Regeling vervallen per 01-01-2012

Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren

Geldend van 01-07-2010 t/m 31-12-2011

Intitulé

Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren gemeente Veendam

Nummer : 250b / MZ

De Raad van de gemeente Veendam;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 27 april 2010;

Gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet, en de artikelen 12, eerste lid, onderdeel b en 41, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren;

Overwegende dat het noodzakelijk is het verlagen van uitkeringen van jongeren van 18 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij wijze van sanctie bij verordening te regelen;

B E S L U I T

vast te stellen de volgende:

Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren

luidende als volgt:

Artikel 1. Begripsomschrijving

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ);

    • b.

      WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

    • c.

      maatregel: de verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid WIJ;

    • d.

      benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als inkomensvoorziening of werkleeraanbod op grond van de wet;

    • e.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veendam.

      2.In deze verordening wordt mede verstaan onder benadelingsbedrag: de kosten van het werkleeraanbod.

Artikel 2. Afstemming

  • 1. Onverminderd artikel 42 van de wet, verlaagt het college, overeenkomstig deze verordening, het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening, indien de jongere naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, of de uit artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde maatregelen.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

  • 1. Als grondslag voor de berekening van de afstemming geldt de op de jongere van toepassing zijnde maandelijkse Wij-norm inclusief de toeslag als bedoeld in de toeslagen verordening dan wel de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. Bij een jongere, jonger dan 21 jaar wordt de maatregel die wordt opgelegd op de WIJ-norm ook opgelegd over de eventueel aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het bedrag waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5. Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de jongere in de gelegenheid gesteld schriftelijk via een standaardformulier zijn zienswijze naar voren te brengen. Op verzoek van de jongere zal hij in de gelegenheid worden gesteld om zijn zienswijze mondeling toe te lichten.

  • 2. Het horen van de jongere kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de jongere reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de jongere niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 11, vierde lid, van de wet, werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 44 van de wet; of

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Onverminderd artikel 41, tweede lid, van de wet, ziet het college af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte inkomensvoorziening is verleend

    • b.

      het college dringende redenen aanwezig acht.

  • 2. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de jongere daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7. Ingangsdatum

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de jongere is bekendgemaakt.

  • 2. Indien de uitkering reeds beëindigd is zal er een voornemen tot het opleggen van een maatregel worden verzonden. Indien de jongere binnen twaalf maanden opnieuw een beroep doet op een Wij voorziening dan zal na onderzoek, conform artikel 2 lid 2, de maatregel zoals benoemd in het voornemen alsnog worden toegepast.

Artikel 8. Samenloop

Indien een jongere zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van verplichtingen als genoemd in artikel 2 eerste lid inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de som van de verschillende gedragingen.

Artikel 9. Indeling in categorien

Gedragingen van de jongere inhoudende het niet of onvoldoende meewerken aan het vergroten van de duurzame arbeidsinschakeling, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

Eerste categorie:

  • -

    het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan m.b.t. de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • -

    het zich niet onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.

Tweede categorie:

-het stellen van onredelijke eisen in verband met de te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;

Derde categorie:

  • -

    het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid;

  • -

    het niet behouden van in de vorm van een leerwerkaanbod ex artikel 5 eerste lid van de wet aangeboden algemeen geaccepteerde arbeid, scholing, opleiding of sociale activering.

  • -

    het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op de arbeidsinschakeling;

  • -

    het nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten.

Artikel 10. De hoogte en duur van de maatregel

  • 1. De maatregel wordt vastgesteld op:

    • a.

      tien procent (10%) van de WIJ-norm, conform artikel 3, gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      twintig procent (20%) van de WIJ-norm, conform artikel 3, gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      honderd procent (100%) van de WIJ-norm, conform artikel 3, gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie.

  • 2. Het college kan, in afwijking van het eerste lid, sub a tot en met c, het percentage van de verlaging hoger of lager vaststellen, tot een minimum van vijf procent en een maximum van honderd procent, rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

  • 3. De duur van de verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de Jongere zich binnen twaalf maanden na een als verwijtbaar aangemerkte gedraging, opnieuw schuldig maakt aan een als verwijtbaar aangemerkte gedraging van dezelfde of hogere categorie.

  • 4. In afwijking van het eerste lid kan van het opleggen van een maatregel worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van één jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jongere een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

  • 5. De duur van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op een maand.

  • 6. In afwijking van het vorige lid kan de duur van de maatregel worden verdubbeld, indien de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid..

Artikel 11. Intrekking Werkleeraanbod

Het werkleeraanbod kan worden ingetrokken als

  • a.

    het werkleeraanbod tot stand is gekomen maar de jongere weigert dit aanbod na ontvangst van de toekenningsbeschikking (art. 21, onderdeel b WIJ).

  • b.

    uit houding en gedrag van de jongere ondubbelzinnig kan worden afgeleid dat hij de verplichtingen die verbonden zijn aan het werkleeraanbod in het geheel niet wil nakomen (artikel 42, eerste lid, onderdeel c ,WIJ).

  • c.

    de jongere een maatregel heeft gehad zoals benoemd in artikel 10 lid 1 sub c en een zogeheten recidive maatregel voor zoals benoemd in artikel 10 lid 3 voor dezelfde gedraging.

  • d.

    de jongere zich bij herhaling zeer ernstig misdraagt

Artikel 12. Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

  • 1. Indien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet, niet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt een maatregel opgelegd van 5 procent van de WIJ-norm,

  • 2. De duur van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op een maand.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan de hoogte van de maatregel worden verdubbeld, indien de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 13. Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. De maatregel bedoeld in het eerste lid wordt op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1000,-: 10 procent van de WIJ-norm;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1000,- tot € 2000,-: 20 procent van de WIJ-norm;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 40 procent van de WIJ-norm;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4000,- of meer: 100 procent van de WIJ-norm.

  • 3. De duur van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.

  • 4. Van een maatregel wordt afgezien:

    • a.

      zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    • b.

      zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

Artikel 14. Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Zeer ernstige misdragingen als bedoeld in artikel 41, eerste lid van de wet, jegens het college, zijn ambtenaren en in zijn opdracht werkende medewerkers worden onderscheiden in drie vormen:

    • a.

      Eerste vorm: verbaal geweld (schreeuwen, schelden); discriminatie;

    • b.

      Tweede vorm: intimidatie (uitoefenen van psychische druk); zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

    • c.

      Derde vorm: mensgericht fysiek geweld; combinatie van agressievormen.

  • 2. De duur van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.

  • 3. Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jongere een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

  • 4. In afwijking van het eerste lid kan een maatregel worden opgelegd van 100 procent van de WIJ-norm, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Artikel 15.

Indexering

Burgemeester en wethouders kunnen jaarlijks de minimumhoogte en de maximumhoogte van de afstemming, zoals beschreven in deze verordening, opnieuw vaststellen.

Artikel 16.

Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1.

    In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jongere afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 17. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt na behoorlijk te zijn bekendgemaakt in werking met ingang van 1 juli 2010.

Artikel 18. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: de Maatregelenverordening Wet investeren in jongeren Veendam.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 31 mei 2010.

De raad voornoemd,

Voorzitter,

A.Meijerman

Griffier,

R. Brekveld