Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Eijsden-Margraten houdende regels omtrent subsidies cultureel erfgoed Subsidieverordening Cultureel Erfgoed

Geldend van 18-04-2018 t/m heden

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Eijsden-Margraten houdende regels omtrent subsidies cultureel erfgoed Subsidieverordening Cultureel Erfgoed

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1. Deze verordening verstaat onder:

    • a.

      Beeldbepalend pand of object:

      een onroerende zaak binnen de gemeente Eijsden-Margraten met beeldbepalende kwaliteiten of overige cultuurhistorische waarden en overeenkomstig de ‘Erfgoedverordening gemeente Eijsden-Margraten 2013 Eerste aanpassing’ als zodanig aangeduid in het vigerende bestemmingsplan op voorstel van het college door de raad;

    • b.

      Rijksmonument:

      monument dat is aangewezen op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet 2016 en is ingeschreven in het ingevolge de Erfgoedwet 2016 vastgestelde register;

    • c.

      Niet-rendabel rijksmonument:

      een rijksmonument dat uit de aard der zaak niet op een rendabele wijze kan worden geëxploiteerd.

    • d.

      Kleine cultuurhistorische relicten:

      kleine objecten in de openbare ruimte (zoals kruisen, kapellen, beelden, gedachtenismonumenten, gedenkstenen, historische straatmeubilair etc.) die een hoge geschiedkundige waarde hebben, maar niet dermate bijzonder zijn dat ze voor aanwijzing tot monument in aanmerking komen.

    • e.

      Archeologische initiatieven:

      Onder deze initiatieven wordt verstaan projecten rondom het bundelen en op aantrekkelijke wijze ontsluiten van archeologische verhalen (niet uitsluitend bestaande uit analoge publicaties), vondsten en kennis voor een breed publiek of het zichtbaar/beleefbaar maken van archeologische plekken op openbaar toegankelijk gebied.

    • f.

      Inspectierapport:

      een indicatief rapport dat de (bouw)technische staat en de gebreken van een monument beschrijft, niet ouder is dan twee jaar en is opgesteld door Stichting Monumentenwacht Limburg of een andere door het college van het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen ter zake deskundige instantie of persoon;

    • g.

      Bijzondere onderdelen:

      beschermingswaardige onderdelen van een beeldbepalend pand die als ‘waardevol beeldbepalend element’ zijn beschreven in de beschrijving van het beeldbepalend pand of object in het bestemmingsplan;

    • h.

      Eigenaar:

      de natuurlijke of de rechtspersoon, die het recht van eigendom of een ander gelijkwaardig zakelijk recht heeft op een rijksmonument, beeldbepalend pand of object;

    • i.

      Beheerder:

      een persoon of instantie, die structureel uitvoering geeft (of zal gaan geven) aan het onderhoud van een of meerdere kleine cultuurhistorische relicten.

    • j.

      Monumentencommissie:

      de door de gemeenteraad ingestelde commissie, als bedoeld in artikel 9.1 van de Erfgoedwet 2016, met als taak om het college van burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Erfgoedwet 2016, deze verordening en het monumentenbeleid in het algemeen.

    • k.

      Onderhoud:

      periodieke werkzaamheden aan een rijksmonument, beeldbepalend pand of object, welke tot doel hebben het in goede staat houden van het rijksmonument, beeldbepalend pand of object of onderdeel hiervan, om toekomstig kostbaar herstel te voorkomen of te verminderen;

    • l.

      Restauratie:

      werkzaamheden aan een rijksmonument, beeldbepalend pand of object, die het normale onderhoud te boven gaan en welke noodzakelijk zijn voor de instandhouding van de cultuurhistorische waarden van het rijksmonument, beeldbepalend pand of object of onderdelen hiervan;

    • m.

      Instandhouding:

      onderhouds- of (kleine) restauratiewerkzaamheden die noodzakelijk zijn om een rijksmonument, beeldbepalend pand of object in goede staat te houden dan wel als zodanig in stand te houden én kostbare grootschalige restauraties voorkomen;

    • n.

      Instandhoudingsplan

      een plan dat een overzicht bevat van de aard, de omvang en de kosten van voorgenomen instandhoudingswerkzaamheden over een looptijd van 6 jaar;

    • o.

      Subsidie:

      een financiële bijdrage die de gemeente levert om de instandhouding van de categorieën onder Art. 1.2.2. van deze verordening te bevorderen en/of te verwezenlijken;

    • p.

      Subsidiabele kosten:

      de kosten voor (sober en doelmatig) onderhoud, restauratie en instandhouding van de categorieën onder Art. 1.2.2. van deze verordening.

