Algemene Plaatselijke Verordening Breda 2018

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening Breda 2018

De raad van de gemeente Breda;

Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 februari 2018;

Gelet op de artikelen 147 en 149 Gemeentewet;

Besluit vast te stellen:

  • 1.

    De Algemene Plaatselijke Verordening Breda 2018 en te bepalen dat deze verordening in werking treedt met ingang van de dag na bekendmaking;

  • 2.

    Per dag van inwerkingtreding van de verordening als onder 1 bedoeld, in te trekken de Algemene Plaatselijke Verordening Breda 2014, sindsdien gewijzigd..

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;

  • bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • college: het college van burgemeester en wethouders;

  • gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I, bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

  • handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet daaronder wordt verstaan;

  • wetten en verordeningen: daar waar in onderhavige verordening verwezen wordt naar wetten en verordeningen, wordt bedoeld de “op dat moment geldende” wetten en verordeningen.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

Artikel 1:3 Voorschriften en beperkingen

  • 1. Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:4 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

  • 1. De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:5 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1. De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd indien:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

    • e.

      de houder dit verzoekt.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

Artikel 1:6 Termijnen

  • 1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:7 Weigeringsgronden

  • 1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      de openbare veiligheid;

    • c.

      de volksgezondheid;

    • d.

      de bescherming van het milieu.

  • 2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor, behoudens uitzonderingen, minder dan 3 weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Hoofdstuk 2. Openbare orde

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Degene die op een openbare plaats:

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

      is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie of een daartoe aangewezen Buitengewoon opsporingsambtenaar zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod in het derde lid.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 7.

    [vervallen]

Artikel 2:1a Messenverbod

  • 1. Het is verboden op een door de burgemeester aangewezen weg, met inbegrip van daaraan gelegen voor publiek toegankelijke gebouwen, messen of andere zaken die als steekwapen kunnen worden gebruikt, bij zich te hebben.

  • 2. Het verbod geldt niet voor wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie en evenmin voor andere zaken die als steekwapen kunnen worden gebruikt, mits deze zaken zodanig zijn ingepakt dat zij niet geschikt zijn voor onmiddellijk gebruik

Afdeling 2. Betoging

Artikel 2:2 Melding betogingen op openbare plaatsen

  • 1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, doet daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijke melding aan de burgemeester.

  • 2. De melding bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor van toepassing, de wijze van samenstelling; en

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3. Degene die de melding doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de melding is vermeld.

  • 4. Indien het tijdstip van de melding valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de melding gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een melding in behandeling nemen buiten deze termijn.

Afdeling 3. Verspreiding van gedrukte stukken

Artikel 2:3 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

Vervallen

Afdeling 4. Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2:4A Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan een openbare plaats

  • 1. Het is verboden zonder voorafgaande vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in de Omgevingswet.

  • 3. De vergunning kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 4. Het bevoegde bestuursorgaan kan nadere regels stellen ten aanzien van de vergunningsplicht als bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 2:4B Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen

  • 1. Het verbod in het eerste lid van artikel 2:4 A is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:10;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:16;

    • c.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de openbare plaats is verleend.

  • 2. Het verbod in het eerste lid van artikel 2:4 A is voorts niet van toepassing op voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3. Het verbod in het eerste lid van artikel 2:4A is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

Artikel 2:4C Vrijstellingen

  • 1. Het verbod in het eerste lid van artikel 2:4 A is niet van toepassing op de volgende categorieën van voorwerpen, mits wordt voldaan aan het ingevolge het tweede en derde lid van artikel 2:4 C bepaalde:

    • a.

      Uitstallingen

    • b.

      Terrassen

    • c.

      Bouwobjecten

    • d.

      Reclameborden

    • e.

      Plantenbakken en banken

    • f.

      Door of in opdracht van de gemeente te plaatsen voorwerpen ten behoeve van infrastructurele of openbare voorzieningen;

    • g.

      Bouw- of projectborden, mits geplaatst op of in de onmiddellijke nabijheid van het terrein waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd en voor de duur van de werkzaamheden;

    • h.

      Nader door het college aan te wijzen categorieën van voorwerpen.

  • 2. Degene die voornemens is de in artikel 2:4 C onder c en g bedoelde voorwerpen te plaatsen, doet daarvan uiterlijk 7 dagen tevoren een digitale of schriftelijke melding aan het college.

  • 3. Het college kan in het belang van het bepaalde in het derde lid van artikel 2:4 A nadere regels stellen ten aanzien van de categorieën van voorwerpen als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:4 C.

Artikel 2:5 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2. De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een omgevingsplan; of

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 2:6 (Omgevings)vergunning voor het maken, hebben of veranderen van een uitweg of het gebruik daarvan te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen.

  • 2. Het college kan categorieën van uitwegen aanwijzen waarvoor het verbod van het eerste lid niet geldt.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening. Tevens geldt het bepaalde in het eerste lid niet indien het om een locatie gaat waarvan in een door het college vastgesteld definitief ontwerp de uitwegen (in- en uitritten) in zijn totaliteit zijn opgenomen.

  • 4. De vergunning kan worden geweigerd:

    • a.

      In het belang van de verkeersveiligheid.

    • b.

      In het belang van het uiterlijk aanzien van de omgeving.

    • c.

      Ter bescherming van openbare groenvoorzieningen.

    • d.

      In het belang van de veiligheid en het doelmatig gebruik van de weg.

Afdeling 5. Veiligheid op de weg

Artikel 2:7 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

  • 1. Het is verboden aan een boom, heg, struik of andere beplanting een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

  • 2. De eigenaar van een boom, heg, struik of andere beplanting is verplicht deze te snoeien, of op te binden, of te verwijderen na aanschrijving door het bevoegd gezag, binnen een door hen te stellen termijn en overeenkomstig hun aanwijzingen.

Artikel 2:8 Openen straatkolken e.d.

Vervallen

Artikel 2:9 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1. De rechthebbende op een gebouw is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer, de openbare orde of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

Artikel 2.10 Objecten hoogspanning

Vervallen

Artikel 2:11 Veiligheid op het ijs

Vervallen

Afdeling 6. Evenementen

Artikel 2:10 Begripsbepalingen

  • 1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 2. Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:2, op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een vechtsportwedstrijd of-gala;

  • 3. Onder een 0-evenement wordt verstaan een evenement waarvoor geen vergunning hoeft te worden aangevraagd.

  • 4. Onder een A-evenement wordt verstaan een regulier evenement.

  • 5. Onder een B-evenement wordt verstaan een aandacht evenement.

  • 6. Onder een C-evenement wordt verstaan een risicovol evenement.

Artikel 2:11 Organiseren evenement

  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2. De burgemeester kan bepaalde evenementen, de zogenaamde 0-evenementen, dan wel categorieën van evenementen in de gehele gemeente of in een of meer aangewezen gedeelten van de gemeente aanwijzen waarvoor, onder door hem te stellen voorschriften, het verbod niet geldt.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg in situaties waarin wordt voorzien door artikel 10 juncto 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7, kan de vergunning worden geweigerd, gewijzigd of ingetrokken indien:

    • a.

      het evenement niet is opgenomen op de Reserveringskalender of op deze kalender reeds een ander evenement is opgenomen in de gevraagde periode, op de locatie of in de nabijheid daarvan;

    • b.

      dit noodzakelijk is voor de openbare orde en veiligheid of de bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving;

    • c.

      de gevraagde locatie of de directe omgeving te zwaar belast wordt in vergelijking met andere locaties;

    • d.

      tegen de organisator in de afgelopen 3 jaar een bestuurlijke sanctie is genomen of indien de organisator in deze periode zich herhaaldelijk niet aan de vergunningsvoorschriften of wettelijke voorschriften heeft gehouden;

    • e.

      naar het oordeel van de burgemeester de ter handhaving van de openbare orde en veiligheid noodzakelijke politie- en hulpverleningscapaciteit een onevenredig beroep op de beschikbare bezetting doet.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:7, tweede lid, dient een aanvraag voor een vergunning voor een A-evenement ten minste 10 weken en een aanvraag voor een B- en een C-evenement tenminste 15 weken voor aanvang van dit evenement volledig te zijn ingediend bij de burgemeester.

  • 6. Degene die voornemens is een evenement te organiseren waarvoor ingevolge het tweede lid geen vergunning is vereist, een zogenaamd 0--evenement, doet daarvan ten minste 4 weken voor aanvang van het evenement schriftelijke melding aan de burgemeester.

  • 7. De burgemeester kan, met het oog op de in het vierde lid en in artikel 1:7 genoemde belangen, voorschriften en beperkingen aan de vergunning en melding verbinden.

  • 8. De burgemeester kan afwijking van de in dit artikel genoemde termijnen in bijzondere gevallen toestaan.

  • 9. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 10. Het college stelt jaarlijks een reserveringskalender vast voor het volgende kalenderjaar met in acht name van door het college vastgestelde beleidsregels en de afstemming met de nood- en hulpdiensten. Degene die voornemens is een A-, B-, of C- evenement te organiseren kan het college jaarlijks voor 1 oktober verzoeken een evenement te plaatsen op de kalender van het volgende jaar. Een dergelijk verzoek is geen aanvraag als bedoeld in het eerste lid. Aan de plaatsing van een evenement op de kalender kunnen geen rechten worden ontleend als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2:12 Ordeverstoring

Vervallen.

Artikel 2:13 Beëindiging evenement

Vervallen

Artikel 2:14 Op de weg achtergelaten stoffen na een evenement, demonstratie of optocht

Vervallen

Artikel 2:15 Verboden evenement

Vervallen

Afdeling 7. Bescherming woon – en leefklimaat en tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat

Paragraaf 7A. Horeca

Artikel 2:15 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Inrichting: een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt alsmede een bij deze inrichting behorend terras en de andere aanhorigheden.

  • b.

    Exploitant: natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

  • c.

    Leidinggevende:

    • i.

      de natuurlijke persoon voor wiens rekening en risico de inrichting wordt geëxploiteerd; diegene die de inrichting exploiteert;

    • ii.

      de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan de exploitatie van de inrichting;

    • iii.

      de natuurlijke persoon, die onmiddellijk leiding geeft aan de exploitatie van inrichting.

Artikel 2:16 Aanwijzing

  • 1. De burgemeester kan ter bescherming van de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid waterpijpcafés aanwijzen als inrichtingen waarop het verbod als bedoeld in artikel 2:17, eerste lid, van toepassing is.

  • 2. De burgemeester kan ter bescherming van de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid gebieden aanwijzen waarbinnen het verbod als bedoeld in artikel 2.17, tweede lid, van toepassing is.

