zover dit past binnen de toepasselijke beleidskaders van de Provincie Utrecht;

    • b.

      het verwijderen van houtopstanden ten behoeve van het voorkomen van bosbrand;

    • c.

      kleinschalige kap die nodig is voor het herstel en de beleving van cultuurhistorische elementen;

    • d.

      bijzondere fysieke terreinomstandigheden;

    • e.

      een zwaarwegend maatschappelijk belang.

  • 2. Gedeputeerde Staten verlenen geen ontheffing van de verplichting tot herbeplanting als bedoeld in artikel 4.3, eerste lid, van de wet, indien sprake is van houtopstanden die gevestigd zijn op oude bosgroeiplaatsen, zie kaart bijlage 2.

  • 3. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen van de herplantplicht ten behoeve van de ontwikkeling van open natuur zoals beschreven in de Bos en Heide Notitie 2018 van de provincie Utrecht;

    • a.

      De op basis van de notitie beschikbare ruimte wordt verdeeld op volgorde van rangschikking;

    • b.

      De rangschikking als bedoeld in het derde lid, onder a, vindt plaats op basis van de mate waarin de inschrijving voldoet aan de criteria die zijn opgenomen in eerdergenoemde Bos en Heide notitie, en de onderlinge weging hiervan;

    • c.

      Inschrijvingen kunnen alleen worden ingediend in de periode die hiervoor wordt opengesteld;

    • d.

      In het besluit tot openstelling, als bedoeld in het derde lid, onder c, kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de voorwaarden waaraan de aanvragen dienen te voldoen, alsmede de wijze waarop de rangschikking wordt bepaald.

Artikel 4.6 Verbod tot het vellen of doen vellen van houtopstanden (kapverbod)

Gedeputeerde Staten kunnen krachtens artikel 4.2, derde lid van de wet, het vellen of doen vellen van houtopstanden telkens voor ten hoogste vijf jaar verbieden voor:

  • a.

    oude boskernen (zie kaart, bijlage 2);

  • b.

    bosreservaten en A-locaties (zie kaart, bijlage 2);

  • c.

    cultuurhistorisch waardevolle oude bossen;

  • d.

    aaneengesloten oppervlaktes groter dan 3 hectare, tenzij sprak is van productiebossen van populier of wilg of bijzondere doeleinden;

  • e.

    waardevolle landschapselementen.

Hoofdstuk 5 Bescherming van landschappelijke, natuurwetenschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden

Artikel 5.1 Begripsbepalingen

In aanvulling op Bijlage 1 “Begrippen” van de interim Omgevingsverordening wordt in deze beleidsregels mede verstaan onder:

  • a.

    Normaal onderhoud: het periodiek vellen van hakhout, het periodiek knotten van knotbomen en snoeien van (dode) takken en kwaliteitssnoei bij monumentale bomen;

  • b.

    Verkavelingspatroon: het patroon van de percelen (kavels) welke onder invloed van de lokale omstandigheden bij de ontginning van veenmoerassen, rivieroevers en uiterwaarden, heide en woeste gronden is ontstaan en nog steeds in het landschap zichtbaar is. Voorbeelden van kavelpatronen zijn veenweidegebied en coulissen-landschap, blokverkaveling in polders, het hoger gelegen kleigebied en in een kampenlandschap;

  • c.

    Vitaliteit: staat voor de gezondheid en levenskracht van een boom en de mogelijkheid van een boom om zich te kunnen herstellen van een aanslag waardoor zijn conditie tijdelijk verminderd is. Een vitale boom is vrij van ernstige ziektes en grote (schimmel)aantastingen. Het gaat om bomen waarvan de levensverwachting zeker nog vele jaren is. Symptomen van een minder vitale boom zijn: vergeling van het blad, klein blad, twijgsterfte, transparantie in de kruin en vatbaar voor ziektes.

Artikel 5.2 Toepassingsbereik

Deze beleidsregels zijn van toepassing op de uitvoering van paragraaf 6.2.3. “Regels over activiteiten beschermde kleine landschapselementen” van de interim Omgevingsverordening.

Artikel 5.3 Criteria voor opname in het informatieobject Beschermd klein landschapselement

  • 1. Kleine landschapselementen worden slechts opgenomen in het informatieobject Beschermd klein landschapselement (genoemd in bijlage 1 “Begrippen” van de interim Omgevingsverordening), als deze voldoen aan de volgende hoofdcriteria:

    • A.

      Niet reeds beschermd door artikel 4.6 van de wet;

    • B.

      Kenmerkend voor het Landschap;

    • C.

      Van cultuurhistorische betekenis.

  • 2. Onverminderd het eerste lid gelden voor opname in het informatieobject Beschermd klein landschapselement de volgende subcriteria:

    • a.

      Volledigheid van het element: het lijn- of vlakelement heeft een bezettingsgraad van ten minste 70%;

    • b.

      Leeftijd van het element; het lijn- en vlakelement bestaat voor ten minste 75% uit bomen van leeftijdscategorie 4 en 5, zijnde bomen van 60 jaar en ouder;

    • c.

      Lengte en oppervlakte van het element: een vlakelement heeft een oppervlakte van ten minste 200 m2 meter, een puntelement heeft een oppervlakte van ten minste 100 m2 en een lijnelement heeft een lengte van ten minste 50 meter. Voor een lijnelement bestaande uit knotbomen of hakhout (niet zijnde een laanbeplanting) wordt standaard een breedte van 4 meter gehanteerd;

    • d.

      Vitaliteit van het element: het lijn- en vlakelement is ten minste redelijk vitaal;

    • e.

      Het lijnelement als zelfstandige eenheid: het lijnelement moet zich als een zelfstandige eenheid kenmerken ook als het oorspronkelijk tot een langer element behoorde;

    • f.

      Een lijnelement moet een onderlinge eenheid vormen en uniformiteit uitstralen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid, onder b, geldt voor een rij knotbomen een leeftijdscategorie van ten minste categorie 2 (leeftijd 20-40 jaar).

  • 4. In afwijking van het tweede lid, onder c, geldt voor hoogstamfruitbomen een oppervlakte van ten minste1500 m2.

Artikel 5.4 Melding voorgenomen handelingen

  • 1. Voor het doen van een melding op grond van artikel 6.27, eerste lid, van de interim Omgevingsverordening wordt gebruik gemaakt van het meldingsformulier KLE. Dit formulier is te vinden op de Provinciale website.

  • 2. De meldingen worden op volgorde van binnenkomst afgehandeld.

  • 3. De melder ontvangt binnen 1 week na ontvangst een ontvangstbevestiging met, indien nodig, een verzoek om aanvullende informatie.

  • 4. Indien Gedeputeerde Staten conform artikel 6.27, eerste lid, van de interim Omgevingsverordening, besluiten om de aangevraagde handelingen te verbieden of aan voorwaarden te verbinden, ontvangt de melder binnen 6 weken na ontvangst van de melding een besluit.

  • 5. Indien Gedeputeerde Staten niet binnen 6 weken na ontvangst een besluit neemt op de melding, zijn de in de melding aangegeven voorgenomen handelingen toegestaan.

Artikel 5.5 Weigeringsgronden en gronden voor het opleggen van voorwaarden

Gedeputeerde Staten kunnen de in het meldingsformulier gemelde voorgenomen handelingen als bedoeld in artikel 6.26, eerste t/m derde lid, van de interim Omgevingsverordening verbieden of aan voorwaarden verbinden indien de natuurwetenschappelijke, landschappelijke, cultuurhistorische of archeologische waarden blijvend worden aangetast.

Dit is onder andere het geval indien:

  • a.

    de kenmerken van het verkavelingspatroon van het landschapstype blijvend worden aangetast;

  • b.

    de volledigheid of eenheid van het landschapselement blijvend wordt aangetast;

  • c.

    plaatselijke natuurwaarden worden aangetast.

Artikel 5.6 Beschadiging en/of tenietgaan van beschermde landschapselementen

Na een melding van de constatering door een toezichthouder van de Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht dan wel een andere opsporingsambtenaar, dat een klein landschapselement teniet is gegaan dan wel ernstig is beschadigd, kunnen Gedeputeerde Staten binnen 13 weken na deze melding besluiten om op grond van artikel 6.28 van de interim Omgevingsverordening de eigenaar van een KLE te verplichten om (aanvullend) te herbeplanten dan wel het KLE te herstellen.

Artikel 5.7 Herstel- en herplantplicht

De uitvoering van de herstel- en herplantplicht zoals bedoeld in artikel 6.28 van de interim Omgevingsverordening en artikel 5.6 van deze beleidsregels vindt in overleg met Gedeputeerde Staten plaats.

Hoofdstuk 6 Tijdelijke natuur

Artikel 6.1 Omschrijving Tijdelijke natuur

Van Tijdelijke Natuur is sprake als:

  • a.

    de uiteindelijke bestemming van het terrein vast ligt5, dan wel de bestemming duidelijk is; er moet aldus overtuigend aangetoond worden dat de bestemming gaat veranderen en dat daarover geen discussie meer is; en

  • b.

    die bestemming nog niet is gerealiseerd6; en

  • c.

    die bestemming in de regel niet natuur is7; en

  • d.

    er spontane (of op beperkte schaal geleide) natuurontwikkeling8 plaats vindt tussen het moment dat (vooraf) ontheffing is verleend voor het ruimen van de beschermde soorten die zich mogelijk in het gebied zullen vestigen en het moment van daadwerkelijke realisatie van de uiteindelijke bestemming; en

  • e.

    de natuur minimaal één jaar9 de tijd krijgt om zich te ontwikkelen; en

  • f.

    aan noodzakelijke compensatievoorwaarden is voldaan of juridisch afdoende vastgelegd is hoe dat zal gebeuren.

Artikel 6.2 Voorwaarden voor een ontheffing tijdelijke natuur

  • 1. De essentie van Tijdelijke Natuur is dat vooraf, voordat de Tijdelijke Natuur zich ontwikkelt, ontheffing wordt verleend voor het weer ruimen van die Tijdelijke Natuur. Reeds in het betreffende terrein aanwezige natuur valt daar niet onder. Dat is immers reeds bestaande natuur. Er dient om die reden een deugdelijke inventarisatie van de reeds in het gebied voorkomende beschermde soorten te hebben plaatsgevonden, de resultaten daarvan dienen te zijn vastgelegd en er dient door de aanvrager van de ontheffing voor Tijdelijke Natuur gegarandeerd te worden dat aan alle wettelijke verplichtingen betreffende die reeds aanwezige beschermde soorten zal worden voldaan, alvorens ontheffing in het kader van het concept Tijdelijke Natuur kan worden verleend.