Artikel 1.2 Bijdragegrondslag

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan subsidie verlenen, voor zover door de gemeenteraad het benodigde budget beschikbaar is gesteld.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan een onderverdeling aanbrengen in de besteding van het bovengenoemde budget voor

    • -

      restauratie of instandhouding van niet rendabele rijksmonumenten

    • -

      instandhouding van beeldbepalende panden of objecten of bijzondere onderdelen van beeldbepalende panden

    • -

      instandhouding van kleine cultuurhistorische relicten (kruizen en kapellen. Waterputten etc.)

    • -

      buitengewoon herstel van niet monumentale kerkgebouwen

    • -

      archeologische initiatieven

  • 3. Voor zover in deze verordening niet anders bepaald, wordt subsidie slechts verleend aan de eigenaar van één van de categorieën onder Art. 1.2.2. van deze verordening.

  • 4. De subsidie kan niet meer bedragen dan het ongedekte tekort.

  • 5. Indien een eigenaar zelf werkzaamheden in het kader van een restauratie- of instandhoudingswerkzaamheden verricht, zijn diens loonkosten niet subsidiabel tenzij hij die werkzaamheden verricht in het kader van een door hem gedreven onderneming.

  • 6. Indien restauratie- of instandhoudingskosten op grond van een verzekering worden gedekt, worden de subsidiabele restauratiekosten verminderd met het bedrag dat ontstaat door het bedrag van de verzekeringspenningen te vermenigvuldigen met de breuk die ontstaat door de subsidiabele restauratiekosten te delen door de restauratiekosten.

  • 7. Subsidie wordt slechts verleend voor zover de werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het rijksmonument, beeldbepalend pand of object en sober en doelmatig worden uitgevoerd.

  • 8. Een subsidie wordt verleend voor zover de middelen van dat jaar er toe strekken.

  • 9. Het college van burgemeester en wethouders verdelen de beschikbare budgetten in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de subsidieaanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvullende informatie is ontvangen met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt en onder voorbehoud dat aan de overige in deze verordening gestelde voorwaarden is of kan worden voldaan.

  • 10. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld. In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden de op grond van dit besluit verleende subsidiebedragen verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na de vaststelling of goedkeuring van de begroting ter beschikking staat, één en ander naar rato van het aantal subsidieaanvragers aan wie subsidie is verleend en van de hoogte van de verleende subsidiebedragen.

Artikel 1.3 Algemene bepalingen inzake aanvraag en beslissing

  • 1. Aanvragen, besluiten en andere bestuursrechtelijk gehanteerde termen en begrippen in deze regeling zijn bedoeld in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. In dat verband is het college van burgemeester en wethouders het “bestuursorgaan”, waarbij de subsidieaanvragen moeten worden ingediend en dat beslist op de aanvragen.

  • 2. De aanvraag om subsidie dient schriftelijk te worden ingediend bij het college van burgemeester en wethouders, waarbij gebruik dient te worden gemaakt van de door of vanwege het college van burgemeester en wethouders verstrekte aanvraagformulieren.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders beslist op de aanvraag binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag, tenzij anders in deze verordening is aangegeven.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders kan de termijn als bedoeld in lid 3 eenmalig met maximaal 13 weken verlengen. De aanvrager wordt hiervan schriftelijk in kennis gesteld voordat de eerste termijn van 13 weken is verstreken.

  • 5. Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, zal het college van burgemeester en wethouders de aanvrager hiervan binnen een termijn van 4 weken na ontvangst van de aanvraag in kennis stellen en de aanvrager in de gelegenheid stellen om de aanvraag aan te vullen.

  • 6. De termijn voor het aanvullen van de aanvraag als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt 4 weken.

  • 7. De termijn voor het geven van de beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de aanvrager overeenkomstig het bepaalde in lid 5 is verzocht om de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de termijn in lid 6 ongebruikt is verstreken.

  • 8. Indien de gevraagde aanvullende gegevens, niet tijdig of niet volledig worden ingediend, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.

Artikel 1.4 Weigering subsidie

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders verlenen geen subsidie indien:

    • a.

      de subsidie reeds is verstrekt op grond van een andere gemeentelijke subsidieregeling;

    • b.

      de subsidiabele restauratiekosten op grond van de Wet op de omzetbelasting op verschuldigde belasting in aftrek kunnen worden gebracht;

    • c.

      met het treffen van de voorzieningen het belang van de cultuurhistorie niet of in onvoldoende mate wordt gediend;

    • d.

      de kosten van de voorzieningen niet in een redelijke verhouding staan tot het te bereiken resultaat;

    • e.

      de vergunning, bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder f of artikel 2.2 lid 1 onder b van de Wabo niet is verleend;

    • f.

      met de uitvoering van de werkzaamheden is begonnen alvorens de subsidiabele kosten door het college van burgemeester en wethouders zijn vastgesteld.