Artikel 2:17 Vergunningsplicht

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een inrichting te exploiteren wat in het maatschappelijk verkeer wordt verstaan onder waterpijpcafé als deze inrichtingen zijn aangewezen als bedoeld in artikel 2:16, eerste lid;

  • 2. Het is verboden, zonder vergunning van de burgemeester een inrichting te exploiteren in een gebied als bedoeld in artikel 2:16, tweede lid;

  • 3. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een horecainrichting te exploiteren als bedoeld in artikel 6a van de Wet experiment gesloten coffeeshopketen.

  • 4. De vergunningplicht als bedoeld in het tweede lid geldt, met uitzondering van de waterpijpcafés, niet voor een inrichting waarvoor een vergunning verplicht is als bedoeld in artikel 3 van de Alcoholwet en of voor een inrichting die zich bevindt in:

    • a.

      een museum;

    • b.

      een zorginstelling;

    • c.

      een bibliotheek;

    • d.

      een buurthuis;

    • e.

      een inrichting in een school;

    • f.

      een bedrijfskantine- of restaurant.

  • 5. In aanvulling op het bepaalde in het vierde lid kan de burgemeester categorieën inrichtingen aanwijzen die worden vrijgesteld van de vergunningplicht.

  • 6. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:18 Vergunningsaanvraag

  • 1. De vergunning als bedoeld in artikel 2:17 wordt aangevraagd door de exploitant met gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 2. In de aanvraag voor de vergunning en in de vergunning als bedoeld in artikel 2:17 wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant en de leidinggevende(n);

    • b.

      indien van toepassing de verblijfstitel van de exploitant of leidinggevende(n);

    • c.

      een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant of leidinggevende(n) gerechtigd is om in Nederland arbeid te verrichten;

    • d.

      voor welke inrichting en bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt aangevraagd;

    • e.

      het adres en telefoonnummer van de inrichting;

    • f.

      het nummer van inschrijving van de inrichting in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • g.

      een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin de inrichting wordt gevestigd.

  • 3. De burgemeester kan indien hij dat nodig acht voor het beoordelen van de aanvraag verlangen dat aanvullende gegevens worden overlegd.

  • 4. Per inrichting wordt niet meer dan één aanvraag gelijktijdig in behandeling genomen.

  • 5. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:19 Wijzigingen in inrichting

  • 1. De exploitant is verplicht iedere verandering in de exploitatie van zijn inrichting waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens uiterlijk binnen 2 weken aan de burgemeester te melden.

  • 2. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning als de inrichting aan alle vereisten voldoet.

Artikel 2:20 Weigeringsgronden

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan de burgemeester de in artikel 2:17 bedoelde vergunning weigeren:

    • a.

      indien niet is voldaan aan de bij of krachtens artikel 2:18 gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag;

    • b.

      indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn, waarbij ook het Bibob-vragenformulier en andere documenten die in het kader van de aanvraag zijn overgelegd, hieronder vallen;

    • c.

      indien de exploitant en leidinggevende(n) niet 18 jaar of ouder zijn of niet voldoen aan de bij of krachtens artikel 8, lid 1, aanhef en onder b. en c. en lid 2, van de Alcoholwet aan leidinggevenden gestelde eisen.

    • d.

      indien de exploitant of de leidinggevende(n) binnen 3 jaar voor de aanvraag een inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde, dan wel aantasting van het woon- en leefklimaat, dan wel op grond van artikel 13b van de Opiumwet, gesloten is geweest;

    • e.

      indien dit nodig wordt geacht in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

    • f.

      indien naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie van de inrichting nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

    • g.

      indien de vestiging of exploitatie in strijd zijn met het omgevingsplan;

    • h.

      in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Artikel 2:21 Vergunningverlening

De burgemeester verleent op de aanvraag als bedoeld in artikel 2:18 de vergunning als er geen weigeringsgronden zijn als genoemd in artikel 2:20.

Artikel 2:22 Afwijking sluitingstijd en sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in het geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer inrichtingen, tijdelijk andere dan de voor de betreffende inrichtingen geldende sluitingstijden vaststellen.

  • 2. De burgemeester kan een inrichting, al dan niet voor een bepaalde termijn, gesloten verklaren indien:

    • a.

      de inrichting wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning;

    • b.

      de exploitant of leidinggevende handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.

  • 3. De burgemeester kan de opgelegde sluiting opheffen indien later bekend geworden feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven.

Artikel 2:23 Aanwezigheid in gesloten inrichting

Het is verboden een overeenkomstig artikel 2:22 gesloten inrichting te betreden of daarin te verblijven.

Artikel 2:24 Aanwezigheid leidinggevende in inrichting

Het is verboden een inrichting voor het publiek geopend te houden indien in de inrichting geen leidinggevende aanwezig is die op de vergunning staat vermeld.

Artikel 2:25 Intrekkingsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:5 wordt de vergunning, als bedoeld in artikel 2:17 door de burgemeester ingetrokken indien:

  • a.

    de exploitant of leidinggevende handelt in strijd met de voorschriften die verbonden zijn met de aan de in artikel 2:17 genoemde vergunning;

  • b.

    de exploitant of leidinggevende niet voldoet aan de in artikel 2:20, onder c genoemde eisen;

  • c.

    er sprake is van een wijziging in de exploitatie en dit niet is gemeld als bedoeld in artikel 2:19;

  • d.

    aannemelijk is dat de exploitant of leidinggevende van de inrichting betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten, bij activiteiten in of vanuit de inrichting die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

  • e.

    zich in of vanuit zijn inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de inrichting gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting;

  • f.

    er sprake is van de omstandigheid en een geval, als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • g.

    de exploitant of leidinggevende van de inrichting toestaat of gedoogt dat in zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd.

  • h.

    de te harer verkrijging verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest, waarbij ook het Bibob-vragenformulier en andere documenten die in het kader van de aanvraag zijn overgelegd, hieronder vallen.

Artikel 2:26 Vervallen vergunning

  • 1. Een ingevolge artikel 2:17 verstrekte vergunning vervalt indien:

    • a.

      de exploitatie van de inrichting door de exploitant voor een periode langer dan 6 maanden is of wordt gestaakt, behalve indien dit is ten gevolge van langdurige ziekte van de exploitant;

    • b.

      een vergunning, strekkende ter vervanging van de in de aanhef van dit artikel bedoelde vergunning, is verleend.

    • c.

      er sprake is van wijziging in de exploitatie doordat de aard van de inrichting is gewijzigd, waarvoor geen nieuwe vergunning is aangevraagd.

  • 2. Van het feit dat de vergunning is vervallen op grond van het bepaalde in het eerste lid, onder a doet de burgemeester mededeling aan hem op wiens naam de vergunning is gesteld.

Artikel 2:27:A: Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een inrichting geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2:27:B Drinkgerei van glas en glazen flessen

  • 1. De exploitant is verplicht zodanige maatregelen te nemen dat de bezoekers van de inrichting geen drinkgerei van glas of flessen van glas buiten de inrichting brengen.

  • 2. Het is verboden in een door de burgemeester aangewezen gebied en binnen een door de burgemeester aangewezen periode, drinkgerei van glas en/of geopende danwel ongeopende verpakkingen van glas of blik, die kennelijk bestemd zijn voor het bewaren van drank, bij zich te hebben of met zich mee te voeren.

  • 3. Het bepaalde in het tweede lid geldt eveneens voor een terras dat behoort bij een inrichting, alsmede glaswerk bij een buitenbar.

  • 4. Het bepaalde in het tweede lid geldt niet voor de plaats, niet zijnde een inrichting, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.

  • 5. Het is verboden in een door de burgemeester aangewezen gebied en binnen een door de burgemeester aangewezen periode in een horeca inrichting drank in glas te verstrekken.  

Artikel 2:28 Overgangsbepaling

Bij een aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 2:16 geldt, in afwijking van hetgeen is bepaald in artikel 2:17, het hierin genoemde verbod voor de in deze paragraaf genoemde inrichtingen, 3 maanden na de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of met ingang van de inwerkingtreding van het besluit tot het weigeren of intrekken van een aangevraagde vergunning voor zover dat eerder is.

Paragraaf 7B. Overige bedrijven

Artikel 2:29 Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor publiek toegankelijk gebouw, niet zijnde een inrichting als bedoeld in artikel 2:15, niet zijnde een sex-inrichting, of een daarbij behorend perceel of enige andere ruimte, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is;

  • b.

    exploitant: natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

  • c.

    beheerder / leidinggevende: de natuurlijke persoon die de feitelijke leiding heeft over de bedrijfsmatige activiteiten.

Artikel 2:30 Gebiedsaanwijzing

De burgemeester kan ter bescherming van de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid in de gemeente of een deel daarvan of in en rondom een gebouw, bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waarop het verbod als bedoeld in artikel 2:31 van toepassing is voor:

  • a.

    de hele gemeente; of

  • b.

    een door de burgemeester aangewezen gebied in de gemeente; of

  • c.

    een gebouw.

Artikel 2:31 Vergunningsplicht

  • 1. Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester:

    • a.

      een bedrijf te exploiteren wat in het maatschappelijk verkeer wordt verstaan onder smartshop, headshop, belshop of internetcafé te exploiteren;

    • b.

      een bedrijf uit te oefenen indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van artikel 2:30 aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft; of

    • c.

      een bedrijf uit te oefenen in een door de burgemeester op grond van artikel 2:30 aangewezen gebouw of gebied voor door de burgemeester benoemde bedrijfsmatige activiteiten.

  • 2. De vergunningplicht als genoemd in het eerste lid, onder b, is bij aanwijzing van wat in het maatschappelijk verkeer wordt verstaan onder camping of recreatiepark niet van toepassing op (mini-)campings met plaats voor 15 kampeerplaatsen of minder.

  • 3. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:32 Vergunningsaanvraag

  • 1. De vergunning als bedoeld in artikel 2:31 wordt aangevraagd door de exploitant met gebruikmaking van en door de burgemeester vastgesteld formulier.

  • 2. In de aanvraag voor de vergunning en in de vergunning worden in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens en een geldig identiteitsbewijs van de exploitant en de beheerder/leidinggevende;

    • b.

      indien van toepassing de verblijfstitel van de exploitant of beheerder/leidinggevende;

    • c.

      een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant of beheerder/leidinggevende gerechtigd is om in Nederland arbeid te verrichten;

    • d.

      voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt aangevraagd;

    • e.

      het adres en telefoonnummer waar de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;

    • f.

      het nummer van inschrijving van het bedrijf in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • g.

      een document waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is over de ruimte te beschikken waarin het bedrijf wordt gevestigd.