  • 2. Zowel een individuele grondeigenaar als een groep van grondeigenaren kan een ontheffing aanvragen.

    Op deze wijze wordt overbodige bureaucratie met extra werk voor de aanvragers als voor de Provincie voorkomen. De aanvraag kan door één van de eigenaren worden gedaan voor één gebied. De verkregen ontheffing kan via een privaatrechtelijke overeenkomst worden gedelegeerd aan de andere eigenaren.

  • 3. Voor de beoordeling van aanvragen wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende biogeografische regio’s in Nederland. Aan elke biogeografische regio is een soortenlijst gekoppeld met alle soorten die in de betreffende regio kunnen voorkomen. In de te verlenen ontheffing kan voor de soorten waarop de ontheffing van toepassing is simpelweg worden verwezen naar die biogeografische kaart met bijbehorende soortenlijst (zie kaart, bijlage 4). Aanvragers van ontheffing hoeven niet langer zelf een inschatting te (laten) maken van welke wettelijk beschermde soorten zich mogelijk in Tijdelijke Natuur zullen kunnen vestigen. Deze kaart met bijbehorende lijst (en eventueel toekomstige aanpassingen ervan) wordt gepubliceerd in de Staatscourant.

    De biogeografische kaart met bijbehorende soortenlijst biedt ook belangrijke mogelijkheden voor terugdringen van bureaucratie rond aanvragen en verlenen van ontheffing buiten het concept van Tijdelijke Natuur. Aanvragers van reguliere ontheffingen kunnen aan de hand van de kaart en de soortenlijsten gemakkelijk controleren of de vereiste inventarisatie van soorten volledig is. Datzelfde geldt voor de ontheffingverlener. Deze kan aan de hand van de kaart en de soortenlijsten gemakkelijk controleren of een aanvraag volledig is. Daarmee kan intensieve correspondentie over aanvullende informatie worden voorkomen en de afhandelingstermijn voor aanvragen worden bekort.

  • 4. De ontheffing voor het terrein heeft in beginsel een looptijd van maximaal 10 jaar. Dit komt overeen met de maximale wettelijke tijdspanne dat een bestemming op een terrein kan liggen zonder dat deze is gerealiseerd. Elke 10 jaar wordt een bestemmingsplan hernieuwd. Als de niet gerealiseerde bestemming opnieuw wordt vastgelegd kan ook de geldigheidsduur van de ontheffing tijdelijke natuur voor 10 jaar worden verlengd.

    Een jaar voor het aflopen van de ontheffing of voor het opruimen van het tijdelijke natuurterrein moet in het terrein gemonitord/ geïnventariseerd worden welke soorten aanwezig zijn. Dit om de juiste zorgplichtmaatregen te kunnen treffen. Deze monitoring hoeft enkel overlegd te worden bij het bevoegd gezag als het een verlengingsaanvraag voor tijdelijke natuur betreft.

  • 5. Bij de ingebruikname van het terrein zal de tijdelijke natuur worden opgeruimd. Opruimen beïnvloedt de aanwezige planten en dieren. Dat er op enig moment wordt opgeruimd, maakt onlosmakelijk deel uit van het principe van tijdelijke natuur. Aangezien de positieve effecten van tijdelijke natuur opwegen tegen de negatieve effecten van het opruimen – zoals eerder betoogd is er geen negatieve invloed op soortniveau – wordt door de Provincie ontheffing verleend voor tijdelijke natuur. Dit ontslaat de initiatiefnemer echter niet van de wettelijke zorgplicht om tijdens het opruimen op zorgvuldige wijze te werk te gaan en schade aan planten en dieren redelijkerwijs zoveel mogelijk te voorkomen of tot een minimum te beperken (te mitigeren, niet compenseren). Deze voorwaarden zullen dan ook bij een ontheffing voor tijdelijke natuur worden gesteld. In de praktijk hoeft dit geen groot probleem te zijn. Als tijdelijke natuur verdwijnt en de werkzaamheden voor de definitieve inrichting gaan van start, dan is dit vaak van tevoren bekend. Starten met de werkzaamheden buiten het broedseizoen lost problemen met bijvoorbeeld broedende vogels en negatieve publiciteit op, maar ook als een start daarbinnen voorzien is, is dit mogelijk. Het gebied kan namelijk al voor het broedseizoen ongeschikt gemaakt worden. Het opruimen zal moeten plaatsvinden onder begeleiding van een deskundig ecoloog op gebied van de soorten die zijn aangetroffen.

  • 6. Tijdelijke Natuur vraagt geen inrichting, gebruik en/of beheer. Uiteraard mag het gebied wel aantrekkelijk worden gemaakt voor dieren, planten en recreanten. Aanvullende maatregelen zijn facultatief. Wel is het de bedoeling dat hierbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de natuurlijke potentie van het gebied en zijn omgeving (quick wins die met weinig moeite veel opleveren). Het is niet de bedoeling om ingrijpende maatregelen te treffen om een tijdelijk natuurgebied in te richten of te beheren. Hierbij kan de volgende richtlijn worden gebruikt:

    • Het aanplanten van grassen, gewassen, houtopstanden en dergelijke is landbouw en geen tijdelijke natuur. Ook grote ingrepen om er een tuin- of parkachtig landschap van te maken is geen tijdelijke natuur;

    • Intensieve beweiding, maaien tijdens het groeiseizoen, vaker dan eens per jaar maaien, maaien en klepelen en bestrijding van ‘onkruiden’ die geen schade aanrichten aan de omgeving zijn ook niet toegestaan;

    • Minimale ingrepen om biodiversiteit te stimuleren zijn wel mogelijk zoals: inzaaien van inheemse bloemmengsels, extensief beheren (als het de biodiversiteit ten goede komt), één keer per jaar maaien, extensief begrazen en ingrepen om pionierssoorten te lokken zoals het (deels) afgraven van de bovenlaag, het aanbrengen van een zandlichaam, het graven van een poel of het aanleggen van een stijlwand. Ook de aanleg van een onverhard wandelpad is mogelijk. Materieel kan op maximaal 5% van het terrein worden opgeslagen;

    • Opschietende bomen mogen gerooid worden. ‘Onkruiden’ die schadelijk zijn voor de omgeving mogen bestreden worden (distels, Jacobskruiskruid).

  • 7. Tijdelijke natuur is in principe ook gebruiksnatuur. Voor betreding van het terrein kan wel toestemming van de eigenaar nodig zijn. In sommige gevallen, bijvoorbeeld als er sprake is van gevaarlijke situaties, kan afsluiten van (een deel van) het terrein noodzakelijk zijn. Recreatie mag de (ontwikkeling van) biodiversiteit niet in de weg staan. Intensief gebruik past niet binnen het concept tijdelijke natuur. Denk hierbij aan het organiseren van evenementen en festivals of het gebruik als tijdelijke parkeerterrein.

  • 8. Indien wordt gehandeld conform de door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit goedgekeurde gedragscode ‘Tijdelijke natuur’ dan is ontheffing niet nodig.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 7.1 Intrekken oude beleidsregels

Ingetrokken wordt:

Besluit van Gedeputeerde Staten van 1 november 2016, nr. 819E06E9, tot vaststelling van de Beleidsregels natuur en landschap provincie Utrecht 2017.

Artikel 7.2 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal blad waarin zij wordt geplaatst. Art. 2.2, tweede lid, onder c, treedt met terugwerkende kracht vanaf 1 september 2017 in werking en artikel 3.6, zevende lid, treedt met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2018 in werking.

Artikel 7.3 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels natuur en landschap Provincie Utrecht 2017, of verkort als Bnl.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van Gedeputeerde Staten van Utrecht van 25 september 2018.

Gedeputeerde Staten van Utrecht,

Voorzitter

Secretaris

Bijlage 1 behorende bij artikel 4.4, derde lid, van de Beleidsregels natuur en landschap Provincie Utrecht 2017

Kwaliteitstoeslagen en regels voor boscompensatie op basis van de Wet natuurbescherming

Aan boscompensatie op basis van de Wet natuurbescherming wordt in de Verordening natuur en landschap Provincie Utrecht 2017 in artikel 4.2.2 lid 2 als eis gesteld dat deze gelijkwaardig (in oppervlakte, natuurkwaliteit en ruimtelijke samenhang) dient te zijn aan het bos dat verloren gaat. Om te bewerkstelligen dat de boscompensatie gelijkwaardig is, worden de hierna opgenomen toeslag en regels toegepast.

Toeslag voor boscompensatie

Voor de te realiseren boscompensatie geldt naast de één-op-één compensatie de volgende toeslag per ha die verloren gaat.

Tabel 1. Toeslag per ha voor de hersteltijd, de tijd dat het natuurbeheertype (het bos) dat verloren gaat, ter plaatste aanwezig is geweest (c.q. de ouderdom van de bosgroeiplaats; dit kan ouder zijn dan de huidige houtopstanden)

Hersteltijd in jaren

Toeslag per hectare

< 10 jaar

0,1

10-25 jaar

0,3

25-50 jaar

0,5

50-100 jaar

0,75

100-200 jaar

1,0

> 200 jaar

1,5

 

Regels van toepassing voor te realiseren boscompensatie

Bij het realiseren van boscompensatie dienen naast de toeslag de volgende regels in acht te worden genomen.

  • 1.

    Voor de te realiseren boscompensatie dient altijd eerst onderzocht te worden of het mogelijk is deze te realiseren in de (directe) nabijheid van de aantasting. Indien dit niet mogelijk is, dan is realisatie binnen de gehele Provincie mogelijk en met ontheffing (Artikel 4.4 lid 2 Bnl) ook in aangrenzende gebieden in de omringende Provincies. Hierbij dienen de eisen conform artikel 4.2.1 van de Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017 ook in acht te worden genomen.

  • 2.

