Regeling vervallen per 01-01-2024

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2018

Geldend van 04-02-2023 t/m 31-12-2023

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2018

De raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

gezien het voorstel van het college van 10 juli 2018;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.3.6, vierde lid en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikelen 3.8, tweede lid, en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;;

gezien het advies van de Wmo-raad;

  • -

    overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • -

    dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

besluit:

vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2018

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen en afkortingen

  • 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking én daadwerkelijk beschikbaar is én een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de client in staat is tot zelfredzaamheid of participatie én financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau;

    • b.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • c.

      bestedingsplan: een door de cliënt opgesteld plan waarin de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen en op welke wijze het persoonsgebonden budget door cliënt wordt aangewend;

    • d.

      bijdrage: bijdrage als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

    • e.

      collectieve maatwerkvoorziening: een maatwerkvoorziening die individueel wordt toegekend maar door meerdere personen tegelijk kan worden gebruikt;

    • f.

      college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

    • g.

      dagbesteding: structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel;

    • h.

      financiële tegemoetkoming: een maatwerkvoorziening in de vorm van financiële tegemoetkoming, die door het college wordt vastgesteld;

    • i.

      gemeenschappelijke ruimten: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woonruimte van de cliënt waar deze zijn hoofdverblijf heeft vanaf de toegang tot het woongebouw te bereiken;

    • j.

      gesprek: een gesprek naar aanleiding van een melding waarin de onderwerpen van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 vierde lid van de wet aan bod komen;

    • k.

      huisgenoot: de persoon die met de cliënt duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont, anders dan door een commerciële huurders- of kostgangersrelatie;

    • l.

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • m.

      inclusief uurtarief: een uurtarief dat is opgehoogd met de volgende componenten: vakantietoeslag, vakantie-uren en reiskosten volgens de regeling van de belastingdienst;

    • n.

      ingezetene: de cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

    • o.

      instelling: volgens de Wet toelating zorginstellingen, een ziekenhuis of kleinschalig wooninitiatief als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet, dan wel een door het college goedgekeurde accommodatie van een aanbieder;

    • p.

      leefeenheid: de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten die duurzaam gemeenschappelijk een woning bewonen en gezamenlijk een huishouden voeren;

    • q.

      meerkosten: kosten, niet zijnde de kosten bedoeld in artikel 2.1.7 van de wet, die uitgaan boven de kosten die als algemeen gebruikelijk zijn te beschouwen;

    • r.

      melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

    • s.

      normaal gebruik van de woning: het kunnen verrichten van de elementaire woonfuncties, het verrichten van belangrijke huishoudelijke werkzaamheden, horizontale en verticale verplaatsingen in en om de woning waaronder ook de toegang tot de woning;

    • t.

      ondersteuningsplan: schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, negende lid, van de wet. Hierin wordt beschreven welke problemen de cliënt ondervindt op het gebied van zelfredzaamheid en participatie en op welke manier gekomen kan worden tot verbetering;

    • u.

      persoonlijk plan: een door de cliënt opgesteld plan dat aangeeft op basis van artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met e van de wet, welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

    • v.

      verklaring: een verklaring als bedoeld in artikel 2ab, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015;

    • w.

      voorliggende voorziening: een andere wettelijke regeling waarop de cliënt een beroep kan doen met het oog op zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • x.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • y.

      woning: een woonruimte bestemd en geschikt voor permanente bewoning en waarbij naast een eigen toegang ook geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Hieronder begrepen een woonschip en een woonwagen mits bestemd voor permanente bewoning;

    • z.

      woonvoorziening: een woningaanpassing of hulpmiddel gericht op het normale gebruik van de woning.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3. Waar in deze verordening ‘hij/hem/zijn’ wordt geschreven, wordt ook ‘zij/haar’ of ‘die/hen/hun’ bedoeld.

HOOFDSTUK 2 PROCEDUREREGELS

Artikel 2.1 Melding hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3. Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 4. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet, treft het college na de melding zo spoedig mogelijk een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op gratis cliëntondersteuning, waarbij het belang van de ingezetene uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, derde lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 2.3 Onderzoek 

  • 1. Het college onderzoekt in samenspraak met de cliënt door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger en desgewenst familie en deskundigen, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren en de hulpvraag van de cliënt;

    • b.

      welke problemen ondervonden worden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;

    • c.

      welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving;

    • d.

      de mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, algemeen gebruikelijke voorzieningen, mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en;

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. Als de cliënt een persoonlijk plan aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger en de relevante huisgenoten in het kader van gebruikelijke hulp verschaffen het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. Daarnaast verlenen zij medewerking aan het uitvoeren van het onderzoek.

  • 4. Bij het onderzoek stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

  • 5. Het college informeert de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger over de gang van zaken bij het onderzoek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 6. Als de hulpvraag voldoende bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 2.4 Advisering 

Het college wint een specifiek deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag om maatschappelijke ondersteuning dit vereist.

Artikel 2.5 Ondersteuningsplan

  • 1. Het college verstrekt de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een ondersteuningsplan met daarin een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van deze verordening.