  • 2. In afwijking van lid 1 sub f kan het college van burgemeester en wethouders, op verzoek van de aanvrager, schriftelijke toestemming verlenen om vooruitlopende op de vaststelling van subsidiabele kosten en de verlening van de subsidie een aanvang te maken met spoedeisende werkzaamheden.

HOOFDSTUK 2 SUBSIDIE VOOR NIET RENDABELE RIJKSMONUMENTEN

Artikel 2.1 Algemene bepalingen inzake subsidiëring van niet rendabele rijksmonumenten

  • 1. Voor de subsidiëring als bedoeld in deze paragraaf komen alleen niet rendabele rijksmonumenten in aanmerking.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders kan op advies van de Monumentencommissie een rijksmonument aanwijzen tot niet rendabel rijksmonument.

  • 3. De eigenaar van een niet rendabel rijksmonument dient aantoonbaar niet over fiscale aftrek te beschikken; Hogere overheden, waterschappen, woningstichtingen of woningcorporaties komen niet voor subsidie in aanmerking.

  • 4. De provincie dient aantoonbaar eenzelfde subsidie in de kosten van restauratie of instandhouding van het niet rendabele rijksmonument bij te dragen.

Artikel 2.2 Subsidie voor niet rendabele rijksmonumenten

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kunnen alleen subsidie verlenen voor een niet rendabel rijksmonument waarvoor ook een subsidie is verleend op grond van het Subsidieregeling instandhouding Monumenten (Sim 2016).

  • 2. De subsidieaanvraag en verlening vindt plaats op basis van het besluit van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).

  • 3. Subsidiabel zijn de restauratie- of instandhoudingskosten die door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) voor het betreffende restauratie- of instandhoudingsplan zijn vastgesteld.

  • 4. De subsidie voor de restauratie van niet rendabele monumenten bedraagt maximaal 10% van de van rijkswege vastgestelde subsidiabele kosten.

  • 5. De subsidie voor de instandhouding van niet rendabele rijksmonumenten is maximaal gelijk aan het van rijkswege in het kader van de Subsidieregeling instandhouding Monumenten (Sim 2016) gehanteerde subsidiepercentage.

  • 6. De gestapelde subsidie van rijk, provincie en gemeente kan nooit meer bedragen dan 90 % van de subsidiabele restauratie- of instandhoudingkosten, zoals deze bij besluit van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) zijn vastgesteld.

  • 7. De gestapelde subsidie van rijk, provincie en gemeente voor instandhouding van niet rendabele monumenten kan nooit meer bedragen dan de maximale subsidiabele kosten zoals deze van rijkswege in de Subsidieregeling instandhouding Monumenten (Sim 2016) zijn vastgesteld.

Artikel 2.3 Aanvraag en beslissing op de aanvraag voor niet rendabele rijksmonumenten

  • 1. De aanvraag als bedoeld in lid 1 moet vergezeld gaan van:

    • a.

      een ingevuld aanvraagformulier;

    • b.

      het door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed goedgekeurde restauratie- of instandhoudingsplan;

    • c.

      het besluit van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed inzake de vaststelling van de subsidiabele restauratie- of instandhoudingskosten en verlening van de subsidie.

    • d.

      Een afschrift van het besluit van de provinciale subsidieverlening of een afschrift waaruit blijkt dat de provinciale subsidieaanvraag is ingediend.

  • 2. Het college van burgemeester en wethouders beslissen op de subsidieaanvraag uiterlijk 8 weken na indiening van de aanvraag.

  • 3. Indien wordt verwacht dat de ingediende aanvragen het door de gemeenteraad beschikbare budget zullen overschrijden, kan het college van burgemeester en wethouders de aanvraag aanhouden totdat beleidsregels zijn vastgesteld waarin staat aangegeven welke monumenten naar oordeel van het college voor subsidie in aanmerking komen en in welke volgorde.

  • 4. De beslissing van het college van burgemeester en wethouders houdt in de vaststelling van de subsidiabele restauratiekosten en de verlening van de subsidie.

Artikel 2.4 Aan subsidieverlening van niet rendabele rijksmonumenten verbonden voorschriften

  • 1. De werkzaamheden moeten worden uitgevoerd door ter zake bekwame bedrijven met aantoonbare ervaring op het gebied van onderhoud en restauratie van monumenten.

