Regeling vervallen per 01-04-2021

Besluit van provinciale staten van Utrecht van 12-12-2016, nummer 819EE962, tot vaststelling van Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland, Provinciale Staten van Utrecht en Provinciale Staten van Zuid-Holland, van respectievelijk 12 december 2016, 12 december 2016 en 14 december 2016, tot vaststelling van de Waterverordening Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2017

Geldend van 17-03-2018 t/m 31-03-2021 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2017

Intitulé

Besluit van provinciale staten van Utrecht van 12-12-2016, nummer 819EE962, tot vaststelling van Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland, Provinciale Staten van Utrecht en Provinciale Staten van Zuid-Holland, van respectievelijk 12 december 2016, 12 december 2016 en 14 december 2016, tot vaststelling van de Waterverordening Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2017

Provinciale Staten van Noord-Holland, Provinciale Staten van Utrecht en Provinciale Staten van Zuid-Holland, ieder voor zover het hun bevoegdheid betreft;

Gelezen de voordracht van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, van Gedeputeerde Staten van Utrecht en van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland;

Overwegende dat het gewenst is de tenaamstelling van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht in de Waterverordening te wijzigen in Waterschap Amstel, Gooi en Vecht;

Overwegende dat het wenselijk is enkele wijzigingen aan te brengen voor wat betreft de normen voor waterkwantiteit, de instructieregels voor het beheerplan, de procedurevoorschriften voor leggers, de procedure voor peilbesluiten en de aanwijzing en normering van regionale waterkeringen en een nieuwe bepaling op te nemen omtrent de winningen voor menselijke consumptie;

Gelet op de artikelen 2.8, 4.7, 5.1 en 5.2 van de Waterwet en artikel 145 van de Provinciewet;

Besluiten vast te stellen:

Waterverordening Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2017

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen, toepassing en toedeling

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

algemeen bestuur: algemeen bestuur van het waterschap;

bebouwde kom: gebied van een gemeente als bedoeld in artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

beheerplan: plan als bedoeld in artikel 4.6 van de wet;

dagelijks bestuur: dagelijks bestuur van het waterschap;

gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland, Utrecht en Zuid-Holland, tenzij anders is bepaald;

hoofdinfrastructuur: hoofdweg of landelijk spoorweg, met bijbehorende voorzieningen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Tracéwet;

peilbesluit: besluit als bedoeld in artikel 5.2 van de wet;

projectplan: plan als bedoeld in artikel 5.4 van de wet;

profiel van vrije ruimte: de ruimte ter weerszijden van en boven een primaire of regionale waterkering die naar het oordeel van de beheerder benodigd is voor een toekomstige versterking van de waterkering;

regionale waterkering: waterkering, niet zijnde een primaire waterkering als bedoeld in de wet, die beveiliging biedt tegen overstroming en die als zodanig is aangewezen in deze verordening;

regionaal waterplan: plan als bedoeld in artikel 4.4 van de wet;

waterschap: waterschap Amstel, Gooi en Vecht;

wet: de Waterwet.

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

Deze verordening is van toepassing op het gebied van het waterschap, bedoeld in artikel 3 van het Reglement voor het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2017.

Artikel 1.3 Toedeling watersysteembeheer

Het waterschap is belast met het beheer van het watersysteem dat behoort tot de taak van het waterschap, zoals omschreven in artikel 5 van het Reglement voor het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2017.

Hoofdstuk 2 Normen

Titel 2.1 Regionale waterkeringen

Artikel 2.1 Aanwijzen regionale waterkeringen en veiligheidsnorm

  • 1. Op de als bijlage 1 bij deze verordening behorende kaart is voor elke regionale waterkering of voor elk deel daarvan de veiligheidsnorm aangegeven als de gemiddelde overschrijdingskans per jaar.

  • 2. Gedeputeerde staten stellen een technische leidraad vast voor het ontwerp van regionale waterkeringen. Deze strekt tot aanbeveling voor het waterschap.

  • 3. Gedeputeerde staten stellen voorschriften vast voor de door het dagelijks bestuur te verrichten beoordeling van de veiligheid van regionale waterkeringen en stellen ten behoeve van die beoordeling de maatgevende waterstanden vast.

  • 4. Gedeputeerde staten stellen na overleg met het dagelijks bestuur het tijdstip vast waarop de verschillende regionale waterkeringen voor de eerste keer moeten voldoen aan de veiligheidsnorm, bedoeld in het eerste lid.

