Regeling vervallen per 01-01-2024

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2018)

Geldend van 01-07-2021 t/m 03-02-2023

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2018)

De raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp;

gezien het voorstel van het college van 10 juli 2018;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.3.6, vierde lid en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en artikelen 3.8, tweede lid, en 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;;

gezien het advies van de Wmo-raad;

  • -

    overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • -

    dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

besluit:

vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2018

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen en afkortingen

  • 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als cliënt behorend;

    • b.

      algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

    • c.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • d.

      beperking: aan de cliënt verbonden factoren die er toe leiden dat deze niet (volledig) in staat is tot zelfredzaamheid en participatie;

    • e.

      bestedingsplan: een door de cliënt opgesteld plan waarin de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen en op welke wijze het persoonsgebonden budget door cliënt wordt aangewend;

    • f.

      bijdrage: bijdrage als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

    • g.

      collectieve maatwerkvoorziening: een maatwerkvoorziening die individueel wordt toegekend maar door meerdere personen tegelijk kan worden gebruikt;

    • h.

      dagbesteding: structurele tijdsbesteding met een welomschreven doel;

    • i.

      gemeenschappelijke ruimten: gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woonruimte van de cliënt waar deze zijn hoofdverblijf heeft vanaf de toegang tot het woongebouw te bereiken;

    • j.

      gesprek: een gesprek naar aanleiding van een melding waarin de onderwerpen van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 vierde lid van de wet aan bod komen;

    • k.

      huisgenoot: de persoon die met de cliënt duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont, anders dan door een commerciële huurders- of kostgangersrelatie;

    • l.

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • m.

      inclusief uurtarief: een uurtarief dat is opgehoogd met de volgende componenten: vakantietoeslag, vakantie-uren en reiskosten volgens de regeling van de belastingdienst;

    • n.

      instelling: volgens de Wet toelating zorginstellingen, een ziekenhuis of kleinschalig wooninitiatief als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet, dan wel een door het college goedgekeurde accommodatie van een aanbieder;

    • o.

      leefeenheid: de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten die duurzaam gemeenschappelijk een woning bewonen en gezamenlijk een huishouden voeren;

    • p.

      meerkosten: kosten, niet zijnde de kosten bedoeld in artikel 2.1.7 van de wet, die uitgaan boven de kosten die als algemeen gebruikelijk zijn te beschouwen;

    • q.

      melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

    • r.

      normaal gebruik van de woning: het kunnen verrichten van de elementaire woonfuncties, het verrichten van belangrijke huishoudelijke werkzaamheden, horizontale en verticale verplaatsingen in en om de woning waaronder ook de toegang tot de woning;

    • s.

      persoonlijk plan: een door de cliënt opgesteld plan dat aangeeft op basis van artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met e van de wet, welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

    • t.

      pgb: persoonsgebonden budget;

    • u.

      verklaring: een verklaring als bedoeld in artikel 2ab, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015;

    • v.

      voorliggende voorziening: een andere wettelijke regeling waarop de cliënt een beroep kan doen met het oog op zijn behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;

    • w.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • x.

      woning: een woonruimte bestemd en geschikt voor permanente bewoning en waarbij naast een eigen toegang ook geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld. Hieronder begrepen een woonschip en een woonwagen mits bestemd voor permanente bewoning;

    • y.

      woonvoorziening: een woningaanpassing of hulpmiddel gericht op het normale gebruik van de woning.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 3. Alle in deze verordening genoemde bedragen zijn bruto en inclusief BTW.

HOOFDSTUK 2 PROCEDUREREGELS

Artikel 2.1 Melding hulpvraag

  • 1. Een hulpvraag kan door of namens een cliënt bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3. Het college brengt de cliënt op de hoogte van de mogelijkheid om een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede lid, van de wet op te stellen en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 4. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding zo spoedig mogelijk een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 2.2 Cliëntondersteuning

  • 1. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op gratis cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, derde lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

Artikel 2.3 Vooronderzoek

  • 1. Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de cliënt en zijn situatie en maakt zo spoedig mogelijk met hem een afspraak voor een gesprek.

  • 2. Voor of tijdens het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college hiervoor nodig zijn en waarover de cliënt op dat moment redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3. Als de cliënt voldoende bekend is bij de gemeente, kan het college in overeenstemming met de cliënt afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 2.4 Gesprek

  • 1. Het college onderzoekt in een gesprek tussen degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie en deskundigen, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en;

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2. Als de cliënt een persoonlijk plan aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het college informeert de cliënt over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de cliënt toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken.

  • 4. Als de hulpvraag voldoende bekend is, kan het college onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een gesprek.

Artikel 2.5 Advisering

Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als het dit van belang acht voor de beoordeling van de aanvraag om een maatwerkvoorziening.