    Voor boscompensatie geldt in alle gevallen dat deze van goede natuurkwaliteit dient te zijn, dient te grenzen aan een boskern, bij te dragen aan bestaand recreatie-, natuur- en landschapsbeleid van gemeenten of Provincie, of te leiden tot een versterking van de landschappelijke kwaliteit in de Provincie (in overeenstemming met de Kwaliteitsgidsen landschap).

Bijlage 2 waardevolle houtopstanden (artikel 4.4 en 4.6 Bnl)

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3a Landschapstypen

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3b Soorten per regio biotoop

biotoop beschrijving

gebruikte bronnen

AMVB

das

Dassen bouwen hun burchten in hoog en droog gelegen vergraafbare gronden. De afstand naar grazige beekdalen, rivieruiterwaarden of andere voedselgebieden mag niet te groot zijn. Ze houden van een kleinschalig weide- of akkerlandschap bij bosranden of houtwallen, maar ook in meer open terreinen, zoals heidevelden komen dassen voor. Het landschap moet voldoende dekking en voldoende voedselaanbod bieden en, als het even kan, zo weinig mogelijk verstoring.

www.dasenboom.nl; soortenstandaard

AMVB

boommarter

De boommarter komt in allerlei typen en leeftijden bos voor. Niet alleen oude bossen, maar bijvoorbeeld ook in de jonge bossen van de Flevopolders en in Moerasbossen in Overijssel en Utrecht. De bomen moeten dik genoeg zijn voor de (spechten)holen waarin ze hun verblijfplaats hebben.

www.zoogdiervereniging.nl

AMVB

eikelmuis

Eikelmuizen leven voornamelijk in structuurrijke loofbossen in glooiend gebied, het liefst begroeid met eiken, maar ze komen ook voor in naaldbossen, boomgaarden, kleinschalig agrarisch cultuurlandschap en parklandschap in dorpsranden. Ook struikgewas, hagen, tuinen, muren en gebouwen kunnen bewoond worden door de eikelmuis, mits er in de directe omgeving bos of struikgewas aanwezig is en de plek zelf voldoende beschutting geeft.

www.zoogdiervereniging.nl

AMVB

gewone zeehond

De gewone zeehond leeft voornamelijk in getijdengebieden waar plekken aanwezig zijn die bij eb droogvallen.

www.zoogdiervereniging.nl

AMVB

veldspitsmuis

De veldspitsmuis bewoont kleinschalig agrarisch cultuurlandschap dat niet te intensief beheerd wordt. Hij komt voor in overgangsvegetaties, lintvormige landschapselementen, opgaande kruidenvegetaties en overhoekjes. En ook in aanliggende, braakliggende of niet begraasde kruidenvegetaties, zoals boomgaarden, kan de soort worden aangetroffen. In gebouwen komt hij zelden voor.

www.zoogdiervereniging.nl

AMVB

waterspitsmuis

De waterspitsmuis komt voor in en langs schoon, niet te voedselrijk, vrij snel stromend tot stilstaand water met een behoorlijk ontwikkelde watervegetatie en ruig begroeide oevers. Hij komt voor bij beken, rivieren, sloten, plassen en daar waar grondwater opwelt. Ook wordt hij veelvuldig aangetroffen langs de binnenduinrand, natuurlijke duinmeren en kunstmatige infiltratiegebieden. De waterspitsmuis komt alleen daar voor waar bodembedekkende vegetatie aanwezig is en waar binnen een straal van 500 meter water is te vinden. Bovendien moet er in de oevers voldoende schuilmogelijkheid zijn waar de waterspitsmuis zich kan terugtrekken om zijn prooien op te eten.

www.zoogdiervereniging.nl

AMVB

adder

De adder komt voor in structuurrijke bossen en heiden, zowel vochtige als droge.

www.ravon.nl

AMVB

hazelworm

Hazelworrmen leven in bossen, bosranden, heide, houtwallen, struwelen, spoor- en wegbermen, ruderale plaatsen en tuinen.

www.ravon.nl

AMVB

ringslang

De ringslang is gebonden aan waterrijke habitats op zandgronden en op de overgangen van zandgrond naar veen- en kleigronden. Grote oppervlaktes laag gelegen, nat gebied worden gemeden. De ringslang komt ook voor in het laagveen. Andere landschapstypen waarin relatief veel waarnemingen worden verricht zijn bos en struweel en op infrastructuur (wegen en spoorwegen). Ringslangen kunnen ook aanwezig zijn in een bebouwde omgeving en in het agrarisch gebied. Heide en hoogveen maken onderdeel uit van het leefgebied, maar zijn geen voorkeurshabitat.

www.ravon.nl

AMVB

vinpootsalamander

Het meest voorkomende habitat van de vinpootsalamander bestaat uit bos- en heidegebieden op zandgronden. Het tweede habitattype bestaat uit heuvellandschap waar hij voornamelijk voorkomt in of nabij hellingbossen. De vinpootsalamander is een cultuurmijdende soort en komt nauwelijks voor in agrarisch gebied en stad en dorp. De vinpootsalamander is een typische soort voor vennen. Daarnaast komt de soort voor in poelen of andere kleine wateren en in beperkte mate ook in sloten.

www.ravon.nl

AMVB

vuursalamander

Vuursalamanders komen voor in een heuvelachtig landschap met vochtige loofbossen, doorsneden met bronbeekjes. Kalkrijke bodems, bronnen en een hoge bodemvochtigheid lijken de belangrijkste biotoopeisen te zijn. Een ander belangrijk aspect van dit schaduwrijke biotoop is de aanwezigheid van koele, vochtige schuilplaatsen.

www.ravon.nl

AMVB

beekprik

Beekprik is een typische bewoner van (kleine) beken en sprengen met een afwisseling van snelstromende trajecten met substraat in de vorm van grof zand en grind waar de adulte dieren zich voortplanten en luwe traag stromende delen met slib en detritus waar de larven opgroeien.

www.ravon.nl

AMVB

bittervoorn

Bittervoorn is te vinden in de wat bredere sloten, weteringen en vaarten, daarnaast ook in laagdynamische vegetatierijke uiterwaardplassen. In vegetatierijke beken op de hogere zandgronden komt bittervoorn minder algemeen voor.

www.ravon.nl; soortenstandaard

AMVB

elrits

Elrits komt voor in vrij snel stromende beken met een grindbodem.

www.ravon.nl

AMVB

gestippelde alver

Gestippelde alver leeft in heldere, vrij koele, sterk stromende en zuurstofrijke wateren.

www.ravon.nl

AMVB

grote modderkruiper

Grote modderkruiper kan worden aangetroffen in stilstaande of langzaam stromende wateren, zoals sloten, vennen, plassen en afgesneden meanders van rivieren en beken. Grote modderkruiper komt hier voor op vegetatierijke plaatsen met een goed ontwikkelde modderbodem. Vaak oudere cultuurlandschappen waar weinig aan waterbeheer is gedaan.

www.ravon.nl; soortenstandaard

AMVB

rivierprik

Voornamelijk in rivieren zoals de Drentse Aa, Swalm, Roer en Grensmaas.

 

AMVB

bruin dikkopje

Het bruin dikkopje kan zowel in droge als vochtige graslanden leven, als de vegetatie maar laag en open is. Voorbeelden zijn open schrale kruidenrijke graslanden in heiden of nabij bossen op zand- en kalkgrond. Tegenwoordig is de soort beperkt tot droog en schraal kalkgrasland op zuidhellingen, met een lage, kruidenrijke vegetatie en hier en daar met een kale bodem.

www.vlindernet.nl

AMVB

dwergblauwtje

Dwergblauwtjes komen voor in structuurrijke, droge graslanden op kalkrijke gronden.

www.vlindernet.nl

AMVB

dwergdikkopje

Dwergdikkopjes leven in droge en warme (kalk-)graslanden en dan met name de ruige gedeelten met grote pollen gevinde kortsteel.

www.vlindernet.nl

AMVB

groot geaderd witje

Groot geaderd witje komt vooral voor in open bossen, bosranden, bosweiden, hoogstamboomgaarden en sleedoornstruwelen langs hooi- en weilanden.

www.vlindernet.nl

AMVB

grote ijsvogelvlinder

Grote ijsvogelvinder is gebonden aan open, matig vochtige loof- en gemengde bossen met ratelpopulieren.

www.vlindernet.nl

AMVB

heideblauwtje

Heideblauwtje komt voor in zowel droge als natte heidevelden; vaak op de overgang van droge naar natte heide. De heide is doorgaans vrij open tot zeer open en structuurrijk met hier en daar kale grond.

www.vlindernet.nl

AMVB

iepenpage

Iepenpages zijn gebonden aan iepen in (vochtige) bossen, bosranden, parken en grotere tuinen.

www.vlindernet.nl

AMVB

kalkgraslanddikkopje

Kalkgraslanddikopje komt voor in droge, schrale graslanden en kalkgraslanden.

www.vlindernet.nl

AMVB

keizersmantel

Keizersmantel leeft in bosranden, kapvlakten en brede bospaden met kruidenrijke zomen, waar een hoge dichtheid viooltjes aanwezig is en een bloemrijke ruigte met geschikte nectarplanten.

www.vlindernet.nl

AMVB

klaverblauwtje

Droge, matig schrale graslanden, zoals kalkgraslanden, schralere hooilanden, brede kruidenrijke schrale wegbermen en zonnig gelegen, vrij vochtige en kruidenrijke, extensief begraasde weilanden.

www.vlindernet.nl

AMVB

purperstreepparelmoervlinder

Natte tot vochtige, matig voedselrijke ruigten en beekdalgraslanden, vaak met enige beschutting van bos of struweel.

www.vlindernet.nl

AMVB

rode vuurvlinder

Schrale tot matig voedselrijke, vochtige of natte graslanden.

www.vlindernet.nl

AMVB

rouwmantel

Gevarieerde, open bossen met wilgen op vochtige, zonnige plaatsen; waardplanten zijn diverse soorten wilg, waaronder vooral boswilg, grauwe wilg en geoorde wilg; in mindere mate ook berk, ratelpopulier en prunus.

www.vlindernet.nl

AMVB

tweekleurig hooibeestje

Warme droge schrale open graslanden op zonnige beschutte plaatsen. Waardplanten zijn diverse grassoorten, waaronder vooral schapengras; ook beemdgras, struisgras en parelgras.

