Instellingsbesluit van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe en Voorst en gedeputeerde staten van de provincie Gelderland houdende regels omtrent de gemeenschappelijke regeling Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Veluwe IJssel

Geldend van 01-01-2019 t/m 31-12-2018

Intitulé

Instellingsbesluit van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe en Voorst en gedeputeerde staten van de provincie Gelderland houdende regels omtrent de gemeenschappelijke regeling Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Veluwe IJssel

"Deze bekendmaking is slechts een tekstplaatsing. De oorspronkelijke bekendmaking is op 28 juni 2016 geplaatst."

Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Veluwe IJssel

Regeling op grond van artikel 51 Wet gemeenschappelijke regelingen

Versie 14 juni 2012

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe en Voorst en gedeputeerde staten van de provincie Gelderland, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;

overwegende,

dat de colleges van burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten bevoegdheden uitoefenen op grond van het omgevingsrecht, waaronder de bevoegdheden tot beslissen op aanvragen om omgevings-vergunningen, toezicht houden op en beslissen over de handhaving van wettelijke voorschriften;

dat de minister van Infrastructuur en Milieu heeft aangedrongen op de vorming van regionale uitvoerings-diensten op regionale schaal en de provincie heeft verzocht een proces te organiseren waarin dat gestalte krijgt;

dat naar aanleiding daarvan de colleges van burgemeester en wethouders van alle Gelderse gemeenten en gedeputeerde staten van Gelderland op 3 november 2009 een intentieverklaring hebben ondertekend, waar-in als uitgangspunten zijn opgenomen:

  • -

    dat de op te richten regionale uitvoeringsdiensten de vorm van een openbaar lichaam op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen krijgen;

  • -

    dat de regionale uitvoeringsdiensten zelf geen beleidstaken uitvoeren en dat de bestuurlijke bevoegd-heden door de bevoegde gezagen zelf moeten worden uitgevoerd;

  • -

    dat voor wat de omvang van het werkterrein van de regionale uitvoeringsdiensten de samenwerking wordt gebaseerd op de bestaande regionale samenwerkingsverbanden in Gelderland;

dat de colleges van burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten in het licht van de Intentieverkla-ring gezamenlijk hebben besloten tot oprichting van een regionale uitvoeringsdienst die de juridische vorm heeft van een openbaar lichaam in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen en die onderdeel is van een stelsel van regionale uitvoeringsdiensten in de provincie Gelderland, waarbij bepaalde taken op bovenregionale schaal worden belegd (Gelders Stelsel);

dat de raden van de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Epe en Voorst en provinciale staten van de provin-cie Gelderland toestemming hebben verleend als bedoeld in artikel 51, tweede lid van de Wet gemeen-schappelijke regelingen;

Gelet op:

de Wet gemeenschappelijke regelingen;

Besluiten:

te treffen de navolgende

GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING OMGEVINGSDIENST VELUWE IJSSEL

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    actualisatie van de begroting:

    • -

      een deelnemer die lopende een begrotingsjaar meer taken inbrengt dan in een begroting is voorzien en die niet leiden tot verhoging van de bijdragen van de andere deelnemers,

      of

    • -

      een verschuiving binnen de begrotingsposten die niet leidt tot een verhoging van de bijdragen van de deelnemers.

  • b.

    basistaken: taken bedoeld in artikel 7.1 van het Besluit omgevingsrecht;

  • c.

    bovenregionale taken: taken die ten behoeve van de deelnemers en van de deelnemers aan andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland worden verricht en niet zijnde complexe taken;

  • d.

    complexe taken: taken ten aanzien van van complexe bedrijven zijnde:

    • -

      vergunningplichtige inrichtingen als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer die worden ingedeeld in milieucategorie 4.2 en hoger als bedoeld in de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering, editie 2009 of

    • -

      inrichtingen waarop de Richtlijn industriële emissies van toepassing is als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of