  • 2. De cliënt tekent het ondersteuningsplan voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen vijf werkdagen wordt geretourneerd aan het college. De ondertekening van het ondersteuningsplan kan zowel met een fysieke handtekening als met een akkoord per e-mail plaatsvinden.

  • 3. Als de cliënt tekent voor gezien, dan kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is met de inhoud van het ondersteuningsplan.

  • 4. Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, dan kan hij dit aangeven in het door hem ondertekende ondersteuningsplan.

Artikel 2.6 Aanvraag

  • 1. Een cliënt of zijn vertegenwoordiger kan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2. Het college kan een ondertekend ondersteuningsplan aanmerken als een aanvraag als de cliënt dat in het ondersteuningsplan heeft aangegeven.

  • 3. Het college kan een ondertekend gespreksverslag van het huisbezoek aanmerken als aanvraag indien de cliënt dat in het gespreksverslag heeft aangegeven.

  • 4. Voor het verlengen van een lopende maatwerkvoorziening is een mondelinge (telefonische) aanvraag mogelijk.

  • 5. Het college merkt een aanvraag en een daarbij behorend persoonlijk plan of verslag welke naar oordeel van het college verouderde informatie bevat, aan als melding.

Artikel 2.7 Inhoud beschikking

  • 1. Het college legt het besluit om wel of geen maatwerkvoorziening te verstrekken vast in een beschikking.

  • 2. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en de duur van de verstrekking;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt;

    • d.

      indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 4. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      de ingangsdatum en de duur van de verstrekking;

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb;

    • f.

      eventuele andere verplichtingen die verbonden zijn aan het pgb.

  • 5. Als sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

HOOFDSTUK 3 BEOORDELING AANVRAAG

Artikel 3.1 Algemene criteria

  • 1. Het college neemt het ondersteuningsplan als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie, als de cliënt naar het oordeel van het college de beperkingen niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:

    • a.

      eigen kracht en/of;

    • b.

      gebruikelijke hulp en/of;

    • c.

      mantelzorg en/of;

    • d.

      hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;

    • e.

      algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of;

    • f.

      algemene voorzieningen en/of;

    • g.

      voorzieningen op grond van aan andere wet.

  • 3. De maatwerkvoorziening, als bedoeld in het tweede lid, levert een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

  • 4. Een cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving, als de cliënt naar het oordeel van het college, de problemen niet kan verminderen of wegnemen door gebruikt te maken van:

    • a.

      eigen kracht en/of;

    • b.

      gebruikelijke hulp en/of;

    • c.

      mantelzorg en/of;

    • d.

      hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;

    • e.

      algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of;

    • f.

      algemene voorzieningen en/of;

    • g.

      voorzieningen op grond van aan andere wet.

  • 5. De maatwerkvoorziening, als bedoeld in het vierde lid, levert een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

Artikel 3.2 Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst passende voorziening.

  • 2. De maatwerkvoorziening wordt slechts verstrekt indien deze gezien de beperkingen van de cliënt, veilig voor hemzelf en zijn omgeving is, geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengt en niet anti-revaliderend werkt.

  • 3. Er bestaat alleen een aanspraak op een maatwerkvoorziening indien:

    • a.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was;

    • b.

      de noodzaak voor de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt;

    • c.

      de noodzaak tot ondersteuning niet is ontstaan als gevolg van omstandigheden die in de risicosfeer van de cliënt liggen.

  • 4. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt als:

    • a.

      de cliënt de gevraagde voorziening voor de melding heeft geaccepteerd of gerealiseerd, tenzij er sprake is van een acute noodsituatie waardoor het voor de cliënt dringend noodzakelijk was de voorziening te treffen;

    • b.

      de cliënt de gevraagde voorziening na de melding en vóór de datum van het besluit heeft geaccepteerd of gerealiseerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven of de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.

  • 5. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven, tenzij:

    • a.

      de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 3.3 - Primaat en kortdurende maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Het college kan maatschappelijke ondersteuning verlenen als collectieve en individuele maatwerkvoorziening waarbij het primaat ligt bij de collectieve verstrekking.

  • 2. Het college kan de maatwerkvoorziening kortdurend toekennen indien de cliënt of personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd leerbaar zijn.

  • 3. De maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in het vorige lid is gericht op het versterken of verbeteren van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Daaronder kan ook toeleiding naar algemene voorzieningen of andere voorzieningen worden verstaan.

HOOFDSTUK 4. MAATWERKVOORZIENINGEN

Artikel 4.1 Verschillende soorten maatwerkvoorzieningen

Maatschappelijke ondersteuning kan bestaan uit ondersteuning bij:

  • a.

    het wonen in een geschikt huis;

  • b.

    een (gestructureerd) huishouden;

  • c.

    zelfzorg;

  • d.

    de thuisadministratie;

  • e.

    het opbouwen en onderhouden van een sociaal netwerk;

  • f.

    dagbesteding;

  • g.

    het bieden van beschermd wonen en opvang;

  • h.

    mantelzorg;

  • i.

    het zich verplaatsen in en om de woning;

  • j.

    het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 4.2.1 Ondersteuning bij het wonen in een geschikt huis

  • 1. De met ondersteuning bij het wonen in een geschikt huis te bereiken resultaten hebben betrekking op de bereikbaarheid, toe- en doorgankelijkheid en bruikbaarheid van de woning met het oog op normaal gebruik.