  • 5. Een wijziging van de kaart of de veiligheidsnorm, bedoeld in het eerste lid, voor een regionale waterkering die in meer dan een provincie is gelegen, geschiedt bij gemeenschappelijk besluit van provinciale staten van de desbetreffende provincies.

  • 6. De bekendmaking van een besluit tot wijziging van de kaart of de veiligheidsnorm, bedoeld in het eerste lid, geschiedt door plaatsing in het provinciaal blad van elk van de provincies.

Artikel 2.2 Toezicht Interprovinciale regionale waterkeringen

Indien een regionale waterkering in de provincies Noord-Holland en Utrecht, Noord-Holland en Zuid-Holland of Utrecht en Zuid-Holland is gelegen, wordt het toezicht op die waterkering uitgeoefend door gedeputeerde staten van de provincie waarin de waterkering in hoofdzaak is gelegen.

Titel 2.2 Waterkwantiteit

Artikel 2.3 Regionale verdringingsreeks Amstelland

  • 1. In geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort wordt, met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek, bij het beheer van de regionale wateren wat betreft de in artikel 2.1, eerste lid onder 3˚, van het Waterbesluit bedoelde behoeften, voor de regionale wateren achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:

    • a.

      het verwerken van industrieel proceswater;

    • b.

      de tijdelijke beregening van kapitaalintensieve gewassen.

  • 2. In geval van een onmiddellijk of dreigend watertekort wordt, met het oog op de verdeling van het beschikbare water vanuit het Amsterdam-Rijnkanaal en de Lek, bij het beheer van de regionale wateren wat betreft de in artikel 2.1, eerste lid onder 4˚, van het Waterbesluit bedoelde behoeften, voor de regionale wateren achtereenvolgens prioriteit toegekend aan:

    • a.

      de waterkwaliteit in stedelijk gebied;

    • b.

      beroepsvaart;

    • c.

      akkerbouw;

    • d.

      beregening sportvelden;

    • e.

      grasland;

    • f.

      recreatievaart;

    • g.

      natuur, voor zover het niet gaat om het voorkomen van onomkeerbare schade.

  • 3. In geval van waterbehoeften van buiten het gebied van het waterschap, zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.4 Normen waterkwantiteit

  • 1. Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt voor het gebied van een gemeente binnen de bebouwde kom dat in een ruimtelijk plan is bestemd voor de doeleinden bebouwing, hoofdinfrastructuur en spoorwegen, als norm een gemiddelde overstromingskans van 1/100 per jaar en voor het overige gebied als norm een gemiddelde overstromingskans van 1/10 per jaar.

  • 2. Met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht, geldt voor het gebied van een gemeente buiten de bebouwde kom, als norm een gemiddelde overstromingskans van:

    • a.

      1/100 per jaar voor bebouwing;

    • b.

      1/50 per jaar voor glastuinbouw en hoogwaardige land- en tuinbouw;

    • c.

      1/25 per jaar voor akkerbouw;

    • d.

      1/10 per jaar voor grasland, gedurende de periode van 1 maart tot 1 oktober.

  • 3. Wat betreft het gebied, bedoeld in het tweede lid, geldt geen norm voor:

    • a.

      gebieden die zijn aangeduid als Natuurnetwerk gerealiseerd op de voortgangskaart realisatie Natuurnetwerk die jaarlijks in het Meerjarenprogramma Groen Noord-Holland wordt vastgesteld;

    • b.

      gebieden die zijn aangewezen als natuurgebied en als zodanig zijn opgenomen in Kaartbijlage 1 Begrenzing van natuurgebieden, behorende bij het Natuurbeheerplan 2016 provincie Utrecht;

    • c.

      gebieden die zijn aangewezen als natuurgebied, waarbij voor de bepaling van het landgebruik natuur gebruik gemaakt wordt van de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland dan wel van de Ecologische Hoofdstructuur, zoals in de laatst vastgestelde provinciale Verordening Ruimte Zuid-Holland is vastgelegd, voor zover die begrensde gebieden bestaan uit vanouds bestaande natuur of uit reeds gerealiseerde nieuwe natuur.

  • 4. Voor de toepassing van het tweede lid is wat betreft het landgebruik de situatie bepalend zoals vastgelegd in het Landelijk Grondgebruiksbestand Nederland versie 7 van Wageningen Universiteit en Researchcentrum.

  • 5. Gedeputeerde staten kunnen nadere voorschriften stellen aangaande de toepassing van het eerste, tweede, derde en vierde lid.