www.vlindernet.nl

AMVB

veenbesparelmoervlinder

Oevers van vennen met hoogveenontwikkeling en hoogveentjes omgeven door bos. Waardplanten zijn kleine veenbes en soms lavendelhei.

www.vlindernet.nl

AMVB

veenhooibeestje

Voedselarme plaatsen in moerassen, veengebieden, natte heiden en verveende randen langs heidevennen. Waardplanten is Eenarig wollegras; buiten Nederland ook grassen zoals pijpenstrootje.

www.vlindernet.nl

AMVB

veldparelmoervlinder

Kruidenrijke, droge en schrale graslanden met een open, korte, vrij rommelige mozaïekstructuur. Waardplant is vooral smalle weegbree.

www.vlindernet.nl

AMVB

woudparelmoervlinder

Vochtige ruigten op open plaatsen in een luwe omgeving, zoals ruige randen van vochtige hooi- of weilanden en natte, ruige graslandjes in beekbegeleidende bossen. Waardplanten zijn echte valeriaan en kleine valeriaan. Uitgestorven in Nederland.

www.vlindernet.nl

AMVB

zilvervlek

Bosranden en open plekken in bossen, zoals kapvlakten en bosweiden, brede bospaden en beschutte graslanden. Waardplanten zijn diverse soorten viooltje, met name hondsviooltje en bleek- en donkersporig bosviooltje.

www.vlindernet.nl

AMVB

groot zeegras

Water: ondiepten in de Waddenzee en de zeearmen in Zeeland, bij eb niet droogvallende plaatsen, bodems van diepe kwelderkreken en soms in binnendijkse plassen.

www.mineleni.nederlandsesoorten.nl

Bijl IV

baardvleermuis

De baardvleermuis is in Nederland een soort van het kleinschalige agrarische cultuurlandschap en van bosgebieden. Als winterverblijf zijn vooral kalksteengroeven, bunkers, forten, vestingwerken, oude steenfabrieken, ijskelders en (kasteel)kelders bekend.

www.mineleni.nederlandsesoorten.nl

Bijl IV

bechstein’s vleermuis

Oud vochtig structuurrijk loof-, naald- en gemengd bos, maar vooral hele oude ontwikkelde beuken en eikenbossen, met een hoog aanbod aan bomen met holten en spleten. Kleinschalige landschapsstructuur met verspreid staande oude bomen (coulissen landschap en parken/landgoederen).

www.mineleni.nederlandsesoorten.nl

Bijl IV

bever

Bevers komen voor in het overgangsgebied tussen land en water zoals moerassen, langs beken, vaarten, rivieren en meren; bij voorkeur omzoomd door broekbossen met bomen als wilg en es. De aanwezigheid van bossen/bomen op de oevers is een vereiste.

www.zoogdiervereniging.nl; soortenstandaard

Bijl IV

bosvleermuis

De bosvleermuis is een soort van bossen en het kleinschalige agrarische cultuurlandschap. De bosvleermuis bezet in het najaar een territorium door vanuit een vaste verblijfplaats in een boomholte of kast te roepen. Als winterverblijf zijn voor de bosvleermuis vooral boomholtes, maar ook zolders en andere plekken in gebouwen worden gebruikt.

www.mineleni.nederlandsesoorten.nl

Bijl IV

brandt’s vleermuis

De Brandt’s vleermuis is een soort van kleinschalige agrarische cultuurlandschappen en bosgebieden. Verblijfplaatsen van Brandt’s vleermuizen worden vooral in gebouwen gevonden, op zolders, achter houtwerk en in spouwmuren.

www.mineleni.nederlandsesoorten.nl

Bijl IV

bruinvis

De bruinvis leeft voornamelijk in zout water maar kan ook in brak water worden aangetroffen.

www.zoogdiervereniging.nl

Bijl IV

euraziatische lynx

De lynx komt (in het buitenland) voornamelijk voor in grote aaneengesloten bosgebieden van afwisselende samenstelling. Hij heeft een voorkeur voor volwassen, dichtbegroeide naaldwouden en gemengde bossen, met veel bomen en een dichte ondergroei.

www.zoogdiervereniging.nl

Bijl IV

franjestaart

De franjestaart is een soort van half open tot zeer dicht bos en kleinschalig, gesloten landschap. Ze wordt vaak in of bij relatief waterrijk, vochtig (loof)bos gevonden.

www.vleermuizenindestad.nl

Bijl IV

gewone dolfijn

Noordzee

 

Bijl IV

gewone dwergvleermuis

Gedurende het hele jaar worden vooral gebouwen als verblijfplaats gebruikt. Ze leeft in gesloten tot half open landschap, in kleinschalig agrarisch landschap, in dorpen en steden, parken en tuinen.

soortenstandaard

Bijl IV

gewone grootoorvleermuis

Ze worden zowel op zolders, achter betimmeringen, daklijsten en vensterluiken, in spouwmuren, onder dakpannen, als in holten en spleten in bomen en in vleermuiskasten gevonden. Ze jagen op beschutte plekken in bos en kleinschalig parkachtig landschap, boven bospaden, lanen en open plekken, langs bosranden en laag boven (bloeiende) kruidenvegetaties of langs en door de kroon van (bloeiende) bomen. Als winterverblijf worden grotten, kalksteengroeven, oude steenfabrieken, bunkers, forten, vestingwerken, ijskelders en (kasteel)kelders gebruikt. Overwinterende gewone grootoorvleermuizen zijn echter ook op zolders en in kerktorens, en een enkele keer in boomholtes gevonden.

soortenstandaard

Bijl IV

grijze grootoorvleermuis

De grijze grootoorvleermuis lijkt sterk aan menselijke nederzettingen gebonden. De grijze grootoorvleermuis is een duidelijk warmteminnende soort en kiest relatief warme zolders (vaak gedekt met leisteen) als zomerverblijfplaats. Als winterverblijf is het ondergrondse type bekend, zoals grotten, kalksteengroeven, oude steenfabrieken, bunkers, vestingwerken, ijskelders en (kasteel)kelders.

www.vleermuizenindestad.nl

Bijl IV

grote hoefijzerneus

De grote hoefijzerneus jaagt in allerlei halfopen structuurrijke landschappen. Grote hoefijzerneuzen hangen in grote groepen vrij aan het plafond op warmere vaak leisteengedekte (kerk)zolders.

 

Bijl IV

hamster

De hamster is gebonden aan een open, agrarisch landschap op leem- of lössgrond, nodig voor een stevige grond om burchten in te bouwen, met een lage grondwaterstand (lager dan 80 cm onder het maaiveld). De hamster leeft met name in graanakkers of percelen met luzerne.

www.zoogdiervereniging.nl

Bijl IV

hazelmuis

De hazelmuis komt vooral in heuvellandschappen en gebergten voor. Hij wordt vooral aangetroffen in en nabij loofbossen, en heeft hierbij een voorkeur voor dichte struweelbegroeiingen van bramen, hazelaar, adelaarsvaren en kamperfoelie op de overgang van structuurrijk bos naar grasland. Maar ook in grote tuinen, hagen, houtwallen en jonge bosaanplant komt de hazelmuis voor.

www.zoogdiervereniging.nl

Bijl IV

ingekorven vleermuis

Ingekorven vleermuizen maken gebruik van bomenlanen, bossen en stallen in een cirkel met een straal van 8 kilometer rond de kolonies. Stallen zijn erg belangrijk voor ingekorven vleermuizen. De twee bekende grote kraamgroepen in Nederland bevinden zich in een abdij en in een voormalig klooster in Limburg. De ingekorven vleermuis brengt in Nederland de winterperiode door in mergelgroeven.

www.vleermuizenindestad.nl

Bijl IV

kleine dwergvleermuis

De kleine dwergvleermuis is een soort van gesloten tot half open landschap. De kleine dwergvleermuis gebruikt gedurende het hele jaar vooral gebouwen als verblijfplaats. Er zijn in het buitenland echter ook verblijfplaatsen in bomen gevonden.

www.mineleni.nederlandsesoorten.nl

Bijl IV

kleine hoefijzerneus

De kleine hoefijzerneus jaagt in allerlei halfopen structuurrijke landschappen. Kleine hoefijzerneuzen hangen in grote groepen vrij aan het plafond op warmere vaak leisteengedekte (kerk)zolders of, in warmere streken, in onderaardse ruimtes (gebouwen of grotten).

www.mineleni.nederlandsesoorten.nl

Bijl IV

laatvlieger

De laatvlieger is een gebouwbewonende soort die overal in Nederland wordt aangetroffen, vooral in relatief open gebied. Het is een typische soort van het agrarische landschap en de rand van bebouwingskernen. Verblijfplaatsen van de (kraam)groepen zijn vooral bekend in en op gebouwen: in spouwmuren, achter betimmeringen en daklijsten, onder pannen, op zolders.

www.mineleni.nederlandsesoorten.nl

Bijl IV

meervleermuis

Kraamkolonies van de soort bevinden zich in diverse typen gebouwen (kerken, boerderijen, woonhuizen), steevast in de nabijheid van waterrijke gebieden. De belangrijkste overwinteringsplaatsen in Nederland liggen in de mergelgroeves van Zuid-Limburg en in bunkers in het Hollandse duingebied en bij Arnhem.

www.mineleni.nederlandsesoorten.nl

Bijl IV

mopsvleermuis

De mopsvleermuis is een zeer zeldzame soort van oude, structuurrijke loof- en naaldbossen, rivierdalen en landschappen met veel lijnvormige elementen. Mopsvleermuizen maken gebruik van kleine, nauwe spleten aan bomen of gebouwen als verblijfplaats. Als winterverblijf in Nederland zijn ondergrondse kalksteengroeven en ruïnes bekend.

www.mineleni.nederlandsesoorten.nl

Bijl IV

nathusius’ dwergvleermuis = ruige dwergvleermuis

De ruige dwergvleermuis is een soort van half open, waterrijke landschappen met zowel vochtige loofbossen als coniferenbossen. Nabijheid van water is essentieel. De soort komt het hele jaar ook voor in de stedelijke omgeving en zit daarbij zowel in gebouwen (zoals bebouwing uit de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw) als in oude bomen met holten.

www.mineleni.nederlandsesoorten.nl; Soortenstandaard

Bijl IV

noordse woelmuis

De noordse woelmuis leeft in rietlanden, oeverlanden van meren, langs beken en rivieren, en in drassige, extensief gebruikte hooi- en weilanden.

www.mineleni.nederlandsesoorten.nl;

Soortenstandaard

Bijl IV

otter

Otters leven in de oeverzone van allerlei wateren. Otters hebben een sterke voorkeur voor ruig begroeide en bosachtige oeverzones. Bij dichtvriezen van wateren zoeken ze stromende beken, rivieren, open kwelwater, windwakken, spuiwakken bij gemalen.