    • -

      overige inrichtingen onder provinciaal bevoegd gezag;

  • e.

    deelnemers: de bestuursorganen die deze regeling hebben vastgesteld;

  • f.

    directeur: de directeur van het openbaar lichaam;

  • g.

    gemeenteraden: de raden van de gemeenten waartoe de deelnemers behoren;

  • h.

    openbaar lichaam: het openbaar lichaam, bedoeld in artikel 2;

  • i.

    provinciale staten: provinciale staten van Gelderland;

  • j.

    regeling: de gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Veluwe IJssel;

  • k.

    robuust: in overeenstemming met de kwaliteitscriteria 2.1 dan wel de daarvoor in de plaats getreden nieuwe versie of andere wet- en regelgeving;

  • l.

    Wet: Wet gemeenschappelijke regelingen.

Artikel 2 Openbaar lichaam

  • 1. Er is een openbaar lichaam, genaamd Omgevingsdienst Veluwe IJssel, statutair gevestigd te Apeldoorn.

  • 2. Uitgezonderd van de complexe taken zijn de volgende vergunningplichtige inrichtingen die worden ingedeeld in milieucategorie 4.2 en hoger als bedoeld in de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering, editie 2009:

      • -

        inrichtingen, die uitsluitend onder de Richtlijn industriële emissies categorie 6.6 vallen;

      • -

        inrichtingen bestemd voor cultuur, sport en recreatie (SBI 9321, 931. 1t/m 931.10, 931.B t/m 931.D en 93299);

      • -

        rangeerterreinen (SBI 491,492.2);

      • -

        trafostations (SBI 35.C4 en 35.C5) en de schakelstations van het 380 kV hoogspanningsnet;

      • -

        agrarische inrichtingen die mest verwerken als nevenactiviteit, waarbij de mest uitsluitend afkomstig van de eigen inrichting;

      • -

        inrichtingen met een helikopterlandplaats als nevenactiviteit (SBI 5223.B);

      • -

        betonmortel en –waren (SBI 23611, 2363, 2364, 2365, en 2369) de vergunningplichtige niet IPPC-inrichtingen;

      • -

        rioolwaterzuiveringen (SBI 3700): de vergunningplichtige niet IPPC-inrichtingen.

HOOFDSTUK 2 BELANG, TAKEN, BEVOEGDHEDEN EN BIJDRAGEN

Artikel 3 Belang

Het openbaar lichaam is ingesteld ter gemeenschappelijke behartiging van de belangen van de deelnemers op het gebied van het omgevingsrecht. Onder de belangen van de deelnemers wordt tevens begrepen het belang van een goede samenwerking tussen de omgevingsdiensten in Gelderland.

Artikel 4 Basistaken en overige taken

  • 1. Ter behartiging van het belang genoemd in artikel 3:

    • a.

      brengen de deelnemers de uitvoering van de basistaken onder bij het openbaar lichaam met dien verstande dat provincie Gelderland de uitvoering van de taken bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, onder a en b van het Besluit omgevingsrecht onderbrengt bij de Omgevingsdienst Regio Nijmegen. en

    • b.

      kunnen de deelnemers de uitvoering van overige taken op het gebied van het omgevingsrecht waaronder in ieder geval begrepen milieutaken niet vallende onder de basistaken, onderbrengen bij het openbaar lichaam.

  • 2. Tot de taken genoemd in het eerste lid kunnen behoren coördinerende, adviserende en ondersteunende taken in verband met die taken.

  • 3. Het besluit van een deelnemer tot deelname aan deze regeling bevat een opgave van de taken, bedoeld in het eerste lid, onder b.

  • 4. Over de uitvoering van de taken, bedoeld in het eerste lid, worden afzonderlijke samenwerkingsovereenkomsten gesloten tussen de rechtspersoon van de deelnemer die het aangaat en het openbaar lichaam.