  • 2. Voor zover de cliënt kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning, welke verhuizing kan leiden tot het in staat zijn van een normaal gebruik van de woning, zal het primaat verhuizen eerst beoordeeld worden om het gewenste resultaat te bereiken. Deze beoordeling vindt alleen plaats indien de verwachte kosten van het aanpassen van de woning hoger geraamd worden dan € 10.000,00.

  • 3. Indien het college het primaat verhuizen als bedoeld in het tweede lid oplegt, dan kan het college een financiële tegemoetkoming voor de kosten van verhuizing verstrekken.

  • 4. De kostprijs van een woonvoorziening voor het geschikt maken van de woning van de cliënt wordt vastgesteld op basis van een door het college geaccepteerde offerte op basis van een programma van eisen.

  • 5. De cliënt kan voor een woonvoorziening in aanmerking komen indien blijkt dat verhuizing als bedoeld in het tweede lid niet binnen een redelijke of medisch aanvaardbare termijn mogelijk is.

  • 6. Een woonvoorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      er sprake is van een zelfstandige woning;

    • b.

      de woning nog minstens vijf jaar in stand blijft.

  • 7. Een aanvraag kan in ieder geval worden geweigerd indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen in het normale gebruik van de woning ten gevolge van beperkingen geen aanleiding bestond en er geen andere noodzaak aanwezig was;

    • b.

      de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • c.

      de cliënt verhuisd is naar een woonruimte die niet bestemd of geschikt is om het gehele jaar door bewoond te worden;

    • d.

      de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • e.

      de noodzaak tot het treffen van een woonvoorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud dan wel slechts strekt ter renovatie van de woning of om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning mogen worden gesteld;

    • f.

      de aangevraagde woonvoorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • g.

      deze betrekking heeft op woonvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen.

    • h.

      de woonvoorziening wordt aangevraagd ten behoeve van een tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, hotels/pensions, trekkerswoonwagens, en bij niet zelfstandige woningen zoals bij kamerverhuur;

    • i.

      als de woonvoorziening in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden.

Artikel 4.2.2 Aanvang werkzaamheden en bezichtiging van de woonruimte

  • 1. Door het college aangewezen personen hebben op één of meer door het college te bepalen tijdstippen toegang tot de woning of het gedeelte van de woonruimte waar de aanpassing wordt aangebracht.

  • 2. De in het eerste lid genoemde personen wordt inzage gegeven in de bescheiden en tekeningen die betrekking hebben op de woonruimteaanpassing.

  • 3. De in het eerste lid genoemde personen wordt de gelegenheid geboden tot het controleren van de woonruimteaanpassing.

Artikel 4.2.3 Gereed melding woningaanpassing

  • 1. Onmiddellijk na de voltooiing van de werkzaamheden, doch uiterlijk binnen 12 maanden na het toekenningsbesluit, verklaart de cliënt schriftelijk aan het college dat de in het vorige artikel bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2. De gereed melding, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een verklaring waaruit blijkt dat bij het realiseren van de woonvoorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder de woonvoorziening is toegekend.

  • 3. Degene aan wie de woonvoorziening is toegekend, dient, voor zover van toepassing, gedurende een periode van vijf jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Artikel 4.2.4 Woningsanering

[vervallen]

Artikel 4.3 Ondersteuning bij een (gestructureerd) huishouden

  • 1. De met ondersteuning bij een (gestructureerd) huishouden te bereiken resultaten hebben betrekking op:

    • a.

      het aanbrengen van structuur door de cliënt, regie voeren over de dagelijkse bezigheden, zelf regelen, besluiten nemen, plannen en uitvoeren van taken;

    • b.

      gebruik maken van het eigen probleemoplossend vermogen van de cliënt.

  • 2. Daarnaast kunnen de resultaten ook betrekking hebben op:

    • a.

      het realiseren van een schoon en leefbaar huis;

    • b.

      de noodzakelijke bereiding van maaltijden;

    • c.

      het aanwezig zijn van gewassen en opgevouwen kleding;

    • d.

      de noodzakelijke verzorging van kinderen die tot de leefeenheid behoren.

  • 3. De werkzaamheden zoals bedoeld in het tweede lid, onder a beperken zich tot de ruimten in huis die in gebruik zijn met het oog op het normale gebruik van de woning.

Artikel 4.4 Ondersteuning bij zelfzorg

  • 1. De met ondersteuning bij zelfzorg te bereiken resultaten hebben betrekking op:

    • a.

      het zichzelf kunnen verzorgen van de cliënt;

    • b.

      het dragen van schone kleding door de cliënt;

    • c.

      het er in het algemeen verzorgd uitzien van de cliënt;

    • d.

      het nakomen van afspraken van de cliënt met zorgprofessionals.

