Regeling vervallen per 18-11-2019

APV Algemene Plaatselijke Verordening 2018

Geldend van 01-03-2018 t/m 17-11-2019

Intitulé

APV Algemene Plaatselijke Verordening 2018

De raad van de gemeente Hengelo;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders, nummer 2188997;

besluit:

vast te stellen de

Algemene Plaatselijke Verordening 2018

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    bebouwde kom: de bebouwde kom waarvan de gemeenteraad bij hun besluit van 3 juli 2007 overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet de grenzen heeft vastgesteld;

  • b.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bij of krachtens deze verordening bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aangevraagde vergunning of ontheffing;

  • c.

    bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

  • d.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • e.

    gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet daaronder wordt verstaan;

  • f.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • g.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • h.

    openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • i.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • j.

    weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet daaronder wordt verstaan.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de beslistermijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 2:10 A, eerste lid, of een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, tweede lid, aanhef en onder a.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2.

    Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste twaalf weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Termijnen

  • 1.

    De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen beperkt is en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde;

  • b.

    de openbare veiligheid;

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Hoofdstuk 2. Openbare orde

Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Degene die op een openbare plaats

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 2. Betoging

Artikel 2:2 Optochten

[gereserveerd]

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 72 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

Artikel 2:4 Afwijking termijn

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens

(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)

Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

[gereserveerd]

Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.

[gereserveerd]

Artikel 2:8 Dienstverlening

[gereserveerd]

Artikel 2:9 Straatartiest e.d.

[gereserveerd]

Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 A: Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg of een openbare plaats in strijd met de publieke functie ervan

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte of een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg of de openbare plaats, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg of de openbare plaats;

    • b.

      indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

Artikel 2:10 B: Afbakeningsbepalingen en uitzonderingen

  • 1.

    Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18;

    • c.

      reclameborden met een maximale afmeting van 1,5 m² voor niet-commerciële doeleinden in of op de grond en spandoeken op de daarvoor door het college aangewezen plaatsen;

    • d.

      uitstallingen, mits in overeenstemming met de geldende bepalingen voor uitstallingen;

    • e.

      bouwmaterialen, steigerwerken, stortkokers of bouwketen, daaronder begrepen zaken en materialen in verband met genoemde voorwerpen, mits geplaatst op verharding en tot een maximum van 8 m² en een maximale duur van 10 dagen.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt tevens niet voor voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid van het vorige artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 4.

    De weigeringsgrond van het tweede lid, onder a, van het vorige artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 5.

    De weigeringsgrond van het tweede lid, onder b, van het vorige artikel geldt niet voor bouwwerken.

  • 6.

    De weigeringsgrond van het tweede lid, onder c, van het vorige artikel geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 2:10 C: Vrij te stellen categorieën

Het college kan in aanvulling op het bepaalde in artikel 2:10 B categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor het verbod in het eerste lid van artikel A niet geldt.

Artikel 2:10 D: Beslistermijn en silencio positivo

Indien het college niet binnen de in artikel 1:2 genoemde termijn op de aanvraag als bedoeld in artikel 2:10 A heeft beslist wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

Artikel 2:11 (Omgevings-)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, het provinciaal wegenreglement, de waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren.

  • 5.

    Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:12 Maken van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      verandering te brengen aan een bestaande uitweg indien wordt voldaan aan het genoemde in artikel 2:12 A, lid 1 onder b;

    • c.

      van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 3.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente;

    • e.

      er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de provinciale Regeling uitwegen.

  • 5.

    Het maken of veranderen van een uitweg wordt uitgevoerd door de gemeente.

Artikel 2:12 A Veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden een verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg indien:

    • a.

      degene die voornemens is verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren met behulp van een door het college verstrekt formulier melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie;

    • b.

      de uitweg naar de weg na verbreding meer dan 4 meter breed wordt; of

    • c.

      het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

  • 2.

    Het college verbiedt het veranderen van de uitweg indien:

    • a.

      daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

    • b.

      dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast.

  • 3.

    De uitweg kan worden aangelegd indien niet binnen zes weken na ontvangst van de melding hebben beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de provinciale Regeling uitwegen.

  • 5.

    Het maken of veranderen van een uitweg wordt uitgevoerd door de gemeente.

Afdeling 6. Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid

[gereserveerd]

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

  • 1.

    Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt is verplicht deze

    • a.

      te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en

    • b.

      terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf.

  • 2.

    Het in het eerste lid onder b bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.

  • 1.

    Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

[gereserveerd]

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1.

    Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen

[gereserveerd]

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    2 Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a. bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de provinciale vaarwegenverordening.

Afdeling 7. Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoop- en theatervoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening (snuffelmarkt);

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in 2:39 van deze verordening.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;

  • 3.

    • a.

      Een evenement is vergunning- en meldingsvrij als:

      • het niet plaatsvindt in het gebied waar het bestemmingsplan Centrum 2013 of Lange Wemen van kracht is;

      • het een eendaags evenement betreft;

      • het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 50 personen;

      • het plaatsvindt op maandag tot en met donderdag tussen 9.00 en 23.00 uur of op vrijdag en zaterdag tussen 9.00 en 00.00 uur, en op een zon- of feestdag tussen 13.00 en 23.00 uur;

      • er geen alcoholhoudende drank wordt verstrekt, anders dan aan de aanwezigen;

      • er geen kook- en/of bakactiviteiten worden verricht, tenzij dit op eigen terrein gebeurt;

      • er slechts één object (bijv. partytent of springkussen) met een oppervlakte van niet meer dan 20 m² wordt geplaatst, dat tevens makkelijk verplaatsbaar is;

      • het niet plaatsvindt op de weg of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten;

      • er een organisator is.