Artikel 5 Bovenregionale en complexe taken

  • 1. Het openbaar lichaam is gehouden bovenregionale taken en complexe taken die niet robuust kunnen worden uitgevoerd door het openbaar lichaam, te laten uitvoeren door andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland die de taken aan zich hebben getrokken.

  • 2. Het openbaar lichaam is gehouden bovenregionale taken en complexe taken die het openbaar lichaam aan zich heeft getrokken, uit te voeren voor andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland.

  • 3. De taken worden uitgevoerd tegen vergoeding van de tussen de regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland overeen gekomen kosten.

  • 4. Over de uitvoering van bovenregionale en complexe taken worden samenwerkingsovereenkomsten gesloten tussen het openbaar lichaam en andere uitvoeringsdiensten in Gelderland.

Artikel 6 Verzoektaken

  • 1. Naast de taken, genoemd in artikel 4,voert het openbaar lichaam op verzoek van een deelnemer andere uitvoerende, coördinerende, adviserende en ondersteunende taken op het gebied van het omgevings-recht uit.

  • 2. Over de uitvoering van deze taken worden afzonderlijke samenwerkingsovereenkomsten gesloten tussen de rechtspersoon van de deelnemer die het aangaat en het openbaar lichaam.

Artikel 7 Bevoegdheden

  • 1. De deelnemers dragen geen publiekrechtelijke bevoegdheden over aan het openbaar lichaam.

  • 2. De deelnemers beslissen ieder afzonderlijk over de verlening van mandaat, volmacht en machtiging aan het openbaar lichaam.

Artikel 8 Beperking privaatrechtelijke bevoegdheden

Het openbaar lichaam is behoudens instemming van de deelnemers niet bevoegd tot:

  • a.

    het vestigen van opstal-, pand- en hypotheekrechten;

  • b.

    het afgeven van garanties of andere waarborgen;

  • c.

    het in erfpacht aannemen of uitgeven van roerende of onroerende zaken;

  • d.

    het in eigendom aannemen of uitgeven van onroerende zaken;

  • e.

    commerciële dienstverlening aan private partijen.

Artikel 9 Bijdragen

  • 1. De deelnemers dragen bij in de kosten van het openbaar lichaam naar rato van de bij het openbaar lichaam ondergebrachte taken als bedoeld in de artikelen 4 en 5, met dien verstande dat de jaarlijkse bijdrage bestaat uit:

    • a.

      de kosten voor de ingebrachte formatie, inclusief de kosten voor de overhead, behorend bij de ingebrachte taken,

    • b.

      de budgetten voor inhuur, uitbesteding en materiele lasten,

    • c.

      de vergoedingen in het kader van het Gelders Stelsel,

    • d.

      minus de vergoedingen van andere uitvoeringsdiensten in Gelderland aan het openbaar lichaam.

  • 2. Daarboven vergoedt een deelnemer de kosten voor het uitvoeren van taken als bedoeld in artikel 6.

  • 3. Geoormerkte budgetten zijn gekoppeld aan de inbrengende deelnemer en hebben geen invloed op de bijdragen als bedoeld in het eerste lid. De deelnemer die een wijziging wil aanbrengen in de bijdrage voor inhuur, uitbesteding en materiele lasten, meldt dat in het lopende begrotingsjaar en voor de opstelling van de begroting van het komende jaar bij het algemeen bestuur.

  • 4. De deelnemers dragen er steeds zorg voor dat het openbaar lichaam te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te voldoen.

  • 5. De deelnemers betalen de bijdrage per kwartaal vooruit, te weten vijfentwintig procent van de verschuldigde bijdrage.

HOOFDSTUK 3 ALGEMEEN BESTUUR

Artikel 10 Samenstelling en stemverhouding

  • 1. Het algemeen bestuur bestaat uit zes leden, waaronder de voorzitter.

  • 2. Elke deelnemer wijst uit zijn midden een lid en een plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur aan, met uitzondering van het college van Brummen dat twee leden en twee plaatsvervangende leden aanwijst. Een lid of plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur kan niet tevens medewerker in dienst van of op grond van een overeenkomst van opdracht werkzaam zijn voor het openbaar lichaam.