Artikel 2.6 Verslag

  • 1. Het college verstrekt de cliënt dan wel diens gemachtigde of vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek, waaronder een verslag van het gesprek als bedoeld in artikel 2.4. van deze verordening.

  • 2. De cliënt tekent de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen vijf werkdagen wordt geretourneerd aan het college.

  • 3. Als de cliënt tekent voor gezien, dan kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is met de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 4. Als de cliënt van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, dan kan hij dit aangeven op de door hem ondertekende schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek.

Artikel 2.7 Aanvraag

  • 1. Een cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger kan een aanvraag om een maatwerkvoorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2. Het college kan een ondertekende schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek aanmerken als een aanvraag als de cliënt dat op de schriftelijke weergave heeft aangegeven.

  • 3. Het college merkt een aanvraag en een daarbij behorend persoonlijk plan of verslag welke naar oordeel van het college verouderde informatie bevat, aan als melding.

Artikel 2.8 Inhoud beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt en wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is;

    • c.

      hoe de voorziening wordt verstrekt;

    • d.

      indien van toepassing, welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb wordt aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      wat de ingangsdatum en de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb;

    • f.

      eventuele andere verplichtingen die verbonden zijn aan het pgb.

  • 4. Als sprake is van een te betalen eigen bijdrage wordt de cliënt daarover in de beschikking geïnformeerd.

HOOFDSTUK 3 BEOORDELING AANVRAAG

Artikel 3.1 Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1. Het college neemt de ondertekende schriftelijke weergave van de uitkomst van het onderzoek als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.4 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven;

    • b.

      ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.4 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3. Er bestaat alleen een aanspraak op een maatwerkvoorziening indien:

    • a.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was;

    • b.

      de noodzaak voor de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt;

    • c.

      de noodzaak tot ondersteuning niet is ontstaan als gevolg van omstandigheden die in de risicosfeer van de cliënt liggen.

  • 4. Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven, tenzij:

    • a.

      de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 5. De aanvraag om een maatwerkvoorziening dan wel pgb kan worden geweigerd indien de maatwerkvoorziening is gerealiseerd vóór de melding dan wel aanvraag.

  • 6. Onverminderd de vorige leden verstrekt het college de goedkoopst mogelijke passende maatwerkvoorziening.

Artikel 3.2 - Primaat en kortdurende maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Het college kan maatschappelijke ondersteuning verlenen als collectieve en individuele maatwerkvoorziening waarbij het primaat ligt bij de collectieve verstrekking.

  • 2. Het college kan de maatwerkvoorziening kortdurend toekennen indien de cliënt of personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd leerbaar zijn.

  • 3. De maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in het vorige lid is gericht op het versterken of verbeteren van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Daaronder kan ook toeleiding naar algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen worden verstaan.

HOOFDSTUK 4. MAATWERKVOORZIENINGEN

Artikel 4.1 Verschillende soorten maatwerkvoorzieningen

Maatschappelijke ondersteuning kan bestaan uit ondersteuning bij:

  • a.

    het wonen in een geschikt huis;

  • b.

    een (gestructureerd) huishouden;

  • c.

    zelfzorg;

  • d.

    de thuisadministratie;

  • e.

    het opbouwen en onderhouden van een sociaal netwerk;

  • f.

    dagbesteding;

  • g.

    het bieden van beschermd wonen en opvang;

  • h.

    mantelzorg;

  • i.

    het zich verplaatsen in en om de woning;

  • j.

    het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 4.2.1 Ondersteuning bij het wonen in een geschikt huis

  • 1. De met ondersteuning bij het wonen in een geschikt huis te bereiken resultaten hebben betrekking op de bereikbaarheid, toe- en doorgankelijkheid en bruikbaarheid van de woning met het oog op normaal gebruik.

  • 2. Voor zover de cliënt kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning, welke verhuizing kan leiden tot het in staat zijn van een normaal gebruik van de woning, zal het primaat verhuizen eerst beoordeeld worden om het gewenste resultaat te bereiken. Deze beoordeling vindt alleen plaats indien de verwachte kosten van het aanpassen van de woning hoger geraamd worden dan € 10.000,00.

  • 3. De kostprijs van een woonvoorziening voor het geschikt maken van de woning van de cliënt wordt vastgesteld op basis van een door het college geaccepteerde offerte op basis van een programma van eisen.

  • 4. Indien het college inschat dat de kostprijs als bedoeld in het derde lid minder dan € 5.000,00 bedraagt, kan opdrachtverlening plaatsvinden zonder voorafgaande offerte-aanvraag.

  • 5. De cliënt kan voor een woonvoorziening in aanmerking komen indien blijkt dat verhuizing als bedoeld in het tweede lid niet binnen een redelijke of medisch aanvaardbare termijn mogelijk is.

  • 6. Een woonvoorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      er sprake is van een zelfstandige woning;

    • b.

      de woning nog minstens vijf jaar in stand blijft.

  • 7. Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      het toekennen van woonvoorzieningen aan tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, hotels/pensions, trekkerswoonwagens, en bij niet zelfstandige woningen zoals bij kamerverhuur;

    • b.

      het toekennen van woonvoorzieningen in specifiek op mensen met beperkingen gerichte woongebouwen wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten dan wel woonvoorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen of hadden kunnen worden meegenomen.

  • 8. Een aanvraag kan in ieder geval worden geweigerd indien:

    • a.

      de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen in het normale gebruik van de woning ten gevolge van beperkingen geen aanleiding bestond en er geen andere noodzaak aanwezig was;

    • b.

      de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • c.

      de cliënt verhuisd is naar een woonruimte die niet bestemd of geschikt is om het gehele jaar door bewoond te worden;

    • d.

      de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • e.

      de noodzaak tot het treffen van een maatwerkvoorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud dan wel slechts strekt ter renovatie van de woning of om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning mogen worden gesteld;

    • f.

      de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • g.

      deze betrekking heeft op woonvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen.

Artikel 4.2.2 Aanvang werkzaamheden en bezichtiging van de woonruimte

  • 1. Door het college aangewezen personen hebben op één of meer door het college te bepalen tijdstippen toegang tot de woning of het gedeelte van de woonruimte waar de aanpassing wordt aangebracht.

  • 2. De in het eerste lid genoemde personen wordt inzage gegeven in de bescheiden en tekeningen die betrekking hebben op de woonruimteaanpassing.

  • 3. De in het eerste lid genoemde personen wordt de gelegenheid geboden tot het controleren van de woonruimteaanpassing.

Artikel 4.2.3 Gereed melding woningaanpassing

  • 1. Onmiddellijk na de voltooiing van de werkzaamheden, doch uiterlijk binnen 12 maanden na het toekenningsbesluit, verklaart de cliënt schriftelijk aan het college dat de in het vorige artikel bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • 2. De gereed melding, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een verklaring waaruit blijkt dat bij het realiseren van de woonvoorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder de woonvoorziening is toegekend.

  • 3. Degene aan wie de woonvoorziening is toegekend, dient, voor zover van toepassing, gedurende een periode van vijf jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

Artikel 4.2.4 Woningsanering

De tegemoetkoming voor woningsanering in de vorm van het vervangen van zachte door harde vloerbedekking, bedraagt maximaal € 54,00 per strekkende meter.

Artikel 4.3 Ondersteuning bij een (gestructureerd) huishouden

  • 1. De met ondersteuning bij een (gestructureerd) huishouden te bereiken resultaten hebben betrekking op:

    • a.

      het aanbrengen van structuur door de cliënt, regie voeren over de dagelijkse bezigheden, zelf regelen, besluiten nemen, plannen en uitvoeren van taken;

    • b.

      gebruik maken van het eigen probleemoplossend vermogen van de cliënt.

  • 2. Daarnaast kunnen de resultaten ook betrekking hebben op:

    • a.

      het realiseren van een schoon en leefbaar huis;

    • b.

      de noodzakelijke bereiding van maaltijden;

    • c.

      het aanwezig zijn van gewassen, opgevouwen en gestreken kleding;

    • d.

      de noodzakelijke verzorging van kinderen die tot de leefeenheid behoren.

  • 3. De werkzaamheden zoals bedoeld in het tweede lid, onder a beperken zich tot de ruimten in huis die in gebruik zijn met het oog op het normale gebruik van de woning.

Artikel 4.4 Ondersteuning bij zelfzorg

  • 1. De met ondersteuning bij zelfzorg te bereiken resultaten hebben betrekking op:

    • a.

      het zichzelf kunnen verzorgen van de cliënt;

    • b.

      het dragen van schone kleding door de cliënt;

    • c.

      het er in het algemeen verzorgd uitzien van de cliënt;

    • d.

      het nakomen van afspraken van de cliënt met zorgprofessionals.

  • 2. De cliënt kan (deels) voor ondersteuning bij zelfzorg in aanmerking komen indien er geen aanspraak bestaat op verpleging en verzorging (wijkverpleging) op grond van de Zorgverzekeringswet.

Artikel 4.5 Ondersteuning bij de thuisadministratie

De met ondersteuning bij de thuisadministratie te bereiken resultaten hebben betrekking op:

  • a.

    het bieden van overzicht in de administratie dan wel het op orde zijn en blijven daarvan;

  • b.

    het tijdig betalen van rekeningen door de cliënt die op hem betrekking hebben;

  • c.

    het er op toe zien dat de inkomsten en uitgaven van de cliënt in balans zijn en blijven;

  • d.

    het, indien aanwezig, beheersbaar maken van de schuldenproblematiek en, indien mogelijk in relatie tot de inkomsten, verminderen van de schuldenlast.

Artikel 4.6 Ondersteuning bij het opbouwen en onderhouden van een sociaal netwerk

De met de ondersteuning bij het opbouwen en onderhouden van een sociaal netwerk te bereiken resultaten hebben betrekking op:

  • a.

    het hebben van een gezond sociaal netwerk waarbinnen de cliënt een passende rol vervult;

  • b.

    het in staat stellen van de cliënt een beroep te doen op personen in zijn/haar sociale netwerk;

  • c.

    het hanteren van de cliënt van de eigen problematiek in relatie tot het sociale netwerk;

  • d.

    het, in geval van bemoeizorg, open staan van de cliënt voor de opbouw van een sociaal netwerk.

Artikel 4.7 Ondersteuning bij dagbesteding

De met ondersteuning bij dagbesteding te bereiken resultaten hebben betrekking op:

  • a.

    zinvolle dagbesteding;

  • b.

    niet overbelast zijn van mantelzorg.

Artikel 4.8 Ondersteuning bij beschermd wonen en opvang

De met ondersteuning bij beschermd wonen en opvang te bereiken resultaten hebben betrekking op het bieden van verblijf aan cliënten, waarbij het verblijf is gekoppeld aan noodzakelijke zorg en/of begeleiding en/of het verhelpen van een crisis.

Artikel 4.9 Ondersteuning van mantelzorg

  • 1. De met ondersteuning van mantelzorg te bereiken resultaten hebben betrekking op:

    • a.

      niet overbelast zijn van mantelzorg;

    • b.

      in staat zijn van mantelzorg om de cliënt effectief te ondersteunen.

  • 2. De cliënt kan in aanmerking komen voor kortdurend verblijf in een instelling, niet zijnde een ziekenhuis, indien:

    • a.

      het kortdurend verblijf noodzakelijk is ter ontlasting van de mantelzorger, én

    • b.

      de cliënt is aangewezen op ondersteuning, gepaard gaande met permanent toezicht, én

    • c.

      de cliënt geen afspraak kan maken op de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg om de overbelasting te voorkomen.

  • 3. Het kortdurend verblijf als bedoeld in het tweede lid omvat maximaal één etmaal per week, ten hoogste 52 etmalen per jaar, waarbij de cliënt maximaal 28 etmalen aaneengesloten mag afnemen.

  • 4. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het vorige lid.

Artikel 4.10 Ondersteuning bij het zich verplaatsen in en om de woning

De met de ondersteuning bij het zich verplaatsen in en om de woning te bereiken resultaten hebben betrekking op het in staat zijn de noodzakelijke gebruiksruimten te bereiken gericht op het normale gebruik van de woning.

Artikel 4.11 Ondersteuning bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

  • 1. De met ondersteuning bij het zich verplaatsen per vervoermiddel te bereiken resultaten hebben betrekking op het lokaal verplaatsen in de eigen woon- en leefomgeving van de cliënt. Onder lokaal verplaatsen wordt verstaan een afstand van maximaal 25 kilometer vanaf het woonadres van de cliënt.

  • 2. Het college hanteert voor het zich lokaal verplaatsen in principe het primaat van de collectieve maatwerkvoorziening zoals collectief vervoer.

  • 3. Het college stelt de cliënt een (collectieve) maatwerkvoorziening ter beschikking waarmee participatie mogelijk is over een afstand van 2400 kilometer per jaar.

  • 4. Gebruik van een (collectieve) maatwerkvoorziening buiten het gebied als bedoeld in het eerste lid is geheel voor eigen rekening van de cliënt.

  • 5. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het eerste en derde lid.

Artikel 4.12 Nadere regels maatwerkvoorzieningen

Het college kan nadere regels stellen over maatwerkvoorzieningen.

HOOFDSTUK 5 MAATWERKVOORZIENING IN NATURA

Artikel 5.1 Regels rond verstrekking van maatwerkvoorzieningen in natura

  • 1. Een maatwerkvoorziening in natura kan worden verleend in eigendom, in bruikleen of in de vorm van persoonlijke dienstverlening.

  • 2. Indien een maatwerkvoorziening in natura wordt verstrekt in bruikleen of in de vorm van persoonlijke dienstverlening dient tussen leverancier en cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een bruikleenovereenkomst respectievelijk een dienstverleningsovereenkomst te worden gesloten.

  • 3. Levering of dienstverlening vindt niet eerder plaats dan nadat de beschikking tot toekenning van de maatwerkvoorziening in natura bekend is gemaakt aan de cliënt.

HOOFDSTUK 6 PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Artikel 6.1 Regels voor pgb

  • 1. Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een pgb dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.

  • 2. Conform artikel 2.3.6 van de wet verstrekt het college de cliënt desgewenst een pgb indien:

    • a.

      de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b.

      de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen;

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woonvoorzieningen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

  • 3. Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in het eerste lid, onder c, weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woonaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 4. Tussenpersonen of belangbehartigers worden niet uit het pgb betaald.