 

Bijl IV

rosse vleermuis

Rosse vleermuizen zijn typische bewoners van oude bomen, maar tegelijkertijd zijn ze gebonden aan open, waterrijk landschap. Zowel solitaire mannetjes, groepen vrouwtjes met jongen als dieren in winterslaap gebruiken boomholten als onderkomen.

www.mineleni.nederlandsesoorten.nl; Soortenstandaard

Bijl IV

tuimelaar

Zee.

 

Bijl IV

tweekleurige vleermuis

De tweekleurige vleermuis is een soort van het open waterrijke laagland. Het is een typische gebouwbewoner, die vanuit haar verblijfplaats hoog (> 50 m) boven meren, rivieren en moerras jaagt. Bij de uit Nederland bekende verblijfplaatsen gaat het in beide gevallen om een woonhuis. In het buitenland wordt de soort vooral gevonden in gebouwen, onder daklijsten en op zolders, in vleermuiskasten, maar ook in bomen. Uitgestorven in 1986.

www.mineleni.nederlandsesoorten.nl

Bijl IV

vale vleermuis

De vale vleermuis houdt zich ‘s zomers vooral op in bossen en parkachtige landschappen, het meest in oude loofbossen zonder veel ondergroei, zoals beukenbossen. Het is een bewoner van ruime, warme, hoge zolders bijvoorbeeld van kerken, kloosters, kastelen, scholen en oude woonhuizen. Ze overwinteren meestal op relatief warme plaatsen in groeven, grotten en kelders.

www.mineleni.nederlandsesoorten.nl

Bijl IV

watervleermuis

De watervleermuis is een boombewonende soort van half open tot gesloten, waterrijk en bosrijk landschap. De (kraam)groepen in de zomer zijn vooral bekend van spleten en gaten in holle bomen, maar worden soms ook op kerkzolders, in vleermuiskasten, bunkers en oude forten gevonden. Als winterverblijf gebruiken ze voornamelijk ondergrondse objecten, zoals grotten, kalksteengroeven, oude steenfabrieken, bunkers, forten, vestingwerken, ijskelders en (kasteel)kelders. Daarnaast worden ook overwinterende dieren gevonden in overkluizingen en oude rioolsystemen, kerktorens en in boomholten.

www.mineleni.nederlandsesoorten.nl; Soortenstandaard

Bijl IV

wilde kat

Wilde katten hebben grote activiteitsgebieden, meestal tussen de 60 en 350 hectare. De wilde kat komt in West- en Midden-Europa vooral voor in afgelegen gebieden met uitgestrekte, afwisselende en droge, oude eiken-, beuken- of gemengde loofbossen. De hoogste dichtheden worden bereikt in oude bossen met veel structuur, in de vorm van omgevallen bomen, holle bomen, rotsspleten en dassenburchten. Hij is een frequente bezoeker van omliggend grasland en van zonnige kapvlaktes

www.zoogdiervereniging.nl

Bijl IV

witflankdolfijn

Noordzee

 

Bijl IV

witsnuitdolfijn

Noordzee

 

 

wolf

cultuurlandschappen bieden voldoende variatie, vaak met bosranden die dekking bieden en een overdaad aan reeën.

 

Bijl IV

boomkikker

De boomkikker is op het land vaak te vinden in of in de buurt van braamstruwelen. Als waterhabitats maken boomkikkers vooral gebruik van poelen en daarop lijkende kleine geïsoleerde wateren zoals vijvers, grachten en moerassen. Ook uit vennen en sloten zijn waarnemingen bekend. De boomkikker mijdt de stedelijke omgeving.

www.ravon.nl

Bijl IV

geelbuikvuurpad

De geelbuikvuurpad leeft in zeer dynamische biotopen, waar continu nieuwe natte plekken ontstaan, zoals overstromingsvlakten van rivieren. Deze tijdelijke ondiepe wateren vormen het natuurlijke voortplantingsbiotoop van de geelbuikvuurpad. Voortplantingsbiotopen zijn ookt te vinden in met water gevulde karrensporen, kaalgevreten veedrinkpoelen en natte plekken in weilanden.

www.ravon.nl

Bijl IV

gladde slang

In Nederland het meest in hoogveven en heiden te vinden. Daarnaast komt de soort voor langs infrastructuur (weg- en spoorbermen). Soms worden ook ruderaal terrein (met name spoorwegemplacementen), bosranden/struweel en struweel gemeld. Er zijn sporadische waarnemingen bekend van stad en dorp, agrarisch gebied en van halfnatuurlijke graslanden. Een verspreide begroeiing van bomen en struiken kan in het leefgebied aanwezig zijn, maar massale bosopslag wordt niet verdragen. De bodemvegetatie bestaat meestal uit structuurrijke, oude heide, maar vergraste terreindelen zijn ook zeer in trek. Dikke, vervilte vegetaties van bochtige smele en pijpenstrootje vormen een geschikt leefgebied. De overwinteringsplaatsen zijn relatief hoog en droog gelegen en worden vaak door opslag beschermd tegen te extreme weersinvloeden.

www.ravon.nl

Bijl IV

heikikker

Heikikkers komen vooral voor in vochtige heidegebieden waar sprake is van veenvorming, en in hoog- en laagveengebieden. Ook in de rest van zijn verspreidingsgebied is vocht en veenvorming een belangrijk element van zijn biotoop. Maar hij wordt ook wel aangetroffen in vochtige schraalgraslanden, duinvalleien, bosranden, langs meren en rivieren en in komkleigebieden. De aanwezigheid van laag struweel en hoge kruidige gewassen is hier van belang. Het voortplantingsbiotoop bestaat uit ondiepe stilstaande wateren met oevervegetatie.

www.ravon.nl; soortenstandaard

Bijl IV

kamsalamander

Kamasalamanders leven in kleinschalige landschappen met bospercelen, heggen en struwelen. Het voortplantingsbiotoop bestaat voornamelijk uit matig voedselrijke tot voedselrijke, stilstaande wateren met een goed ontwikkelde onderwatervegetatie. Veel vindplaatsen zijn beek- of rivierbegeleidend.

www.ravon.nl; soortenstandaard

Bijl IV

knoflookpad

Knoflookpadden hebben een voorkeur voor agrarisch gebied, ruderaal terrein (volkstuinen etc.) en halfnatuurlijke graslanden. De soort wordt relatief veel aangetroffen in rivierbegeleidende wateren (kolken, oude meanders) en in de wat voedselrijkere vennen, vaak gelegen op de overgang van heide naar cultuurlandschap.

www.ravon.nl

Bijl IV

muurhagedis

Muurhagedissen komen voor op warme, stenige plekken, zoals rotswanden en stadsmuren. Ook op spoortrajecten.

www.ravon.nl

Bijl IV

poelkikker

Poelkikker is een zon- en warmteminnende soort met een voorkeur voor onbeschaduwde wateren. De oeverzone moet bij voorkeur goed begroeid zijn. En het water is vaak vrij omvangrijk of maakt deel uit van een groter complex van wateren. De poelkikker is een kritische soort, die houdt van voedselarm, schoon water. Poelkikkers overwinteren meestal op het land en niet in het water.

www.ravon.nl; soortenstandaard

Bijl IV

rugstreeppad

De rugstreeppad is een bewoner van zandige terreinen met een betrekkelijk hoge dynamiek, zoals de duinen, de uiterwaarden van de grote rivieren, opgespoten terreinen, heidevelden en akkers. Maar hij wordt ook op klei- en veengronden aangetroffen. Voor de voortplanting is de rugstreeppad afhankelijk van ondiepe wateren, die vrij snel opwarmen. Vaak wordt gebruik gemaakt van tijdelijke poeltjes en plassen, maar ook slootjes en vennen kunnen geschikt zijn.

www.ravon.nl; soortenstandaard

Bijl IV

vroedmeesterpad

De vroedmeesterpad wordt aangetroffen op ruderale plaatsen (groeven, oude bebouwing en kerkhoven) en in hellingbossen en graften. De soort wordt in zekere zin gezien als een cultuurvolger. Een stenige structuur van de bodem is de belangrijkste bepalende factor voor vestiging.

www.ravon.nl

Bijl IV

zandhagedis

In Nederland is het voorkomen van de zandhagedis sterk gebonden aan duin- en heidegebieden. Daarnaast komt de soort voor langs infrastructuur (weg- en spoorbermen) en op ruderaal terrein (vooral spoorwegemplacementen). Sporadisch worden ook bosranden en struweel gemeld. De optimale habitat is een mozaïek van rijk gestructureerde dwergstruikvegetatie, afgewisseld met hogere grassen, ‘kale’ grond en plekken met open zand. De structuurdiversiteit is daarbij belangrijk.

www.ravon.nl; soortenstandaard

Bijl IV

donker pimpernelblauwtje

Ruige begroeiingen van vochtige, matig voedselrijke graslanden die in beheer zijn als hooiland en een tot twee keer per jaar worden gemaaid. Zulke plaatsen zijn te vinden in beekdalen, nabij moerassen, in vochtige graslanden en langs wegbermen.

www.vlindernet.nl

Bijl IV

grote vuurvlinder

Laagveenmoeras; het is noodzakelijk dat een grote oppervlakte moerasgebied aanwezig is met een mozaiek van ijl veenmosrietland, rietland en hooiland. Waardplant is waterzuring.

www.vlindernet.nl

Bijl IV

pimpernelblauwtje

Vochtige, vrij voedselarme hooilanden waarin de waardplant grote pimpernel groeit en de waardmieren leven. Vaak zijn dit enigszins moerassige graslanden in beekdalen of bij meren.