  • 3. Bij een stemming wordt gestemd en besloten op basis van de principes ‘elk lid één stem’ en ‘gewone meerderheid van de uitgebrachte stemmen’.

  • 4. In afwijking van het derde lid is voor besluiten gericht op de vaststelling van de begroting, de jaarrekening en de bestemming van de reserves in plaats van een gewone meerderheid een meerderheid van ten minste tweederde van de uitgebrachte stemmen nodig om een besluit tot stand te brengen.

  • 5. Voor de totstandkoming van besluiten tot vaststelling van een uittredingsovereenkomst en, bij opheffing van deze regeling, het liquidatieplan is unanimiteit van stemmen vereist.

  • 6. Een lid van het algemeen bestuur dat van opvatting is dat een besluit als bedoeld in het derde lid tot ongewenste en onrechtvaardige gevolgen leidt voor de deelnemer die hij vertegenwoordigt, kan een herstemming aanvragen.

  • 7. Bij een herstemming geldt het principe van gewogen stemmen, waarbij de stemmen als volgt worden gewogen:

    • -

      het lid van de gemeente Apeldoorn heeft een viervoudig stemrecht en

    • -

      de anderen leden hebben een enkelvoudig stemrecht.

  • 8. Bij de herstemming is slechts sprake van een rechtsgeldig genomen besluit als

    • -

      het met in achtneming van het bepaalde in het zevende lid is genomen en wordt gedragen door

    • -

      ten minste tweederde van het aantal uitgebrachte stemmen en ten minste de vertegenwoordigers van drie verschillende deelnemers met het besluit instemmen.

Artikel 11 Aanwijzing, schorsing en ontslag leden algemeen bestuur

  • 1. De deelnemers wijzen de leden van het algemeen bestuur aan.

  • 2. In geval van periodiek aftreden blijven de aftredende leden hun functie als lid van het algemeen bestuur waarnemen, totdat in hun opvolging is voorzien.

  • 3. Als tussentijds een vacature in het algemeen bestuur ontstaat, wijst de deelnemer die het aangaat in zijn eerstvolgende vergadering of ten spoedigste daarna een nieuw lid aan.

  • 4. De deelnemer die een lid heeft aangewezen dat niet langer diens vertrouwen bezit, kan dat lid schorsen of ontslaan. De schorsing of het ontslag gaat onmiddellijk in.

  • 5. Van elke aanwijzing, schorsing of ontslag geeft de deelnemer die het aangaat terstond kennis aan de voorzitter.

  • 6. Een lid van het algemeen bestuur kan ontslag nemen. Hij stelt de voorzitter en de deelnemer die hem heeft aangewezen hiervan tijdig op de hoogte. Het ontslag gaat in zodra in opvolging is voorzien.

  • 7. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing op plaatsvervangende leden.

Artikel 12 Werkwijze

  • 1. Het algemeen bestuur vergadert zo dikwijls als het daartoe zelf besluit. als de voorzitter dat nodig oordeelt of als ten minste een vijfde van het aantal leden daarom met opgaaf van redenen verzoekt, doch ten minste twee maal per jaar.

  • 2. In de vergadering van het algemeen bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten als meer dan de helft van de leden aanwezig is.

  • 3. Indien het vereiste aantal leden niet aanwezig is, schrijft de voorzitter een nieuwe vergadering uit waarop het tweede lid niet van toepassing is. Tussen de twee vergaderingen zit minimaal een werkdag.

  • 4. In een vergadering als bedoeld in het derde lid kan alleen worden beraadslaagd en besloten over andere aangelegenheden dan die waarvoor de oorspronkelijke vergadering was belegd indien meer dan de helft van de leden aanwezig is.

  • 5. Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden.