  • 6. Gedeputeerde staten stellen, na overleg met het dagelijks bestuur, een leidraad vast voor de door het dagelijks bestuur te verrichten beoordeling van de bergings- en afvoercapaciteit van de regionale wateren.

  • 7. Bij de beoordeling of een gebied voldoet aan de norm, kan een gedeelte van de oppervlakte van het gebied overeenkomstig de percentages genoemd in bijlage 3 behorende bij deze verordening, buiten beschouwing worden gelaten.

  • 8. Uiterlijk 31 december 2027 voldoet de inrichting van de regionale wateren aan de in het eerste en tweede lid opgenomen normen.

Titel 2.3 Meten en beoordelen

Artikel 2.5 Toetsing watersysteem en verslaglegging

  • 1. Het dagelijks bestuur brengt, vanwege de zorg die op hem rust voor de handhaving van de veiligheidsnorm, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, periodiek verslag uit aan gedeputeerde staten over de algemene waterstaatkundige toestand van de regionale waterkeringen onder zijn beheer.

  • 2. Het verslag, bedoeld in het eerste lid, bevat een beoordeling van de veiligheid. Die beoordeling geschiedt onder meer in het licht van de veiligheidsnorm, technische leidraad en voorschriften, bedoeld in artikel 2.1 en de legger bedoeld in artikel 5.1 van de wet.

  • 3. Het dagelijks bestuur brengt, vanwege de zorg die op hem rust voor de handhaving van de normen, bedoeld in artikel 2.4, periodiek verslag uit aan gedeputeerde staten over de algemene waterstaatkundige toestand van de regionale wateren onder zijn beheer.

  • 4. Het verslag, bedoeld in het derde lid, bevat een beoordeling van de regionale wateren met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop de regionale wateren moeten zijn ingericht. Die beoordeling geschiedt onder meer in het licht van de normen en voorschriften bedoeld in artikel 2.4 en de legger bedoeld in artikel 5.1 van de wet.

  • 5. Indien de beoordeling daartoe aanleiding geeft, bevatten de verslagen bedoeld in het eerste en derde lid een omschrijving van de voorzieningen die op een daarbij aan te geven termijn nodig worden geacht.

  • 6. Gedeputeerde staten stellen, na overleg met het dagelijks bestuur, vast voor welk tijdstip de verslagen, bedoeld in het eerste en derde lid, voor de eerste maal, na inwerkingtreding van deze verordening, worden uitgebracht en met welke frequentie de verslagen daarna worden uitgebracht.

  • 7. Gedeputeerde staten kunnen nadere voorschriften stellen met betrekking tot de vorm en inhoud van de verslagen, bedoeld in het eerste en derde lid.

Hoofdstuk 3 Beheerplan

Artikel 3.1 Inhoud

  • 1. Het beheerplan bevat, naast het bepaalde in artikel 4.6 van de wet, ten minste:

    • a.

      de beschrijving van de bestaande toestand van de watersystemen waarover het beheer zich uitstrekt;

    • b.

      het beleid inzake het beheer van de watersystemen gericht op de aan de watersystemen toegekende functies en doelstellingen;

    • c.

      de beschrijving van de maatregelen met prioriteitstelling en fasering, zodat de gestelde doelen zijn te realiseren;

    • d.

      een raming van de kosten van de gedurende de planperiode te nemen maatregelen, inzicht in de dekking van de kosten en een indicatie van het verloop van de op te leggen heffingen in de planperiode.

  • 2. Het beheerplan is voorzien van een toelichting, waarin ten minste is opgenomen:

    • a.

      de aan het plan ten grondslag liggende afwegingen en uitkomsten van de eventueel uitgevoerde onderzoeken;

    • b.

      een overzicht van de strategische doelstellingen in het regionale waterplan, die worden gerealiseerd door het uitvoeren van de in het eerste lid onder c. genoemde maatregelen.

Artikel 3.2 Raadplegen

Het dagelijks bestuur raadpleegt, bij het opstellen van het beheerplan, ten minste de dagelijks besturen van de aangrenzende waterbeheerders, gedeputeerde staten en de colleges van burgemeester en wethouders van de binnen het plangebied liggende gemeenten.

Artikel 3.3 Voorbereiding

  • 1. Op de voorbereiding van het beheerplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De stukken worden ter inzage gelegd in tenminste het kantoor van het waterschap en in de gemeentehuizen van de gemeenten die zijn gelegen binnen het gebied waarop het beheerplan betrekking heeft.

  • 2. Iedere belanghebbende en ingezetene heeft de gelegenheid zijn zienswijze over het beheerplan naar voren te brengen.