www.vlindernet.nl

Bijl IV

tijmblauwtje

Droge, zonnige en warme graslanden, meestal op zuidhellingen. Waardplant is grote tijm op kalkrijke grond en kleine tijm op zandgrond.

www.vlindernet.nl

Bijl IV

zilverstreephooibeestje

Open plekken en bosweiden in vochtige bossen: grazige ruigten en ruige graslanden langs waterloopjes in bossen of nabij bosranden. Waardplanten zijn diverse gras- en soms zeggensoorten, waaronder smele, zwenkgras, hondstarwegras en struisriet.

www.vlindernet.nl

Bijl IV

bronslibel

Traag stromende (delen van) beken en rivieren, meestal met bomen en struiken op de oever.

www.libellennet.nl

Bijl IV

gaffellibel

Rivieren en grotere beken. De gaffellibel komt voor in rivieren en grote beken met een bodemsubstraat van bij voorkeur kiezels of grof zand. Vaak staan er bomen en struiken op de oevers, maar een deel van de oever moet onbegroeid zijn. De wateren zijn minimaal enkele meters breed en niet of nauwelijks begroeid.

www.libellennet.nl

Bijl IV

gevlekte witsnuitlibel

Laagveenmoerassen en vegetatierijke vennen en duinplassen. De meeste gevlekte witsnuitlibellen zijn te vinden bij verlandingszones van laagveenmoerassen. Daarnaast kunnen ze voorkomen in bosplassen en verlandingszones van hoogveen- en heidevennen op de hoge zandgronden en randzones van hoogveen. In de duinen is de soort gevonden bij verlandingsvegetaties met een laagveenkarakter. Deze biotooptypen hebben met elkaar gemeen dat het water helder, ondiep (één meter of minder), matig voedselrijk en beschut gelegen is.

www.libellennet.nl

Bijl IV

groene glazenmaker

Stilstaande wateren met dichte krabbenscheervelden: plassen, sloten en petgaten in laagveengebieden en sloten in veenweidegebieden. Omgeving Waalwijk en Langstraat aangewezen als potentieel leefgebied.

www.libellennet.nl

Bijl IV

noordse winterjuffer

Voortplantingshabitat is te vinden in petgaten en sloten in laagveenmoerassen, meestal met lisdodde en riet. Daarnaast ook bij plassen met brede rietkraag of andere laagveenachtige vegetatie. Beschutte plaatsen in heidevelden, velden van pijpenstrootje, halfopen (moeras)bossen met ondergroei van pijpenstrootje vormen de overwinteringshabitat.

www.libellennet.nl

Bijl IV

oostelijke witsnuitlibel

De oostelijke witsnuitlibel is een karakteristieke libel van zwakgebufferde, vaak wat venige wateren op een voedselarme bodem. Dit zijn overwegend vennen, randzones van hoogveen, matig voedselarme moerassen en plasjes in grindgroeves. De wateren waarin de soort zich voortplant, hebben doorgaans een uitgebreide verlandingsvegetatie met verschillende soorten zeggen.

www.libellennet.nl

Bijl IV

rivierrombout

De rivierrombout is een uitgesproken bewoner van grote rivieren. Hij komt vooral voor in delen van de rivier met een zandbodem of zandig tot slibrijke waterbodem.

www.libellennet.nl

Bijl IV

sierlijke witsnuitlibel

De sierlijke witsnuitlibel wordt vooral aangetroffen in matig voedselarme tot vrij voedselrijke plassen en meren met een gevarieerde waterplantenbegroeiing. De oever is op zijn minst deels beschut door bos of bomen, ook wel door brede rietkragen. Het gaat hierbij om oude rivierarmen, visvijvers, voormalige afgravingen en vennen.

www.libellennet.nl

Bijl IV

houting

De houting komt voor in stromende rivieren en kustwateren. Volwassen vissen trekken in scholen in het najaar de rivieren op een paaien in de herfst en wintermaanden niet al te ver landinwaarts.

www.mineleni.nederlandsesoorten.nl

Bijl IV

steur

Paaiplaatsen van de steur liggen in de benedenloop van een rivier vanaf het punt waar geen invloed meer merkbaar is van het zoute water. Voor een geslaagde intrek is directe toegang tot de rivier en een geleidelijke overgang van zout naar zoet water vereist. Luwteplaatsen met ondiep water met een rijke schakering aan bodembewonende organismen die als voedsel kunnen dien voor larven en juvenielen van de steur zijn noodzakelijk, bijvoorbeeld nevengeulen in de uiterwaard, die vanaf de hoofdstoom bereikbaar zijn.

www.mineleni.nederlandsesoorten.nl

Bijl IV

drijvende waterweegbree

De drijvende waterweegbree groeit in uiteenlopende stilstaande of zwak stromende wateren, zoals heide- en veenplassen, duinplassen, meren, afgesloten rivierarmen, laaglandbeken, kanalen, sloten, watervoerende greppels en vijvers. Het best gedijt plant in water dat helder, fosfaatarm, kalkarm en voedselarm of matig voedselrijk is; plaatselijk bevat het water veel ijzer.

www.mineleni.nederlandsesoorten.nl

Bijl IV

groenknolorchis

De groenknolorchis groeit op zonnige, natte plaatsen, die voorkomen in sterk basisch milieu. Zij komt voor in pionierstadia van kalkrijke valleien in het duingebied, waar de basenrijkdom het gevolg is van restinvloed van zeewater. Bovendien in jonge, niet verzuurde trilvenen en veenmosrietlanden in het laagveengebied. Vroeger ook in beekdalen en kalkrijke moerassen in het binnenland met basenrijke kwel.

www.mineleni.nederlandsesoorten.nl

Bijl IV

kruipend moerasscherm

Waterkanten (open plekken aan oevers van beken, zoete kreken en ondiepe poelen en en in en langs sloten aan de rand van veengebieden), zeeduinen (langs drinkpoelen, in binnenduinweiland en duinvalleien), grasland (extensief begraasde weiland en oud grasland), ijsbanen en uiterwaarden (langs beken en kleine rivieren). De plant groeit in weilanden die niet of nauwelijks bemest worden en die 's winters ondiep onder water staan en ‘s zomers slechts oppervlakkig uitdrogen.

www.mineleni.nederlandsesoorten.nl

Bijl IV

zomerschroeforchis

Heide (moerassige tot vochtige plaatsen) en grasland (heischraal grasland, blauwgrasland en beekdalgrasland). Elders ook in zeeduinen (duinvalleien).

www.mineleni.nederlandsesoorten.nl

Bijl IV

brede geelrandwaterroofkever

De brede geelrandwaterroofkever is een bewoner van grote, stilstaande wateren, in het bijzonder meren, vennen, grind- en bruinkoolgroeven, en (vis)vijvers.

www.mineleni.nederlandsesoorten.nl

Bijl IV

gestreepte waterroofkever

De gestreepte waterroofkever komt vooral voor in het binnenland in onvervuild, voedselarm tot matig voedselrijk water van meer dan 50 cm diepte met een goede waterkwaliteit. Het kunnen zowel smalle (2,5 meter) als brede (25 meter) sloten of petgaten zijn. Het water is helder en bevat weinig fytoplankton (microscopische algen). Vegetatie is meestal spaarzaam aanwezig.

www.mineleni.nederlandsesoorten.nl

Bijl IV

heldenbok

De heldenbok komt voor bij oude maar nog levende eiken. Het gaat hierbij meestal om kwijnende deels beschadigde bomen die alleen staan en door de zon beschenen worden. De larven van de heldenbok leven in stammen van eikenbomen. Een populatie van de heldenboktor kan zich alleen langdurig handhaven op plekken waar meerdere oude, deels of geheel vrijstaande eiken aanwezig zijn. Hoewel de soort kan vliegen is de soort erg plaatstrouw waardoor nieuwe biotopen niet snel gekoloniseerd worden.

www.mineleni.nederlandsesoorten.nl

Bijl IV

juchtleerkever

De larven van de juchtleerkever leven in molm van dikke, holle loofbomen waarbij bomen met een open of halfopen standplaats geprefereerd worden. Het gaat dan ook vaak om bomen in houtwallen of bosranden. Soms worden afgebroken stammen gebruikt.

www.mineleni.nederlandsesoorten.nl

 

vermiljoenkever

De larven van de vermiljoenkever leven van afbrekend hout achter schors, maar ze voeden zich waarschijnlijk ook met andere houtbewonende insecten.

 

Bijl IV

bataafse stroommossel

De Bataafse stroommossel prefereert gestructureerde grofzandige sedimenten en is daardoor grotendeels gebonden aan stromende wateren zoals rivieren, beken of wateren die in verbinding staan met de rivier.

www.mineleni.nederlandsesoorten.nl

 

platte schijfhoren

Stilstaand water. De soort heeft een voorkeur voor veenbodems en lijkt in het veenweidegebied weinig kritisch. Buiten het veenweidegebied komt de soort alleen voor in sloten met een goede waterkwaliteit en een goed ontwikkelde watervegetatie.

soortprotocol Stowa

nest1

steenuil

Steenuilen leven in diverse halfopen landschappen. Favoriet zijn extensief gebruikte graslanden en andere kleinschalige agrarische gebieden. De aanwezigheid van heggen, houtwallen en (knot)bomenrijen is van groot belang. Gebroed wordt in holen; in Nederland vaak in knotwilgen, steenuilkasten en boerenschuren.

www.vogelbescherming.nl; soortenstandaard

nest2

gierzwaluw

Stedelijk gebied. De huizen, kantoorgebouwen, hotels, kerken en andere bouwsels van de mens zijn voor de gierzwaluw net een rotslandschap vol met holtes. Sommige van die holtes zijn prima geschikt om in te broeden: vaak zijn het de kieren tussen dakpannen en de tengels (panlatten) waarop deze rusten, bovenop hoge gebouwen. Ook spouwmuur-isolatiegaten en andere holtes voldoen vaak als broedplaats voor de gierzwaluw.

www.vogelbescherming.nl; soortenstandaard

nest2

roek

Akkers, bos, weiden (kleinschalig), weilanden (uitgestrekt). Broeden graag in vrijstaande opgaande groepen bomen, vooral populieren. Koloniebroeder.

