Regeling vervallen per 31-12-2022

Algemene subsidieverordening gemeente Reusel-De Mierden 2018

Geldend van 01-07-2018 t/m 30-12-2022

Intitulé

Algemene subsidieverordening gemeente Reusel-De Mierden 2018

De raad van de gemeente Reusel-De Mierden;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 17 april 2018 nummer 2018-120 en de nota van aanvulling d.d. 15 mei 2018;

besluit vast te stellen de:

Algemene subsidieverordening gemeente Reusel-De Mierden 2018

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    Algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard („de algemene groepsvrijstellingsverordening”) (PbEU L 214/3) , dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • b.

    De-minimisverordening: verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L379/5), verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 337/35) en verordening (EG) nr. 875/2007 van de k. Commissie van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserijsector en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1860/2004 (PbEU L 193/6), dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving;

  • c.

    Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid , 107, 108 en 109 van het Verdrag heeft vastgesteld;

  • d.

    Onderneming: iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

  • e.

    Verdrag: Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.

  • f.

    Adviescommissie subsidies: commissie die het college adviseert over aanvraag en/of vaststelling van een subsidie

Artikel 2. Reikwijdte

  • 1. Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door burgemeester en wethouders, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is).

  • 2. Ten aanzien van subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat deze verordening geheel of gedeeltelijk van toepassing is.

Artikel 3. Subsidieregelingen

Burgemeester en wethouders stellen bij nadere regeling (hierna te noemen: subsidieregeling) vast welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Voor zover van toepassing, wordt hierin tevens bepaald welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend en hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald.

Artikel 4. Europees steunkader

  • 1. Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kunnen burgemeester en wethouders bij subsidieregeling afwijken van deze verordening en deze aanvullen.

  • 2. Bij subsidieregelingen waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijst de subsidieregeling naar het toepasselijke steunkader.

  • 3. Bij subsidies waar een Europees steunkader op van toepassing is, verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.

  • 4. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

  • 5. Bij subsidies waarop de de-minimisverordening van toepassing is, komen ondernemingen alleen in aanmerking voor subsidies die voldoen aan de voorwaarden van de de-minimisverordening.

Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen subsidieplafonds vaststellen. In dat geval bepalen zij bij subsidieregeling de wijze van verdeling van de betrokken subsidie.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen een subsidieplafond verlagen:

  • a.

    als het wordt vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd; of

  • b.

    als de subsidieaanvragen waarop het subsidieplafond betrekking heeft, moeten worden ingediend voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld of goedgekeurd.

  • 3. Bij de bekendmaking van een subsidieplafond dat kan worden verlaagd overeenkomstig het vorige lid, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging.

  • 4. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende middelen op de begroting beschikbaar zullen worden gesteld. Bij de verleningsbeschikking wordt daarop gewezen.

Artikel 6. Aanvraag

  • 1. Een aanvraag om subsidie wordt schriftelijk ingediend bij burgemeester en wethouders met gebruikmaking van een aanvraagformulier.

  • 2. Bij de aanvraag legt de aanvrager de volgende gegevens over:

  • a.

    een beschrijving van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd;

  • b.

    de doelen en resultaten welke met die activiteiten worden nagestreefd, en hoe de activiteiten daaraan bijdragen;

  • c.

    een begroting van en een dekkingsplan voor de kosten van deze activiteiten. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij anderen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;

  • d.

    als het een subsidie betreft die per boekjaar aan een rechtspersoon wordt verstrekt, de stand van de egalisatiereserve op het moment van de aanvraag.

  • 3. Een rechtspersoon die voor de eerste maal subsidie aanvraagt, voegt een exemplaar van de oprichtingsakte, de statuten, alsmede van het jaarverslag, de jaarrekening en de balans van het voorgaande jaar toe aan de aanvraag.

  • 4. Bij subsidieregeling kan van de voorgaande leden worden afgeweken.

Artikel 7. Aanvraagtermijn

  • 1. Een aanvraag om een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, wordt ingediend uiterlijk 30 april voorafgaand aan het jaar of de jaren waarop de aanvraag betrekking heeft.