Artikel 13 Bevoegdheden

  • 1. Het algemeen bestuur stelt de begroting en de jaarrekening vast.

  • 2. Het algemeen bestuur kan besluiten tot oprichting van en deelneming in rechtspersonen met inachtneming van het bepaalde in artikel 55a van de Wet.

  • 3. Het algemeen bestuur kan bevoegdheden overdragen aan het dagelijks bestuur, tenzij de aard van de bevoegdheid zich hiertegen verzet, maar in ieder geval met uitzondering van de bevoegdheden tot het vaststellen van de begroting en wijziging en actualisatie daarvan, de vaststelling van de jaarrekening en het besluit tot oprichting van en deelneming in rechtspersonen.

  • 4. Het algemeen bestuur kan instructies geven voor de werkwijze van het dagelijks bestuur.

  • 5. Het algemeen bestuur beslist over alle aangelegenheden waarvoor de bevoegdheid niet op grond van de Wet of deze regeling aan het dagelijks bestuur of de voorzitter toekomt.

HOOFDSTUK 4 DAGELIJKS BESTUUR

Artikel 14 Samenstelling en stemverhouding

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat naast de voorzitter uit twee andere leden.

  • 2. De leden van het dagelijks bestuur zijn ieder afkomstig van verschillende deelnemers.

  • 3. De leden van het dagelijks bestuur hebben ieder één stem. Ingeval de stemmen staken, is de uitgebrachte stem van de voorzitter, of, bij diens afwezigheid, van de plaatsvervangend voorzitter, beslissend.

Artikel 15 Aanwijzing, schorsing en ontslag leden dagelijks bestuur

  • 1. Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden de andere leden van het dagelijks bestuur aan. Het algemeen bestuur wijst daarbij ook één van deze twee leden aan als plaatsvervangend voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 2. Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt zodra het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt of wanneer een ontslag uit het dagelijks bestuur ingaat. In geval van periodiek aftreden van de leden van het algemeen bestuur, blijven de aftredende leden van het dagelijks bestuur hun functie waarnemen, totdat het algemeen bestuur in zijn eerste vergadering in nieuwe samenstelling nieuwe leden voor het dagelijks bestuur heeft aangewezen.

  • 3. Als tussentijds een vacature in het dagelijks bestuur ontstaat, wijst het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering of ten spoedigste daarna een nieuw lid aan.

  • 4. Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur. Het ontslag gaat in zodra in de opvolging is voorzien.

  • 5. Het algemeen bestuur kan een lid van het dagelijks bestuur, waaronder begrepen de voorzitter, schorsen of ontslag verlenen als dat lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Het ontslag gaat onmiddellijk in.

Artikel 16 Werkwijze

  • 1. Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt of een lid van het dagelijks bestuur hierom verzoekt.

  • 2. Het dagelijks bestuur stelt met inachtneming van artikel 13, tweede lid, een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen.

  • 3. In de vergadering van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten als meer dan de helft van de leden aanwezig is.

  • 4. Indien het vereiste aantal leden niet aanwezig is, schrijft de voorzitter een nieuwe vergadering uit waarop het derde lid niet van toepassing is. Tussen de twee vergaderingen zit minimaal een werkdag.

  • 5. In een vergadering als bedoeld in het vierde lid kan alleen worden beraadslaagd en besloten over andere aangelegenheden dan die waarvoor de oorspronkelijke vergadering was belegd indien meer dan de helft van de leden aanwezig is.

  • 6. De vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn niet openbaar.

Artikel 17 Bevoegdheden

  • 1. Het dagelijks bestuur is belast met en bevoegd tot het voeren van het dagelijks bestuur, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

    • a.

      de voorbereiding van al hetgeen aan het algemeen bestuur ter beraadslaging en besluitvorming wordt voorgelegd;

    • b.

      de uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur;

    • c.

      het voorstaan van de belangen van de regeling en het openbaar lichaam bij andere overheden, instellingen en diensten waarmee, of personen met wie contact met het dagelijks bestuur van belang is;

    • d.

      het nemen van conservatoire maatregelen, zowel in als buiten rechte, en alles doen wat nodig is ter voorkoming van verjaring of verlies van recht of bezit.

