Gedragscode integriteit leden van Provinciale Staten van Groningen 2018

Geldend van 23-11-2022 t/m heden

Intitulé

Gedragscode integriteit leden van Provinciale Staten van Groningen 2018

Gedeputeerde Staten van Groningen maken bekend dat Provinciale Staten op 14 maart 2018, nr. 4a, voordracht 55/2017, afdeling PO, dossiernummer K2895, hebben besloten tot vaststelling van de Gedragscode integriteit leden van Provinciale Staten van Groningen 2018. Het besluit luidt als volgt:

Provinciale Staten van Groningen:

Gelezen:

De modelgedragscode integriteit volksvertegenwoordigers in gemeenten, provincies en waterschappen;

De voordracht van het Presidium van 6 december 2017, nr. 2017-110286, SG ter vaststelling van een nieuwe gedragscode integriteit voor leden van Provinciale Staten van Groningen.

Gelet op artikel 15, derde lid, van de Provinciewet.

Besluiten:

Vast te stellen hetgeen volgt de gedragscode integriteit leden van Provinciale Staten van Groningen 2018:

Inleiding

Deze inleiding maakt integraal onderdeel uit van deze gedragscode.

Goed bestuur is integer bestuur. Daarmee is integriteit niet alleen een verantwoordelijkheid van de individuele politieke ambtsdragers, maar een gezamenlijk belang dat de hele organisatie en het hele bestuur in al zijn geledingen aangaat. De gedragscode richt zich daarom zowel tot de individuele politieke ambtsdragers als tot de bestuursorganen. Ons democratische systeem en de democratische processen kunnen niet zonder integer functionerende organen en functionarissen. Integriteit van politieke ambtsdragers verwijst naar de zorgvuldigheid die politieke ambtsdragers moeten betrachten bij het invullen van hun rol in de democratische rechtsstaat. Dat betekent de verantwoordelijkheid nemen die met de functie samenhangt en bereid zijn verantwoording af te leggen, aan collega-bestuurders en/of (leden van) de volksvertegenwoordiging en bovenal aan de burger.

In de democratische rechtsstaat dient eenieder zich te houden aan de wetten en regels die op democratische wijze zijn vastgesteld. Dat geldt zeker voor de politieke ambtsdragers die (mede)verantwoordelijk zijn voor de totstandkoming van die wetten en regels. Zonder dat zal het vertrouwen in de democratische rechtsstaat worden ondermijnd en het draagvlak voor de naleving van de wetten en regels verdwijnen. Vertrekpunt voor de politieke ambtsdrager is dan ook de eed of gelofte die de politieke ambtsdrager bij de ambtsaanvaarding aflegt.

Integriteit is niet alleen een kwestie van regels, maar ziet ook op de onderlinge omgangsvormen. Een respectvolle omgang met burgers en organisaties, tussen politieke ambtsdragers onderling en tussen politieke ambtsdragers en medewerkers, met behoud van eigen politieke inhoud en stijl, is van groot belang.

De volksvertegenwoordiging stelt zowel voor de eigen leden als voor de dagelijkse bestuurders (voorzitter en overige leden van het dagelijks bestuur) een gedragscode vast. Dat is zo vastgelegd in de Provinciewet. De gedragscode is richtsnoer voor het handelen van individuele politieke ambtsdragers en heeft tot doel hen te ondersteunen bij de invulling van hun verantwoordelijkheid voor de integriteit van het openbaar bestuur. Voor de twee groepen van politieke ambtsdragers (volksvertegenwoordigers en dagelijkse bestuurders) is er een afzonderlijke gedragscode. Onderhavige gedragscode heeft betrekking op de volksvertegenwoordigers: Statenleden. Veel bepalingen zijn voor de volksvertegenwoordigers en de dagelijkse bestuurders gelijk. Er zijn ook verschillen. Die hebben te maken met de staatsrechtelijke posities en met de voor hen geldende wettelijke (integriteits)regels. Provinciale Staten zijn een politiek orgaan.