    • b.

      Een evenement is meldingsplichtig als:

      • het een eendaags evenement betreft;

      • het aantal bezoekers hoger is dan 50, maar minder dan 250 personen;

      • het plaatsvindt op maandag tot en met donderdag tussen 9.00 en 23.00 uur of op vrijdag en zaterdag tussen 9.00 en 00.00 uur, en op een zon- of feestdag tussen 13.00 en 23.00 uur;

      • het niet plaatsvindt op de weg;

      • het geen extra politiecapaciteit vergt;

      • ten behoeve van het evenement maximaal 4 objecten (bijv. partytent of springkussen) worden geplaatst met maximale oppervlakte van 25 m² per object;

      • indien het evenement plaatsvindt in het gebied waar het bestemmingsplan Centrum 2013 of Lange Wemen van kracht is mogen er maximaal 2 objecten geplaatst worden met een maximale oppervlakte van 25 m² per object

      • er een organisator is.

    • c.

      Een evenement is vergunningplichtig als het niet een evenement is als bedoeld in dit lid onder a of b.

  • 4.

    Onder organisator wordt verstaan: degene die het evenement organiseert en/of meldt en/of houder is van de daarvoor verleende evenementenvergunning.

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een vergunningplichtig evenement te organiseren.

  • 2.

    De aanvraag om een evenementenvergunning bevat ten minste:

    • a.

      een volledig ingevuld door de burgemeester vastgesteld (elektronisch) aanvraagformulier met bijlagen voor evenementen;

    • b.

      een volledig ingevuld door de burgemeester vastgesteld (elektronisch) aanvraagformulier met bijlagen en een calamiteitenplan voor evenementen met een verhoogd risico voor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en/of het woon-en leefklimaat..

  • 3.

    Risicoverhogende feiten of omstandigheden waarvan pas na indiening van de aanvraag is gebleken, worden door de organisator onverwijld aan de burgemeester gemeld.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 5.

    Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:25 A Meldingsplichtig evenement

  • 1.

    Het is verboden een meldingsplichtig evenement te organiseren zonder dat daarvan uiterlijk twee weken tevoren door de organisator melding is gedaan aan de burgemeester door indiening van een volledig ingevuld door de burgemeester. vastgesteld (elektronisch beschikbaar gesteld) ‘meldingsformulier evenementen’.

    Het verbod een meldingsplichtig evenement te organiseren geldt óók in het geval de burgemeester vóór of tijdens het evenement oordeelt dat de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid, het woon-en leefklimaat en/of het belang van de bescherming van het milieu zich verzet tegen het organiseren daarvan.

  • 2.

    De organisator van een evenement draagt er zorg voor dat:

    • a.

      omwonenden die niet aan het evenement deelnemen daarvan geen onevenredige hinder en/of overlast ondervinden;

    • b.

      hij tijdens het evenement te allen tijde mondeling, schriftelijk en/of per mobiele telefoon bereikbaar is voor het doorgeven en laten behandelen van klachten;

    • c.

      klagers serieus en vriendelijk te woord worden gestaan, klachten zo mogelijk direct in behandeling worden genomen en naar behoren worden afgehandeld;

    • d.

      direct omwonenden en andere belanghebbenden uiterlijk één week voordat het evenement plaatsvindt worden geïnformeerd over begin- en eindtijd, plaats en aard en omvang van het evenement, inclusief naam en telefoonnummer van de organisator.

Artikel 2:25 C Beslistermijn

  • 1.

    In afwijking van artikel 1:2 beslist de burgemeester binnen twaalf weken na de datum waarop de ontvankelijke aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:25 is ontvangen.

  • 2.

    De burgemeester kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

    De aanvrager van de vergunning wordt vóór de afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn schriftelijk in kennis gesteld van de verdaging.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    openbareinrichting:

    • 1.

      een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;

    • 2.

      elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt of bereid;

  • b.

    horeca 1: vorm van horeca die zich met name richt op het verstrekken van etenswaren of logies, waaraan het verstrekken van drank ondergeschikt is, zoals (café)restaurants of hotels.

  • c.

    horeca 1a: vorm van horeca die ondersteunend is aan de directe winkelomgeving gedurende de dag en avond, zoals lunchrooms, eetcafés en koffie- en tearooms;

  • d.

    horeca 2: vorm van horeca die zich met name richt op het verstrekken van dranken, zoals bar/cafés en discotheken;

  • e.

    mengvorm: vorm van horeca waarbij de horecafunctie qua uitstraling en omzet ondergeschikt is aan de winkelfunctie en –bestemming, zoals koffiewinkels, banketbakker, chocolaterie of boekhandel;

  • f.

    terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

  • 1.

    Vanaf een nader door de burgemeester te bepalen datum is het verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3.

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning als bedoeld in het eerste lid slechts geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 4.