  • 2. De werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd overeenkomstig het vastgestelde restauratie of instandhoudingsplan.

  • 3. Ten behoeve van de definitieve vaststelling van de gemeentelijke subsidie moet de eigenaar binnen 13 weken na ontvangst van het besluit van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed inzake de vaststelling van de daadwerkelijk gemaakte subsidiabele kosten, een kopie van dit besluit indienen bij het college van burgemeester en wethouders.

  • 4. Nadat subsidie is verleend, kan aan de eigenaar op basis van door de eigenaar ingediende overzichten van gemaakte kosten, die vergezeld gaan van kopieën van de rekeningen, voorschotten verstrekken tot ten hoogste een zesde gedeelte van het totaal verleende subsidiebedrag; De voorschotten worden uitgekeerd voor zover de rekeningen werkzaamheden betreffen die in overeenstemming zijn met het instandhoudingsplan.

  • 5. De eigenaar bericht zo spoedig mogelijk aan het college van burgemeester en wethouders indien er zich omstandigheden voordoen die van invloed kunnen zijn op de beslissing inzake de subsidie, onder overlegging van de relevante stukken.

  • 6. De eigenaar is verplicht na afloop van de werkzaamheden waarvoor subsidie is verleend, het beschermd monument te bewaren en te onderhouden in de staat waarin het door de werkzaamheden waarvoor subsidie is verleend, is gebracht;

  • 7. Indien het beschermde monument hierna wordt vervreemd is de eigenaar gehouden om de instandhoudingsverplichting aan zijn rechtsopvolger als kettingbeding op te leggen.

  • 8. Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van één of meer bovenstaande voorwaarden, mits daartoe een schriftelijk verzoek is ingediend.

Artikel 2.5 Vaststelling en uitkering van de subsidie voor niet rendabele rijksmonumenten

  • 1. De definitieve subsidie wordt vastgesteld op basis van het besluit van Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed inzake de vaststelling van de daadwerkelijk gemaakte subsidiabele kosten.

  • 2. Ten behoeve van de definitieve vaststelling van de gemeentelijke subsidie moet de eigenaar binnen 13 weken na ontvangst van het besluit van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed inzake de vaststelling van de daadwerkelijk gemaakte subsidiabele kosten, een kopie van dit besluit indienen bij het college van burgemeester en wethouders.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders stelt de subsidie zo spoedig mogelijk vast aan de hand van het besluit van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

  • 4. Bij de vaststelling blijven de kosten, die niet reeds in de toezegging als subsidiabele kosten zijn aangemerkt, buiten beschouwing.

  • 5. De definitieve subsidie wordt uitgekeerd binnen 4 weken nadat door het college van burgemeester en wethouders een positieve beslissing als bedoeld in lid 1 is genomen.

HOOFDSTUK 3 SUBSIDIE VOOR BEELDBEPALENDE PANDEN EN OBJECTEN

Artikel 3.1 Algemene bepalingen inzake subsidiëring van beeldbepalende panden en objecten

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking:

    • a.

      Onderhouds-, restauratie- of instandhoudingswerkzaamheden aan bijzondere onderdelen van beeldbepalende panden zoals beschreven in de beschrijving van het beeldbepalend pand in het bestemmingsplan;

    • b.

      Onderhouds-, restauratie- of instandhoudingswerkzaamheden aan beeldbepalende objecten.

  • 2. Aanvragen dienen te worden ingediend vóór 1 april van het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 3. Per beeldbepalend pand of object kan maximaal 1 maal per 10 jaar subsidie verleend worden.

  • 4. Het totale subsidieplafond voor deze categorie bedraagt jaarlijks €8.500,- Dit bedrag wordt jaarlijks afhankelijk van de hoeveelheid ingediende aanvragen naar evenredigheid verdeeld, met per project een maximum van 60% van de totale door de gemeente vastgestelde subsidiabele kosten.

  • 5. De subsidieaanvraag en -verlening vindt plaats op basis van een projectplan en projectbegroting en conform de algemene bepalingen van Art. 1 van deze verordening.

  • 6. De werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd overeenkomstig het vastgestelde projectplan.

  • 7. De subsidieontvanger dient binnen zes maanden na ontvangst van de subsidiebeschikking te starten met de feitelijke werkzaamheden aan het beeldbepalend pand of object.