Artikel 3.4 Toezending

  • 1. Het dagelijks bestuur stuurt het beheerplan binnen vier weken na vaststelling naar gedeputeerde staten. Als bijlagen voegt het toe een samenvatting van hetgeen door de op grond van artikel 3.2 eerste lid geraadpleegde instanties bij de voorbereiding naar voren is gebracht, de ingediende zienswijzen en de beschouwingen van het algemeen bestuur daarover.

  • 2. Het dagelijks bestuur stuurt het beheerplan binnen vier weken na de vaststelling aan de ingevolge artikel 3.2 geraadpleegde bestuursorganen en aan de minister van Infrastructuur en Milieu.

Artikel 3.5 Voortgangsrapportage uitvoering beheerplan

  • 1. Het dagelijks bestuur rapporteert ten minste een maal per jaar aan gedeputeerde staten over de voortgang van de uitvoering van het beheerplan, de mate waarin de gestelde doelen worden bereikt, de redenen van eventuele afwijkingen en de voorgestelde maatregelen.

  • 2. Gedeputeerde staten kunnen, na overleg met de beheerder, nadere voorschriften stellen met betrekking tot de vorm en inhoud van de voortgangsrapportage, bedoeld in het eerste lid.

Hoofdstuk 4 Aanleg en beheer van waterstaatswerken

Titel 4.1 Legger

Artikel 4.1 Legger waterstaatswerken

  • 1. De legger, bedoeld in artikel 5.1 van de wet, bevat naast het bepaalde in het eerste lid van dat artikel in ieder geval:

    • a.

      het lengteprofiel en dwarsprofielen van de primaire en regionale waterkeringen;

    • b.

      het profiel van vrije ruimte ten aanzien van de primaire en regionale waterkeringen;

    • c.

      de gemiddelde dwarsprofielen van de oppervlaktewaterlichamen;

    • d.

      een omschrijving van de ondersteunende kunstwerken en de bijzondere constructies die deel uitmaken van de primaire en regionale waterkering, regionale oppervlaktewaterlichamen en bergingsgebieden.

  • 2. Voor oppervlaktewateren, die niet overwegend van belang zijn voor aan- en afvoer van water en waterberging, geldt een vrijstelling van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, sub c, en uit artikel 5.1, eerste lid, van de wet, met betrekking tot vorm, afmeting en constructie.

  • 3. Op de voorbereiding van de legger, voor zover daarbij de ligging van een bergingsgebied of de ligging van een beschermingszone wordt vastgesteld of gewijzigd, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Titel 4.2 Peilbesluiten

Artikel 4.2 Aanwijzing verplichte peilbesluiten

Het algemeen bestuur stelt een of meer peilbesluiten vast voor de oppervlaktewaterlichamen in de gebieden die zijn aangegeven op de als bijlage 2 bij deze verordening behorende kaart.

Artikel 4.3 Inhoud peilbesluit

  • 1. Het peilbesluit bevat naast het bepaalde in het tweede lid van artikel 5.2 van de wet een kaart met de begrenzing van het gebied waarbinnen de oppervlaktewaterlichamen gelegen zijn waarop het peilbesluit betrekking heeft.

  • 2. Het peilbesluit gaat vergezeld van een toelichting waarin tenminste zijn opgenomen:

    • a.

      de aan het besluit ten grondslag liggende afwegingen en uitkomsten van de verrichte onderzoeken;

    • b.

      een aanduiding van de veranderingen van de waterstanden ten opzichte van de bestaande situatie;

    • c.

      een aanduiding van de gevolgen van de te handhaven waterstanden voor de diverse belangen.

Artikel 4.4 Voorbereiding

Op de voorbereiding van het peilbesluit is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 4.5 Actuele peilbesluiten

  • 1. Het algemeen bestuur draagt zorg dat een peilbesluit actueel is en in ieder geval is toegesneden op veranderingen in zowel de omstandigheden ter plaatse als de aanwezige functies en belangen.

  • 2. Het dagelijks bestuur rapporteert aan gedeputeerde staten over de planning van de herziening van peilbesluiten in de voortgangsrapportage, bedoeld in artikel 3.5, eerste lid.

Titel 4.3 Projectprocedure voor waterstaatswerken

Artikel 4.6 Projectprocedure

Gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen het te realiseren project in hoofdzaak is gelegen, kunnen paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van de wet van toepassing verklaren op projectplannen:

  • a.

    tot aanleg of wijziging van regionale waterkeringen;

  • b.

    tot aanleg of wijziging van bergingsgebieden;

  • c.

    tot aanleg of wijziging van oppervlaktewaterlichamen met een oppervlakte van ten minste een hectare of met een lengte van ten minste vijfhonderd meter.