  • 3. De burgemeester kan indien hij dat nodig acht voor het beoordelen van de aanvraag verlangen dat aanvullende gegevens worden overlegd.

  • 4. Per bedrijf wordt niet meer dan één aanvraag gelijktijdig in behandeling genomen.

Artikel 2:33 Wijzigingen in bedrijf

  • 1. De exploitant is verplicht iedere verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning opgenomen gegevens uiterlijk binnen 2 weken aan de burgemeester te melden.

  • 2. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning als het bedrijf aan alle vereisten voldoet.

Artikel 2:34 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in artikel 2:31 weigeren indien:

  • a.

    niet is voldaan aan de bij of krachtens artikel 2:32 gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag;

  • b.

    redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn, waarbij ook het Bibob-vragenformulier en andere documenten die in het kader van de aanvraag zijn overgelegd, daaronder vallen;

  • c.

    indien het een bedrijf betreft als bedoeld in artikel 2:29, onder a, de exploitant en de beheerder/leidinggevende niet 18 jaar of ouder zijn of niet voldoen aan de bij of krachtens artikel 8, lid 1, aanhef en onder b. en c. en lid 2, van de Alcoholwet aan beheerder/leidinggevende gestelde eisen;

  • d.

    de exploitant of beheerder/leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is;

  • e.

    de exploitant of beheerder/leidinggevende(n) binnen 3 jaar voor de aanvraag het bedrijf een bedrijf of inrichting heeft geëxploiteerd die op grond van (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde, dan wel aantasting van het woon- en leefklimaat, dan wel op grond van artikel 13b van de Opiumwet, gesloten is geweest;

  • f.

    dit nodig wordt geacht in het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;

  • g.

    naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid in het gebied door de wijze van exploitatie van het bedrijf nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed;

  • h.

    de bedrijfsmatige activiteiten in strijd zijn met het omgevingsplan;

  • i.

    in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Artikel 2:35 Vergunningverlening

De burgemeester verleent op de aanvraag als bedoeld in artikel 2:32 de vergunning als er geen weigeringsgronden zijn als genoemd in artikel 2:34.

Artikel 2:36 Afwijking sluitingstijden en sluiting

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in het geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer bedrijven, tijdelijk andere dan de voor de betreffende bedrijven geldende sluitingstijden vaststellen.

  • 2. De burgemeester kan een bedrijf, al dan niet voor een bepaalde termijn, gesloten verklaren indien:

    • a.

      het bedrijf wordt geëxploiteerd zonder geldige vergunning als bedoeld in artikel 2:31;

    • b.

      de exploitant of beheerder/leidinggevende handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.

  • 3. De burgemeester kan de opgelegde sluiting opheffen indien later bekend geworden feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven.

Artikel 2:37 Aanwezigheid in gesloten bedrijf

Het is verboden een overeenkomstig artikel 2:36 gesloten bedrijf te betreden of daarin te verblijven.

Artikel 2:38 Aanwezigheid leidinggevende in bedrijf

Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de exploitant of beheerder/leidinggevende aanwezig is.

Artikel 2:39 Intrekkingsgronden

Onverminderd het bepaalde in artikel 1:5 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in artikel 2:31 intrekken of wijzigen:

  • a.

    in het geval van een bedrijf als bedoeld in artikel 2:29, onder a, de exploitant of beheerder/leidinggevende niet meer voldoet aan de eisen als genoemd in artikel 2:34, onder c;

  • b.

    indien de exploitant of beheerder/leidinggevende handelt in strijd met de voorschriften die verbonden zijn aan de in artikel 2:31 genoemde vergunning; of

  • c.

    indien de exploitant of beheerder/leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is; of

  • d.

    indien er in het bedrijf strafbare feiten hebben plaatsgevonden of plaatsvinden; of

  • e.

    indien aannemelijk is dat de exploitant of beheerder/leidinggevende van het bedrijf betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten, bij activiteiten in of vanuit het bedrijf die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting; of

  • f.

    indien zich in of vanuit het bedrijf anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van het bedrijf gevaar oplevert voor de openbare orde en/of een bedreiging vormt voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van het bedrijf; of

  • g.

    indien er sprake is van een wijziging in de bedrijfsmatige activiteiten waarvoor de vergunning als bedoeld in artikel 2:31 is verstrekt en dit niet is gemeld als bedoeld in artikel 2:33; of

  • h.

    indien de bedrijfsmatige activiteiten in strijd zijn met het omgevingsplan; of

  • i.

    indien er sprake is van de omstandigheid en een geval, als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • j.

    de te harer verkrijging verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest, waarbij ook het Bibob-vragenformulier en andere documenten die in het kader van de aanvraag zijn overgelegd, hieronder vallen.

Artikel 2:40 Vervallen vergunning

  • 1. Een ingevolge artikel 2:31 door de burgemeester verstrekte vergunning vervalt indien:

    • a.

      de bedrijfsmatige activiteiten waarvoor de vergunning was verstrekt voor een periode langer dan 6 maanden is of wordt gestaakt, behalve indien dit is ten gevolge van langdurige ziekte van de exploitant;

    • b.

      een vergunning, strekkende ter vervanging van een op basis van artikel 2:31 verstrekte vergunning, is verleend.

  • 2. Van het feit dat de vergunning is vervallen op grond van het bepaalde in het eerste lid doet de burgemeester mededeling aan hem op wiens naam de vergunning is gesteld.

Artikel 2:41 College als bevoegd orgaan

Indien een inrichting geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet treedt het college op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2:42 Overgangsbepaling

Bij een aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 2:30 geldt, in afwijking van hetgeen is bepaald in artikel 2:31, het hierin genoemde verbod voor de in het aanwijzingsbesluit genoemde bedrijfsmatige activiteiten, 3 maanden na de inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of met ingang van de inwerkingtreding van het besluit tot het weigeren of intrekken van een aangevraagde vergunning voor zover dat eerder is.

Paragraaf 7C: Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:42a Definities

  • 1. In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of goederen kunnen worden gewonnen.

  • 2. In deze afdeling voorkomende begrippen die in de Wet op de kansspelen zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in die wet.

Artikel 2:42b Speelgelegenheden

  • 1. De burgemeester kan speelgelegenheden als bedoeld in artikel 2.42a, eerste lid, aanwijzen als inrichtingen waarvoor het verbod geldt als bedoeld in het tweede lid.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren als deze zijn aangewezen als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen of de Verordening op speelautomatenhallen en speelautomaten Breda en op speelgelegenheden welke ingevolge artikel 2.17 over een exploitatievergunning beschikken.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 weigert de burgemeester de vergunning als:

    • a.

      naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

    • b.

      de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met het omgevingsplan; of

    • c.

      in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 5. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 8. Voetbal

Artikel 2:43 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    organisator:

    • a.

      de betaald voerbalorganisatie NAC Breda, indien het betreft een voetbalwedstrijd waarbij het eerste elftal van de betaald voetbalorganisatie NAC Breda als thuisspelende ploeg betrokken is, uitgezonderd wedstrijden buiten enig competentieverband tegen een amateurvoetbalorganisatie;

    • b.

      de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond, indien het betreft een voetbalwedstrijd tussen voetbalorganisaties afkomstig van buiten de gemeente Breda, waarbij tenminste één betaald voetbalorganisatie is betrokken, dan wel in geval van wedstrijden tussen vertegenwoordigende elftallen;

    • c.

      degene die buiten de gevallen genoemd onder a en b een voetbalwedstrijd organiseert, waarbij tenminste één betaald organisatie is betrokken.

  • 2.

    voetbalwedstrijd: een voetbalwedstrijd georganiseerd door een organisator als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    stadion: het voetbalstadion gelegen aan Stadionstraat 23, inclusief het gebied dat wordt omsloten door de parallelweg Lunetstraat (vanaf hoek Spinveld) en de Valveeken, voor zover deze parallel loopt met de Lunetstraat, de spoorlijn Breda-Breda Prinsenbeek en de Westerparklaan, met de daarbij behorende bermen.

Artikel 2:44 Melding

  • 1.

    De organisator doet ten minste 30 dagen vóór de vastgestelde speeldag van de voetbalwedstrijd daarvan schriftelijke melding aan de burgemeester.

  • 2.

    Indien de melding, gelet op het tijdstip waarop de speeldatum wordt vastgesteld, niet ten minste 30 dagen voor de vastgestelde speeldag van de voetbalwedstrijd kan worden gedaan, doet de organisator onmiddellijk na de vaststelling van de speeldatum schriftelijk melding daarvan aan de burgemeester, met dien verstande dat dit ten minste 1 week voor de speeldatum dient te geschieden.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de termijn van het eerste en tweede lid.

  • 4.

    De melding kan meer dan één wedstrijd betreffen.

  • 5.

    De burgemeester kan, met betrekking tot een voetbalwedstrijd, aan de organisator daarvan voorschriften opleggen in het belang van de openbare orde en veiligheid.

  • 6.

    De burgemeester kan het doen spelen van een wedstrijd verbieden:

    • a.

      uit vrees voor het ontstaan van een ernstige verstoring van de openbare orde;

    • b.

      indien de krachtens het vijfde lid opgelegde voorschriften niet worden nageleefd;

    • c.

      indien geen of niet tijdig schriftelijke melding is gedaan als bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 7.

    Het is verboden een voetbalwedstrijd te doen spelen wanneer een verbod als bedoeld in het zesde lid is uitgevaardigd.

Artikel 2:45 Opvolgen aanwijzingen van ambtenaar

  • 1. Een ieder is verplicht bij een voetbalwedstrijd alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer in het belang van de openbare orde of veiligheid terstond en stipt op te volgen.

  • 2. Personen, die zich door kleding, uitrusting of gedragingen als voetbalsupporters, en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de voetbalwedstrijd dan wel tegen wie het vermoeden bestaat dat zij voornemens zijn de orde te verstoren, zijn verplicht zich op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie met inachtneming van diens aanwijzingen, naar een in het bevel aangegeven plaats, dan wel buiten de gemeentegrenzen te begeven en te blijven op de wedstrijddag.