  • 5. Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woonvoorzieningen en andere maatregelen onder de volgende voorwaarden, betrekken van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk:

    • a.

      het inhuren van personen uit het sociaal netwerk leidt tot effectievere en doelmatige ondersteuning;

    • b.

      inhuren van personen uit het sociaal netwerk gebeurt op basis van een lager tarief dan het vastgestelde tarief voor beroepskrachten;

    • c.

      de persoon uit het sociaal netwerk heeft aangegeven dat de ondersteuning van de cliënt voor hem niet tot overbelasting leidt;

Artikel 6.2 Onderscheid professionele en niet-professionele ondersteuning

  • 1. Van professionele ondersteuning is sprake als de organisatie, zelfstandige zonder personeel of hulpverlener die door de cliënt is ingeschakeld voor de ondersteuning, voldoet aan de volgende, cumulatieve eisen die in het toepasselijke onderdeel staan genoemd:

    • a.

      Er is sprake van een organisatie indien:

      • de organisatie staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel waarbij de activiteiten blijkens deze inschrijving bestaan uit het verlenen van ondersteuning die past binnen de kaders van de resultaatgebieden als bedoeld in hoofdstuk 4 van de verordening;

      • de organisatie een dienstverband biedt aan minimaal twee medewerkers;

      • de organisatie en de medewerkers voldoen aan de kwaliteitseisen die voor de betreffende ondersteuning worden gesteld aan gecontracteerde aanbieders en ontvangen een salaris dat daarmee overeenkomstig is;

      • de eigenaar en medewerkers geen eerste- of tweedegraads bloed- of aanverwant zijn van degene aan wie ze ondersteuning bieden; en

      • de organisatie beschikt, indien ondersteuning wordt geleverd binnen een resultaatgebied, bedoeld in artikel 6.2, vierde lid, sub f, van de verordening, over een locatie waar meerdere cliënten tegelijk kunnen verblijven.

    • b.

      Er is sprake van een zelfstandige zonder personeel indien:

      • de zelfstandige zonder personeel staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel waarbij de activiteiten blijkens deze inschrijving bestaan uit het verlenen van ondersteuning die past binnen de kaders van de resultaatgebieden als bedoeld in hoofdstuk 4 van de verordening;

      • de Belastingdienst de zelfstandige zonder personeel in het kader van de hulpverlening aan de cliënt beschouwt als ondernemer;

      • de zelfstandige zonder personeel voldoet aan de kwaliteitseisen die aan een hulpverlener van een gecontracteerde aanbieder worden gesteld en berekent een tarief dat marktconform is;

      • de zelfstandige zonder personeel geen eerste- of tweedegraads bloed- of aanverwant is van degene aan wie hij ondersteuning biedt; en

      • de zelfstandige zonder personeel beschikt, indien ondersteuning wordt geleverd binnen een resultaatgebied, bedoeld in artikel 6.2, vierde lid, sub f, van de verordening, over een locatie waar meerdere cliënten tegelijk kunnen verblijven.

    • c.

      Er is sprake van een hulpverlener indien:

      • de hulpverlener staat ingeschreven in de voor de betreffende ondersteuning wettelijk vereiste register(s);

      • de hulpverlener de ondersteuning levert binnen de kaders van de resultaatgebieden als bedoeld in hoofdstuk 4 van de verordening;

      • de hulpverlener geen eerste- of tweedegraads bloed- of aanverwant is van degene aan wie hij ondersteuning biedt;

      • de hulpverlener voldoet aan de kwaliteitseisen die aan een hulpverlener van een gecontracteerde aanbieder worden gesteld en berekent een tarief dat marktconform is; en

      • beschikt, indien ondersteuning wordt geleverd binnen een resultaatgebied, bedoeld in artikel 6.2, vierde lid, sub f, van de verordening, over een locatie waar meerdere cliënten tegelijk kunnen verblijven.

  • 2. Voor het leveren van professionele ondersteuning is vereist dat de hulpverlener beschikt over een VOG die na of kort voor indiensttreding bij zijn werkgever of de start van de ondersteuning is afgegeven.

  • 3. Indien de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in lid 1 onder a, b of c, dan is er sprake van niet-professionele ondersteuning.

Artikel 6.3 Hoogte pgb

  • 1. De hoogte van een pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld bestedingsplan over hoe hij het pgb gaat besteden;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woonvoorzieningen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 2. Als de verstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop het hulpmiddel of de woonvoorziening technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud, reparatie en verzekering.

  • 3. Indien de kosten volgens het bestedingsplan van de cliënt hoger zijn dan het naar het oordeel van het college passende pgb, is er de mogelijkheid dat de cliënt het verschil zelf bekostigt.