Artikel 4.7 Projectplan regionale waterkeringen

Op de voorbereiding van een projectplan tot aanleg of wijziging van een regionale waterkering, waarop paragraaf 2 van hoofdstuk 5 van de wet niet van toepassing is, is afdeling 3.4 van de Algemeen wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 4.8 Toezending projectplan primaire waterkeringen

  • 1. Een aan gedeputeerde staten van de provincie, op wier grondgebied het te realiseren project wordt uitgevoerd, ter goedkeuring toegezonden projectplan als bedoeld in artikel 5.5 van de wet, dat betrekking heeft op een primaire waterkering die onderdeel uitmaakt van een dijkring die tevens is gelegen op het grondgebied van een andere provincie of andere provincies, wordt door het dagelijks bestuur van het waterschap tevens toegezonden aan gedeputeerde staten van die andere provincie of provincies.

  • 2. Indien toepassing is gegeven aan artikel 5.7, tweede lid, van de wet wordt het aan Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, Utrecht of Zuid-Holland ter goedkeuring toegezonden projectplan door het dagelijks bestuur tevens toegezonden aan gedeputeerde staten van de andere provincie of provincies.

Titel 4.4 Waterakkoord

Artikel 4.9 Waterakkoord

Bij de voorbereiding van een waterakkoord als bedoeld in artikel 3.7 van de wet raadpleegt het dagelijks bestuur de colleges van gedeputeerde staten van de provincies en de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten waarin de regionale wateren zijn gelegen, waarop het waterakkoord betrekking heeft.

Hoofdstuk 5 Grondwater

Artikel 5.1 Verstrekken gegevens

  • 1. Het dagelijks bestuur verstrekt aan gedeputeerde staten van de provincie of de provincies waarin de onttrekking van grondwater of het infiltreren van water plaatsvindt:

    • a.

      de gegevens die op grond van artikel 6.11 van het Waterbesluit worden verkregen;

    • b.

      een overzicht van de vergunningen en meldingen op basis waarvan het onttrekken van grondwater of het infiltreren van water plaatsvindt.

  • 2. De opgave, bedoeld in het eerste lid, wordt uiterlijk op 31 mei van elk jaar of, bij beëindiging van de onttrekking, binnen vier maanden na die beëindiging verstrekt.

  • 3. Gedeputeerde staten kunnen, na overleg met het dagelijks bestuur, nadere regels stellen aangaande de wijze waarop de gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden aangeleverd.

Artikel 5.2 Melden, meten en registreren

Het algemeen bestuur kan de vrijstellingsmogelijkheid, bedoeld in artikel 6.11, vijfde lid, van het Waterbesluit niet toepassen voor onttrekkingen of infiltraties van meer dan 12.000 m3 per jaar en voor tijdelijke onttrekkingen of infiltraties van in totaal meer dan 12.000 m3.

Artikel 5.3 Onttrekkingen voor menselijke consumptie

  • 1. Het algemeen bestuur legt in het gebied van de provincie Utrecht een vergunningplicht op voor onttrekkingen van grondwater voor menselijke consumptie.

  • 2. Aan de vergunning, bedoeld in het eerste lid, verbindt het dagelijks bestuur, voor zover dagelijks meer dan 10 m³ water wordt onttrokken of water wordt onttrokken ten behoeve van meer dan 50 personen, voorschriften met betrekking tot de monitoringsverplichtingen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water.

  • 3. Het dagelijks bestuur verstrekt aan gedeputeerde staten van Utrecht de gegevens die op grond van het tweede lid worden verkregen, uiterlijk binnen vier maanden nadat de gegevens zijn verkregen.

  • 4. Gedeputeerde staten van Utrecht kunnen, na overleg met het dagelijks bestuur, nadere regels stellen aangaande de wijze en de parameters waarop en de frequentie waarmee op grond van het tweede lid gemonitord wordt.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Intrekking verordening

De Waterverordening Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht wordt ingetrokken.

Artikel 6.2 Overgangsrecht

De op de dag voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van deze verordening geldende besluiten die op grond van de Waterverordening Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht zijn genomen, blijven van kracht zolang het bevoegde bestuursorgaan niet anders heeft beslist.

Artikel 6.3 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.

Artikel 6.4 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Waterverordening Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2017.

Ondertekening

Bijlage

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling