Verordening individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Soest 2007

Geldend van 01-01-2007 t/m heden

Intitulé

Verordening individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Soest 2007

De raad van de Gemeente Soest;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 31 augustus 2006, nr. RV 06/53 ;

b e s l u i t:

vast te stellen de

Verordening individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Soest 2007

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • b.

    Compensatiebeginsel: de algemene verplichting aan het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;

  • c.

    Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;

  • d.

    Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosiociale problemen aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

  • e.

    Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet.;

  • f.

    Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, psychisch of financiële vermogen om voorzieningen te treffen die maatschappelijke participatie mogelijk maken;

  • g.

    Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijk verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

  • h.

    Algemene voorziening: een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

  • i.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • j.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (eigen bijdrage), of een financiële tegemoetkoming (eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

  • k.

    Voorziening in natura: een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

  • l.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn;

  • m.

    Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

  • n.

    Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

  • o.

    Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

Huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

Hulp bij het huishouden: huishoudelijke verzorging als bedoeld in artikel 1 lid 1 sub h van de wet;

Goedkoopst adequaat: niet duurder dan noodzakelijk en naar objectieve maatstaven doeltreffend, doelmatig en afgestemd op de specifieke situatie van de cliënt;

Besluit : Besluit individuele voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Soest.

Artikel 2 Afbakening

  • 1.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend voorzover:

    • a.

      deze noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen;

deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt;

deze in overwegende mate op het individu is gericht.

de voorziening langdurig noodzakelijk is, tenzij er sprake is van een kortdurende noodzaak tot hulp bij het huishouden.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels ten aanzien van de kortdurend noodzakelijke hulp bij het huishouden.

  • 3.

    Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Soest;

    • c.

      voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • d.

      voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • e.

      voor zover er aan de zijde van de aanvrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • f.

      voorzover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de aanvrager voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt;

    • g.

      indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, danwel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen.

Hoofdstuk 2. Vorm van te verstrekken individuele voorzieningen.

Artikel 3. Keuzevrijheid.

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden aan de hand van de in het Besluit neergelegde criteria.

De cliënt geeft per voorziening aan of hij/zij de zorg in natura wenst of een pgb. Deze keuze is bindend en kan voor de betreffende voorziening niet gewijzigd worden.

Artikel 4. Voorziening in natura

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst tussen de leverancier en de aanvrager van toepassing.

Artikel 5. Financiële tegemoetkoming.

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit in de beschikking opgenomen.

Artikel 6. Persoonsgebonden budget.

  • 1. Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

    • b.

      de omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten, zoals vastgelegd in het Besluit;

    • c.

      de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vastgelegd in het Besluit;

    • d.

      op het persoonsgebonden budget is de Overeenkomst persoonsgebonden budget gemeente Soest van toepassing.

  • 2. De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld.

  • 3. Bij de beschikking wordt een program van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

  • 4. Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de aanvrager.

  • 5. Het college gaat steekproefsgewijs na of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken, zoals genoemd in het Besluit, op verzoek van het college te verstrekken.

  • 6. Na ontvangst van de in het vorige lid bedoelde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 7. Eigen bijdragen en eigen aandeel.

Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet kan de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd zijn of kan de financiële tegemoetkoming worden afgestemd op het inkomen. Het college legt in het Besluit de omvang van deze eigen inbreng vast.

Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden.

Artikel 8. Vormen van hulp bij het huishouden.

De door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden

  • b.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 9 Primaat van de algemene hulp bij het huishouden.

  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g. onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 8 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht als

    • a.

      aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, of

    • b.

      problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg

het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 8 onder b. en c. vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht als er sprake is van de situatie als bedoeld in het eerste lid, maar:

    • a.

      de in het eerste lid genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt, of

    • b.

      niet beschikbaar is.

Artikel 10. Gebruikelijke zorg.

In afwijking van het gestelde in artikel 9 komt een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 4, 5 en 6 van de wet niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten.

Artikel 11. Omvang van de hulp bij het huishouden.