  • 2. Een aanvraag om een subsidie die per boekjaar wordt verstrekt wordt uiterlijk tien weken voorafgaand aan dat boekjaar ingediend.

  • 3. Andere aanvragen om subsidie worden minimaal ingediend tien weken voordat de aanvrager voornemens is te beginnen met de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 4. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

Artikel 8. Beslistermijn

  • 1. Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, eerste lid, uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de aanvraag is ingediend.

  • 2. Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 7, tweede binnen tien weken nadat de volledige aanvraag is ingediend.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden gesteld.

  • 4. Bij aanvragen om een subsidie die overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag worden aangemeld bij de Europese Commissie wordt de termijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen.

Artikel 9. Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden

  • 1. Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht weigeren burgemeester en wethouders de subsidie in ieder geval:

  • a.

    als de Europese Commissie overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie onverenigbaar is met de interne markt.

  • b.

    als het betreft een aanvrager tegen wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerdere beschikking van de Europese Commissie waarin de steun onrechtmatig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is verklaard.

  • 2. Onverminderd het vorige lid kunnen burgemeester en wethouders de subsidie verder in ieder geval weigeren:

  • a.

    als de te subsidiëren activiteiten niet of niet in overwegende mate gericht zijn op de gemeente of haar ingezetenen of als ze onvoldoende ten goede komen aan de gemeente of haar ingezetenen;

  • b.

    als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd;

  • c.

    in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur;

  • d.

    als de aanvraag niet voldoet aan regels die zijn gesteld om voor subsidie in aanmerking te komen;

  • e.

    als de subsidieverstrekking in strijd zou zijn met een wettelijk voorschrift;

  • f.

    de activiteiten een politieke, godsdienstige of levensbeschouwelijke boodschap hebben.

  • g.

    als de subsidieverstrekking niet is toegestaan totdat de Europese Commissie met toepassing van artikel 108, derde lid, van het Verdrag heeft vastgesteld dat de subsidie verenigbaar is met de interne markt;

  • h.

    in de bij de betrokken subsidieregeling bepaalde gevallen.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen een subsidie in ieder geval intrekken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

  • 4. Burgemeester en wethouders vorderen een subsidie met rente terug als dit nodig is ter uitvoering van een terugvorderingsbesluit van de Europese Commissie of een onherroepelijke rechterlijke uitspraak.

Artikel 10. Verantwoording

Voor zover dit niet is bepaald bij subsidieregeling, wordt bij de verleningsbeschikking vermeld op welke wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.

Artikel 11. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger

  • 1. Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidieontvanger dat onverwijld aan burgemeester en wethouders.

  • 2. Een subsidieontvanger informeert burgemeester en wethouders onverwijld schriftelijk over:

  • a.

    beslissingen of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, of tot ontbinding van de gesubsidieerde rechtspersoon;

  • b.

    relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhouding met derden;

  • c.

    ontwikkelingen die ertoe kunnen leiden dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen niet of niet geheel zullen kunnen worden nagekomen;

  • d.

    wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de gesubsidieerde rechtspersoon, de persoon van de bestuurder of bestuurders en het doel van de rechtspersoon.

Artikel 12 Eigen vermogen

  • 1. Het is de subsidieaanvrager toegestaan om over eigen vermogen te beschikken in de vorm van reserves.

  • 2. De aard en de hoogte van het eigen vermogen van de subsidieaanvrager kan voor het college aanleiding zijn om de subsidie tot een lager bedrag beschikbaar c.q. vast te stellen.

  • 3. Indien de subsidieaanvrager beschikt over reserves van meer dan 40% van het totale vermogen, kan het college de subsidie tot een lager bedrag beschikbaar c.q. vast stellen.

  • 4. Van het bepaalde in het vorige lid kan het college afwijken indien gewichtige redenen, gebaseerd op een investeringsplan, tijdelijk een hoger vrij beschikbaar eigen vermogen rechtvaardigt.

  • 5. Bij de toepassing van dit artikel hanteert het college een terughoudende rol, maar houdt het wel de doelstellingen van het gemeentelijke subsidiebeleid voor ogen.

  • 6. De leden 3. 4. 5.van dit artikel zijn van toepassing op subsidies vanaf € 10.000.