In de volksvertegenwoordigingen worden specifieke of (partij-)politieke belangen ingebracht voor het algemeen belang van de provincie. Deze politieke ambtsdragers krijgen het mandaat van hun kiezers en de gedragscode dient de vervulling van het kiezersmandaat te ondersteunen.

Het handelen van het dagelijks bestuur en van de bestuurders staat ten dienste van de provincie. De ambtsdragers aan wie en de organen waaraan het dagelijks bestuur is opgedragen, zijn over hun bestuurlijke handelen en over hun functioneren verantwoording schuldig aan de volksvertegenwoordigende organen. Aan het dagelijks bestuur en de bestuurders worden ook in de gedragscode bijzondere eisen gesteld om optimale openheid en controleerbaarheid mogelijk te maken.

Het rechtskarakter van de gedragscode is dat van een interne regeling, als nadere invulling en concretisering van de wettelijke regels. De gedragscode bevat in aanvulling op wettelijke regels gedragsnormen en regels over procedures die de transparantie van het handelen van politieke ambtsdragers evenals van de besluitvorming over en de naleving van de normen vergroten. Zij vormt een beoordelingskader en leidraad bij twijfel, vragen en discussies. Het niet naleven van de gedragscode heeft geen rechtsgevolgen. Sprake is van zelfbinding. De regels worden in gezamenlijk debat vastgesteld door de politieke ambtsdragers zelf. In dit licht moeten de regels in de code worden gezien. Dat maakt de gedragscode evenwel niet vrijblijvend. De volksvertegenwoordigers kunnen daarop worden aangesproken en zij dienen zich over de naleving ervan te verantwoorden. Het niet naleven van de gedragscode kan dus wel onderdeel worden van politiek debat en politieke gevolgen hebben.

Integriteit is een thema dat betekenis krijgt in het handelen. Een integriteitsbeleid dat alleen op papier bestaat is slechts een dode letter. Daarom moet het handelen van politieke ambtsdragers regelmatig onderwerp van gesprek zijn, juist ook onderling, en ook daarbij geeft de gedragscode ondersteuning. De code en de voorgestelde registraties zijn instrumenten. Integriteit is uiteindelijk niet in regels te vangen. In de woorden van de schrijver C.S. Lewis gaat het om ‘doing the right thing, even when no one is watching’.

Integer handelen kan alleen in een cultuur en organisatie waar ook de andere waarden van goed bestuur worden nagestreefd. De Nederlandse Code voor Goed Openbaar Bestuur1 benoemt een aantal kernwaarden van goed openbaar bestuur. Integriteit wordt hierin in één adem genoemd met openheid. ‘Openheid en integriteit’: “het bestuur is open en integer en maakt duidelijk wat het daaronder verstaat.“ De wetgeving (en de gedragscode in aanvulling hierop) bevat diverse voorschriften inzake openheid met het oog op de integriteit.

Die voorschriften hebben betrekking op openbaarmaking van nevenfuncties en/of neveninkomsten, van geschenken, buitenlandse reizen, excursies en evenementen. De registraties in de codes zijn bedoeld om de transparantie te bevorderen die belangenverstrengeling en onverantwoord en/of onjuist gebruik van publieke middelen door politieke ambtsdragers moeten tegengaan. De politieke ambtsdrager is primair zelf verantwoordelijk voor zijn integriteit en hij zal zich daar in alle openheid over moeten verantwoorden.

De Nederlandse Code voor Goed Openbaar Bestuur verbindt openheid en integriteit met de kernwaarden participatie, behoorlijke contacten met burgers, doelgerichtheid en doelmatigheid, legitimiteit, lerend en zelfreinigend vermogen en verantwoording. Al deze kernwaarden klinken in verschillende mate door in de hierna volgende gedragscode.

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1

Deze gedragscode geldt voor de statenleden, maar richt zich ook tot de bestuursorganen.

Artikel 1.2

Deze gedragscode is openbaar en via internet beschikbaar.