  • 2. De cliënt kan (deels) voor ondersteuning bij zelfzorg in aanmerking komen indien er geen aanspraak bestaat op verpleging en verzorging (wijkverpleging) op grond van de Zorgverzekeringswet.

Artikel 4.5 Ondersteuning bij de thuisadministratie

De met ondersteuning bij de thuisadministratie te bereiken resultaten hebben betrekking op:

  • a.

    het bieden van overzicht in de administratie dan wel het op orde zijn en blijven daarvan;

  • b.

    het tijdig betalen van rekeningen door de cliënt die op hem betrekking hebben;

  • c.

    [vervallen]

  • d.

    [vervallen]

Artikel 4.6 Ondersteuning bij het opbouwen en onderhouden van een sociaal netwerk

De met de ondersteuning bij het opbouwen en onderhouden van een sociaal netwerk te bereiken resultaten hebben betrekking op:

  • a.

    het hebben van een gezond sociaal netwerk waarbinnen de cliënt een passende rol vervult;

  • b.

    het in staat stellen van de cliënt een beroep te doen op personen in zijn sociale netwerk;

  • c.

    het hanteren van de cliënt van de eigen problematiek in relatie tot het sociale netwerk;

  • d.

    het, in geval van bemoeizorg, open staan van de cliënt voor de opbouw van een sociaal netwerk.

Artikel 4.7 Ondersteuning bij dagbesteding

De met ondersteuning bij dagbesteding te bereiken resultaten hebben betrekking op:

  • a.

    zinvolle dagbesteding;

  • b.

    niet overbelast zijn van mantelzorg.

Artikel 4.8 Ondersteuning bij beschermd wonen en opvang

  • 1. De met ondersteuning bij beschermd wonen en opvang te bereiken resultaten hebben betrekking op het bieden van verblijf aan cliënten, waarbij het verblijf is gekoppeld aan noodzakelijke zorg en/of begeleiding en/of het verhelpen van een crisis.

  • 2. De centrumgemeente Delft is bevoegd tot het bepalen van de toegang en het nemen van besluiten ten behoeve van de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en opvang, conform het daartoe vastgesteld beleid van de centrumgemeente Delft, de geldende verordening maatschappelijke ondersteuning en de daarop gebaseerde nadere regels en/of beleidsregels maatschappelijke ondersteuning van deze centrumgemeente.

Artikel 4.9 Ondersteuning van mantelzorg

  • 1. De met ondersteuning van mantelzorg te bereiken resultaten hebben betrekking op:

    • a.

      niet overbelast zijn van mantelzorg;

    • b.

      in staat zijn tot het verlenen van mantelzorg om de cliënt effectief te ondersteunen.

  • 2. De cliënt kan in aanmerking komen voor kortdurend verblijf in een instelling, niet zijnde een ziekenhuis, indien:

    • a.

      het kortdurend verblijf noodzakelijk is ter ontlasting van de mantelzorger, én

    • b.

      de cliënt is aangewezen op ondersteuning, gepaard gaande met permanent toezicht, én

    • c.

      de cliënt geen aanspraak kan maken op de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg om de overbelasting te voorkomen.

  • 3. Het kortdurend verblijf als bedoeld in het tweede lid omvat maximaal 52 etmalen per jaar, waarbij de cliënt maximaal 28 etmalen aaneengesloten mag afnemen.

  • 4. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het vorige lid.

Artikel 4.10 Ondersteuning bij het zich verplaatsen in en om de woning

De met de ondersteuning bij het zich verplaatsen in en om de woning te bereiken resultaten hebben betrekking op het in staat zijn de noodzakelijke gebruiksruimten te bereiken gericht op het normale gebruik van de woning.

Artikel 4.11 Ondersteuning bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

  • 1. De met ondersteuning bij het zich verplaatsen per vervoermiddel te bereiken resultaten hebben betrekking op het lokaal verplaatsen in de eigen woon- en leefomgeving van de cliënt. Onder lokaal verplaatsen wordt verstaan een afstand van maximaal 25 kilometer vanaf het woonadres van de cliënt.

  • 2. Het college hanteert voor het zich lokaal verplaatsen in principe het primaat van de collectieve maatwerkvoorziening, te weten een vervoerspas voor reizen met de Regiotaxi.

  • 3. Het college stelt de cliënt een (collectieve) maatwerkvoorziening ter beschikking waarmee participatie mogelijk is over een afstand van 2400 kilometer per jaar.

  • 4. Gebruik van een (collectieve) maatwerkvoorziening buiten het gebied als bedoeld in het eerste lid is geheel voor eigen rekening van de cliënt.

  • 5. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het eerste en derde lid.

Artikel 4.12 Nadere regels maatwerkvoorzieningen

Het college kan nadere regels stellen over maatwerkvoorzieningen.

HOOFDSTUK 5 MAATWERKVOORZIENING IN NATURA

Artikel 5.1 Regels rond verstrekking van maatwerkvoorzieningen in natura

  • 1. Een maatwerkvoorziening in natura kan worden verleend in eigendom, in bruikleen of in de vorm van persoonlijke dienstverlening.