De omvang van de voorziening huishoudelijke verzorging wordt uitgedrukt in klassen, waarbij de volgende klassen met de daarbij behorende uren kunnen worden toegekend:

Klasse 1; 0 tot 2 uur per week;

Klasse 2; 2 tot 4 uur per week;

Klasse 3; 4 tot 7 uur per week;

Klasse 4; 7 tot 10 uur per week;

Klasse 5; 10 tot 13 uur per week;

Klasse 6; 13 tot 16 uur per week.

Artikel 12. Omvang van het persoonsgebonden budget.

De bedragen die per klasse in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt, worden jaarlijks door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit.

Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen.

Artikel 13 Vormen van woonvoorzieningen.

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene woonvoorziening;

  • b.

    een woonvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 14 Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen.

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 13, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en adequaat kan oplossen.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 13, onder b. c. en d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

Artikel 15 Soorten individuele woonvoorzieningen.

De in artikel 13 onder b, c. en d. genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening.

Artikel 16 Primaat van de verhuizing.

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15 onder a. in aanmerking worden gebracht wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren.

Een persoon die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een persoon met beperkingen de woonruimte, bestemd voor permanente bewoning heeft ontruimd kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15 onder a. in aanmerking worden gebracht.

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 15 onder b. en c. in aanmerking worden gebracht wanneer een verhuizing niet mogelijk is binnen een medisch noodzakelijke termijn, of een voorziening als bedoeld in artikel 15 onder a. niet de goedkoopst adequate voorziening is.

Artikel 17 Primaat van de losse woonunit.

  • 1. Aan een persoon als bedoeld in artikel 1 eerste lid onder g onderdeel 5 en 6 van de wet, die in aanmerking komt voor een voorziening als bedoeld in artikel 15 onder b en de voorziening bestaat uit een aanbouw of een aanzienlijke verbouwing, zal het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien hiertegen geen overwegende bezwaren bestaan.

  • 2. De in het eerste lid genoemde voorziening wordt toegekend als de woning niet in eigendom is van een verhuurder, die bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen aan personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte en gebrek behoefte hebben aan een dergelijke woning.

Artikel 18 Uitsluitingen.

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 19 Hoofdverblijf.

Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling dan wel analoge situaties.

De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het college in het Besluit vast te leggen maximumbedrag.

Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan gebruiken.

Artikel 20 Afbakening.

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen;

  • d.

    de woonvoorziening aangevraagd wordt op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze voorziening noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak;

  • e.

    De aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden, tenzij het een verhuizing naar een ADL-woning betreft, of een verhuizing naar een woonzorgwoning op medische indicatie. Een ADL-woning is een woning voor zelfstandig wonende bewoners die zijn aangewezen op persoonlijke assistentie bij algemene dagelijkse levensverrichtingen. Een woonzorgwoning is een woning, bedoeld voor mensen die niet meer geheel zelfstandig kunnen wonen, maar (nog) geen behoefte hebben aan de intensieve verzorging in een verzorgings- of verpleeghuis. Bewoners kunnen gebruikmaken van bepaalde voorzieningen en zorg.

Artikel 21 Terugbetaling bij verkoop.

De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een financiële tegemoetkoming in de kosten van het treffen van een woonvoorziening heeft ontvangen en die binnen een periode van 7 jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden om binnen een week na het passeren van de akte burgemeester en wethouders hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan dient eventueel gedeeltelijk aan de gemeente te worden teruggestort.

De eigenaar-bewoner, die krachtens deze verordening een financiële tegemoetkoming in de kosten van het treffen van een woonvoorziening heeft ontvangen voor het uitbreiden van de woning al dan niet in combinatie met de aankoop van grond, is gehouden mee te werken aan de vestiging van “stil pandrecht” op de woning bij de Rijksdienst voor de belastingen.