    De burgemeester kan nadere regels stellen ten aanzien van de vergunning als bedoeld in het eerste lid.

  • 5.

    Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in

    • a.

      een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    • b.

      een zorginstelling;

    • c.

      een museum; of

    • d.

      een bedrijfskantine of – restaurant.

    • e.

      andere naar aard en omvang vergelijkbare door de burgemeester aangewezen categorieën openbare inrichtingen.

  • 6.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning bedoeld in het eerste lid.

  • 7.

    Indien voor een openbare inrichting tevens een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet is vereist, houdt de burgemeester, in afwijking van artikel 1:2 APV, zijn beslissing aan totdat op de aanvraag om een vergunning als bedoeld in de Drank- en Horecawet is beslist.

  • 8.

    De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid indien en voor zover er een vergunning op grond van de Drank- en Horecawet is vereist en deze geweigerd moet worden.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1.

    Het is de houder van een horecabedrijf dat:

    • a.

      uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij een sportorganisatie of instelling, dan wel die direct of indirect in verbinding staat met een zodanige inrichting of de daarbij behorende terreinen, of

    • b.

      is gelegen op een kampeer- of caravanterrein,verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 24.00 en 06.00 uur daaropvolgend.

  • 2.

    Het is de houder van een horecabedrijf dat geheel of ten dele in gebruik is bij een jeugdorganisatie of -instelling dan wel een organisatie of instelling welke niet primair het uitoefenen van een horecabedrijf ten doel heeft verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 24.00 en 08.00 uur daaropvolgend.

  • 3.

    Het is de houder van een horecabedrijf, niet zijnde een bedrijf als bedoeld in het eerste en tweede lid, en welk bedrijf is gelegen binnen het gebied dat wordt begrensd door de rode omlijning op bijlage 1:

    • a.

      voor zover het betreft een mengvorm of horeca 1a, verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 22.00 uur en 06.00 uur daaropvolgend;

    • b.

      voor zover het betreft horeca 1, verboden dit voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers te laten verblijven tussen 04.00 uur en 09.00 uur daaropvolgend, met dien verstande, dat voor zover het betreft een horecabedrijf dat wordt geëxploiteerd als automatiek, snackbar of qua inrichting en uitstraling vergelijkbare activiteit (döner, shoarma), het verboden is dit voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers te laten verblijven tussen 06.30 uur en 09.00 uur daaropvolgend;

    • c.

      voor zover het betreft horeca 2, verboden dit voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers te laten verblijven tussen 06.00 uur en 09.00 uur daaropvolgend en aldaar bezoekers toe te laten na 04.00 uur (instaptijd).

  • 4.

    Het is de houder van een horecabedrijf, niet zijnde een bedrijf als bedoeld in het eerste en tweede lid, en welk bedrijf is gelegen binnen het gebied dat wordt begrensd door de blauwe omlijning op bijlage 1:

    • a.

      voor zover het betreft een mengvorm of horeca 1a, verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 22.00 uur en 06.00 uur daaropvolgend;

    • b.

      voor zover het betreft horeca 1, verboden dit voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers te laten verblijven tussen 02.00 uur en 09.00 uur daaropvolgend;

    • c.

      voor zover het betreft horeca 2, verboden dit voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers te laten verblijven tussen 05.00 uur en 09.00 uur daaropvolgend en aldaar bezoekers toe te laten na 04.00 uur (instaptijd);

    • d.

      voor zover het betreft een horecabedrijf dat ten tijde van de vaststelling van de Horecavisie Hengelo 2016 werd geëxploiteerd als discotheek en nog steeds als zodanig wordt geëxploiteerd, verboden dit voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers te laten verblijven tussen 06.00 uur en 09.00 uur daaropvolgend en aldaar bezoekers toe te laten na 04.00 uur (instaptijd).

  • 5.

    Het is de houder van een horecabedrijf, niet zijnde een bedrijf als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, en welk bedrijf is gelegen binnen het gebied dat wordt begrensd door de Marskant – Spoorstraat – Industrieplein – Parallelweg LS - Veloursstraat - Wolter ten Catestraat – Drienerstraat – Enschedesestraat – Wemenstraat – Oldenzaalsestraat – Deldenerstraat en dat wordt begrensd door de groene omlijning op bijlage 1(= binnenring):

    • a.

      voor zover het betreft een mengvorm of horeca 1a, verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 22.00 uur en 06.00 uur daaropvolgend;

    • b.

      voor zover het betreft horeca 1, verboden dit voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers te laten verblijven tussen 02.00 uur en 09.00 uur daaropvolgend;

    • c.

      voor zover het betreft horeca 2, verboden dit voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers te laten verblijven tussen 04.00 uur en 09.00 uur daaropvolgend;

    • d.

      voor zover het betreft een horecabedrijf dat ten tijde van de vaststelling van de Horecavisie Hengelo 2016 werd geëxploiteerd als discotheek en nog steeds als zodanig wordt geëxploiteerd, verboden dit voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers te laten verblijven tussen 06.00 uur en 09.00 uur daaropvolgend en aldaar bezoekers toe te laten na 04.00 uur (instaptijd).

  • 6.