Paragraaf 2 Voorkomen van belangenverstrengeling

Artikel 2

  • 1. Het statenlid levert de griffier de informatie aan over de nevenfuncties die openbaar gemaakt moeten worden bij aanvang van het statenlidmaatschap. Als gaande het lidmaatschap nieuwe nevenfuncties aanvaard worden of de omstandigheden met betrekking tot bestaande nevenfuncties wijzigen, wordt de informatie die hierop betrekking heeft binnen één maand aangeleverd bij de griffier.

  • 2. De informatie betreft in ieder geval:

    • a.

      de omschrijving van de nevenfunctie;

    • b.

      de organisatie voor wie de nevenfunctie wordt verricht;

    • c.

      of het al dan niet een nevenfunctie betreft uit hoofde van het statenlidmaatschap; en

    • d.

      of de nevenfunctie bezoldigd of onbezoldigd is.

  • 3. De griffier legt hiervoor een register aan en beheert dit register. Het register is openbaar en via internet beschikbaar.

Paragraaf 3 Informatie

Artikel 3.1

Het statenlid zorgt ervoor dat vertrouwelijke en geheime informatie waarover hij beschikt veilig wordt bewaard.

Artikel 3.2

Het statenlid maakt niet ten eigen bate of ten bate van derden gebruik van in de uitoefening van het ambt verkregen niet openbare informatie.

Paragraaf 4 Omgang met geschenken en uitnodigingen

Artikel 4.1

  • 1. Een statenlid accepteert geen geschenken, faciliteiten en diensten als zijn onafhankelijke positie hierdoor kan worden beïnvloed.

  • 2. Onverminderd het eerste lid kan het statenlid incidentele geschenken die een geschatte waarde van ten hoogste € 50 vertegenwoordigen behouden.

  • 3. Geschenken die het statenlid uit hoofde van zijn ambt ontvangt en die een geschatte waarde van meer dan € 50 vertegenwoordigen worden, als zij niet worden teruggestuurd, eigendom van de provincie.

  • 4. De griffier legt een register aan van de geschenken met een geschatte waarde van meer dan € 50. In het register is aangegeven welke bestemming de provincie hieraan heeft gegeven. Het register is openbaar en via internet beschikbaar.

  • 5. Geschenken worden niet op het huisadres ontvangen.

Artikel 4.2

  • 1. Deelname aan excursies en evenementen voor rekening van anderen dan de provincie meldt het statenlid binnen één maand na deelname bij de griffier. Daarbij wordt ook openbaar gemaakt wie de kosten voor zijn rekening heeft genomen.

  • 2. De griffier legt hiervoor een register aan. Het register is openbaar en via internet beschikbaar.

Artikel 4.3

  • 1. Een statenlid meldt de griffier de ondernomen buitenlandse reizen voor rekening van anderen dan de provincie binnen één maand na terugkeer in Nederland. Hij meldt in ieder geval het doel, de bestemming en de duur van de reis en wat daarvan de kosten waren.

  • 2. De griffier legt hiervoor een register aan en beheert dit register. Het register is openbaar en via internet beschikbaar.

Paragraaf 5 Gebruik van voorzieningen van de provincie

Artikel 5.1

  • 1. Het bestuursorgaan richt de financiële en administratieve organisatie zodanig in dat er een getrouw beeld mogelijk is van de juistheid en rechtmatigheid van de uitgaven en hanteren heldere procedures over de wijze waarop functionele uitgaven rechtstreeks in rekening worden gebracht of kunnen worden gedeclareerd bij de provincie.

  • 2. Het statenlid verantwoordt zich over zijn gebruik van de voorzieningen volgens de in het kader van het eerste lid vastgelegde regels en procedures.

Artikel 5.2

Een statenlid declareert geen kosten die reeds op andere wijze worden vergoed.

Artikel 5.3

Gebruik van voorzieningen en eigendommen van de provincie ten eigen bate of ten bate van derden is niet toegestaan, tenzij hier andere afspraken over gemaakt zijn.