  • 2. Indien een maatwerkvoorziening in natura wordt verstrekt in bruikleen of in de vorm van persoonlijke dienstverlening dient tussen leverancier en cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een bruikleenovereenkomst respectievelijk een dienstverleningsovereenkomst te worden gesloten.

  • 3. Levering of dienstverlening vindt niet eerder plaats dan nadat de beschikking tot toekenning van de maatwerkvoorziening in natura bekend is gemaakt aan de cliënt.

HOOFDSTUK 6 PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 6.1 Regels voor pgb

  • 1. Indien een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger wenst in te kopen door middel van een pgb, dan dient de cliënt daarvoor een ondertekend bestedingsplan in als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel c van deze verordening.

  • 2. Conform artikel 2.3.6 van de wet verstrekt het college de cliënt desgewenst een pgb indien:

    • a.

      de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen;

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woonvoorzieningen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

  • 3. Voor het pgb geldt het volgende:

    • a.

      het is gebaseerd op een door de cliënt opgesteld bestedingsplan;

    • b.

      het wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woonvoorzieningen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering;

    • c.

      het bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst passende beschikbare maatwerkvoorziening in natura;

    • d.

      als de verstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop het hulpmiddel of de woonvoorziening technisch is afgeschreven, indien nodig rekening houdend met een vergoeding voor onderhoud en verzekering;

    • e.

      indien de kosten volgens het bestedingsplan van de cliënt hoger zijn, dan de kostprijs van de naar het oordeel van het college passende individuele voorziening in natura, dan is er de mogelijkheid dat de cliënt het verschil zelf bekostigt;

    • f.

      bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in het tweede lid onderdeel c, weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woonvoorzieningen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt;

    • g.

      de aan een pgb verbonden taken, als bedoeld in het tweede lid onderdeel a, worden niet uitgevoerd door een zorgverlener die tevens uitvoerder is van de ondersteuning of een financiële relatie heeft met de uitvoerder van de ondersteuning die met het pgb wordt ingekocht.

  • 4. Het pgb mag niet worden besteed aan:

    • a.

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • d.

      kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering;

    • e.

      een vrij besteedbaar deel.

  • 5. Er bestaat geen recht op een pgb voor zover het is bestemd voor besteding in het buitenland, tenzij het college hier vooraf expliciet toestemming voor verleent.

  • 6. Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt kan diensten onder de volgende voorwaarden, betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk:

    • a.

      het inhuren van personen uit het sociaal netwerk leidt tot effectievere en doelmatige ondersteuning;

    • b.

      inhuren van personen uit het sociaal netwerk gebeurt op basis van een lager tarief dan het vastgestelde tarief voor beroepskrachten;

    • c.

      de persoon uit het sociaal netwerk heeft aangegeven dat de ondersteuning van de cliënt voor hem niet tot overbelasting leidt;

Artikel 6.2 Onderscheid professionele en niet-professionele ondersteuning

  • 1. Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen professionele en niet-professionele ondersteuning.

  • 2. Van professionele ondersteuning is sprake als de organisatie, zelfstandige zonder personeel of hulpverlener die door de cliënt is ingeschakeld voor de ondersteuning, voldoet aan de volgende, cumulatieve eisen die in het toepasselijke onderdeel staan genoemd:

    • a.

      Er is sprake van een organisatie indien:

      • de organisatie staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel waarbij de activiteiten blijkens deze inschrijving bestaan uit het verlenen van ondersteuning die past binnen de kaders van de resultaatgebieden als bedoeld in hoofdstuk 4 van de verordening;

      • de organisatie een dienstverband biedt aan minimaal twee medewerkers;

      • de organisatie en de medewerkers voldoen aan de kwaliteitseisen die voor de betreffende ondersteuning worden gesteld aan gecontracteerde aanbieders, beschikken over relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van de betreffende taken en ontvangen een salaris dat daarmee overeenkomstig is;

      • de eigenaar en medewerkers geen eerste- of tweedegraads bloed- of aanverwant zijn van degene aan wie ze ondersteuning bieden; en

      • de organisatie beschikt, indien ondersteuning wordt geleverd binnen een resultaatgebied, als bedoeld in artikel 4.7 en 4.9, tweede lid, van deze verordening, over een locatie waar meerdere cliënten tegelijk kunnen verblijven.

    • b.

      Er is sprake van een zelfstandige zonder personeel indien:

      • de zelfstandige zonder personeel staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel waarbij de activiteiten blijkens deze inschrijving bestaan uit het verlenen van ondersteuning die past binnen de kaders van de resultaatgebieden als bedoeld in hoofdstuk 4 van deze verordening;

      • de Belastingdienst de zelfstandige zonder personeel in het kader van de hulpverlening aan de cliënt beschouwt als ondernemer;

      • de zelfstandige zonder personeel voldoet aan de kwaliteitseisen die aan een hulpverlener van een gecontracteerde aanbieder worden gesteld, beschikt over relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van de desbetreffende taken en berekent een tarief dat marktconform is;

      • de zelfstandige zonder personeel geen eerste- of tweedegraads bloed- of aanverwant is van degene aan wie hij ondersteuning biedt; en

      • de zelfstandige zonder personeel beschikt, indien ondersteuning wordt geleverd binnen een resultaatgebied, als bedoeld in artikel 4.7 en 4.9, tweede lid, van deze verordening, over een locatie waar meerdere cliënten tegelijk kunnen verblijven.