www.sovon.nl; www.vogelbescherming.nl; soortenstandaard

nest3

grote gele kwikstaart

Heldere, vaak snelstromende en ondiepe beken met stenige (delen van de) oevers en de oevers van meren. Overwintert in Nederland soms ook op platte daken in steden.

www.vogelbescherming.nl

nest3

kerkuil

Veel voorkomende broedplaatsen zijn boerenschuren, kerktorens en andere bouwwerken, een enkele keer ook holle bomen.

www.vogelbescherming.nl;

soortenstandaard

nest3

oehoe

Uitgestrekte, gevarieerde bossen met veel reliëf in het terrein (steile rotshellingen, heuvels en dalen). Gebroed wordt zowel in bomen als op richels en in spleten in rotswanden. Groot territorium

www.vogelbescherming.nl

nest3

ooievaar

Landelijke bebouwing (broedlocaties) afgewisseld met graslanden, oevers, hooilanden (kleinschalig) om te foerageren.

www.vogelbescherming.nl

nest3

slechtvalk

Open landschappen om op vogels te jagen en hoge bouwwerken om in te broeden (nestkasten).

werkgroepslechtvalk.nl

nest4

boomvalk

Open gebieden (hoogveen, moerassen, plassen) met veel variatie en een ruime hoeveelheid prooidieren, omgeven door bos of bosjes.

www.vogelbescherming.nl

nest4

buizerd

Akkers, bos, cultuurlandschappen, graslanden, heide, hoogveen, platteland, weiden (kleinschalig), weilanden (uitgestrekt).

www.vogelbescherming.nl;

soortenstandaard

nest4

havik

bos, heide, hoogveen

www.vogelbescherming.nl

nest4

ransuil

Bos, buitengebied, cultuurlandschappen, platteland. Open gebieden met voldoende landschapselementen als bosjes, houtwallen en dichte hagen

www.vogelbescherming.nl

nest4

sperwer

Bos, hoogveen, park en tuin, stedelijk gebied

www.vogelbescherming.nl

nest4

wespendief

Bos, heide, hoogveen. Vaak oude, gemengde bossen

www.vogelbescherming.nl

nest4

zwarte wouw

Akkers, bos, moeras, rivieren

www.vogelbescherming.nl

nest5

blauwe reiger

Beken en meren, intergetijdenzone, kust, moeras, oevers, plassen, rivieren, stedelijk gebied

www.vogelbescherming.nl

nest5

boerenzwaluw

broedt in open schuren en onder brede dakoverstekken, onder bruggen en incidenteel ook op andere beschutte plaatsen. Ook komt de boerenzwaluw veel voor in de omgeving van water, waar de zwaluwen rakelings overheen scheren om muggen te verzamelen

www.vogelbescherming.nl

nest5

bonte vliegenvanger

vooral aangetroffen in loof- en gemengde bossen, met open plekken en een gevarieerde structuur.

www.vogelbescherming.nl

nest5

boomklever

Soortenrijke bossen met loofbomen, het liefst oude eiken, en enkele open plekken zijn uitstekend geschikt voor de boomklever. De soort is gebonden aan het voorkomen van spechten, welke de broedholten uithakken waarvan de boomklever gebruik maakt

www.vogelbescherming.nl

nest5

boomkruiper

Bos, park en tuin

www.vogelbescherming.nl

nest5

bosuil

Loofbossen vormen de belangrijkste biotoop, maar bosuilen zoeken ook regelmatig het landelijk gebied op, mits er voldoende bosjes met enkele oude bomen aanwezig zijn. Die bomen worden gebruikt als uitkijkpost

www.vogelbescherming.nl

nest5

brilduiker

In Nederland heeft de brilduiker zich vooral gevestigd op landgoederen met grote vijverpartijen en weelderige bossen

www.vogelbescherming.nl

nest5

draaihals

Bos, hoogveen. Nest in vermolmde loofbomen

www.vogelbescherming.nl

nest5

eidereend

Intergetijdenzone, wad, zee

www.vogelbescherming.nl

nest5

ekster

Akkers, bos, stedelijk gebied, weiden (kleinschalig), weilanden (uitgestrekt)

www.vogelbescherming.nl

nest5

gekraagde roodstaart

Gevarieerde, oude gemengde bossen met open plekken (heidevelden, schraalgraslanden of andere open gebieden) met een ruim aanbod van spechtengaten in de bomen.

www.vogelbescherming.nl

nest5

glanskop

in loofbossen van minimaal 4 hectare, struweel, groepen verspreid staande bomen, boomgaarden, tuinen en dichte heggen. De nestholte wordt gemaakt in rottend hout, maar zeer af ten toe maakt de glanskop van nestkasten gebruik

www.vogelbescherming.nl

nest5

grauwe vliegenvanger

Open loof- en gemengde bossen, bosranden met struwelen en parkachtige gebieden

www.vogelbescherming.nl

nest5

groene specht

Gevarieerde, open bossen met veel oude loofbomen

www.vogelbescherming.nl

nest5

grote bonte specht

Loof- en gemengde bossen met een diverse opbouw (jonge en oude bomen, dicht en open bos

www.vogelbescherming.nl

nest5

hop

open tot halfopen, liefst droge terreinen, die broedt in boomholtes, rotsen en oude gebouwen

www.vogelbescherming.nl

nest5

huiszwaluw

omgeving van gebouwen/ bruggen, vaak wit (licht) van kleur

www.vogelbescherming.nl

nest5

ijsvogel

Beken en meren, moeras, oevers, park en tuin, plassen, rietland en ruigte, rivieren en vennen met helder water

www.vogelbescherming.nl

nest5

kleine bonte specht

loof- en gemengde bossen met zachte boomsoorten (berk, wilg, els en populier) en veel dood hout.

www.vogelbescherming.nl

nest5

kleine vliegenvanger

voorkeur voor loofbos, met een weelderige rijke ondergroei in de buurt van water, maar ook in gemengd bos

www.vogelbescherming.nl

nest5

koolmees

Bos, park en tuin, stedelijk gebied

www.vogelbescherming.nl

nest5

kortsnavelboomkruiper

gemengde oude bossen

www.vogelbescherming.nl

 

middelste bonte specht

Oud loofbos, waarin met name oude eiken voorkomen. Ook houden ze van open plekken in het bos. In tegenstelling tot

www.vogelbescherming.nl

nest5

oeverzwaluw

Beken en meren, buitengebied, oevers, rivieren, bouwterreinen. Steile oevers (zandig materiaal) om in te broeden

www.vogelbescherming.nl

nest5

pimpelmees

Bos, park en tuin, stedelijk gebied

www.vogelbescherming.nl

nest5

raaf

uitgestrekte gebieden waarin bossen en heide elkaar afwisselen. Gebroed wordt in open bossen met weinig ondergroei

www.vogelbescherming.nl

nest5

ruigpootuil

broeden in dichte dennen- of gemengde bossen, vaak met kaalslagen of open stukken in de buurt.Gebruikt vaak oude nestholen van zwarte specht

www.vogelbescherming.nl

nest5

spreeuw

Bos, graslanden, park en tuin, stedelijk gebied, weiden (kleinschalig). Broeden in holtes/ nestkasten

www.vogelbescherming.nl

nest5

tapuit

Duinen, grassteppe, heide, hoogveen, stuifzanden, weiden (kleinschalig) met (oude) konijnenholen om in te broeden

www.vogelbescherming.nl

nest5

torenvalk

agrarische landschap, open natuurlandschappen, langs wegen en in boomgaarden. In het landschap moeten enkele hoge bomen of uitkijkpunten aanwezig zijn waar ze ook in kunnen broeden. Maakt zelf geen nest, maar broed in nestkasten, oude nesten van kraaien en in of op gebouwen. Wegbermen, akkerranden, dijkbegroeiingen, overhoekjes en ruigtevegetaties zijn de plekken bij uitstek waar torenvalken zoeken naar hun favoriete prooi: veldmuizen

www.vogelbescherming.nl

nest5

zeearend

Open wateren zoals meren en rivieren, omgeven door bossen en open terreinen. Groot territorium

www.vogelbescherming.nl

nest5

zwarte kraai

Akkers, bos, park en tuin, stedelijk gebied, weiden (kleinschalig)

www.vogelbescherming.nl

nest5

zwarte mees

Bos, park en tuin; aanwezigheid van naaldbomen van belang

www.vogelbescherming.nl

nest5

zwarte roodstaart

broeden in allerlei holten in stenige omgevingen: van rotsen tot ontluchtingsgaten in spouwmuren. Sterke voorkeur voor warme en droge plaatsen. In stedelijke gebieden vormen alle gebouwen, schuttingen en tuinen een prima alternatief voor het natuurlijke habitat

www.vogelbescherming.nl

nest5

zwarte specht

Oude bossen met een flink aandeel loofbomen en dode bomen. Zwarte spechten eten vooral houtmieren en die leven onder de bast van dode bomen. Aanwezigheid houtmieren van groot belang. Groot territorium.

www.vogelbescherming.nl

Bijlage 3c Vestigingskans per soort per regio

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 4 Beleidsregels Natuur en Landschap 2017

Gebiedsgerichte ontheffingen op basis van een pre-Soortenmanagementplan

Doel: Populaties gebouwbewonende soorten beschermen bij particuliere verduurzamingswerkzaamheden door het verlenen van gebiedsgerichte ontheffingen op basis van een pre-Soortenmanagementplan opgesteld en uitgevoerd volgens de pre-SMP methodiek voor verduurzamingswerkzaamheden daar waar deze gehouden zijn aan de Wet natuurbescherming.

Doelgroep: Gebiedsgerichte ontheffingen op grond van een pre-SMP kunnen enkel aangevraagd worden door Utrechtse gemeenten.

De provincie verleent onder de volgende voorwaarden en beperkingen een gebiedsgerichte ontheffing:

Voorwaarde 1: Natuurvriendelijk isoleren en meldingsplicht

Huiseigenaren en isolatiebedrijven isoleren conform de handreiking “Natuurvriendelijk isoleren”. Per woning worden daarmee betaalbare voorzieningen aangebracht (optioneel door de isolatiebedrijven) en wordt voorkómen dat er dieren gedood worden (tijdig natuurvrij maken). De particulier of het isolatiebedrijf namens de particulier meldt de isolatie bij de gemeente via een GIS-applicatie om te kunnen werken onder de ontheffing. De Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht ziet toe op een correcte naleving van de handreiking “Natuurvriendelijk isoleren”.