Artikel 2:46 Ordeverstoring, onnodig opdringen, uitdagend gedrag e.d. bij een betaald voetbalwedstrijd

  • 1. Het is verboden:

    • a.

      bij een voetbalwedstrijd de orde te verstoren;

    • b.

      bij een voetbalwedstrijd onnodig op te dringen, door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden te veroorzaken;

    • c.

      vanaf 4 uur voor het vastgestelde begin van een voetbalwedstrijd tot 4 uur na afloop van een voetbalwedstrijd messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, mee te voeren opdat de openbare orde of veiligheid in gevaar komt of kan komen.

Artikel 2:47 Stadionomgevingsverbod

  • 1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan een persoon schriftelijk het verbod opleggen zich op te houden in de omgeving van het stadion vanaf 4 uur vóór het vastgestelde aanvangstijdstip tot 4 uur na afloop van voetbalwedstrijden van de organisator.

  • 2. Het verbod geldt voor een bepaalde periode, met dien verstande dat deze periode niet langer is dan 2 jaar.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing voor personen die in het gebied van het stadion wonen blijkens de basisregistratie personen.

Artikel 2:48 Supportersstromen

  • 2. Al degenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald voetbalclub en dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kenbaar maken en in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de te bezoeken wedstrijd zijn verplicht in omstandigheden als bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet om hun weg naar het stadion te vervolgen zodra ze de gemeente bereiken.

  • 3. Al degenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald voetbalclub en dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kenbaar maken zijn verplicht in omstandigheden als bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet om direct na afloop van de wedstrijd te vertrekken en weg te blijven uit de gemeente.

  • 4. Al degenen die behoren tot de supportersaanhang van een bezoekende betaald voetbalclub en dat door bijvoorbeeld kleding, uitrusting, gedragingen of anderszins kenbaar maken en niet in het bezit zijn van een geldig toegangsbewijs voor de wedstrijd alsmede op een of andere wijze de openbare orde verstoren of dreigen te verstoren dan wel racistisch gedrag vertonen of racistische uitlatingen doen zijn verplicht zich in omstandigheden als bedoeld in artikel 175 van de Gemeentewet op eerste aanzegging van de politie buiten de gemeentegrenzen te begeven in de door de politie aan te geven route en richting, behalve indien zij woonachtig zijn in de gemeente Breda.

Afdeling 9. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:49 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:50 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet, aanplakdoek of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur- of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen

      Voor zover deze middelen of voorwerpen worden aangeplakt of aangebracht met het doel goederen, diensten of activiteiten aan te prijzen dan wel voor zover het verkeer alleszins in gevaar komt of dreigt te komen.

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

Artikel 2:51 Vervoer plakgereedschap e.d.

Vervallen

Artikel 2:52 Bezit van inbrekerswerktuigen en hulpmiddelen voor winkeldiefstal

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats te vervoeren of bij zich te hebben: lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 2. Het is verboden op een openbare plaats in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 3. De verboden zijn niet van toepassing, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in het eerste lid en tweede lid bedoelde voorwerpen niet bestemd zijn is voor de in het eerste en tweede lid bedoelde handeling.

Artikel 2:53 Betreden van plantsoenen e.d.

Vervallen

Artikel 2:54 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

Vervallen

Artikel 2:55 Neerzetten van fietsen e.d.

Vervallen

Artikel 2:56 Hinderlijk drankgebruik op een openbare plaats en in een door het college aangewezen gebied

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins overlast dan wel hinder veroorzaken aan weggebruikers of bewoners van nabij gelegen woningen of een gerechtvaardigde vrees daarvoor is.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het voorts verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 3. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a., waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.

  • 4. De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 45 van de Alcoholwet.

Artikel 2:57 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen of bij/in (openbare) gebouwen

  • 1. Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden:

    • a.

      In een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

    • b.

      in een portiek of poort.

  • 2. Het is verboden op een openbare plaats te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair.

  • 3. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:58 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Vervallen

Artikel 2:59 Hinder in verband met bedreiging van de openbare orde (samenscholing)

  • 1. Het is verboden op of aan een openbare plaats, die door de burgemeester is aangewezen omdat het belang van de bescherming van de openbare orde dit naar zijn oordeel nodig maakt, deel te nemen aan een groep van meer dan vier personen, waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen, dat deze groep een bedreiging van de openbare orde met zich meebrengt.

  • 2. De aanwijzing van een openbare plaats, zoals bedoeld in het eerste lid, wordt gegeven voor ten hoogste zes maanden, welke termijn telkenmale kan worden verlengd.

  • 3. Degene die zich bevindt in een groep als in het eerste lid bedoeld is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie direct zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangegeven richting te verwijderen.

Artikel 2:60 Verblijfsontzegging

  • 1. Een ieder is verplicht op een daartoe strekkend besluit, schriftelijk genomen door of namens de burgemeester in het belang van de openbare orde, zich te verwijderen en verwijderd te houden uit een door de burgemeester aangewezen gebied gedurende de tijd die in dat besluit genoemd is.

  • 2. Het gebod is niet van toepassing op personen, die in het aangewezen gebied:

    • a.

      zich bevinden in een middel van openbaar vervoer;

    • b.

      werkzaam zijn dan wel aldaar ingeschreven staan bij een onderwijsinstelling voor zover het betreft de looproute die de burgemeester heeft aangewezen in het door hem aangewezen gebied als bedoeld in het eerste lid;

    • c.

      volgens de bevolkingsadministratie aldaar woonachtig zijn voor zover het betreft de looproute die de burgemeester heeft aangewezen in het door hem aangewezen gebied als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Een besluit als bedoeld in het eerste lid is slechts geldig gedurende een in het besluit genoemde aaneengesloten periode van ten hoogste 12 weken of voor door de burgemeester vast te stellen tijdstippen of perioden verspreid over ten hoogste 84 dagen binnen een tijdvak van ten hoogste twee jaar.

Artikel 2:61 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op de weg of op een andere voor publiek toegankelijke plaats of van daar zichtbaar, zijn natuurlijke behoefte te doen elders dan in de daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 2:62 Loslopende honden

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond of degene die een hond onder toezicht heeft, verboden die hond te laten verblijven of laten lopen:

    • a.

      op een openbare plaats zonder dat die hond zich onder geleide of voldoende toezicht bevindt;

    • b.

      op een openbare plaats zonder dat die hond aangelijnd is, behalve op plaatsen die door het college als zodanig zijn aangewezen;

    • c.

      op een voor het publiek toegankelijk en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • d.

      in een door het college aangewezen deel van de gemeente, tenzij het college daarvoor ontheffing verleend.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    • a.

      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

    • b.

      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:63 Verontreiniging door honden

  • 1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor zorg te dragen dat hij te allen tijde over de nodige doeltreffende hulpmiddelen beschikt, die geschikt zijn voor de verwijdering van de uitwerpselen.

  • 3. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht het hulpmiddel als bedoeld in het tweede lid op eerste vordering van een toezichthoudend ambtenaar te laten zien.

  • 4. De voorgaande drie leden zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hond laat begeleiden.

  • 5. Het bepaalde in de eerste drie leden zijn voorts niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 2:64 Gevaarlijke honden en hoogrisico honden

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      muilkorf:

      • i

        een muilkorf die vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

      • ii

        door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is gebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

      • iii

        zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

    • a.

      aanlijngebod: de eigenaar of houder is verplicht de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter;

    • b.

      muilkorfgebod: de eigenaar of houder is verplicht de hond te voorzien van een muilkorf.

  • 2. Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 3. Onverminderd artikel 2:62, eerste lid, aanhef en onder sub d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

  • 4. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander:

    • a.

      anders dan kort aangelijnd nadat de burgemeester aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt;

    • b.

      anders dan voorzien van een muilkorf nadat de burgemeester aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

  • 5. De burgemeester kan nadere regels stellen ten aanzien van gevaarlijke honden en hoog risicohonden.

Artikel 2:64A Gevaarlijke honden op eigen terrein

  • 1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:64 tweede lid, of heeft meegedeeld dat hij de hond gevaarlijk acht, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als:

    • a.

      op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

    • b.

      het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

    • c.

      het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

Artikel 2:65 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1. Het is verboden om één of meerdere dieren op zodanige wijze te houden dat daardoor schade, hinder of overlast voor de omgeving wordt veroorzaakt.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 3. Het in dit artikel bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 2:66 Bedelarij

Het is verboden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Afdeling 10. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:67 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:68 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover dat mogelijk is – soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3. Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:69 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen 3 dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1.

      dat hij een beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2.

      van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

    • 3.

      dat hij een beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan.

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste 3 dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Afdeling 11. Drugsoverlast

Artikel 2:70 Drugsoverlast

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

  • 2. Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

Artikel 2:70a Lachgasverbod

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.

  • 2. Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben.

  • 3. Het college kan in het aanwijzingsbesluit het in het tweede lid bedoelde verbod beperken tot bepaalde tijden.

Afdeling 12. Sluiting van voor het publiek openstaande gebouwen en/of erven op basis van wapens, illegaal gokken e.d.

Artikel 2:71 Sluiting voor publiek toegankelijke gebouwen en/of erven

  • 1. De burgemeester kan een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet voor een bepaalde duur geheel of gedeeltelijk sluiten, als daar:

    • a.

      wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend;

    • b.

      is gehandeld in strijd met artikel 1 van de Wet op de kansspelen;

    • c.

      door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn dan wel zijn verworven of overgedragen; of

    • d.

      zich andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die naar het oordeel van de burgemeester de vrees wettigen dat het geopend blijven van het voor publiek toegankelijk gebouw en/of het bij dat gebouw behorende erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 5:24 van de Algemene wet bestuursrecht omtrent de bekendmaking, wordt het bevel tot sluiting tevens bekend gemaakt door een schrijven waaruit dat bevel tot sluiting blijkt, aan te brengen op of nabij de toegang tot het gebouw of het erf.

  • 3. De rechthebbende van het gebouw en/of erf is verplicht toe te laten dat een afschrift van het sluitingsbevel wordt aangebracht.

  • 4. Het is de rechthebbende van het gebouw en/of erf verboden om, nadat het bevel tot sluiting bekend is gemaakt op de in het tweede lid aangegeven wijze, daarin bezoekers toe te laten of te verblijven.

  • 5. Het is eenieder verboden om, nadat het bevel tot sluiting openbaar bekend is gemaakt op de in het tweede lid aangegeven wijze, in ene bij dit bevel gesloten gebouw en/of erf als bezoeker te verblijven.

  • 6. De burgemeester trekt het sluitingsbevel in als naar zijn oordeel de in het eerste lid genoemde belangen voortzetting van de sluiting niet langer vereisen.

  • 7. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door deze verordening of door artikel 13b van de Opiumwet.