Artikel 13. Voorzieningen

  • 1. 1.Indien de subsidieaanvrager een of meerdere voorzieningen aanhoudt, dient per voorziening een actuele onderbouwing daarvan te worden aangeleverd aan het college.

  • 2. Indien het college van oordeel is dat voorzieningen onvoldoende zijn onderbouwd, kan het college de subsidie tot een lager bedrag beschikbaar c.q. vaststellen

  • 3. Bij de beoordeling van de voorzieningen hanteert het college in beginsel een terughoudende rol, maar houdt het daarbij wel de doelstellingstellingen van het gemeentelijke subsidiebeleid voor ogen.

  • 4. Dit artikel is alleen van toepassing op subsidies vanaf € 10.000.

Artikel 14. Vergoedingsplicht bij vermogensvorming

  • 1. In de gevallen genoemd in artikel 4:41 van de Algemene wet bestuursrecht, is de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd aan de gemeente.

  • 2. De hoogte van de vergoeding is het gedeelte van de waarde van het vermogen van de subsidieontvanger, dat evenredig is aan het gedeelte van zijn totale inkomsten dat gedurende de laatste tien jaar de subsidie is geweest. Als nog geen tien jaar subsidie is verstrekt, wordt de verschuldigde vergoeding berekend op basis van het aantal jaren gedurende welke zij wel is verstrekt.

  • 3. Bij de bepaling van de waarde van de vermogensbestanddelen wordt uitgegaan van hun waarde op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat bij verlies of beschadiging van goederen wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is ontvangen. De waarde van de onroerende goederen wordt bepaald op basis van hun waarde in het economisch verkeer, die van de roerende goederen op basis van hun boekwaarde. De geldmiddelen, waaronder begrepen de banksaldi, worden gewaardeerd op hun nominale waarde.

  • 4. De waarde van onroerende goederen wordt vastgesteld door een onafhankelijke deskundige, die daartoe door het college in overeenstemming met de subsidieontvanger wordt aangewezen. Bij gebreke aan overeenstemming vindt bedoelde taxatie plaats door drie onafhankelijke deskundigen van wie een door het college en een door de subsidieontvanger wordt aangewezen, en de derde door de beide eerst aangewezenen. Als zij het over de taxatie niet eens worden, beslist de derde deskundige.

  • 5. Als een subsidie vanaf € 125.000 is verstrekt, kan het college voorschrijven dat een accountantsverklaring wordt overgelegd met betrekking tot de berekening van de vergoeding.

Artikel 15. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen

  • 1. Aan een beschikking tot subsidieverlening kunnen verplichtingen worden verbonden met betrekking tot het beheer en gebruik van hetgeen met de subsidie tot stand is gebracht.

  • 2. Bij subsidies hoger dan € 25.000, verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.

Artikel 16. Eindverantwoording subsidies tot en met € 5.000

  • 1. Subsidies tot en met € 5.000 worden door burgemeester en wethouders direct vastgesteld of verleend en – tenzij toepassing wordt gegeven aan het volgende lid – binnen tien weken nadat de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht, ambtshalve vastgesteld.

  • 2. Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het vorige lid kan de aanvrager worden verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. In dat geval vindt de vaststelling plaats binnen tien weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.

  • 3. In geval van verlening van een subsidie van ten hoogste € 5.000 wordt aanstonds een voorschot verstrekt ter hoogte van de verleende subsidie.

Artikel 17. Eindverantwoording subsidies tussen € 5.000 en € 25.000

  • 1. Bij subsidies van meer dan € 5.000 doch ten hoogste € 25.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in.

  • a.

    in geval van een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk op 30 april van het jaar dat volgt op het betrokken kalenderjaar;

  • b.

    in geval van een subsidie die per boekjaar wordt verstrekt, uiterlijk 12 weken na afloop van het betrokken boekjaar;

  • c.

    in andere gevallen uiterlijk tien weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht

  • 2. De aanvraag bevat:

  • a.

    een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht;

  • b.

    een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening);

  • c.

    een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden vastgesteld of andere gegevens worden verlangd.