    Het is de houder van een horecabedrijf, niet zijnde een bedrijf als bedoeld in het eerste en tweede lid, en welk bedrijf is gelegen buiten het in lid 5 aangegeven gebied (= buitenring):

    • a.

      voor zover het betreft een mengvorm of horeca 1a, verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 22.00 uur en 06.00 uur daaropvolgend;

    • b.

      voor zover het betreft horeca 1 of horeca 2, verboden dit voor bezoekers geopend te hebben of bezoekers te laten verblijven tussen 02.00 uur en 09.00 uur daaropvolgend.

  • 7.

    De burgemeester kan (per kalenderjaar) van de krachtens dit artikel geldende verboden voor één of meer horecabedrijven ontheffing verlenen.

  • 8.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde en de woon- en leefomgeving de krachtens dit artikel geldende openingstijden voor één of meer horecabedrijven beperken.

  • 9.

    Het in de voorgaande leden bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gebaseerde voorschriften.

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, de woon- en leefsituatie, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven, tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:29 geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het is de houder van een horecabedrijf verboden deze voor het publiek geopend te hebben of daarin of aldaar publiek toe te laten of te laten verblijven op een tijdstip waarop het horecabedrijf, ingevolge een op grond van het voorgaande lid genomen besluit, gesloten dient te zijn.

  • 3.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b Opiumwet.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid;

  • c.

    op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras.

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

  • 1.

    In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2.

    De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Ordeverstoring

Het is verboden in een horecabedrijf de orde te verstoren.

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Afdeling 8a. Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet

Artikel 2:34a Begripsbepalingen

  • 1.

    Voor de toepassing van het bepaalde in deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: Drank- en Horecawet;

    • b.

      vergunning: de vergunning als bedoeld in artikel 3 van de wet.

  • 2.

    Voor de toepassing van het bepaalde in deze afdeling wordt onder de overige begrippen in deze verordening verstaan hetgeen de wet daaronder verstaat.

Artikel 2:34b

Bij het doen van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet alsmede het verlof als bedoeld in artikel 2:34j van deze verordening kan om de volgende stukken worden gevraagd:

  • Het huishoudelijk regelement van die ondernemer

  • Een kopie van het bestuursregelement

  • De exacte afmetingen van de horecalokaliteit en eventueel de terrassen die daarbij horen. Uit de afmetingen dient te blijken dat wordt voldaan aan de dan geldende inrichtingseisen.

  • Kopie gebruiksvergunning

  • Akoestisch rapport

  • Een opgave van de leeftijd van bezoekers waarop de inrichting zich richt

  • Een opgave van de frequentie van de in de inrichting gehouden bijeenkomsten van persoonlijke aard

  • Een tekening op schaal van 1:100 van de inrichting waarop de betreffende lokaliteiten zijn aangegeven (bijvoorbeeld een bouwtekening)

  • Ingevuld Bibob- formulier met relevante bijlagen

Artikel 2:34c

Per aanvraag zal worden bekeken of er aanvullende gegevens dienen te worden overlegd. De aanvrager zal, indien bij de aanvraag stukken ontbreken, een redelijk termijn, met een maximum van 6 weken krijgen om de aanvullende gegevens te overleggen.

Artikel 2:34d Indeling para-commerciële rechtspersonen

Para-commerciële rechtspersonen worden onderverdeeld naar aard, te weten:

  • a.

    Para-commerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sportieve aard;

  • b.

    Para-commerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sociale interactie;

  • c.

    Overige para-commerciële rechtspersonen.

Artikel 2:34e Schenktijden para-commerciële rechtspersonen

  • 1.

    Een para-commercieel rechtspersoon die zich richt op het organiseren van activiteiten van sportieve aard, is het alleen toegestaan om alcoholhoudende drank te verstrekken gedurende één uur voor, tijdens en tot één uur na de activiteit van de para-commerciële rechtspersoon, mits die activiteit behoort tot de statutaire doelstelling van de para-commerciële rechtspersoon. Het is in ieder geval verboden alcoholhoudende drank te verstrekken buiten de volgende tijden:

    • Maandag tot en met vrijdag van 17.00 en tot 23.00 uur en;

    • Zaterdag en zondag van 11.00 uur tot 19.00 uur.

  • 2.

    Voor zover er bij para-commerciële rechtspersonen als bedoeld in het eerste lid verenigingsactiviteiten of wedstrijdactiviteiten plaatsvinden die eindigen tijdens het laatste uur vóór het verlopen of na afloop van de in dat lid genoemde schenktijden, is het deze para-commerciële rechtspersoon toegestaan, in aanvulling op de schenktijden genoemd in dat lid, alcoholhoudende drank te verstrekken tot één uur na beëindiging van deze activiteiten, onverminderd het bepaalde ten aanzien van de sluitingstijd.

  • 3.

    Para-commerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sociale interactie kunnen alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf één uur voor de aanvang en tot uiterlijk één uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon, onverminderd het bepaalde ten aanzien van de sluitingstijd.

  • 4.

    Overige para-commerciële rechtspersonen kunnen alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf één uur voor de aanvang en tot uiterlijk één uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon, onverminderd het bepaalde ten aanzien van de sluitingstijd.

Artikel 2:34f Bijeenkomsten bij para-commerciële rechtspersonen

  • 1.

    Het is para-commerciële rechtspersonen verboden om alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard;

  • 2.