  • 4. De hoogte van een pgb wordt vastgesteld voor:

    • a.

      een hulpmiddel of woonvoorziening: op basis van de kostprijs die de cliënt zou hebben ontvangen als het hulpmiddel of de woonvoorziening in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten;

    • b.

      niet-professionele individuele ondersteuning bij een (gestructureerd) huishouden: door een persoon uit het sociaal netwerk of door een persoon die geen professionele ondersteuning biedt: op basis van een inclusief uurtarief dat is gebaseerd op het minimum uurloon of maximaal een inclusief uurtarief dat is gebaseerd op FWG 15, schaal 5, van de CAO VVT;

    • c.

      professionele individuele ondersteuning bij een (gestructureerd) huishouden:

      • 1°.

        ondersteuning door een daartoe opgeleid persoon die werkt als een zelfstandige zonder personeel: op basis van een inclusief uurtarief dat is gebaseerd op FWG 15, schaal 5, van de CAO VVT;

      • 2°.

        ondersteuning door een daartoe opgeleid persoon in dienst bij een zorgaanbieder: op basis van het laagste toepasselijke uurtarief dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder;

    • d.

      niet-professionele individuele ondersteuning bij zelfzorg, de thuisadministratie of het opbouwen of onderhouden van een sociaal netwerk: door een persoon uit het sociaal netwerk of door een persoon die geen professionele ondersteuning biedt: op basis van een inclusief uurtarief dat is gebaseerd op FWG 15, schaal 5, van de CAO VVT of maximaal het in het artikel 5.22 van de Regeling langdurige zorg genoemde tarief voor een persoon uit het sociaal netwerk;

    • e.

      professionele ondersteuning bij zelfzorg, de thuisadministratie of het opbouwen en onderhouden van een sociaal netwerk:

      • 1°.

        ondersteuning door een daartoe opgeleid persoon die werkt als een zelfstandige zonder personeel: op basis van een inclusief uurtarief dat is gebaseerd op marktonderzoek naar het gemiddelde uurtarief voor deze vorm van ondersteuning;

      • 2°.

        specialistische ondersteuning door een daartoe opgeleid persoon die werkt als een zelfstandige zonder personeel: op basis van een inclusief uurtarief dat is gebaseerd op marktonderzoek naar het gemiddelde uurtarief voor deze vorm van ondersteuning;

      • 3°.

        ondersteuning door een daartoe opgeleid persoon die werkt in dienst bij een zorgaanbieder: op basis van het laagste toepasselijke uurtarief dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder;

      • 4°.

        specialistische ondersteuning door een daartoe opgeleid persoon die werkt in dienst bij een zorgaanbieder: op basis van het laagste toepasselijke uurtarief dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder;

    • f.

      professionele ondersteuning bij dagbesteding:

      • 1°.

        dagbesteding met laag intensieve ondersteuning uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon die werkt als een zelfstandige zonder personeel: op basis van het laagste toepasselijke tarief per dagdeel dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder;

      • 2°.

        specialistische dagbesteding met hoog intensieve ondersteuning uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon die werkt als een zelfstandige zonder personeel: op basis van het laagste toepasselijke tarief per dagdeel dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder;

      • 3°.

        dagbesteding met laag intensieve ondersteuning uitgevoerd door een persoon in dienst van een zorgaanbieder: op basis van het laagste toepasselijke tarief per dagdeel dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder;

      • 4°.

        specialistische dagbesteding met hoog intensieve ondersteuning uitgevoerd door een daartoe opgeleid persoon in dienst van een zorgaanbieder: op basis van het laagste toepasselijke tarief per dagdeel dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder;

    • g.

      de hoogte van het pgb voor beschermd wonen wordt bepaald door de centrumgemeente Delft die voor het uitvoeren van de toegang tot beschermd wonen is gemandateerd;

    • h.

      professionele ondersteuning van mantelzorg: ondersteuning uitgevoerd door een beroepskracht in dienst van een zorgaanbieder: op basis van het laagste toepasselijke tarief per etmaal dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde zorgaanbieder;

    • i.

      vervoer van en naar de dagbesteding:

      • 1°.

        op basis van het door de gemeente bepaalde reële tarief zoals opgenomen in de deelovereenkomst maatwerkbegeleiding, uitgaande van de dichtst bij de woning van de cliënt gelegen geschikte dagbestedingslocatie en rekening houdende met eventuele beperkingen die het reizen met bepaalde vormen van het openbaar vervoer door de cliënt belemmeren;

      • 2°.

        rolstoelvervoer op basis van het door de gemeente bepaalde reële tarief zoals opgenomen in de deelovereenkomst maatwerkbegeleiding, uitgaande van de dichtst bij de woning van de cliënt gelegen geschikte dagbestedingslocatie en rekening houdende met eventuele beperkingen die het reizen met bepaalde vormen van het openbaar vervoer door de cliënt belemmeren.