Artikel 18. Eindverantwoording subsidies tussen € 25.000 en € 100.000

  • 1. Bij subsidies van tussen € 25.000 en € 100.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in:

  • a.

    in geval van een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk op 30 april van het jaar dat volgt op het betrokken kalenderjaar;

  • b.

    in geval van een subsidie die per boekjaar wordt verstrekt, uiterlijk12 weken na afloop van het betrokken boekjaar;

  • c.

    in andere gevallen uiterlijk tien weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.

  • 2. De aanvraag bevat:

  • a.

    een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht;

  • b.

    een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening);

  • c.

    een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop; en

  • d.

    een afschrift van de samenstellings-, beoordelings-, of controleverklaring opgesteld door een onafhankelijk accountant.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden vastgesteld of andere gegevens worden verlangd.

Artikel 19. Eindverantwoording subsidies van meer dan € 100.000

  • 1. Bij subsidies van meer dan € 100.000 dient de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling in:

  • a.

    in geval van een subsidie die per kalenderjaar wordt verstrekt, uiterlijk op 30 april van het jaar dat volgt op het betrokken kalenderjaar;

  • b.

    in geval van een subsidie die per boekjaar wordt verstrekt, uiterlijk12 weken na afloop van het betrokken boekjaar;

  • c.

    in andere gevallen uiterlijk tien weken nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht.

  • 2. De aanvraag bevat:

  • a.

    een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht;

  • b.

    een overzicht van de gesubsidieerde activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening);

  • c.

    een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop; en

  • d.

    een afschrift van de beoordelings- of controleverklaring, opgesteld door een onafhankelijk accountant.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen andere termijnen worden vastgesteld of andere gegevens worden verlangd.

Artikel 20. Subsidievaststelling

  • 1. Burgemeester en wethouders stellen de subsidie vast binnen tien weken na de ontvangst van een aanvraag tot subsidievaststelling, tenzij bij subsidieregeling anders is bepaald.

  • 2. Deze termijn kan eenmaal voor ten hoogste tien weken worden verdaagd.

  • 3. Bij subsidieregeling kunnen categorieën subsidieontvangers worden aangewezen waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat een aanvraag tot subsidievaststelling hoeft te worden ingediend.

  • 4. Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in de artikelen 15, 16, 17, 18 en 20 is ingediend, kunnen burgemeester en wethouders de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Wordt de aanvraag niet binnen deze termijn ingediend dan kunnen zij overgaan tot ambtshalve vaststelling.

Artikel 21. Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen

  • 1. Als bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik wordt gemaakt van uurtarieven, worden deze door de subsidieaanvrager berekend met gebruikmaking van een bij de subsidieregeling of bij de subsidieverlening voorgeschreven berekeningswijze.

  • 2. Bij het hanteren van kostenbegrippen bij de berekening van uurtarieven wordt uitgegaan van bij de subsidieregeling of bij de subsidieverlening voorgeschreven definities.

  • 3. Bij subsidie waarop een Europees steunkader van toepassing is, komen alleen die tarieven en kostenbegrippen in aanmerking die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.

Artikel 22. Hardheidsclausule

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen het bij en krachtens deze verordening bepaalde, met uitzondering van de artikelen 2, 3 en 4 van deze verordening, in individuele gevallen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover de toepassing van die bepalingen voor de subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met de betrokken bepalingen te dienen doelen.

  • 2. Toepassing van het vorige lid wordt gemotiveerd in het besluit en hiervan wordt periodiek verslag gedaan aan de raad.

Artikel 23. Slotbepalingen

  • 1. De ‘Algemene subsidieverordening Gemeente Reusel-De Mierden 2017’ wordt ingetrokken per 1 juli 2018.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag volgend op haar bekendmaking en is van toepassing op de uitvoering van activiteiten vanaf 1 juli 2018.

  • 3. Op aanvragen om subsidie voor activiteiten voor deze datum zijn de bepalingen van de Algemene subsidieverordening Gemeente Reusel-De Mierden 2007 van toepassing.

  • 4. Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Algemene subsidieverordening gemeente Reusel-De Mierden 2018´.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van 31 mei 2018 ,

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter (wnd.),

J.C.M. van Berkel. J. Eugster