    Het is para-commerciële rechtspersonen verboden om alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn;

  • 3.

    Het is para-commerciële rechtspersonen verboden om de mogelijkheid tot het houden van bijeenkomsten als bedoeld onder het eerste en tweede lid openlijk aan te prijzen.

Artikel 2:34g Prijsacties horeca

Ter bescherming van de volksgezondheid en in het belang van de openbare orde is het verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende dranken te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die lager is dan 60% van de prijs die in de betreffende horecalokaliteit of op het betreffende terras gewoonlijk wordt gevraagd.

Artikel 2:34h Verbod op verstrekken van sterke drank

Het is verboden sterk alcoholhoudende dranken te verstrekken in de onderstaande inrichtingen:

  • a.

    Een inrichting waarin, of in een onderdeel waarvan, uitsluitend of in hoofdzaak geringe etenswaren, zoals belegde broodjes, patates frites en kroketten worden verkocht;

  • b.

    Waarin uitsluitend of in hoofdzaak onderwijs wordt gegeven;

  • c.

    Die, of waarvan een onderdeel, uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij jeugdorganisaties of jeugdinstellingen;

  • d.

    Die, of waarvan een onderdeel, uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij sportorganisaties of sportinstellingen

  • e.

    Die of waarvan een onderdeel in gebruik is als wachtruimte voor passagiers van een openbaar vervoerbedrijf

  • f.

    Die gelegen is op het strand, een kampeer- of caravanterrein.

Artikel 2:34i Zwak alcoholische drank

Het is verboden in een horecalokaliteit als bedoeld in artikel 2:34h, bedrijfsmatig of anders dan om niet zwakalcoholhoudende drank te verstrekken gedurende de tijd dat deze inrichting wordt gebruikt ten behoeve van activiteiten, die geheel of in belangrijke mate gericht zijn op personen die de leeftijd van 16 jaar nog niet hebben bereikt.

Artikel 2:34j Het verstrekken van alcoholvrije drank (alcoholvrij verlof)

  • 1.

    Het is verboden zonder verlof van het bevoegd gezag in een besloten ruimte bedrijfsmatig of anders dan om niet, al dan niet - mede - door middel van een automaat, alcoholvrije drank voor gebruik ter plaatse en elders dan ter plaatsen te verstrekken.

  • 2.

    Dit verbod geldt niet:

    • a.

      indien wordt gehandeld krachtens een vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet

    • b.

      indien deze verstrekking geschiedt als dienstverlening van bijkomstige aard aan personen die in die besloten ruimte vertoeven anders dan voor het gebruiken van consumpties;

    • c.

      voor legerplaatsen en aan het militair gezag onderworpen lokaliteiten;

    • d.

      voor middelen van vervoer tijdens hun gebruik als zodanig.

  • 3.

    Het verlof geldt uitsluitend voor een of meer in het verlof vermelde lokaliteiten

  • 4.

    Bij overlijden van een verlofhouder kan het verlofbedrijf door of namens één van zijn rechtsopvolgers worden voortgezet tot een maand na het overlijden of, indien binnen die termijn ter zake een nieuw verlof is aangevraagd, tot het tijdstip waarop op deze aanvraag onherroepelijk is beslist.

  • 5.

    Voor het verkrijgen van een verlof moeten de in de aanvraag genoemde leidinggevende(n) de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt en voldoen aan de eisen die bij of krachtens artikel 8, lid 2, aanhef en sub a en b van de wet, worden gesteld aan leidinggevende(n)

Artikel 2:34k Aanvraag alcoholvrij verlof

  • 1.

    Het verlof wordt schriftelijk aangevraagd bij het bevoegd gezag.

  • 2.

    Het bevoegd gezag beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 3.

    Een verlof kan voorwaardelijk worden verleend; aan een verlof kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 4.

    Een verlof vervalt, indien de inrichting waarvoor het verlof geldt, sluit of overgaat in andere handen.

Artikel 2:34l Weigering verlof

  • 1.

    Het bevoegd gezag weigert de aanvraag indien

    • a.

      indien niet wordt voldaan aan de in artikel 2:43j onder 5 gestelde eisen;

    • b.

      indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met de in de aanvraag vermelde toestand in overeenstemming zal zijn;

    • c.

      indien aannemelijk is dat het woon-, leef- of winkelklimaat in negatieve zin beïnvloed zal worden door de activiteiten die plaatsvinden binnen de besloten ruimte;

    • d.

      indien aannemelijk is dat zich de in het artikel 2:34m bedoelde gevallen voordoen.

  • 2.

    Een vergunning kan worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur.

Artikel 2:34m Intrekken verlof

Het bevoegd gezag trekt het verlof in, indien:

  • a.

    niet langer wordt voldaan aan de in artikel 2:34j onder 5 gestelde eisen;

  • b.

    gedurende een jaar, anders dan wegens overmacht, geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van het verlof;

  • c.

    indien het woon-, leef- en winkelklimaat in negatieve zin beïnvloed wordt door de activiteiten die plaatsvinden binnen de besloten ruimte;

  • d.

    zich in het betrokken horecalokaliteit feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van het verlof gevaar zou opleveren voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid;

  • e.

    een niet daarin genoemd persoon, anders dan ter opvolging van de daarin vermelde leidinggevende(n), leidinggevende is geworden in de desbetreffende horecalokaliteit.