    • c.

      Er is sprake van een hulpverlener indien:

      • de hulpverlener staat ingeschreven in de voor de betreffende ondersteuning wettelijk vereiste register(s);

      • de hulpverlener de ondersteuning levert binnen de kaders van de resultaatgebieden als bedoeld in hoofdstuk 4 van de verordening;

      • de hulpverlener voldoet aan de kwaliteitseisen die aan een hulpverlener van een gecontracteerde aanbieder worden gesteld, beschikt over relevante diploma’s die nodig zijn voor de uitoefening van de betreffende taken en berekent een tarief dat marktconform is;

      • de hulpverlener geen eerste- of tweedegraads bloed- of aanverwant is van degene aan wie hij ondersteuning biedt; en

      • beschikt, indien ondersteuning wordt geleverd binnen een resultaatgebied, als bedoeld in artikel 4.7 en 4.9, tweede lid, van deze verordening, over een locatie waar meerdere cliënten tegelijk kunnen verblijven.

  • 3. Voor het leveren van professionele ondersteuning is vereist dat de hulpverlener beschikt over een VOG die na of kort voor indiensttreding bij zijn werkgever of de start van de ondersteuning is afgegeven.

  • 4. Van niet-professionele ondersteuning is sprake indien:

    • a.

      ondersteuning geboden wordt door personen die niet voldoen aan de criteria als genoemd in het tweede lid;

    • b.

      ondersteuning geboden wordt door personen die voldoen aan de criteria als genoemd in het tweede lid, maar tot het sociaal netwerk van cliënt behoren.

Artikel 6.3 Hoogte pgb

  • 1. De hoogte van het pgb voor een hulpmiddel of woonvoorziening wordt vastgesteld op basis van:

    • a.

      de kostprijs van de goedkoopst passende (tweedehands) voorziening die de cliënt zou hebben ontvangen als het hulpmiddel of de woonvoorziening in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijving en zo nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, of

    • b.

      het bedrag van de kosten volgens de door het college geaccepteerde offerte.

  • 2. De hoogte van het pgb voor ondersteuning bij een (gestructureerd) huishouden wordt als volgt vastgesteld:

    • a.

      niet-professionele ondersteuning door een persoon uit het sociaal netwerk of door een persoon die geen professionele ondersteuning biedt: op basis van een inclusief uurtarief dat is gebaseerd op het minimum uurloon of maximaal een inclusief uurtarief dat is gebaseerd op FWG 15, periodiek 5, van de cao VVT;

    • b.

      professionele ondersteuning door een zelfstandige zonder personeel: op basis van een inclusief uurtarief dat is gebaseerd op FWG 15, periodiek 5, van de cao VVT;

    • c.

      professionele ondersteuning door een organisatie: op basis van het laagste toepasselijke uurtarief dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder.

  • 3. De hoogte van het pgb voor ondersteuning bij zelfzorg, de thuisadministratie of het opbouwen of onderhouden van een sociaal netwerk wordt als volgt vastgesteld:

    • a.

      niet-professionele individuele ondersteuning door een persoon uit het sociaal netwerk of door een persoon die geen professionele ondersteuning biedt: op basis van een inclusief uurtarief dat is gebaseerd op FWG 15, periodiek 5, van de cao VVT of maximaal het in het artikel 5.22 van de Regeling langdurige zorg genoemde tarief voor een persoon uit het sociaal netwerk;

    • b.

      professionele (specialistische) ondersteuning door een zelfstandige zonder personeel: op basis van een inclusief uurtarief dat is gebaseerd op marktonderzoek naar het gemiddelde uurtarief voor deze vorm van ondersteuning;

    • c.

      professionele (specialistische) ondersteuning door een organisatie: op basis van het laagste toepasselijke uurtarief dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder.

  • 4. De hoogte van het pgb voor niet-professionele ondersteuning, als bedoeld in het tweede lid onderdeel a en het derde lid onderdeel a, wordt bepaald met inachtneming van de noodzakelijke deskundigheidsgraad, planbaarheid en onregelmatigheid van de hulp met betrekking tot de voor de cliënt vereiste ondersteuning.

  • 5. De hoogte van het pgb voor professionele ondersteuning bij dagbesteding wordt vastgesteld op basis van het laagste toepasselijke tarief per dagdeel dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder.

  • 6. De hoogte van het pgb voor professionele ondersteuning bij kortdurend verblijf wordt vastgesteld op basis van het laagste toepasselijke tarief per etmaal dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder.

  • 7. De hoogte van het pgb voor niet-professionele ondersteuning bij dagbesteding en kortdurend verblijf wordt per individueel geval vastgesteld op basis van de daarvoor geldende tarieven als bedoeld in het derde lid onderdeel a. Hierbij wordt uitgegaan van het aantal uren individuele begeleiding en/of persoonlijke verzorging dat per dagdeel dagbesteding of etmaal kortdurend verblijf noodzakelijk is. Het pgb bedraagt ten hoogste het pgb voor professionele ondersteuning als bedoeld in het vijfde en zesde lid.