Afdeling 13. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen en woonoverlast

Artikel 2:72 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in de artikelen 2:1; 2:14; 2:46; 2:47 of 2:54 van de onderhavige verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:73 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:74 Cameratoezicht op openbare plaatsen

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op openbare plaatsen, in de gehele gemeente Breda. Voor gebieden waar de bebouwing primair en uitsluitend wordt gebruikt voor bewoning, gelden de volgende voorwaarden:

  • 1.

    Omwonenden worden door de burgemeester vooraf actief geïnformeerd over de plaatsing van camera’s en de reden voor cameratoezicht op de betreffende plaats. Uitsluitend als de spoedeisendheid of de kans op beïnvloeding van het toezicht daartoe noodzaakt, volstaat het om achteraf te informeren.

  • 2.

    Cameratoezicht dient proportioneel en subsidiair te zijn en wordt derhalve door de burgemeester uitsluitend ingezet bij een aantoonbaar risico op verstoring van de openbare orde en veiligheid en wanneer andere maatregelen niet afdoende zijn.

  • 3.

    De burgemeester legt periodiek verantwoording af aan de gemeenteraad over de toepassing van cameratoezicht in woongebieden en gaat daarbij in op bovenstaande voorwaarden. Telkens wordt toegelicht waarom cameratoezicht het ultimum remedium was.

Artikel 2:75 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2. Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen.

  • 3. De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

Afdeling 14 Consumentenvuurwerk en carbidschieten

Artikel 2:76 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: vuurwerk van categorie F1, F2 of F3 dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

Artikel 2:77 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3. De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:78: Carbidschieten

  • 1. Het is verboden acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water, of een gasmengsel met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze te verbranden.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet wapens en munitie of het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:79 Vervoeren of bij zich hebben van carbid of soortgelijke stoffen

  • 1. Het is verboden op een openbare plaats carbid of soortgelijke stoffen (of voorwerpen) als bedoeld in artikel 2:78 te vervoeren of bij zich te hebben, waarvan gelet op hun aard of de omstandigheden waaronder deze worden aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze zullen worden gebruikt in strijd met het bepaalde in artikel 2:78.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op degenen aan wie carbid is afgeleverd gedurende de tijd die nodig is om thuis te komen, noch op degene die aannemelijk maakt dat hij het carbid nodig heeft in de uitoefening van beroep of bedrijf.

  • 3. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet wapens en munitie, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 15 Extreme vrieskou

Artikel 2:80 Liggen of slapen op of aan de weg bij extreme vrieskou

Het is verboden op of aan de weg tussen zonsondergang en zonsopgang te liggen of te slapen bij een gevoelstemperatuur van –10 ºC of kouder, nadat een ambtenaar van politie, of een door of namens het college aangewezen toezichthouder in het belang van de openbare orde of veiligheid het bevel heeft gegeven dat dit moet worden beëindigd.

Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • °

      1.de exploitant;

    • °

      2.de beheerder;

    • °

      3.de prostituee;

    • °

      4.het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • °

      5.toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

    • °

      6.andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • i.

    bevoegd bestuursorgaan: In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:2 Seksinrichtingen

  • 1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • °

      a. de persoonsgegevens van de exploitant;

    • °

      b. de persoonsgegevens van de beheerder;

    • °

      c. de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

    • °

      d. het aantal werkzame prostituees;

    • °

      e. de plaatselijke en kadastrale ligging van de seksinrichting door middel van een situatietekening met een schaal van tenminste 1:1000;

    • °

      f. een nauwkeurige plattegrond van de seksinrichting door middel van een tekening met een schaal van tenminste 1:100, met vermelding van de oppervlakte van de verschillende ruimten in m²;

    • °

      g. bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel; en

    • °

      h. een verklaring en het rapport van de GGD dat de seksinrichting , zijnde een prostitutiebedrijf of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar, dan wel met een seksbioscoop, seksautomatenhal of sekstheater, voldoet aan de vereisten zoals vastgesteld in de door het bevoegd bestuursorgaan vastgestelde beleidsregeling in verband met gezondheid en zedelijkheid.

  • 3. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:3 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

    • °

      a. staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • °

      b. zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • °

      c. hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het voorgaande lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • °

      a. met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • °

      b. binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • °

      c. binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht , wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • -

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • -

        de artikelen 137c tot en met 137g , 140 , 240b , 242 tot en met 249 , 252 , 250a (oud), 273a , 300 tot en met 303 , 416 , 417 , 417bis , 426 , 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht ;

      • -

        de artikelen 8 en 162, derde lid , alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994 ;

      • -

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13 , 14 , 27 en 30b van de Wet op de Kansspelen ;

      • -

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen ;

      • -

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie .

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het voorgaande lid wordt gelijk gesteld:

    • °

      a. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen , tenzij de geldsom minder dan € 375,- bedraagt;

    • °

      b. een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • °

      a. bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • °

      b. bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:4 Sluitingstijden

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven op maandag tot en met zondag tussen 2.00 uur en 7.00 uur.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens de voorgaande leden, dan wel krachtens artikel 3:5, eerste lid gesloten dient te zijn.

  • 4. Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Artikel 3:5 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1.Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:10, tweede lid of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • °

      a. tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:4, eerste of tweede lid, geldende sluitingstijden vaststellen;

    • °

      b. van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht maakt het bevoegd bestuursorgaan het besluit bedoeld in het eerste lid bekend op de voet van artikel 3:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:6 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat exploitant of de beheerder bedoeld in artikel 3:3, tweede lid onder a of b in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2. De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • °

      a. geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht , in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie ; en

    • °

      b. geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:7 Straatprostitutie

  • 1. Het is verboden zich op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, op te houden en door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel uit te lokken dan wel op deze uitnodiging of uitlokking in te gaan.

  • 2. Met het oog op de naleving van het in het voorgaande lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren of een daartoe aangewezen Buitengewoon opsporingsambtenaar het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3. Met het oog op de in artikel 3:10, tweede lid, genoemde belangen kan door politieambtenaren of een daartoe aangewezen Buitengewoon opsporingsambtenaar aan personen die zich bevinden op of aan de wegen en bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4. De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:10, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen bedoeld in het eerste lid.

  • 5. De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

Artikel 3:8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijken

  • 1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • °

      a. indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • °

      b. anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2. Het verbod in het voorgaande lid is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Artikel 3:9 Beslistermijn

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, beslist het bevoegd bestuursorgaan op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:10 Weigeringgronden

  • 1. De vergunning als bedoeld in artikel 3:2, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • °

      a. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:3 gestelde eisen;

    • °

      b. de vestiging of exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een omgevingsplan;

    • °

      c. er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

    • °

      d. in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet Bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur.

    • °

      e. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn, waarbij ook het Bibob-vragenformulier en andere documenten die in het kader van de aanvraag zijn overgelegd, hieronder vallen.

  • 2. Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:2, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, achterwege worden gelaten, in het belang van:

    • °

      a. het voorkomen of beperken van overlast;

    • °

      b. het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • °

      c.de veiligheid van personen of goederen;

    • °

      d.de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • °

      e.de gezondheid of zedelijkheid; of

    • °

      f.de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

  • 3. Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in het tweede lid kan het college nadere regels stellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in dit hoofdstuk.

Artikel 3:11 Beëindiging exploitatie

  • 1. De vergunning vervalt zodra de exploitant die overeenkomstig artikel 3:2 op de vergunning is vermeld, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2. Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:12 Wijziging beheer

  • 1. Indien de beheerder het beheer van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk beëindigt, geeft de exploitant daarvan binnen een week schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2. Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant besluit de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:10, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder vanaf het moment waarop de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en de natuur

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1:a Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dit besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • b.

    Inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstande dat de artikelen 4.2 tot en met 4.5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: openbare feestelijkheid die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden. Tot collectieve feestdagen zijn te rekenen oudjaarsnacht, carnavalsweek vrijdag t/m dinsdag en koningsnacht;

  • e.

    incidentele festiviteit: openbare feestelijkheid of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: Woningen en verblijfsruimten binnen onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, psychiatrische inrichting en kinderdagverblijven. Onder verblijfsruimte wordt verstaan:

    • -

      leslokalen en theorie(vak)lokalen van onderwijsgebouwen;

    • -

      onderzoeks-, behandelings-, recreatie-, en conversatieruimten, alsmede ruimten voor patiëntenhuisvesting van ziekenhuizen en verpleeghuizen;

      onderzoeks-, behandelings-, recreatie-, en conversatieruimten, alsmede woon- en slaapruimten van verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt;

  • i.

    ballon: een voorwerp dat door middel van open vuur, helium of andere gassen opstijgt en zonder sturing wegdrijft.

Artikel 4:1:b: Aanwijzing collectieve dagen voor inrichtingen met als hoofdfunctie “Horeca” binnen de singels (centrumhoreca) en buurthuizen

  • 1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor collectieve festiviteiten voor in totaal 7 dagen per kalenderjaar in plaats daarvan gelden afwijkende normen.

  • 2. De collectieve dagen zoals hierboven beschreven zijn enkel van toepassing voor inrichtingen met horeca als hoofdfunctie binnen de singels. Voor overige functies die vallen onder de regeling (sport- recreatie-inrichtingen en horecagelegenheden buiten de singels en buurthuizen) wordt verwezen naar artikel 4:1:c:

  • 3. Tijdens het van toepassing zijn van een collectieve festiviteit, mag het geluidsniveau, veroorzaakt door de inrichting, niet meer bedragen dan de waarde, die is opgenomen in onderstaande tabel.

     

    dagperiode

    (07.00-19.00 uur)

    avondperiode

    (19.00-23.00 uur)

    nachtperiode

    (23.00-1.00 uur)

    LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

    70 dB(A)

    70 dB(A)

    60 dB(A)

    LAr;LT in in- en aanpandige woningen

    60 dB(A)

    60 dB(A)

    50 dB(A)

  • 4. De geluidnorm als bedoeld in het vierde lid heeft betrekking op versterkte muziek, waarbij nog gecorrigeerd moet worden voor muziekgeluid (10 dB) alvorens getoetst wordt aan de grenswaarde. Correctie voor het feit dat de inrichting niet een gehele etmaalperiode in bedrijf is (bedrijfsduurcorrectie) is op deze waarde niet van toepassing.

  • 5. Tijdens een collectieve festiviteit, zijn normen voor het maximaal geluiddrukniveau (LA;Max) niet van toepassing.

  • 6. Op collectieve dagen gelden verruimde geluidnormen tot uiterlijk 01:00 uur. Dit tijdstip op de navolgende dag wordt beoordeeld als behorende bij de dag van de festiviteit. Na dat tijdstip zijn de reguliere normen uit het Besluit weer van kracht.

  • 7. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid bij inpandige festiviteiten blijven ramen en deuren gesloten behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 8. De burgemeester kan besluiten het organiseren van een collectieve festiviteit geheel of gedeeltelijk te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

Artikel 4:1:c: Kennisgeving incidentele festiviteiten (sport-, recreatieinrichtingen, horecagelegenheden buiten de singels en buurthuizen)

  • 1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste drie werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2. Het is een sportinrichting toegestaan maximaal 6 incidentele activiteiten per kalenderjaar te houden waarbij baanverlichting tot 01.00u in bedrijf mag zijn, mits de houder van de inrichting ten minste drie werkdagen voor aanvang van de activiteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3. Het college van B&W stelt een webformulier beschikbaar voor het doen van een kennisgeving.

  • 4. Voor een goede beoordeling van de kennisgeving moet de kennisgeving in ieder geval de volgende gegevens bevatten:

    • -

      naw-gegevens aanvrager;

    • -

      datum van de incidentele festiviteit;

    • -

      aard van de incidentele festiviteit.

  • 5. Tenminste vijf werkdagen voor de aanvang van de incidentele festiviteit stelt de houder van de inrichting omwonenden binnen een straal van 100 meter van de inrichting in kennis.

  • 6. Tijdens het van toepassing zijn van een incidentele festiviteit, mag het geluidniveau, veroorzaakt door de inrichting, niet meer bedragen dan de waarden die zijn opgenomen in tabel opgenomen in artikel 4:1:b lid 3.

  • 7. Indien door omstandigheden de gemelde festiviteit niet doorgaat, dan neemt aanvrager contact op met gemeente Breda. In overleg blijft de geluidruimte via verruimde geluidnormen beschikbaar voor initiatiefnemer.

  • 8. Het geluidsniveau als bedoeld in het zesde lid heeft betrekking op zowel versterkte als onversterkte muziek, waarbij nog gecorrigeerd moet worden voor muziekgeluid (10 dB) voor getoetst wordt aan de grenswaarde. Bedrijfsduurcorrectie is op deze waarde niet van toepassing.

  • 9. Tijdens incidentele festiviteiten als bedoeld in het eerste lid, zijn normen voor het maximaal geluiddrukniveau (LA;Max) niet van toepassing.

  • 10. Tijdens incidentele festiviteiten eindigen de verruimde geluidnormen om 01:00 uur. Dit tijdstip op de navolgende dag wordt beoordeeld als behorende bij de dag van de festiviteit

  • 11. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid bij inpandige festiviteiten blijven ramen en deuren gesloten behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

  • 12. De incidentele festiviteiten dienen, uitgezonderd geluidnormen, plaats te vinden in overeenstemming met het omgevingsplan, omgevingsvergunning en overige wetten die van toepassing zijn voor de inrichting.

  • 13. De burgemeester kan besluiten het organiseren van een incidentele festiviteit geheel of gedeeltelijk te verbieden, indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

Artikel 4:2: Overige geluidshinder (Algemeen)

Algemeen

  • 1. Het is verboden in de openlucht een geluidsapparaat, toestel of machine in werking te hebben op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2. Het College van B&W kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:2a Verbod ballonnen op te laten

[Vervallen]

Afdeling 2. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:3 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:4 Nachtverblijf buiten een kampeerterrein

  • 1. Het is verboden ten behoeve van een nachtverblijf buiten een kampeerterrein, dat als zodanig in het omgevingsplan is opgenomen:

    • a.

      kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden;

    • b.

      al dan niet in een voertuig, te overnachten, dan wel een voertuig, woonwagen, tent, caravan of een soortgelijk of ander onderkomen te plaatsen met het kennelijke doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te overnachten dan wel gelegenheid daartoe te bieden.

  • 2. Het verbod geldt niet voor:

    • a.

      het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein, niet zijnde een openbare ruimte;

    • b.

      voor de als zodanig aangeduide camperplaatsen aan de Nijverheidssingel.

    • c.

      Truckparking Hazeldonk 

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:5 Aanwijzing kampeerplaatsen

Vervallen

Artikel 4:6 Nachtverblijf op of aan de weg

Vervallen

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:7 begripsbepalingen

  • 1. In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      Afzetten: onderhouds- c.q. beheermaatregel binnen een Landschapselement, in de vorm van het periodiek kappen van hakhout ter uitvoering van regulier onderhoud, waarbij de houtopstand tot op enkele (tientallen) centimeters boven de grond wordt afgezaagd met als doel, naast eventuele houtoogst, het verjongen van de houtopstand ter verbetering en bestendiging van het ecologisch functioneren van de houtopstand.

    • b.

      Bevoegd gezag: Bevoegd gezag zoals bedoeld in de Omgevingswet.

    • c.

      Bomen Effect Analyse: een standaard beoordeling van de gevolgen van voorgenomen bouw of aanleg voor bomen, op basis van landelijke richtlijnen als neergelegd in het Handboek Bomen van het Norminstituut Bomen.

    • d.

      Boom: een houtachtig, opgaand gewas, zowel levend als afgestorven met een minimale hoogte van 200 centimeter en een duidelijke - al dan niet betakte - stam en een duidelijke kroon, met dien verstande dat, indien een duidelijke kroon ontbreekt als gevolg van het knotten deze houtopstand tevens wordt aangemerkt als boom.

    • e.

      Boom op basis van herplant- en instandhoudingsplicht: boom die is aangelegd op basis van aan de omgevingsvergunning voor het (doen) vellen van houtopstanden verbonden voorschrift tot herplant en instandhouding.

    • f.

      Boomvormers: Een boomvormer is een houtig, opgaand gewas met ontwikkeling van één of meer hoofdtakken.

    • g.

      Dendrologie: de studie van bomen, heesters en in het algemeen houtachtige gewassen.

    • h.

      Dunnen: onderhouds- c.q. beheermaatregel binnen een Landschapselement, in de vorm van kap als verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei en instandhouding van de overblijvende houtopstand waardoor een betere structuur in de houtopstand wordt gecreëerd, met als doel, naast eventuele houtoogst, het bevorderen van de groeiomstandigheden (zowel boven- als ondergronds) van de overblijvende houtopstanden en eventueel het beïnvloeden van de soortensamenstelling ter verbetering en bestendiging van het ecologisch functioneren van de houtopstand, een en ander met behoud van het boskarakter.

    • i.

      Groengebied: Een gebied met een duidelijke ruimtelijke samenhang en begrenzing, waarin zich meerdere bomen bevinden en dat een uitgesproken groene functie heeft en/of specifiek is ingericht ten behoeve van een kwalitatieve verblijfservaring in het groen.

    • j.

      Herplantplan: Plan waaruit blijkt dat door herplant van een houtopstand een evenredige compensatie plaats vindt van de waarde(n) die met het vellen van een waardevolle houtopstand verloren gaat/gaan.

    • k.

      Houtopstanden: Een of meer bomen, boomvormers, andere houtachtige gewassen, Groengebieden en/of Landschapselementen.

    • l.

      Kruidlaag: Vegetatielaag tot maximaal 135 centimeter hoog, gelegen tussen struiklaag en moslaag, waarin zich vooral kruidachtige planten bevinden en jonge planten die kunnen doorgroeien naar de struik- of boomlaag.

    • m.

      Landschapselement: Een lijn- of vlakvormig element dat bestaat uit één of meer bomen, een struiklaag, een kruidlaag, een moslaag en/of een strooisellaag.

    • n.

      Moslaag: Vegetatielaag van planten tot maximaal 10 centimeter hoog, waar vooral mossen, schimmels en kiemplanten groeien.

    • o.

      Periodiek regulier onderhoud: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen hakhout.

    • p.

      Strooisellaag: Dat deel van de bodem waar afgevallen bladeren, vruchten en ander organisch materiaal ter plaatse verteren (ook wel humus genoemd).

    • q.

      Struiklaag: Vegetatielaag tot maximaal 800 centimeter hoog, gelegen tussen boomlaag en kruidlaag, waarin zich vooral struiken, klimplanten en jonge bomen bevinden.

    • r.

      Vellen: rooien; kappen; kandelaberen; verplanten; het snoeien van meer dan 20 procent van de kroon of het wortelgestel, met inbegrip van knotten of kandelaberen; het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die tot de dood, ernstige beschadiging of ernstige ontsiering van de houtopstand kunnen leiden.

    • s.

      Waardevolle houtopstanden: Houtopstanden die op basis van aanwezige waarde(n) worden beschouwd als behoudenswaardig en/of houtopstanden die zijn/moeten worden aangeplant op basis van een herplantplicht.

Artikel 4:8 Waardevolle houtopstanden

  • 1. Het college wijst houtopstanden aan als Waardevolle houtopstanden, mits de conditie en de groeiruimte van de houtopstand aanvaardbaar zijn en de houtopstand beschikt over één of meer van de volgende waarden:

    • a.

      Cultuurhistorie;

    • b.

      Stedenbouw en/of landschap;

    • c.

      Ecologie;

    • d.

      Klimaat;

    • e.

      Dendrologie.

  • 2. Het college wijst houtopstanden aan als Waardevolle houtopstanden als deze houtopstanden zijn/moeten worden aangeplant op basis van een herplantplicht, als bedoeld in artikel 4.12 of 4.14.

  • 3. De Waardevolle houtopstanden worden na aanwijzing als bedoeld in lid 1 en 2, opgenomen op de ‘Bomenkaart; vergunningplichtige houtopstanden’

  • 4. Het besluit als bedoeld in lid 1 en 2 wordt voorbereid met toepassing van de reguliere voorbereidingsprocedure. Tegen dit besluit is bezwaar en (hoger)beroep mogelijk op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 5. Op besluit als bedoeld in lid 1 en 2 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:9 Ambtshalve of op verzoek aanwijzen Waardevolle houtopstanden

  • 1. Het college kan zowel ambtshalve als op verzoek van een belanghebbende besluiten tot het aanwijzen van Waardevolle houtopstanden, mits:

    • a.

      De houtopstand zich niet bevindt binnen in artikel 4:18 genoemde afstand tot de erfgrens als bedoeld in artikel 5:42 van het Burgerlijk Wetboek, tenzij er sprake is van verjaring van het recht om de verwijdering te vorderen, en

    • b.

      wordt voldaan aan artikel 4:8, lid 1.

  • 2. Een verzoek of het ambtshalve voornemen, als bedoeld in lid 1, wordt

    • a.

      door de aanvrager voorzien van een deugdelijke motivering waaruit blijkt dat de houtopstand(en) beschikt over één of meer van de waarden als bedoeld in artikel 4:8 lid 1;

    • a.

      op de gebruikelijke wijze openbaar bekend gemaakt;

    • b.

      aan de eigenaar zo spoedig mogelijk bekend gemaakt en daarbij wordt de eigenaar in de gelegenheid gesteld daarop een reactie kenbaar te maken, indien deze niet zelf om de aanwijzing heeft verzocht.

  • 3. Voor houtopstanden waarvoor een verzoek dan wel een ambtshalve voornemen als bedoeld in lid 1 van toepassing is, treedt een verbod op het (doen) vellen van de houtopstanden in werking vanaf de dag waarop het verzoek of het ambtshalve voornemen bekend is gemaakt. Dit verbod wordt opgeheven indien het college de houtopstanden niet aanwijst als Waardevolle houtopstand.

  • 4. Het besluit als bedoeld in lid 1 wordt ook bekend gemaakt aan de eigenaar, indien deze niet zelf om de aanwijzing heeft verzocht.

  • 5. Op besluit als bedoeld in in 1 is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdiger beslissing) niet van toepassing.

Artikel 4:10 Verbod op het vellen van Waardevolle houtopstanden

  • 1. Het is verboden om Waardevolle houtopstanden, als bedoeld in artikel 4:8, te (doen) vellen.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde verbod op het (doen) vellen van Waardevolle houtopstanden is niet van toepassing op:

    • a.

      binnen een Groengebied gelegen houtopstanden met een stamomtrek van maximaal 64 cm, gemeten op een hoogte van 130 centimeter boven het maaiveld, waarbij in het geval van meerstammigheid de omtrek van de dikste stam wordt gemeten;;

    • b.

      Houtopstanden waarvoor een vergunningplicht geldt voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij het Omgevingsplan is bepaald.

    • c.

      houtopstanden die moeten worden geveld op grond van de Plantziektenwet of een aanschrijving van het bevoegd gezag;

    • d.

      periodiek onderhoud van houtopstanden, waaronder binnen een Landschapselement ook dunnen en afzetten worden verstaan.

Artikel 4:11 Ontheffing

  • 1. Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het verbod uit artikel 4:10 door het verlenen van een omgevingsvergunning voor het (doen) vellen van Waardevolle houtopstanden.

  • 2. Een ontheffing als bedoeld in lid 1 van dit artikel kan slechts bij uitzondering worden verleend, als:

    • a.

      uit een integrale afweging is gebleken dat er een zwaarder wegend belang bestaat dan het belang van behoud van de Waardevolle houtopstand en alternatieven voor behoud goed zijn onderzocht en niet haalbaar zijn gebleken, of

    • b.

      naar boomdeskundige maatstaven instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of schade.

  • 3. Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het (doen) vellen van Waardevolle houtopstanden kan worden ingediend door of namens dan wel met toestemming van degene, die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de boom te beschikken.

  • 4. Afhankelijk van de reden van aanvraag om een ontheffing als bedoeld in lid 1, moet de aanvraag voorzien zijn van:

    • a.

      een Bomen Effect Analyse, om aan te tonen dat en hoe de te behouden houtopstanden in de omgeving van de uit te voeren werkzaamheden duurzaam worden behouden;

    • b.

      een deskundigenrapportage over de vitaliteit en/of de stabiliteit van de Waardevolle houtopstand, om aan te tonen dat en in welke mate er sprake is van een verminderde vitaliteit en/of stabiliteit bij de Waardevolle houtopstand waar de aanvraag betrekking op heeft. Tevens moet uit deze deskundigenrapportage blijken wat de oorzaak is van de verminderde vitaliteit of stabiliteit;

    • c.

      een deskundigenrapportage over het verplanten van de Waardevolle houtopstand, om de haalbaarheid van het verplanten aan te tonen en om aan te tonen welke (voorbereidings)maatregelen hiervoor nodig zijn en genomen worden.

  • 5. Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het (doen) vellen van Waardevolle houtopstanden moet voorzien zijn van een Herplantplan waarin wordt aangegeven hoe de compensatie plaatsvindt van de waarden van de te (doen) vellen houtopstanden.

  • 6. Indien de aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 1, op het moment van aanvraag redelijkerwijs, bijvoorbeeld bij acuut gevaar of vergelijkbaar spoedeisend belang van openbare orde of veiligheid, niet beschikt over een herplantplan en de wel verstrekte gegevens voldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag wordt, in afwijking van hetgeen bepaald in lid 3 van dit artikel, het herplantplan op een later tijdstip, doch niet later dan 6 weken na de beslissing op de aanvraag, overlegd.

  • 7. Op het moment dat de omgevingsvergunning voor het (doen) vellen van Waardevolle houtopstanden onherroepelijk is worden de Waardevolle houtopstanden verwijderd van de ‘Bomenkaart; vergunningplichtige houtopstanden’ (bijlage 1).

Artikel 4:12 Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1. Aan de omgevingsvergunning voor het (doen) vellen van houtopstanden kan het bevoegd gezag het voorschrift verbinden dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden overgegaan tot geheel of gedeeltelijke herplant, al dan niet overeenkomstig het bij aanvraag overlegde en door het college goedgekeurde Herplantplan.

  • 2. Het bevoegd gezag kan aan de herplantplicht als bedoeld in het eerste, een redelijke termijn verbinden waarbinnen eventuele niet aangeslagen herplant moet worden vervangen en op welke wijze.

  • 3. Indien redelijkerwijs niet (volledig) kan worden voldaan aan de herplantplicht kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in het eerste en tweede lid van dit artikel en aan de omgevingsvergunning voor het (doen) vellen van houtopstanden het voorschrift verbinden dat een financiële bijdrage wordt gestort.

Artikel 4:13 Moment benutting omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning voor het (doen) vellen van Waardevolle houtopstanden die is verleend in relatie tot (bouw)werkzaamheden, het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of andere ruimtelijke herinrichting of reconstructie, kan het bevoegd gezag het voorschrift verbinden dat pas mag worden overgegaan tot het (doen) vellen van houtopstanden bij het starten van de (bouw)werkzaamheden.

Artikel 4:14 Illegaal vellen / tenietgaan van houtopstanden

  • 1. Als zonder omgevingsvergunning voor het (doen) vellen van Waardevolle houtopstanden is overgegaan tot het (laten) vellen van deze Waardevolle houtopstanden, dan wel dat deze Waardevolle houtopstanden op andere wijze teniet zijn gegaan, kan het bevoegd gezag aan de eigenaar of aan de overtreder indien deze niet de eigenaar van de Waardevolle houtopstand is, de verplichting opleggen dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen moet worden herplant.

  • 2. Indien redelijkerwijs niet (volledig) kan worden voldaan aan de herplantplicht uit lid 1, kan het bevoegd gezag, in afwijking van lid 1, aan de eigenaar of aan de overtreder indien deze niet de eigenaar van de Waardevolle houtopstand is, de verplichting opleggen dat moet worden overgegaan tot het storten van een financiële bijdrage.

  • 3. Indien Waardevolle houtopstanden in het voortbestaan ernstig worden bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de eigenaar of aan de overtreder indien deze niet de eigenaar van de Waardevolle houtopstand is, de verplichting opleggen om:

    • a.

      overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen binnen een door het bevoegd gezag te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen;

    • b.

      een Bomen Effect Analyse op te stellen en aan te bieden aan het bevoegd gezag.

  • 4. De eigenaar of de overtreder indien deze niet de eigenaar van de Waardevolle houtopstand is, is verplicht het bevoegd gezag onmiddellijk schriftelijk mededeling te doen van:

    • a.

      het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van deze houtopstanden, anders dan door het (doen) vellen op grond van een verleende omgevingsvergunning voor het (doen) vellen van houtopstanden;

    • b.

      omstandigheden die het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van deze houtopstanden tot gevolg kunnen hebben, zoals de uitvoering van werkzaamheden.

Artikel 4:15 Schadevergoeding

Het college beslist op een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 17 van de Boswet.

Afdeling 4. Algemene bepalingen betreffende houtopstanden

Artikel 4:16 Bescherming gemeentelijke houtopstanden

  • 1. Het is verboden om gemeentelijke houtopstanden;

    • a.

      te beschadigen, te bekladden of te beplakken.

    • b.

      te snoeien behalve bij door de gemeente opgedragen boomverzorgende taken.

  • 2. Het is verboden om één of meer voorwerpen in of aan een gemeentelijke houtopstanden aan te brengen of anderszins te bevestigen, behalve als hier een vergunning voor verleend is door het bevoegd gezag.

Artikel 4:17 Bestrijding van boomziekten

  • 1. Als zich op een terrein één of meer houtopstanden bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren van verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders zoals insecten en schimmels, is de eigenaar, als hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      de boom te kappen;

    • b.

      conform richtlijnen van de gemeente de gekapte boom direct zodanig te behandelen dat verspreiding van de boomziekte wordt voorkomen.

  • 2. Het is verboden, zonder vergunning, gekapte bomen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren, als het om een boomsoort gaat die de desbetreffende boomziekte kan verspreiden.

Artikel 4:18 Afstand van de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heesters en heggen.

Artikel 4:19 Uitzicht belemmerende beplanting

Vervallen

Afdeling 5. Bodem, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:20 Confetti en serpentines

  • 1. Het is verboden confetti en serpentines, van een ander materiaal dan afbreekbaar papier, in de openbare ruimte te gebruiken en/of te verspreiden.

  • 2. Onder confetti wordt verstaan: feestversiering die het meest voorkomt in de vorm van over een menigte uit te strooien snippers. Onder serpentines wordt verstaan: feestartikel dat bestaat uit smalle ringen van stijf opgerolde stroken die men elkaar toewerpt bij feestelijke gelegenheden.

Artikel 4:21 Verbod ballonnen op te laten 

  • 1. Het is verboden ballonnen van welk materiaal dan ook op te laten stijgen.

  • 2. Onder een ballon wordt mede verstaan: herdenkingsballon, sfeerballon, papierballon, geluksballon of -lampion, vuurballon, Thaise wensballon, dan wel een voorwerp dat door middel van open vuur, helium of andere gassen opstijgt en zonder sturing wegdrijft.

  • 3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een heteluchtballon, zijnde een luchtvaartuig.

Hoofdstuk 5. Overige te regelen onderwerpen

Afdeling 1. Parkeerexcessen.

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    kruiwagens, rolstoelen, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen;

  • b.

    parkeren: het laten stilstaan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen;

  • c.

    voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:

    • 1.

      treinen en trams;

    • 2.

      fietsen en bromfietsen;

    • 3.

      gehandicaptenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

    • 4.

      weg: de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      3 of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 100 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2. Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3. Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1. Het is verboden op door het college aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op 3 achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet Milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.d.

  • 1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan gedurende 3 achtereenvolgende dagen binnen de bebouwde kom op de weg te plaatsen of te hebben;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de omgeving.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid onder a.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig, fiets en bromfiets dat respectievelijk die is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1. Het is verboden een vrachtwagen > 3500 kg te parkeren op wegen gelegen binnen de bebouwde kom.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt niet:

    • a.

      op parkeergelegenheden die voor vrachtwagens zijn aangeduid;

    • b.

      op daarvoor beschikbare plaatsen op bedrijventerreinen en industriegebieden;

    • c.

      gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van de verbod in het eerste lid.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1. Het is verboden met een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door een park of plantsoen of door een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      de weg;

    • b.

      voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

    • c.

      voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

  • 3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:11 Overlast van fiets en bromfiets

  • 1. Het is verboden om in door het college aangewezen gebieden:

    • a.

      een (brom-)fiets buiten de daarvoor bestemde voorzieningen, plaatsen of ruimten te parkeren;

    • b.

      een (brom-)fiets langer dan een door het college te bepalen periode te parkeren.

  • 2. Het is verboden:

    • a.

      een (brom-)fiets die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een kennelijke verwaarloosde toestand verkeert, op of aan de weg te laten staan;

    • b.

      een (brom-)fiets op of aan de weg te plaatsen of te laten staan op zodanige wijze dat daardoor schade, gevaar of hinder ontstaat voor het gebruik van de weg, openbare gezondheid en/of de toegankelijkheid, het beheer of onderhoud van gebouwen, objecten of (verkeers)voorzieningen.

Artikel 5:12 Straatvegen, werkzaamheden van de gemeente

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeente aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1. Het is verboden een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, tenzij voldaan is aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      ten minste 15 dagen voorafgaande aan de inzameling is een schriftelijke melding aan het college gedaan via het door het college vastgesteld meldingsformulier;

    • b.

      het aantal te houden collectes in één week bedraagt niet meer dan 2, waarbij de collectes die voorkomen op het collecterooster van het Centraal Bureau Fondsenwerving voorrang hebben en voor de overige collectes de datum dan wel het tijdstip van binnenkomst van de melding bepalend is;

    • c.

      de collectanten zijn 14 jaar of ouder en hebben een geldig legitimatiebewijs en bewijs van de collecterende instantie bij zich;

    • d.

      de collectebussen zijn verzegeld óf met een sleutelslot óf plombe en op de collectebussen staat duidelijk de naam en/of het doel van de collecterende instelling vermeld.

  • 2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing voor een inzameling die in besloten kring wordt gehouden.

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2. Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet ;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:16.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1. Het is verboden te venten:

    • a.

      op door het college in het belang van de openbare orde aangewezen plaatsen; of

    • b.

      op door het college in het belang van de openbare orde aangewezen dagen en uren.

  • 2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 3. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

  • 4. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 5. Het verbod is voorts niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard.

  • 6. In afwijking van het bepaalde in het vijfde lid is het venten van gedrukte en geschreven stukken verboden op door het college in het belang van de openbare orde aangewezen openbare plaatsen, dagen of uren.

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:16 Begripsbepaling

  • 1. In deze afdeling wordt onder standplaats verstaan: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet ;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:10.

Artikel 5:17 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een omgevingsplan.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:7 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:18 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:19 Afbakeningsbepalingen

  • 1. Het verbod van artikel 5:17, eerste lid, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

  • 2. De weigeringsgrond van artikel 5:17, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Afdeling 5. Openbaar water

Artikel 5:20 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.

  • 2. Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 4. Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboekvan Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 5:21 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2. Het is verboden zonder vergunning van het college een ligplaats met dan wel voor een vaartuig in of beschikbaar te stellen op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van het openbaar water.

  • 3. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer of het Binnenvaartpolitiereglement.

  • 5. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

Artikel 5:21a Wachtlijst ligplaatsvergunning

  • 1. Een ieder kan een verzoek indienen om op de wachtlijst te worden geplaatst voor een ligplaatsvergunning op basis van de datum en tijdstip van het verzoek. Bij gelijke datum en tijdstip wordt geloot.

  • 2. Indien een plaats vrijkomt, stelt het college de op de wachtlijst geplaatste gegadigden, te beginnen met de hoogst geplaatste, in de gelegenheid een aanvraag voor een ligplaatsvergunning in te dienen. Na vergunningverlening wordt de vermelding op de wachtlijst doorgehaald. Indien aan personen aan wie reeds eerder een ligplaatsvergunning is verleend, een nieuwe ligplaatsvergunning wordt verleend, komt de eerder verleende vergunning te vervallen.

  • 3. Indien de aanvraag niet binnen zes weken na de datum van verzending van het in het derde lid bedoeld schrijven is ontvangen wordt de naam van de betrokken persoon van de wachtlijst geschrapt.

  • 4. Degene die binnen de gestelde termijn van zes weken wel reageert en gemotiveerd meldt geen gebruik te willen maken van de gelegenheid een aanvraag voor een nieuwe ligplaatsvergunning in te dienen, behoudt de registratie alsmede de positie op de wachtlijst.

  • 5. De op de wachtlijst geplaatste personen zijn verplicht zorg te dragen voor de actualisatie van hun gegevens.

Artikel 5:22 Aanwijzingen ligplaats

  • 1. Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

  • 3. Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op situaties met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer of het Binnenvaartpolitiereglement.

Artikel 5:23 Verbod innemen ligplaats

Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:21, derde lid, en artikel 5:22 bepaalde.

Artikel 5:24 Beschadigen van waterstaatswerken

Vervallen

Artikel 5:25 Reddingsmiddelen

Vervallen

Artikel 5:26 Veiligheid op het water

Vervallen

Artikel 5:27 Overlast aan vaartuigen

Vervallen

Afdeling 6. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:28 Crossterreinen

  • 1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, of een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod in het eerste lid niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3. Het in dit artikel bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, artikel 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:29 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

  • 2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is en kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van het publiek.

  • 3. Het verbod is niet van toepassing op bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door het college aangewezen plaatsen;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door het college aangewezen plaatsen;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen;

    • f.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 die zijn gelegen binnen de in het eerste lid gebieden of terreinen;

  • 4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 7. Verstrooiing van as

Artikel 5:30 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:31 Verboden plaatsen

  • 1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 2. Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:33 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste 3 maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6:2 Toezichthouders en politie

Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aangewezen personen en de politie.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. De Algemene wet binnentreden is altijd van toepassing.

Artikel 6:4 Overgangsbepaling

Nu een nieuwe APV wordt vastgesteld is het noodzakelijk overgangsrecht op te nemen, om te voorkomen dat bevoegde organen die in het verleden nadere regels, beleidsregels, vrijstellingen, aanwijzingsbesluiten e.d., op basis van de oude APV hebben vastgesteld, nieuwe regels moeten vaststellen. Op grond van dit overgangsrecht blijven genomen besluiten geldig.

Besluiten, genomen krachtens de Algemene plaatselijke verordening Breda 2014, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:5 Intrekking oude verordening en inwerkingtreding nieuwe verordening

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking. De Algemene Plaatselijke Verordening Breda 2014 wordt op dat moment ingetrokken.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening Breda 2018

Ondertekening

Ondertekening

Aldus besloten in zijn openbare vergadering van 14 juni 2018

, voorzitter

, griffier

Transponeringstabel APV Breda 2014 naar APV Breda 2018

APV Breda 2014

APV Breda 2018

 
 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

 
 
 

1.1 en 1.2

Ongewijzigd

1.4

1.3

1.5

1.4

1.6

1.5

1.7

1.6

1.8

1.7

 
 

Hoofdstuk 2. Openbare orde

 

2.1, 2.2 en 2.3

Ongewijzigd

2.4A

Ongewijzigd

2.4B

Ongewijzigd

2.4C

Ongewijzigd

2.5

Ongewijzigd

2.6

Ongewijzigd

2.7

Ongewijzigd

2.9

Ongewijzigd

2.12

2.10

2.13

2.11

2.14

2.12

2.17

2.14

2.16

2.13

2.18

2.15

2.19

2.16

2.20

2.17

2.21

2.18

2.22 en 2.23

2.20

2.24 en 2.25

2.22

2.26

2.23

2.27

2.24

2.28

2.25

2.29

2.26

2.30

2.28

2.31

2.27:A

2.32

2.29

2.33

2.31

2.34

2.32

2.36

2.34

2.37 en 2.38

2.36

2.39

2.37

2.40

2.39

2.41

2.38

2.42

2.40

2.43

2.42

2.44

2.41

2.45

2.43

2.46

2.44

2.48 en 2.51

2.45

2.47 en 2.49

2.46

2.50

2.47

APV Breda 2014

APV Breda 2018

 
 

2.52

2.48

2.53

2.49

2.54

2.50

2.56

2.52

2.58 en 2.63

2.57

2.60 en 2.61

2.56

2.64

2.59

2.65

2.60

2.66

2.61

2.67

2.62

2.68

2.63

2.69

2.64

2.70

2.65

2.71

2.66

2.72

2.67

2.73

2.68

2.74

2.69

2.76

2.70

2.77

2.72

2.78

2.73

2.79

2.74

Hoofdstuk 3. Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen

 
 
 

3.1 t/m 3.12

Ongewijzigd

 
 

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk ten aanzien

 

van de gemeente

 
 
 

4.1a, 4.1b, 4.1c, 4:2a

Ongewijzigd

4.2

4.3

4.3

4.4

4.5

4.6

4.6

4.7

4.7

4.8

4.8

4.9

4.9

4.10

4.10

4.11

4.11

4.12

4.12

4.13

4.13

4.14

4.14

4.15

4.15

4.16

4.16

4.17

4.17

4.18

 
 

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente

 

5.1 t/m 5.15

Ongewijzigd

5.17

5.16

5.18

5.17

5.19

5.18

5.20

5.19

5.21

5.20

APV Breda 2014

APV Breda 2018

 
 

5.22

5.21

5.22a

5.21a

5.23

5.22

5.24

5.23

5.29

5.28

5.30

5.29

5.31, 5.32 en 5.33

Ongewijzigd

 
 

Hoofdstuk 6. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

 
 
 

6.1 t/m 6.6

Ongewijzigd