Paragraaf 6 Uitvoering gedragscode

Artikel 6.1

Provinciale Staten bevorderen de eenduidige interpretatie van deze gedragscode. Ingeval van leemtes en onduidelijkheden in de gedragscode voorzien zij daarin.

Artikel 6.2

  • 1. De gedragscode maakt deel uit van het introductieprogramma voor leden van Provinciale Staten bij aanvang van een nieuwe Statenperiode.

  • 2. Elk jaar wordt een bijeenkomst georganiseerd voor Provinciale Staten over het onderwerp integriteit in het algemeen en de gedragscode in het bijzonder.

  • 3. Aanspreekpunt voor het onderwerp integriteit zijn de griffier en de commissaris van de Koning.

  • 4. Een integriteitsdilemma of vraagstuk kan worden gemeld bij de griffier en de commissaris van de Koning, en door hen worden geagendeerd in het Presidium. Een meldingsladder, die de stappen beschrijft voor het in behandeling nemen van een melding over een statenlid of fractievertegenwoordiger, is opgenomen als bijlage 1 bij deze gedragscode.

  • 5. Op voorstel van de commissaris van de Koning kunnen aanvullende afspraken worden gemaakt over de uitvoering van de gedragscode, welke deel zullen uitmaken van deze gedragscode.

Paragraaf 7

7.1 Fractievertegenwoordigers

Deze gedragscode is van overeenkomstige toepassing op degene die op grond van artikel 57 van het Reglement van orde Provinciale Staten Provincie Groningen is benoemd tot fractievertegenwoordiger.

Artikel 7.2 Intrekking

De gedragscode integriteit voor bestuurders en ambtenaren, vastgesteld door Provinciale Staten op 18 december 2002, wordt ingetrokken.

7.3 Inwerkingtreding

Deze gedragscode treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin hij wordt geplaatst.

7.4 Citeertitel

Deze gedragscode wordt aangehaald als: Gedragscode integriteit leden van Provinciale Staten van Groningen 2018.

Ondertekening

Groningen, 14 maart 2018

Provinciale Staten voornoemd:

F.J. Paas, voorzitter

H. Engels-van Nijen, griffier

Bijlage 1 Meldingsladder bij mogelijk niet-integer handelen

De meldingsladder: uitgangspunten

De meldingsladder beschrijft de stappen voor het in behandeling nemen van een melding over een statenlid of fractievertegenwoordiger. Een melding kan afkomstig zijn van eenieder: burgers, ambtenaren, statenleden en fractievertegenwoordigers. De ladder kent vier treden. De aard van de melding, het feitenonderzoek en de reactie van betrokkene bepalen op welke trede wordt ingestapt.

Wettelijk kan er geen klacht worden ingediend over individuele statenleden. Gedragingen van individuele statenleden vallen niet onder de beschrijving van een klacht van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht.

Wel kan een melding worden gedaan over een vermoeden van niet-integer handelen van een individueel statenlid. Ingeval van meldingen die als klacht worden ingediend wordt de meldingsladder gehanteerd.

Trede nul: inventarisatie van de melding

Een vermoeden van niet-integer handelen wordt gemeld bij de commissaris of de griffier.

Een melding betreft een redelijk vermoeden gebaseerd op eigen waarneming of kennis.

Melders kunnen aangeven dat zij anoniem willen blijven. Anonieme meldingen worden niet in behandeling genomen.

De commissaris en griffier treden in overleg en bepalen hierbij:

  • a.

    of sprake is van een melding (dan wel een signaal);

  • b.

    of het eventuele verzoek om anoniem te blijven reëel is dan wel dat het een onoverkomelijke belemmering vormt voor verdere behandeling;

  • c.

    of een nader vooronderzoek benodigd is, voordat een keuze over de instaptrede wordt gemaakt;

  • d.

    of na eventueel vooronderzoek nog onduidelijkheden zijn;

  • e.

    of eventueel sprake is van een strafbaar feit, waardoor instappen in de derde trede dan wel direct aangifte doen bij het OM noodzakelijk is;

  • f.

    of wordt aangevangen met een gesprek (eerste trede);

  • g.

    of wordt aangevangen met een melding aan de fractievoorzitter (tweede trede);

  • h.

    of wordt aangevangen met een gesprek in aanwezigheid van de fractievoorzitter (derde trede);

  • i.

    of wordt aangevangen met een formeel onderzoek (vierde trede);

De melding en de keuze worden in een kort (feitelijk) verslag vastgelegd.

De melder en betrokkene ontvangen hiervan een afschrift.

Eerste trede: gesprek met de betrokkene

Het gesprek heeft twee functies:

Ten eerste: Feiten nagaan: Is inderdaad sprake van handelen dat niet strookt met de gedragscode? Wordt dit beeld herkend door degene die het betreft?

Ten tweede: Het bespreken van mogelijke oplossingen van het probleem als de betrokkene het handelen wil aanpassen.

Indien besloten wordt tot het instappen op de eerste trede, bepalen commissaris en griffier wie van hen het gesprek met betrokkene aangaat.

Het gesprek kent twee onderdelen:

Eerste onderdeel

Bespreken van de melding en de mening van betrokkene hierover.

Erkent betrokkene de feiten, hoe denkt betrokkene over zijn of haar handelen in deze kwestie;

Vindt men zelf dat sprake is van een integriteitsschending?

Indien commissaris of griffier menen dat dit onderdeel voldoende resultaat heeft opgeleverd, kan in tweede onderdeel een eventuele oplossing van het probleem worden onderzocht.

Als het eerste onderdeel onvoldoende oplevert (betrokkene werkt bijvoorbeeld niet mee) dan is het tweede onderdeel van deze trede niet zinvol en wordt de stap gezet naar de tweede of de derde trede.

Tweede onderdeel

Bespreken hoe het probleem kan worden opgelost.

Kan betrokkene de situatie oplossen door de handeling ongedaan te maken?

Wil betrokkene het handelen aanpassen?

Kan de commissaris of de griffier faciliteren in dit proces?

Kan de melding hiermee afgedaan worden?

Indien deze vragen positief beantwoord worden, kan het traject hiermee eindigen.

Anders wordt de stap gezet naar een volgende trede.

De uitkomst van het gesprek met betrokkene wordt in een kort (feitelijk) verslag vastgelegd.

De melder en betrokkene ontvangen hiervan een afschrift.

Tweede trede: melding aan fractievoorzitter

Op deze trede wordt minimaal een melding gedaan aan de fractievoorzitter.

Daarnaast wordt de fractievoorzitter mogelijk ook betrokken bij de behandeling van de melding.

Toelichting:

Indien de melding een dermate zware aard heeft dat meteen op de tweede of derde trede wordt ingestapt, is een melding aan de fractievoorzitter gewenst.

De fractie en de fractievoorzitter zullen immers politiek medeverantwoordelijk worden gehouden voor het handelen van een lid van de fractie.

Deze trede gaat uit van de veronderstelling dat fracties een eigen verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van integer handelen.

De fractievoorzitter heeft hierin een extra verantwoordelijkheid en kan ook behulpzaam zijn om een fractielid te bewegen het handelen aan te passen.

Melding betreft een fractievoorzitter

Indien de melding een fractievoorzitter betreft, wordt diens plaatsvervanger betrokken.

Indien de fractie geen plaatsvervangend fractievoorzitter heeft, wordt een door het seniorenconvent aan te wijzen fractievoorzitter betrokken.

Melding aan fractievoorzitter

Indien de uitkomst van de inventarisatie (trede nul) luidt dat meteen wordt ingestapt op trede twee of hoger, meldt de griffier dit aan de fractievoorzitter.

Melding aan fractievoorzitter met verzoek te bespreken en terug te koppelen

Betrokkenheid of Interventie van de fractievoorzitter kan aan de orde zijn als betrokkene een ander feitenrelaas naar voren brengt of onvoldoende herkent dat het handelen ongewenst is in het kader van integriteit.

Indien de uitkomst van het gesprek bij trede één luidt, dat interventie van de fractievoorzitter gewenst is, meldt de griffier dit aan de fractievoorzitter en doet hierbij het verzoek aan de fractievoorzitter om binnen een vooraf bepaalde termijn aan de commissaris terug te koppelen wat deze interventie heeft opgeleverd. De commissaris en griffier bespreken deze terugkoppeling en bepalen of hiermede de melding voldoende is afgehandeld.

Indien de melding hiermee voldoende is afgehandeld, wordt hiervan een feitelijk verslag opgemaakt.

Betrokkene, fractievoorzitter en melder ontvangen hiervan een afschrift.

De commissaris informeert het seniorenconvent.

Indien de melding hiermee niet voldoende is afgehandeld, wordt de derde of vierde trede ingezet.

Van deze overweging wordt een kort, feitelijk verslag gemaakt.

Betrokkene, fractievoorzitter en melder ontvangen hiervan een afschrift.

Derde trede: gesprek in aanwezigheid van fractievoorzitter

Als betrokkenen zelf niet onderkent dat sprake is van een mogelijke integriteitsschending, kan deze trede aan de orde zijn. Betrokkene wordt erop gewezen dat de commissaris, griffier en fractievoorzitter zwaar tillen aan de mogelijke integriteitsschending. Het initiatief voor een oplossing ligt in tegenstelling tot de eerste twee stappen niet bij de betrokkene zelf, maar bij de gesprekspartners.

Gesprek in aanwezigheid van fractievoorzitter

Indien de uitkomst van het gesprek bij trede één luidt dat een gesprek in aanwezigheid van de fractievoorzitter gewenst is, meldt de griffier dit aan betrokkene en de fractievoorzitter.

De griffier nodigt hen uit voor een gesprek met de commissaris en griffier.

Indien de melding hiermee voldoende is afgehandeld, wordt hiervan een feitelijk verslag opgemaakt. Betrokkene, fractievoorzitter en melder ontvangen hiervan een afschrift.

De commissaris informeert het seniorenconvent.

Indien de melding hiermee niet voldoende is afgehandeld, wordt de volgende trede ingezet.

Van deze overweging wordt een kort (feitelijk) verslag gemaakt.

Betrokkene, fractievoorzitter en melder ontvangen hiervan een afschrift.

De commissaris informeert het seniorenconvent.

Vierde trede, formeel traject: integriteitsonderzoek

Deze trede omvat het formeel traject. De aanleiding kan zijn:

  • a.

    Eerdere treden hebben niet tot de gewenste duidelijkheid, overeenstemming of bewustwording over ander gewenst gedrag geleid;

  • b.

    De aard van de melding is van een zodanige ernst of complexiteit dat een verregaand feitenonderzoek benodigd is;

  • c.

    De aard van de melding impliceert dat wellicht ook een strafrechtelijk onderzoek noodzakelijk is;

  • d.

    De aard van de melding is zodanig verweven met de dagelijkse werkzaamheden of invloedssfeer van de staande organisatie dat het vraagstuk gebaat is bij een objectieve buitenstaander : een adviseur integriteit.

Start formeel traject

De commissaris is opdrachtgever voor een formeel traject: de start van een onderzoek door een extern adviseur integriteit. Betrokkene, fractievoorzitter en melder worden door de griffier geïnformeerd over het besluit van de commissaris.

Indien voor vierde trede eerdere treden zijn doorlopen, ontvangt de adviseur de relevante verslagen. De commissaris informeert het seniorenconvent van de start van het formeel traject.

De adviseur integriteit

De adviseur is een externe met kennis van en ervaring met integriteitsonderzoek.

De adviseur is onafhankelijk en behandelt alle informatie vertrouwelijk.

De adviseur houdt zelf regie op het administratieve proces en zorgt in alle fases voor verslaglegging.

De adviseur start het formele proces, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen twee fasen.

FASE 1: ONTVANKELIJKHEIDSTOETS EN VOORLOPIGE RAPPORTAGE

Om de beste aanpak te bepalen onderzoekt de adviseur de op dat moment bekende feiten

(ontvankelijkheidstoets). Hij of zij doet dit onafhankelijk, vertrouwelijk en zorgvuldig.

Dit korte onderzoek wordt uitgevoerd met een minimaal aantal betrokkenen om de vertrouwelijkheid te garanderen en daarmee het risico op beschadiging te voorkomen.

Het onderzoek omvat:

  • a.

    de ontvankelijkheid van de melding;

  • b.

    de valideerbaarheid van feiten en omstandigheden;

  • c.

    de positie of persoon van de melder en het lid van provinciale staten in kwestie;

  • d.

    de geloofwaardigheid en waarschijnlijkheid van signalen;

  • e.

    de spoedeisendheid en actualiteit van de melding.

Deze fase wordt altijd afgesloten met een (voorlopige) rapportage.

Mogelijke conclusies en handelwijze adviseur integriteit:

  • 1.

    De schending is niet ernstig genoeg voor een onderzoek. De adviseur maakt een rapportage en adviseert tot terug verwijzing naar een eerdere trede in de ladder.

  • 2.

    Er zijn onvoldoende aanwijzingen om een onderzoek te starten. De adviseur maakt een rapportage met eventuele aanbeveling tot terug verwijzing naar een eerdere trede op de ladder.

  • 3.

    Het is niet mogelijk de ontvankelijkheidstoets te verrichten:

    Er is aanvullende informatie nodig om de melding te kunnen beoordelen. De adviseur maakt een tussenrapportage voor opdrachtgever en verzoekt een verder onderzoek te mogen starten.

  • 4.

    Een redelijk vermoeden van een strafbaar feit. De adviseur maakt een rapportage voor opdrachtgever en adviseert deze tot het doen van aangifte bij het Openbaar Ministerie.

    De adviseur stelt alle informatie beschikbaar aan het Openbaar Ministerie.

    De opdrachtgever bepaalt of naast dit traject een eigen onderzoek wenselijk is.

  • 5.

    Er is aanleiding tot het doen van een integriteitsonderzoek. De adviseur concludeert dat een feitenonderzoek naar (mogelijke) integriteitsschendingen noodzakelijk is.

    De adviseur maakt een rapportage met aanbevelingen over het gewenste onderzoek.

    De commissaris besluit, gehoord het seniorenconvent, tot het verlenen van een opdracht voor nader onderzoek.

FASE 2: ONDERZOEK

De commissaris geeft schriftelijke opdracht aan de adviseur integriteit om een integriteitsonderzoek te starten.

De adviseur integriteit schrijft een onderzoeksvoorstel.

Indien nodig wordt op grond van het onderzoeksvoorstel een onderzoeksteam gecontracteerd in samenspraak met commissaris en griffier.

Het seniorenconvent krijgt van de commissaris aanvullende informatie over het besluit tot het inrichten van een integriteitsonderzoek.

Onderzoeksvoorstel

Het onderzoeksvoorstel bevat ten minste de volgende elementen:

  • a.

    aanleiding van het onderzoek;

  • b.

    afbakening opdracht;

  • c.

    gewenst resultaat opdracht;

  • d.

    omgang met tussentijdse wijzigingen;

  • e.

    onderzoeksvragen;

  • f.

    onderzoeksmethoden;

  • g.

    wijze verslaglegging van onderzoekshandelingen;

  • h.

    voor het onderzoek noodzakelijke kennis;

  • i.

    onderzoeks-planning, -capaciteit, -kosten;

  • j.

    budget;

  • k.

    lijst met mogelijke onderzoeker(s);

  • l.

    rolverdeling opdrachtgever en opdrachtnemer;

  • m.

    inbreng en beperkingen onderzoekers;

  • n.

    rechten en plichten onderzoekers, melder, betrokkene;

  • o.

    interne en externe communicatie over de voortgang en vervolgstappen;

  • p.

    wijze van rapportage (al dan niet inclusief conclusies en aanbevelingen aan provinciale staten);

  • q.

    procedure hoor, en wederhoor;

  • r.

    wijze beschikbaarstelling en openbaar making van de rapportage en mogelijkheid van het stellen van vragen.

Uitvoering

De commissaris is eindverantwoordelijk voor het bewaken van de voortgang van het onderzoeksproces.

Rapportage

Het onderzoek wordt afgesloten met een rapportage. In de rapportage verantwoorden de onderzoekers het onderzoek en de onderzoeksmethode.

Het onderzochte statenlid wordt in de gelegenheid gesteld tot wederhoor, voordat de rapportage definitief wordt gemaakt. Het wederhoor wordt in de rapportage opgenomen.

De rapportage levert feitelijke bevindingen (geen conclusies). De onderzoekers onthouden zich (in het rapport en daarbuiten) van eigen opvattingen inzake (de consequenties van) de beoordeling van de al dan niet aan de orde zijnde integriteitsschending.

Het eindrapport wordt aangeboden aan opdrachtgever, de commissaris. De commissaris deelt het rapport met het seniorenconvent. Het is aan het seniorenconvent om conclusies te trekken/aanbevelingen te doen naar aanleiding van het integriteitsonderzoek.

Op basis van het eindrapport wordt door de griffier in overleg met het seniorenconvent een statenvoorstel opgesteld en door tussenkomst van het seniorenconvent geagendeerd voor de eerst mogelijke Statenvergadering.

Voorwaarden voor een zorgvuldig proces

De adviseur integriteit

Het onderzoek zal verricht worden door een extern adviesbureau of externe adviseurs, met kennis van en ervaring met integriteitsonderzoek.

De adviseur is onafhankelijk en behandelt alle informatie vertrouwelijk

De adviseur houdt zelf regie op het administratieve proces en zorgt in alle fases voor verslaglegging.

Omgang met informatie gedurende het onderzoek

Tot het moment van openbaarmaking van het onderzoeksrapport wordt geheimhouding opgelegd op alles wat te maken heeft met het onderzoek.

Om geen onbedoelde verdenking over een te onderzoeken persoon af te roepen, worden zo min mogelijk personen bij het onderzoek of het overleg daarover betrokken.

De commissaris stelt, voor zover de feiten dit toelaten, de melder en het betrokken lid van Provinciale

Staten vertrouwelijk op de hoogte van de aanvang van het onderzoek.

Schorsing

Het is aan het lid van provinciale staten om de functie als lid van provinciale staten, al dan niet tijdelijk, niet uit te oefenen of neer te leggen.

De commissaris heeft de mogelijkheid om, na overleg met het seniorenconvent, in (wettelijk) bepaalde gevallen provinciale staten voor te stellen een lid van provinciale staten gedurende het onderzoek te schorsen.

Ook kan de commissaris het lid van provinciale staten tijdens het onderzoek de toegang tot bepaalde ruimtes ontzeggen zolang dat het in het belang van het onderzoek is.

Communicatie

De commissaris is verantwoordelijk voor de communicatie over de voortgang van het onderzoek, e.e.a. in overleg met de griffier.

Informatie wordt niet breder gedeeld dan voor de betreffende stap strikt noodzakelijk, om onnodige beschadiging van personen te voorkomen.

Nazorg

Na een onderzoek wordt, zodra provinciale staten het statenvoorstel hebben besproken, de procesgang en uitkomst in een evaluatiegesprek betrokken.

De commissaris neemt hiertoe het initiatief. Hierbij worden in elk geval de griffier en de adviseur integriteit betrokken en zo mogelijk de betrokkene.

Meldingsladder mogelijk niet integer handelen

afbeelding binnen de regeling


Noot
1

De Nederlandse Code voor Goed Openbaar Bestuur (23 juni 2009) bevat basale beginselen van goed openbaar bestuur en is een informeel instrument dat een beroep doet op de eigen verantwoordelijkheid van besturen van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk om gewetensvol invulling te geven aan hun taken en verantwoordelijkheden in het openbaar bestuur. De Code bevat geen juridisch afdwingbare normen.