  • 8. De hoogte van het pgb voor beschermd wonen wordt bepaald door de centrumgemeente Delft die voor het uitvoeren van de toegang tot beschermd wonen is gemandateerd.

  • 9. De hoogte van het pgb voor (rolstoel)vervoer van en naar de dagbesteding wordt vastgesteld op basis van het door de gemeente bepaalde reële tarief zoals opgenomen in de deelovereenkomst maatwerkbegeleiding, uitgaande van de dichtst bij de woning van de cliënt gelegen geschikte dagbestedingslocatie en rekening houdende met eventuele beperkingen van de cliënt.

  • 10. De hoogte van het pgb voor ondersteuning bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel wordt vastgesteld op basis van de kilometerprijs, berekend volgens de rekentool Grip op geld -wat kost een auto- van het Nibud uitgaande van de variabele kosten per maand voor een compacte klasse auto, vermenigvuldigd met het aantal benodigde kilometers, uitgaande van maximaal 2400 kilometer per jaar.

  • 11. Bij maatschappelijke ondersteuning die wordt verleend op grond van een verklaring wordt de hoogte van het pgb vastgesteld op basis van een tegemoetkoming per kalendermaand voor een hulp uit het sociaal netwerk zoals opgenomen in artikel 2ab, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015.

  • 12. De hoogte van de tegemoetkoming als bedoeld in het vorige lid wordt vastgesteld op 6 uur per kalendermaand niet-professionele ondersteuning op basis van een inclusief uurtarief dat is gebaseerd op FWG 15, periodiek 5, van de cao VVT, tenzij op grond van het bestedingsplan kan worden volstaan met een lagere tegemoetkoming.

Artikel 6.4 Financiële tegemoetkoming

Een cliënt komt in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming als dit een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie en als het om één van de volgende voorzieningen gaat:

  • a.

    de kosten voor verhuizen. De hoogte is gebaseerd op marktonderzoek naar de kosten voor verhuizing.

Artikel 6.5 Vaststelling concrete bedragen van de tarieven

Het college stelt concrete bedragen van de tarieven voor het pgb en de financiële tegemoetkoming, zoals bedoeld in artikel 6.3 en artikel 6.4, vast in nadere regels.

HOOFDSTUK 7. BIJDRAGE IN DE KOSTEN

Artikel 7.1 Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen of pgb’s en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura of een pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een bij verordening aangewezen algemene voorziening zolang de cliënt van deze voorziening gebruik maakt.

  • 3. Er zijn geen bij verordening aangewezen algemene voorzieningen.

  • 4. De bijdrage voor een maatwerkvoorziening in natura, een pgb en een bij verordening aangewezen algemene voorziening, zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19,00 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet, of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 of het volgende lid geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 5. In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage verschuldigd per bijdrageperiode voor:

    • a.

      de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die een bijdrageplichtig inkomen heeft tot maximaal 110% van de toepasselijke bijstandsnorm;

    • b.

      de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en die een bijdrageplichtig inkomen heeft tot maximaal 110% van de toepasselijke bijstandsnorm;

    • c.

      de gehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en die een gezamenlijk bijdrageplichtig inkomen heeft tot maximaal 110% van de toepasselijke bijstandsnorm;

    • d.

      verstrekking van een maatwerkvoorziening in natura of pgb voor aanpassing van een gemeenschappelijke ruimte voor zover deze betrekking heeft op het toe- en doorgankelijk maken van het woongebouw, waardoor meerdere personen gebruik kunnen maken van deze aanpassing.

  • 6. In afwijking van het vierde lid wordt de hoogte van de eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening collectief vervoer met de Regiotaxi, als bedoeld in artikel 4.11 van deze verordening, als volgt vastgesteld:

    • a.

      voor gebruik van het collectief vervoer is de cliënt per rit een opstaptarief en per gereden kilometer een ritbijdrage verschuldigd. Het opstaptarief en de ritbijdrage per gereden kilometer worden door de Metropoolregio Rotterdam Den Haag jaarlijks vastgesteld;

    • b.

      de bedragen van het opstaptarief en ritbijdrage per gereden kilometer worden opgenomen in de nadere regels.

  • 7. De kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening of bij verordening aangewezen algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing wordt tevens bepaald door de wijze van beschikbaarstelling van de voorziening (bruikleen, huur of eigendom);

    • c.

      pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 8. In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door het CAK vastgesteld en geïnd.

  • 9. Als de bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd, is de bijdrage verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

Artikel 7.2 Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen, met uitzondering van de bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor het gebruik van een algemene voorziening, met uitzondering van de bij verordening aangewezen algemene voorzieningen.

  • 2. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor het gebruik van de volgende algemene voorzieningen:

    • a.

      collectief vervoer met de Regiotaxi zonder Wmo-vervoerspas;

    • b.

      voucher huishoudelijke hulp.