  • f.

    het bevoegd gezag kan het verlof intrekken, indien niet langer wordt voldaan aan de krachtens artikel 2:34k lid 3 gestelde voorschriften.

  • g.

    er sprake is van het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Voordat daaraan toepassing wordt gegeven, kan het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van voornoemde wet, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd

Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister

[gereserveerd]

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaatsdag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1.

    In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de minister van Veiligheid en Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen; en

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als in artikel l, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

    • b.

      indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:40 Kansspelautomaten

[gereserveerd]

Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een toezichthouder op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1.

    Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.

  • 1.

    Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

  • 2.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.

  • 1.

    Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de provinciale wegenverordening.

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

2:47A Skaten

  • 1.

    Onder skaten wordt in dit artikel verstaan: het zich voortbewegen op rolschaatsen, rollerskates, skates, skeelers, skateboarden en vergelijkbare voorwerpen.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders kan wegen of weggedeelten aanwijzen, waar het skaten naar haar oordeel:

    • a.

      schade kan veroorzaken aan die plaatsen of aan de in de nabijheid van die plaatsen gelegen gebouwen of andere zaken en / of

    • b.

      voor de weggebruikers of voor de gebruikers van de in de nabijheid van die plaatsen gelegen gebouwen gevaarlijk of hinderlijk kan zijn.

  • 3.

    Het is verboden om op de in lid 2 aangewezen plaatsen te skaten.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet; en

    • b.

      een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek; of

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.

Het is verboden op uren en plaatsen die door het college of de burgemeester zijn aangewezen, zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

Artikel 2:53 Bespieden van personen

[gereserveerd]

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur

[gereserveerd]

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren

[gereserveerd]

Artikel 2:56 Alarminstallaties

[gereserveerd]

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • b.

      binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond daadwerkelijk met een fysieke lijn of riem is aangelijnd;

    • c.

      buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats indien de hond niet is aangelijnd, of

    • d.

      op de weg indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod in het eerste lid aanhef en onder b niet geldt.

  • 3.

    De verboden in het eerste lid aanhef en onder a tot en met c zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    • a.

      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

    • b.

      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1.

    Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2.

    Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven; of

    • d.

      te voeren.

  • 2.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:60A Hinder door blaffende honden

  • 1.

    Degene die de zorg heeft voor een hond, is verplicht te voorkomen dat deze voor een omwonende of overigens voor de omgeving hinder veroorzaakt.

  • 2.

    Het in lid 1 van dit artikel bepaalde geldt niet voor zover op de Wet Milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn.

Artikel 2:61A Nachtvissen

  • 1.

    Het is verboden tussen twee uur na zonsondergang en één uur voor zonsopgang te vissen in de binnen de bebouwde kom gelegen, openbare wateren.

  • 2.

    Het college kan openbare wateren aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen in het belang van het voorkomen en beperken van overlast.

Artikel 2:61 Wilde dieren

[gereserveerd]

Artikel 2:62 Loslopend vee

[gereserveerd]

Artikel 2:63 Duiven

[gereserveerd]

Artikel 2:64 Bijen

[gereserveerd]

Artikel 2:65 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht in het Digitaal Opkopers Register (DOR) aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

  • 3.

    Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2.

      van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

    • 3.

      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

[gereserveerd]

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven

[Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op openbare inrichtingen) onder artikel 2:32]

Afdeling 13. Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit ).

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen.

  • 1.

    Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

  • 2.

    Op de vergunningaanvraag bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 13a. Carbidschieten

Artikel 2:74 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    bus: een al dan niet originele melkbus, of een andere bus van staal of ijzer, een container, een opslagvat, een buis of een ander daarmee gelijk te stellen voorwerp;

  • b.

    carbidschieten: het in een bus op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen carbid (calciumacetylide) en water of van een gasmengsel met vergelijkbare eigenschappen.

Artikel 2:75 Verbod carbidschieten

Carbidschieten in de open lucht is verboden.

Artikel 2:76 Vrijstelling verbod

  • 1.

    Het verbod gesteld in artikel 2:75 geldt niet indien carbidschieten plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 en 24.00 uur en op 1 januari tussen 00.00 en 02.00 uur, mits:

    • a.

      daarbij gebruik wordt gemaakt van een bus met een inhoud van ten hoogste 1 liter;

    • b.

      daarbij geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat daardoor gevaar, schade of hinder kan optreden voor personen of voor de omgeving;

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, geldt het verbod gesteld in artikel 2:75 eveneens niet indien carbidschieten plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 en 24.00 uur en op 1 januari tussen 00.00 en 02.00 uur buiten de bebouwde kom, mits:

    • a.

      daarbij gebruik wordt gemaakt van een bus met een inhoud van ten hoogste 30 liter;

    • b.

      daarbij geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat daardoor gevaar, schade of hinder kan optreden voor personen of voor de omgeving;

    • c.

      degene die het carbidschieten verricht, een schriftelijke toestemming daartoe kan overleggen van de eigenaar van het terrein van waaraf wordt geschoten;

    • d.

      de plaats op het terrein van waaraf wordt geschoten is gelegen:

      • 1.

        op een afstand van ten minste 75 meter van woonbebouwing;