  • 8. Nadat besluit tot subsidie is genomen, kan aan de eigenaar op basis van door de eigenaar ingediende overzichten van gemaakte kosten, die vergezeld gaan van kopieën van de rekeningen, voorschotten verstrekken van het totaal verleende subsidiebedrag. De voorschotten worden uitgekeerd voor zover de rekeningen werkzaamheden betreffen die in overeenstemming zijn met het projectplan.

  • 9. De eigenaar bericht zo spoedig mogelijk aan het college van burgemeester en wethouders indien er zich omstandigheden voordoen die van invloed kunnen zijn op de beslissing inzake de subsidie, onder overlegging van de relevante stukken.

  • 10. De eigenaar is verplicht na afloop van de werkzaamheden waarvoor subsidie is verleend, het beeldbepalend pand of object te bewaren en te onderhouden in de staat waarin het door de werkzaamheden waarvoor subsidie is verleend, is gebracht.

  • 11. Indien het beeldbepalend pand of object na subsidieverlening in eigendom wordt overgedragen is de subsidie aanvrager gehouden om de afronding van de gesubsidieerde werkzaamheden en de instandhoudingsverplichting aan zijn rechtsopvolger als kettingbeding op te leggen.

  • 12. Het college van burgemeester en wethouders kan ontheffing verlenen van één of meer bovenstaande voorwaarden, mits daartoe een schriftelijk verzoek is ingediend.

  • 13. Ten behoeve van de definitieve vaststelling van de gemeentelijke subsidie en afronding van het project moet de eigenaar binnen 2 weken na voltooiing van het project een verzoek tot vaststelling indienen door middel van een overzicht van de daadwerkelijk gemaakte subsidiabele kosten.

  • 14. Bij de vaststelling blijven de kosten, die niet reeds in de toezegging als subsidiabele kosten zijn aangemerkt, buiten beschouwing.

HOOFDSTUK 4 SUBSIDIE VOOR KLEINE CULTUURHISTORISCHE RELICTEN EN ARCHEOLOGISCHE INITIATIEVEN

Artikel 4.1 Algemene bepalingen inzake subsidiëring van kleine cultuurhistorische relicten en archeologische initiatieven

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking:

    • a.

      Initiatieven met als doel het behoud/herstel van kleine cultuurhistorische relicten;

    • b.

      Archeologische initiatieven.

  • 2. Het totale subsidieplafond voor deze categorie bedraagt jaarlijks €4.500,- Dit bedrag wordt jaarlijks afhankelijk van de hoeveelheid ingediende aanvragen naar evenredigheid verdeeld, met per project een maximum van 60% van de totale door de gemeente vastgestelde subsidiabele kosten.

  • 3. Aanvragen dienen te worden ingediend vóór 1 april van het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 4. Per project kan slechts eenmalig subsidie worden toegekend.

  • 5. Om in aanmerking te komen voor subsidie dient een (beknopt) projectplan en een begroting bij de gemeente te worden ingediend.

  • 6. Het erfgoed heeft geen rijksmonumentale status.

  • 7. Alleen niet-commerciële initiatieven komen voor subsidie in aanmerking.

  • 8. Het relict of de projectlocatie dient openbaar toegankelijk of minimaal 4 dagen per jaar open/toegankelijk te zijn.

HOOFDSTUK 5 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 5.1 Algemene bepalingen

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders kan de uitvoering van één of meer bepalingen van deze regeling opdragen aan door het college aan te wijzen personen en/of instellingen.

  • 2. De aanvrager geeft aan de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen personen en/of instellingen, die belast zijn met de uitvoering en controle van deze subsidieverordening, desgevraagd toegang tot het object.

  • 3. Aan de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen personen of instellingen worden door de eigenaar desgevraagd alle bescheiden getoond en alle inlichtingen verstrekt die noodzakelijk zijn voor de controle op de rechtmatige en doelmatige besteding van de subsidie.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders is in bijzondere omstandigheden bevoegd om af te wijken van de bepalingen in deze verordening, indien als gevolg van strikte toepassing van deze verordening onbillijkheden zouden ontstaan in relatie tot hetgeen met de verordening is beoogd.

Artikel 5.2 Sanctiebepalingen

Indien de eigenaar onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt of de voorschriften vastgesteld bij of krachtens deze verordening niet nakomt, kan het college van burgemeester en wethouders de subsidie intrekken en eventueel reeds verstrekte subsidie terugvorderen.

Artikel 5.3 Overgangs- en slotbepalingen

Deze verordening kan worden aangehaald als de “Subsidieverordening Cultureel erfgoed” en treedt in werking op de achtste dag nadat zij is bekendgemaakt.

Ondertekening