  • 3. De bijdragen als bedoeld in het tweede lid worden vermeld in de nadere regels.

  • 4. De bijdragen voor de kosten van algemene voorzieningen worden geïnd door de organisatie die de algemene voorziening levert.

  • 5. De hoogte van de eigen bijdrage voor een algemene voorziening wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van deze voorziening.

  • 6. De kostprijs van een algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder.

HOOFDSTUK 8. NIEUWE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN, HERZIENING, INTREKKING, OPSCHORTING, TERUGVORDERING EN TERUGBETALING

Artikel 8.1 Nieuwe feiten en omstandigheden

  • 1. In aanvulling op artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onmiddellijk uit eigen beweging schriftelijk mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 2. In aanvulling op artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt langer dan 2 maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

    • f.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 3. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen drie maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de maatwerkvoorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5. In geval het recht op een in eigendom verstrekte maatwerkvoorziening is ingetrokken, kan de maatwerkvoorziening dan wel de geldswaarde van de maatwerkvoorziening worden teruggevorderd.

  • 6. In geval het recht op een in bruikleen verstrekte maatwerkvoorziening is ingetrokken, kan deze worden ingenomen.

  • 7. De extra kosten die het college maakt bij de invordering kan het college terugvorderen.

Artikel 8.2 Opschorting betaling uit het pgb

  • 1. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1, tweede lid, onder d van de verordening.

  • 3. Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Artikel 8.3 Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Het college onderzoekt periodiek en/of steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 8.4 Terugbetaling bij verkoop

  • 1. De cliënt die (mede)eigenaar is van een woning, aan wie krachtens deze verordening een woonvoorziening (in natura of in de vorm van een pgb) is toegekend welke heeft geleid tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van vijf jaar na gereed melding van de maatwerkvoorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden.

  • 2. Het bedrag voor de aanpassing aan de woning dient volgens het volgende afschrijvingsschema te worden terugbetaald. Het college houdt hierbij rekening met de afschrijvingskosten en de door de cliënt verschuldigde bijdrage in de kosten: bij verkoop in het eerste jaar na gereed melding 100 %;

    • a.

      bij verkoop in het tweede jaar na gereed melding 80 %;

    • b.

      bij verkoop in het derde jaar na gereed melding 60 %;

    • c.

      bij verkoop in het vierde jaar na gereed melding 40 %;

    • d.

      bij verkoop in het vijfde jaar na gereed melding 20 %.

  • 3. De datum van verkoop, bedoeld in het voorgaande lid, wordt vastgesteld aan de hand van de datum waarop de koopovereenkomst is gesloten.

HOOFDSTUK 9 KWALITEIT

Artikel 9.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten zijn daaronder begrepen, door:

    • a.

      voorzieningen af te stemmen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      voorzieningen af te stemmen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      de inzet van deskundig personeel;

    • e.

      ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de van toepassing zijnde erkende keurmerken voor de betreffende sector.

  • 2. Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 9.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1°.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • 2°.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3,tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4. Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

  • 6. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd, zoals:

      • 1°.

        aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • 2°.

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • 3°.

        onderhoud van de voorziening, en

      • 4°.

        verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijv. kernteams).

HOOFDSTUK 10. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 10.1 Klachtregeling

  • 1. De klachtregeling van de gemeente is van toepassing op de afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 3. Het college ziet toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks onafhankelijk cliënt ervaringsonderzoek.

Artikel 10.2 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten en mantelzorgers over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers en/of mantelzorgers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks onafhankelijk cliënt ervaringsonderzoek.

Artikel 10.3 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college draagt jaarlijks zorg voor een blijk van waardering voor mantelzorgers op collectieve wijze in natura, via het SBJ Samen Sterk.

HOOFDSTUK 11 SLOTBEPALINGEN

Artikel 11.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 11.2 Indexering

  • 1. Het college kan jaarlijks de geldende bedragen ten behoeve van maatwerkvoorzieningen aanpassen. Dat gebeurt aan de hand van de definitief gewogen gemiddelde prijsindexcijfers van het CPB van het jaar t-2.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan de raad jaarlijks per 1 januari de hoogte van de bijdrage in de kosten, met inachtneming van het landelijk Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, aanpassen.

  • 3. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan de raad jaarlijks per 1 januari de hoogte van de rekenprijs voor de berekening van de bijdrage in de kosten voor de hulp bij het huishouden aanpassen.

Artikel 11.3 Overgangsrecht

  • 1. Aanvragen die bij het college zijn ingediend voor 1 februari 2023 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van de vijfde wijziging van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de vierde wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2018.

  • 2. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2018 wordt beslist met inachtneming van die verordening waarop het besluit is gebaseerd.

  • 3. Het college heeft de bevoegdheid een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2018 in te trekken met toepassing van deze verordening. Het college kan daarvoor een ander besluit in de plaats stellen met toepassing van deze verordening.

Artikel 11.4 - Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na publicatie en werkt terug tot en met 1 oktober 2018.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2018.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 27 september 2018.

de griffier,

drs. B.S.M. Sepers

de voorzitter,

mw. F. Ravestein