De meerwaarde als bedoeld onder a. wordt vastgesteld op basis van een taxatie die door een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige wordt uitgevoerd. Mocht de eigenaar-bewoner hiermee niet akkoord gaan, dan kan deze op eigen kosten een tweede deskundige aanwijzen. Bij ontbreken van overeenstemming kunnen de deskundigen gezamenlijk een derde aanwijzen.

Artikel 22 Het verwerven van grond

Voor zover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in art. 15 onder b betreft het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kunnen burgemeester en wethouders een bijdrage verlenen voor de extra te verwerven grond die ten hoogste overeenkomt met de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals wordt bepaald in het door het college vast te stellen Besluit.

Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Artikel 23 Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een systeem van collectief vervoer;

  • b.

    een vervoersvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.

Het college werkt de financiering van een systeem van collectief vervoer nader uit.

Artikel 24 Het recht op een algemene voorziening

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet en bewoners van een instelling genoemd in artikel 1 van de Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen die een zelfstandige vervoersbehoefte hebben, kunnen voor de in artikel 23 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek

het gebruik van het openbaar vervoer, of

het bereiken van het openbaar vervoer

onmogelijk maken, of

c.wanneer gebruik van openbaar vervoer op grond van cognitieve of visuele beperkingen uitsluitend mogelijk is met begeleiding en van de algemene voorziening gebruik gemaakt kan worden zonder begeleiding.

Artikel 25 Het primaat van het collectief vervoer

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet en bewoners van een instelling genoemd in artikel 1 van de Regeling sociaal vervoer AWBZ-instellingen die een zelfstandige vervoersbehoefte hebben, kunnen voor de in artikel 23, onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer

aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 23 onder a., onmogelijk maken, of

een collectief systeem als bedoeld in artikel 23 onder a., niet aanwezig is.

Artikel 26 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

Indien het inkomen van een ongehuwde persoon of het gezamenlijk inkomen van gehuwde personen meer bedraagt dan 1,5 maal in het Besluit voor de diverse categorieën genoemde inkomensgrenzen, wordt het bezit van een personenauto algemeen gebruikelijk geacht, zodat een auto of een met een auto vergelijkbare voorziening en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten niet in aanmerking komen voor verstrekking of vergoeding.

Artikel 27 Omvang in gebied en in kilometers.

Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming of sociaal isolement te voorkomen. Onder de directe woon- en leefomgeving wordt verstaan de gemeente met daar omheen een schil van 4 ov-zones of 15 kilometer.

De te verstrekken vervoersvoorziening zal maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen met als norm een omvang per jaar van 2000 kilometer mogelijk maken. Van deze norm kan worden afgeweken op basis van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie van de aanvrager, aan de hand van de in het Besluit neergelegde criteria.

Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 28 Vormen van rolstoelvoorzieningen.

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning dan wel voor sportbeoefening te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een algemene rolstoelvoorziening;

  • b.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoelvoorziening;

  • d.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een sportrolstoel.

Artikel 29 Primaat algemene rolstoelvoorziening bij incidenteel gebruik rolstoel en sportrolstoel.

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 28, onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek incidenteel zittend verplaatsen in en rond de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g., onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 28, onder b. en c. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen adequate oplossing bieden.

Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 28, onder d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek sportbeoefening zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

Artikel 30 Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor AWBZ-bewoners.

In uitzondering op het gestelde in artikel 29, lid 2 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de AWBZ.

Hoofdstuk 7, het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 31 Gebruik aanvraagformulier.

Een aanvraag dient te worden ingediend door middel van een door het college ter beschikking gesteld papieren dan wel elektronisch formulier.

Artikel 32 Relatie met de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.

De aanvraag dient te worden ingediend bij het Zorgloket in welk loket zowel aanvragen voor voorzieningen inzake de wet alsook aanvragen zorg inzake de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten kunnen worden ingediend.

Artikel 33 Inlichtingen, onderzoek, advies.

  • 1.

    Het college is bevoegd om,voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

op een door het college te betalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

2.Het college vraagt een door hen daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien:

het gaat om een aanvraag een persoon betreffend die nog niet eerder een aanvraag in het kader van deze verordening heeft ingediend, met uitzondering van aanvragen die voorzieningen betreffen waarvan het college besluit dat hiervoor geen advies noodzakelijk is;

het voornemen bestaat de gevraagde voorziening om medische redenen af te wijzen;

het college dat overigens gewenst vindt.

  • 3.

    Het college verstrekt aan de adviesinstantie zoals bedoeld in het tweede lid het alleenrecht om de in het tweede lid bedoelde indicatieadviezen te verstrekken. Het college wijst de adviesinstantie aan in het Besluit.

  • 4.

    Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 5.

    Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments, de zogenaamde ICF classificatie.

  • 6.

    De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 34 Samenhangende afstemming.

Het college legt in het Besluit regels vast omtrent de wijze waarop de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager.

Artikel 35 Wijzigingen in de situatie.

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 36 Intrekking van besluit tot verlening van een voorziening

  • 1. Het college kan een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 37 Terugvordering

Indien het college de beschikking, waarbij een voorziening op grond van deze verordening is verleend, intrekt, kan zij de voorziening van aanvrager terugvorderen.

1.Terugvordering van voorzieningen in natura.

De terugvordering van voorzieningen in natura vindt plaats door de voorziening met de daarbij behorende bescheiden onverwijld aan Burgemeester en wethouders ter beschikking te stellen.

Het college kan naast het opeisen van de voorziening ook een bedrag in rekening brengen voor de afschrijvingskosten gebaseerd op de economische levensduur van de verstrekte voorziening. De omvang daarvan is gebaseerd op de duur van het onrechtmatig gebruik van de voorziening.

Voor voorzieningen die in bruikleen zijn verstrekt zijn de bepalingen uit de bruikleenovereenkomst van overeenkomstige toepassing.

Indien de terugvordering een voorziening in natura betreft die vanwege de aard niet of niet meer feitelijk kan worden overgedragen aan het college, wordt de omvang van de terugvordering bepaald op de hoogte van de oorspronkelijke investerings/aanschafwaarde. De bepalingen van artikel 36 lid 2 zijn dan overeenkomstig van toepassing.

2.Terugvordering van financiële tegemoetkomingen of persoonsgebonden budget.

Een besluit tot terugvordering van onverschuldigde betalingen bevat hetgeen wordt teruggevorderd, de hoogte van het bedrag en de termijn of termijnen waarbinnen moet worden terugbetaald.

Bij gebreke van tijdige betaling kan de vordering worden verhoogd met wettelijke rente en op de vordering betrekking hebbende kosten.

Onverschuldigd betaalde bedragen kunnen worden teruggevorderd tot 5 jaren zijn vestreken nadat de beschikking tot intrekking van een voorziening bekend is gemaakt. De verjaring wordt gestuit door uitvoering te geven aan het bepaalde in artikel 3:316 BW.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen.

Artikel 38 Nadere regels

Het college geeft nadere regels ten aanzien van de uitvoering van deze verordening. Voorts kan het college nadere regels stellen met betrekking tot de te verstrekken voorzieningen en voorwaarden waaronder deze voorzieningen worden verstrekt in het Besluit.

Artikel 39 Hardheidsclausule.

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 40 Indexering.

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van het door de VNG afgegeven prijsindexcijfer voor individuele Wmo-voorzieningen. Als dit niet beschikbaar is wordt het prijsindexcijfer volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek aangehouden.

Artikel 41 Inwerkingtreding.

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2007, onder gelijktijdige intrekking van de Verordening voorzieningen gehandicapten 2004.

Artikel 42 Citeertitel.

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele Wmo-voorzieningen gemeente Soest 2007.

Bijgewerkt t/m raadsbesluit

(RB + datum)

:

06/53 d.d. 28 september 2006

Goedgekeurd door GS

Publicatie of anderszins bekend gemaakt d.d.

:

Gedurende oktober 2006

Opmerkingen

Inwerking treding

:

1 januari 2007

Intrekking

:

__