      • 2.

        op een afstand van ten minste 150 meter van inrichtingen voor de intramurale zorg;

      • 3.

        op een afstand van ten minste 150 meter van in gebruik zijnde voorzieningen voor het houden van dieren;

      • 4.

        op een afstand van ten minste 500 meter van een vogelbeschermingsgebied;

    • e.

      wordt geschoten in een richting welke tegengesteld is aan de richting waarin de dichtstbijzijnde woonbebouwing is gelegen;

    • f.

      het vrijschootsveld ten minste 75 meter is en hierin geen verharde openbare wegen of paden liggen;

    • g.

      er geen busdeksels of andere gevaarzettende voorwerpen worden weggeschoten;

    • h.

      het gebruik van (voet)ballen of andere afsluitingen zodanig is dat daardoor geen schade aan mens, dier of goed kan worden veroorzaakt;

    • i.

      het terrein van waaraf wordt geschoten is afgezet met linten of ander vergelijkbaar materiaal;

    • j.

      binnen een cirkel met een straal van 100 meter rond de plaats waar het carbidschieten plaatsvindt, in totaal niet meer dan zes bussen voor het carbidschieten worden gebruikt dan wel gebruiksklaar voor carbidschieten aanwezig worden gehouden;

    • k.

      de bussen zodanig stevig in de bodem, in een frame of op andere wijze zijn verankerd, dat terugslag wordt voorkomen;

    • l.

      het carbidschieten plaatsvindt door een persoon van ten minste 16 jaar oud die niet verkeert onder invloed van alcohol of andere psychotrope stoffen;

    • m.

      teneinde de veiligheid van het publiek en de eigen veiligheid te waarborgen, toezicht op het carbidschieten wordt gehouden door ten minste één persoon van ten minste 18 jaar oud die niet verkeert onder invloed van alcohol of andere psychotrope stoffen;

    • n.

      het terrein van waaraf wordt geschoten goed is verlicht indien het carbidschieten plaats vindt na zonsondergang.

Artikel 2:77 Bij zich hebben van carbid

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg carbid bij zich te hebben op andere dagen dan op 31 december tussen 10.00 en 24.00 uur en op 1 januari tussen 00.00 en 02.00 uur.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op degenen aan wie carbid is afgeleverd, gedurende de tijd die nodig is om thuis te komen, noch op degene die aannemelijk maakt dat hij het carbid nodig heeft in de uitoefening van beroep of bedrijf.

Artikel 2:78 Aanwijzing gebieden zonder vrijstelling

Het bevoegd bestuursorgaan kan ter voorkoming van gevaar, schade of overlast of in het belang van de natuurbescherming, een of meer gedeelten van de gemeente of een of meer bepaalde plaatsen aanwijzen waar het gestelde in artikel 2:76 niet van toepassing is.

Artikel 2:79 Ontheffing

Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het artikel 2:75 gestelde verbod.

Artikel 2:80 Toepasselijkheid

Deze afdeling is niet van toepassing voor zover de Wet milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Afdeling 14. Drugsoverlast

Artikel 2:81 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Afdeling 15 Bestuurlijke Ophouding, Veiligheidsrisicogebieden En Cameratoezicht Op Openbare Plaatsen

Artikel 2:82 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:10, 2:11, 2:16, 2:47, 2:47 A, 2:48, 2:49, 2:50 of 5:34 van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.

Artikel 2:83 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:84 Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1.

    De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2.

    De burgemeester heeft die bevoegdheid eveneens ten aanzien van de door de gemeenteraad aan te wijzen of aangewezen plaatsen die voor het publiek toegankelijk zijn.

Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Afdeling 1. Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2 van deze verordening;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid kan het college nadere regels stellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in dit hoofdstuk.

Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend voor een periode van drie jaar.

  • 3.

    Het bevoegd orgaan kan het aantal te verlenen vergunningen aan een maximum verbinden.

  • 4.

    Bij de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval overgelegd respectievelijk vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

    • d.

      de plaatselijke en kadastrale ligging van de inrichting door middel van een situatietekening met een schaal van tenminste 1:1000;

    • e.

      een plattegrond van de seksinrichting door middel van een tekening met een schaal van tenminste 1:100

    • f.

      een bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel;

    • g.

      een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting;

    • h.

      een ingevuld Bibob-formulier met bijlagen.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de Kansspelen;

      • de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 00:00 uur en 11:00 uur;

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingstijden vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht maakt het bevoegd bestuursorgaan het besluit bedoeld in het eerste lid bekend op de voet van artikel 3:42, tweede lid.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat exploitant of de beheerder bedoeld in artikel 3:4, tweede lid onder a of b in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1.

    Het is verboden door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten te bewegen gebruik te maken van de diensten van een prostituee, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

    • a.

      op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

    • b.

      gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het verbod bedoeld in het eerste lid, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3.

    Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen of gebieden en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4.

    De burgemeester kan met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid, verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen of gebieden en op de tijden bedoeld in het eerste lid onder b.

  • 5.

    De burgemeester beperkt het verbod bedoeld in het vierde lid indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het verbod bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Afdeling 3. Beslistermijn: weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslistermijn

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, beslist het bevoegd bestuursorgaan op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

  • 3.

    Op de vergunningaanvraag is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening; of

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2.

    Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • c.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      de gezondheid of zedelijkheid; of

    • f.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee

    • g.

      in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob.

Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de exploitant die overeenkomstig artikel 3:4 op de vergunning is vermeld, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2.

    Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien de beheerder het beheer van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk beëindigt, geeft de exploitant daarvan binnen een week schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant besluit de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder vanaf het moment waarop de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Afdeling 5. Overgangsbepaling

Artikel 3:16 Overgangsbepaling

[gereserveerd]

Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    drijvervan een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als ander geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt voor een deel van de gemeente.

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van de collectieve festiviteit bekend.

  • 5.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6.

    Het college stelt in het gemeentelijk geluidbeleid voor dagen/festiviteiten als bedoeld in het eerste lid voorwaarden ter beperking van de geluidbelasting van geluidgevoelige gebouwen.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan om een door het college vast te stellen maximum aantal incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens een door het college vast te stellen maximum aantal incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4.

    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6.

    Het college stelt in het gemeentelijk geluidbeleid voor festiviteiten als bedoeld in het eerste lid voorwaarden ter beperking van de geluidbelasting van geluidgevoelige gebouwen.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten

[gereserveerd]

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

Het college kan voor het ten gehore brengen van onversterkte muziek binnen inrichtingen, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit algemeen geldende regels en voorschriften stellen ter beperking van de geluidbelasting van geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik van openbare sport- en speelvoorzieningen en terreinen voor zover het betreft de uitoefening van sport- en speelactiviteiten.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

  • 5.

    5 Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen

Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan gedurende een daarbij aangeduide tijdsperiode.

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

[gereserveerd]

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

[gereserveerd]

Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege

[gereserveerd]

Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1.

    In het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, kan het college plaatsen aanwijzen die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg zijn gelegen, waar het verboden is de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of door of krachtens de Provinciale Verordening … .

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen

[gereserveerd]

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame

[gereserveerd]

Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap; of

    • b.

      de bescherming van een stadsgezicht.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4:18, eerste lid niet van toepassing is.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd artikel 4:18, vierde lid, onder a en b.

Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1. Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 5.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rij-technisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt gedurende langer dan drie dagen aaneengesloten in de openlucht en tevens zichtbaar vanaf de weg te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op bedrijventerreinen binnen de bebouwde kom op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    De verboden in het eerste en tweede lid zijn voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

[gereserveerd]

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

    • c.

      op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare ruimte of gezondheid aangewezen plaatsen op de weg, fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden op door het college aangewezen openbare plaatsen fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan (weesfietsen).

  • 3.

    Het is verboden fietsen en bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op of aan de weg te laten staan (fietswrakken).

Afdeling 2. Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling die gehouden wordt:

    • a.

      in besloten kring, of

    • b.

      door een instelling met een CBF-keurmerk.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 3. Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of artikel 5:22;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het verboden te venten op zondagen en maandag t/m zaterdag tussen 19:00 en 09:00 uur.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het tweede lid.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

  • 1.

    Het verbod bedoeld in artikel 5:15, eerste lid is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

  • 2.

    Het college kan de vrijheid van meningsuiting bedoeld in het eerste lid beperken door het venten te verbieden:

    • a.

      op door het college aangewezen openbare plaatsen; of

    • b.

      voor bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 4. Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben op een openbare plaats.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Het verbod van artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht

[gereserveerd]

Afdeling 5. Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2.

    Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 4.

    Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Afdeling 6. Openbaar water

[gereserveerd]

Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:31A Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    motorvoertuig; hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • b.

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarop het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarop het verbod in het eerste lid niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening 'Stiltegebieden' aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 6.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 8. Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

  • 6.

    Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Afdeling 9. Verstrooiing van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiing is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 2.

    Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 4.

    Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak: artikel 2:1, 2:10 A, 2:15, 2:16, 2:19, 2:22, 2:23, 2:25, 2:26, 2:29, 2:30, 2:31, 2:33, 2:34c, 2:34d, 2:34 e, 2:34 f, 2:39, 2:41, 2:42, 2:43, 2:44, 2:45, 2:46, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:51, 2:52, 2:57, 2:59, 2:60, 2:60A, 2:61A, 2:65, 2:72, 2:73, 2:75, 2:77, 2:81, 2:86, 2:93, 2:96, 3:4, 3:6, 3:8, 3:9, 3:10, 3:11, 4:6, 4:7, 4:8, 4:13, 4:15, 4:18, 5:2, 5:3, 5:4, 5:6, 5:7, 5:8, 5:9, 5:11, 5:12, 5:13, 5:15, 5:16, 5:18, 5:19, 5:23, 5:24, 5:25, 5:27, 5:28, 5:29, 5:30, 5:31, 5:32, 5:33, 5:34, 5:36, 5:37

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen , 2:11 lid 1, 2:12 lid 1 en 2:12 A lid 1.

Artikel 6:2 Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

  • 2.

    Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

  • 3.

    Onverminderd het eerste en tweede lid zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.]

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Intrekking oude verordening

De Algemene plaatselijke verordening wordt ingetrokken vanaf het moment dat deze verordening in werking treedt.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6.6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2018.

Artikel 6:7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening 2018.

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad van Hengelo Ov.

in de vergadering van 30 januari 2018

de griffier,

de voorzitter,