    • j.

      ondersteuning bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel:

      op basis van de kilometerprijs, berekend volgens de rekentool Grip op geld -wat kost een auto- van het NIBUD uitgaande van de variabele kosten per maand voor een compacte klasse auto, vermenigvuldigd met het aantal benodigde kilometers, uitgaande van maximaal 2400 kilometer per jaar.

  • 5. De hoogte van het pgb als bedoeld in het vierde lid, onder b en d, wordt in geval van ondersteuning door een persoon die behoort tot het sociaal netwerk en in geval van niet-professionele ondersteuning in individuele gevallen bepaald met inachtneming van de noodzakelijke deskundigheidsgraad, planbaarheid en onregelmatigheid van de hulp met betrekking tot de voor de cliënt vereiste ondersteuning.

  • 6. Bij maatschappelijke ondersteuning die wordt verleend op grond van een verklaring wordt de hoogte van het pgb vastgesteld op basis van een tegemoetkoming per kalendermaand voor een hulp uit het sociaal netwerk zoals opgenomen in artikel 2ab, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015.

  • 7. De hoogte van de tegemoetkoming als bedoeld in het zesde lid wordt vastgesteld op 6 uur per kalendermaand niet-professionele individuele ondersteuning op basis van een inclusief uurtarief dat is gebaseerd op FWG 15, schaal 5, van de CAO VVT, tenzij op grond van het bestedingsplan kan worden volstaan met een lagere tegemoetkoming.

Artikel 6.4 Vaststelling concrete bedragen van de tarieven

Het college stelt concrete bedragen van de tarieven voor het pgb, zoals bedoeld in artikel 6.3, vierde lid, vast in de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2018, met uitzondering van de tarieven pgb beschermd wonen.

HOOFDSTUK 7. BIJDRAGE IN DE KOSTEN

Artikel 7.1 Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen of pgb’s en bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening of pgb, zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een bij verordening aangewezen algemene voorziening zolang de cliënt van deze voorziening gebruik maakt.

  • 3. Er zijn geen bij verordening aangewezen algemene voorzieningen.

  • 4. De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of een pgb en voor bij verordening aangewezen algemene voorzieningen, zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19,00 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet, of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 of het volgende lid geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 5. In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage verschuldigd per bijdrageperiode voor:

    • a.

      de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die een bijdrageplichtig inkomen heeft tot maximaal 110% van de toepasselijke bruto bijstandsnorm;

    • b.

      de ongehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en die een bijdrageplichtig inkomen heeft tot maximaal 110% van de toepasselijke bruto bijstandsnorm;

    • c.

      de gehuwde cliënt die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt en die een gezamenlijk bijdrageplichtig inkomen heeft tot maximaal 110% van de toepasselijke bruto bijstandsnorm;

    • d.

      verstrekking van een maatwerkvoorziening of pgb voor aanpassing van een gemeenschappelijke ruimte voor zover deze betrekking heeft op het toe- en doorgankelijk maken van het woongebouw, waardoor meerdere personen gebruik kunnen maken van deze aanpassing.

  • 6. In afwijking van artikel 2.1.4a, vierde lid, van de wet wordt de hoogte van de eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening collectief vervoer, als bedoeld in artikel 4.11 van deze Verordening, als volgt vastgesteld:

    • a.

      voor gebruik van het collectief vervoer is de cliënt per rit een opstaptarief en per gereden kilometer een ritbijdrage verschuldigd;

    • b.

      het opstaptarief bedraagt € 0,99 per gereden rit;

    • c.

      de cliënt is per gereden kilometer een ritbijdrage verschuldigd van € 0,17.

  • 7. De kostprijs van een:

    • a.

      maatwerkvoorziening of bij verordening aangewezen algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder;

    • b.

      maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing wordt tevens bepaald door de wijze van beschikbaarstelling van de voorziening (bruikleen, huur of eigendom);

    • c.

      pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 8. In de gevallen, bedoeld in artikel 2.1.4b, tweede lid, van de wet, worden de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of pgb door het CAK vastgesteld en geïnd.

  • 9. Als de bijdrage in de kosten voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd, is de bijdrage verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

Artikel 7.2 Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen, met uitzondering van de bij verordening aangewezen algemene voorzieningen

  • 1. Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor het gebruik van een algemene voorziening, met uitzondering van de bij verordening aangewezen algemene voorzieningen.

  • 2. De hoogte van de eigen bijdrage voor een algemene voorziening wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van deze voorziening.

  • 3. De kostprijs van een algemene voorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder.