Voorwaarde 2: Gemeentelijke compensatie

De gemeente beschrijft in een pre-Soortenmanagementplan hoe het verlies aan kraamverblijfplaatsen door de gemeente wordt gecompenseerd. Het effect van de verduurzaming en de gemeentelijke compensatietaakstelling worden door de provincie met de pre-SMP methodiek modelmatig berekend.

Voorwaarde 3: SMP-verplichting

Binnen twee jaar moet het pre-SMP omgezet worden in een volwaardig (kwalitatief goed) SMP op basis van een volledig gebiedsgericht veldonderzoek. Op dit SMP moet een nieuwe gebiedsgerichte ontheffing worden afgegeven. Bij de aanvraag om een ontheffing op grond van een pre-SMP dient te worden aangetoond dat de ontwikkeling van een SMP binnen 18 maanden wordt afgerond zodat een ontheffing op grond van een SMP binnen twee jaar de ontheffing op grond van een pre-SMP kan vervangen. Vindt er onvoldoende voortgang plaats met de ontwikkeling van een SMP dan wordt de ontheffing op grond van een pre-SMP ingetrokken.

Beperking 1: Type woningen

De gebiedsgerichte ontheffing ziet uitsluitend op individuele grondgebonden woningen in particulier eigendom. Voor gestapelde woningen zoals appartementencomplex of flatgebouwen wordt geen ontheffing verleend.

Beperking 2: Ontheffingsduur

De ontheffing geldt voor de duur van maximaal twee jaar (24 maanden).

Beperking 3: Aantal deelnemende woningen

Per CBS-buurt mogen maximaal 30% van de te isoleren particuliere grondgebonden woningen worden geïsoleerd. Het maximale aantal deelnemende woningen van 30% over twee jaar tijd wordt onderverdeeld in maximaal 10 % in de eerste fase van de looptijd en in de tweede fase het aanvullend aantal deelnemers tot 30%. Mocht fase 1 langer dan 12 maanden duren dan is voor elke maand dat de fase langer duurt het maximaal aantal deelnemers 1% meer. Het maximum van 30% over 2 jaar blijft dan gelijk.

In fase 1 mag op de te isoleren woningen tevens zonnepanelen worden geplaatst op hellende daken. In fase 2 mag ook op niet te isoleren woningen zonnepanelen worden geplaatst op hellende daken. Op platte daken mogen in zowel fase 1 als 2 zonnepanelen worden geplaatst. De gemeente en de Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht zien toe op deze beperking met de ontwikkelde GIS-applicatie waar deelnemende woningen in worden gemeld.

Beperking 4: Type werkzaamheden

De pre-SMP methodiek richt zich enkel op de volgende verduurzamingsmaatregelen:

  • Spouwmuurisolatie: het vullen van de bestaande spouw met isolatiematerialen. Ook het afsluiten van kieren rond kozijnen valt hieronder.

  • Dakisolatie binnenzijde: het isoleren van pannendaken aan de binnenzijde door aan het dakbeschot isolatiemateriaal te bevestigen waarna de binnenwand-afwerking eroverheen wordt geplaatst. Het dak mag niet beroerd worden. Ook een ruimte vullen tussen dakbeschot en binnenwandafwerking met gespoten isolatiemateriaal is niet toegestaan in de pre-SMP methodiek.

  • Dakisolatie buitenzijde: dakisolatie door het verwijderen van dakpannen, het bevestigen van isolatieplaten op het dak en het vervolgens plaatsen van regels en pannen. Het spuiten van isolatieschuim onder de pannen (terwijl de pannen erop liggen) is niet toegestaan.

  • Isolatie van borstweringen: isoleren van de holle ruimte tussen (betonnen of houten) plaatmateriaal en binnenmuur.

  • Plaatsen voorzetwand binnenzijde muur: het plaatsen van voorzetwanden met isolatiemateriaal tegen de buitenmuur via de binnenzijde van de woning.

  • Plaatsen voorzetwand buitenzijde muur: het plaatsen van voorzetwanden met isolatiemateriaal tegen de buitenmuur via de buitenzijde van de woning.

  • Plaatsen zonnepanelen: het plaatsen van zonnepanelen op al dan niet hellende daken.

Toelichting Beleidsregels natuur en landschap Provincie Utrecht 2017

Toelichting

Artikel 3.2.3. Gebiedsgerichte ontheffingen op basis van de pre-SMP-methodiek

Algemene toelichting

Op grond van de wet zijn Gedeputeerde Staten bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen. Ingeval van ontheffingen die zien op meerdere activiteiten op een groter grondgebied van een gemeentekunnen Gedeputeerde Staten een gebiedsgerichte ontheffing verlenen.Deze ontheffingen zien toe op de volgende bepalingen:

  • het opzettelijk doden van in het wild levende vogels, alsmede het vernielen van verblijfplaatsenvan vogels, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn (ontheffing van de artikelen 3.1, tweedeen vierde lid, van de Wet natuurbescherming, op grond van artikel 3.3, eerste lid, van de Wetnatuurbescherming);

  • het opzettelijk doden of verstoren van in het wild levende dieren, alsmede het vernielen van ver-blijfplaatsen van in het wild levende dieren, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatricht-lijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk ver-spreidingsgebied (ontheffing van artikel 3.5, eerste, tweede en vierde lid, van de Wet natuurbe-scherming, op grond van artikel 3.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming);

Artikelsgewijze toelichting

Lid 1

De activiteit waar een gebiedsgerichte ontheffing op basis van de pre-SMP methodiek voor wordt verleed,betreft uitsluiten het isoleren van particuliere grondgebonden woningen of het plaatsen van zonnepa-nelen op deze woningen. Deze ontheffingen kunnen uitsluitend worden aangevraagd aan gemeentenbinnen de provincie Utrecht. De toetsing van deze ontheffingsaanvragen vindt plaats conform de kadersvan het pre-SMP methodiek, zoals opgenomen in bijlage 4. In de rapportage “Natuurvriendelijk isolerenvan particuliere grondgebonden woningen onder het pre-Soortenmanagementplan” is een naderetoelichting en uitwerking van de vereisten weergegeven.

Lid 2 Sub a

In het tweede lid onder sub b is de voorwaarde weergegeven waaraan sowieso moet worden voldaanvoordat de ontheffing kan worden verleend. De aanvraag om een dergelijke ontheffing dient vergezeldte zijn van een pre-Soortenmanagementplan. Hierin dient ten minste te worden beschreven hoe degemeente het verlies aan kraamverblijfplaatsen in de gemeente compenseert. In de rapportage “Na-tuurvriendelijk isoleren van particuliere grondgebonden woningen onder het pre-Soortenmanagement-plan is een nadere toelichting en uitwerking van de vereisten aan dit pre-SMP weergegeven.

Lid 2 Sub b

Aan de activiteiten zijn vereisten verbonden. Deze vereisten zijn uitgewerkt als de pre-SMP methodiekvan het “natuurvriendelijk isoleren”. In de rapportage “Natuurvriendelijk isoleren van particulieregrondgebonden woningen onder het pre-Soortenmanagementplan” is een nadere toelichting en uit-werking van de vereisten weergegeven.

Lid 2 Sub c

De voorwaarde onder sub c is gesteld om te verzekeren dat de ontheffing op grond van de pre-SMPmethodiek ook echt wordt gebruikt als opstap naar een gebiedsgerichte ontheffing op grond van deSMP-methodiek. Bedoeling is dat die SMP-ontheffing tijdens de looptijd van de pre-SMP-ontheffingwordt voorbereid en deze ten minste 6 maanden voor het verstrijken van de pre-SMP ontheffing wordtaangevraagd.Hierdoor kan de SMP-ontheffing, zonder dat een periode ontstaat waarin geen ontheffing geldig is, directaansluitend op de looptijd van pre-SMP-ontheffing worden verleend. Om te kunnen beoordelen of ditbij de aanvraag voor de pre-SMP ontheffing is verzekerd, dient in beginsel een opdracht gegeven tezijn aan een ecologisch (advies) bureau om veldonderzoek uit te voeren die nodig is voor het opstellenvan een SMP. In uitzonderingsgevallen kunnen we besluiten dat ook een gemeenteraadsbesluit tot hetopstellen van een SMP en het indienen van een aanvraag om een gebiedsgerichte ontheffing binnende looptijd voldoende is als verzekering.


Noot
1

Regeling houders van dieren

Noot
2

artikel 4.2, eerste lid, van het Besluit houders van dieren

Noot
3

artikel 2 van de bijlage bij de Beleidsregels kwaliteit opvang diersoorten

Noot
4

artikel 4.9 van het Besluit houders van dieren

Noot
5

Het is niet noodzakelijk dat de bestemming vastligt in een goedgekeurd bestemmingsplan. De bestemming van een terrein kan in voorkomende gevallen ook zijn vastgelegd in bij voorbeeld een provinciaal streekplan.

Noot
6

Natuurwaarden die zich ontwikkelen in een bestaande woonwijk of in een bestaand agrarisch gebied al dan niet als gevolg van agrarisch natuurbeheer worden binnen de scoop van de Green Deal niet aangemerkt als Tijdelijke Natuur. Agrarisch natuurbeheer vergt een geheel eigen benaderingswijze. Ook terreinen waarvan de toekomstige bestemming nog ter discussie staat worden, vanwege de onzekere factoren en actoren die dan nog spelen, niet aangemerkt als vallende onder het concept Tijdelijke Natuur.

Noot
7

Een uitzondering wordt gemaakt voor terreinen die wel de uiteindelijke bestemming natuur hebben, maar die om enigerlei reden nog niet definitief als zodanig kunnen worden ingericht.

Noot
8

De aanleg van tijdelijke parken, speelgelegenheden met groenvoorzieningen, plantsoenen en andere groenvoorzieningen vallen niet onder de definitie.

Noot
9

De termijn kan langer zijn omdat niet in elk jaargetijde tijdelijke natuur opgeruimd kan worden.