HOOFDSTUK 8. NIEUWE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN, HERZIENING, INTREKKING, OPSCHORTING, TERUGVORDERING EN TERUGBETALING

Artikel 8.1 Nieuwe feiten en omstandigheden

  • 1. In aanvulling op artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onmiddellijk uit eigen beweging schriftelijk mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 2. In aanvulling op artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt langer dan 2 maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

    • f.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 3. Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen drie maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de maatwerkvoorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5. In geval het recht op een in eigendom verstrekte maatwerkvoorziening is ingetrokken, kan de maatwerkvoorziening dan wel de geldswaarde van de maatwerkvoorziening worden teruggevorderd.

  • 6. In geval het recht op een in bruikleen verstrekte maatwerkvoorziening is ingetrokken, kan deze worden ingenomen.

  • 7. De extra kosten die het college maakt bij de invordering kan het college terugvorderen.

Artikel 8.2 Opschorting betaling uit het pgb

  • 1. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1, tweede lid, onder d van de verordening.

  • 3. Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

Artikel 8.3 Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

Het college onderzoekt periodiek en/of steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

Artikel 8.4 Terugbetaling bij verkoop

  • 1. De cliënt die (mede)eigenaar is van een woning, aan wie krachtens deze verordening een woonvoorziening (in natura of in de vorm van een pgb) is toegekend welke heeft geleid tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van vijf jaar na gereed melding van de maatwerkvoorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden.

  • 2. Het bedrag voor de aanpassing aan de woning dient volgens het volgende afschrijvingsschema te worden terugbetaald. Het college houdt hierbij rekening met de afschrijvingskosten en de door de cliënt verschuldigde bijdrage in de kosten: bij verkoop in het eerste jaar na gereed melding 100 %;

    • a.

      bij verkoop in het tweede jaar na gereed melding 80 %;

    • b.

      bij verkoop in het derde jaar na gereed melding 60 %;

    • c.

      bij verkoop in het vierde jaar na gereed melding 40 %;

    • d.

      bij verkoop in het vijfde jaar na gereed melding 20 %.

  • 3. De datum van verkoop, bedoeld in het voorgaande lid, wordt vastgesteld aan de hand van de datum waarop de koopovereenkomst is gesloten.

HOOFDSTUK 9 KWALITEIT

Artikel 9.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten zijn daaronder begrepen, door:

    • a.

      voorzieningen af te stemmen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      voorzieningen af te stemmen op andere vormen van zorg en ondersteuning;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      de inzet van deskundig personeel;

    • e.

      ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de van toepassing zijnde erkende keurmerken voor de betreffende sector.

  • 2. Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 9.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1°.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • 2°.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3,tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4. Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

  • 6. Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier

    • c.

      worden gevraagd, zoals:

      • 1°.

        aanmeten, leveren en plaatsen van de voorziening;

      • 2°.

        instructie over het gebruik van de voorziening;

      • 3°.

        onderhoud van de voorziening, en

      • 4°.

        verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden (bijv. kernteams).

HOOFDSTUK 10. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 10.1 Klachtregeling

  • 1. De klachtregeling van de gemeente is van toepassing op de afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.

  • 2. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 3. Het college ziet toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks onafhankelijk cliënt ervaringsonderzoek.

Artikel 10.2 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten en mantelzorgers over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers en/of mantelzorgers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks onafhankelijk cliënt ervaringsonderzoek.

Artikel 10.3 Jaarlijkse waardering mantelzorgers

Het college draagt jaarlijks zorg voor een blijk van waardering voor mantelzorgers op collectieve wijze in natura, via het Bureau Mantelzorgondersteuning.

HOOFDSTUK 11 SLOTBEPALINGEN

Artikel 11.1 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 11.2 Indexering

  • 1. Het college kan jaarlijks de geldende bedragen ten behoeve van maatwerkvoorzieningen aanpassen. Dat gebeurt aan de hand van de definitief gewogen gemiddelde prijsindexcijfers van het CPB van het jaar t-2.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan de raad jaarlijks per 1 januari de hoogte van de bijdrage in de kosten, met inachtneming van het landelijk Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, aanpassen.

  • 3. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan de raad jaarlijks per 1 januari de hoogte van de rekenprijs voor de berekening van de bijdrage in de kosten voor de hulp bij het huishouden aanpassen.

Artikel 11.3 Intrekking huidige verordening

De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2015 wordt ingetrokken.

Artikel 11.4 Overgangsrecht

  • 1. Aanvragen die bij het college zijn ingediend voor 1 oktober 2018 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2015.

  • 2. Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2015 wordt beslist met inachtneming van die verordening waarop het besluit is gebaseerd.

  • 3. Het college heeft de bevoegdheid een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2015 in te trekken met toepassing van deze verordening. Het college kan daarvoor een ander besluit in de plaats stellen met toepassing van deze verordening.

Artikel 11.5 - Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na publicatie en werkt terug tot en met 1 oktober 2018.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Pijnacker-Nootdorp 2018.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 27 september 2018.

de griffier,

drs. B.S.M. Sepers

de voorzitter,

mw. F. Ravestein