  • 2. Het dagelijks bestuur benoemt, schorst en ontslaat het personeel waaronder begrepen de directeur. Onder benoeming van personeel wordt tevens verstaan de tewerkstelling op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.

  • 3. Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het vaststellen van een regeling omtrent de ambtelijke organisatie van het openbaar lichaam, alsmede de rechtspositieregelingen voor de directeur en het overige personeel.

  • 4. Het dagelijks bestuur bepaalt de wijze waarop de directeur bij verhindering of ontstentenis wordt vervangen.

  • 5. Het dagelijks bestuur stelt voor de directeur een instructie vast die ten minste de taken van de directeur en de aansturing van het personeel betreft.

  • 6. Het dagelijks bestuur is bevoegd om te besluiten tot het aangaan van privaatrechtelijke overeenkomsten met uitzondering van privaatrechtelijke rechtshandelingen als bedoeld in artikel 55a van de Wet.

  • 7. Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het voeren van rechtsgedingen namens het openbaar lichaam.

  • 8. Het dagelijks bestuur stelt alle overige regelingen vast die noodzakelijk zijn.

HOOFDSTUK 5 VOORZITTER

Artikel 18 Voorzitter

  • 1. Het algemeen bestuur kiest uit zijn midden de voorzitter. Leidt de stemming niet tot een unanieme keuze, dan wordt het lid afkomstig uit het college van Apeldoorn benoemd tot voorzitter.

  • 2. Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden een plaatsvervangend voorzitter aan die de voorzitter vervangt bij diens verhindering of ontstentenis.

  • 3. De voorzitter kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur. Het ontslag gaat in, zodra in opvolging is voorzien.

  • 4. Als tussentijds de functie van de voorzitter vacant wordt, wijst het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering of ten spoedigste daarna een nieuwe voorzitter aan.

Artikel 19 Bevoegdheden

  • 1. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen en dagelijks bestuur.

  • 2. De voorzitter ondertekent de stukken die van het algemeen en het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 3. De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte. Hij kan de vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen gemachtigde.

HOOFDSTUK 6 INFORMATIE EN VERANTWOORDING

Artikel 20 Openbaar lichaam ten opzichte van deelnemers

Het openbaar lichaam zorgt er voor dat de deelnemers met ingang van 1 januari 2013, of zoveel later als het openbaar lichaam operationeel is, steeds kunnen beschikken over informatie met betrekking tot de in hoofdstuk twee van deze regeling genoemde taken waarvoor zij het bevoegde bestuursorgaan zijn.

Artikel 21 Openbaar lichaam ten opzichte van andere regionale uitvoeringsdiensten

Ten aanzien van de taken als bedoeld in hoofdstuk twee van deze regeling stemt het openbaar lichaam de wijze van benaming en ontsluiting van de op die taken betrekking hebbende informatie af met de informatie van de andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland.

Artikel 22 Dagelijks bestuur en voorzitter ten opzichte van het algemeen bestuur

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn tezamen en ieder afzonderlijk aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 2. Zij geven samen en ieder afzonderlijk gevraagd en ongevraagd aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur te voeren en gevoerde bestuur nodig is.

  • 3. Zij geven samen en ieder afzonderlijk inlichtingen aan het algemeen bestuur wanneer dit bestuur of een of meer leden daarvan hierom verzoekt.

Artikel 23 Algemeen en dagelijks bestuur en leden van het algemeen en dagelijks bestuur ten opzichte van de gemeenteraden en provinciale staten en de leden daarvan

  • 1. Het algemeen en het dagelijks bestuur en de leden van het algemeen en dagelijks bestuur geven aan de gemeenteraden en provinciale staten gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door de gemeenteraden en provinciale staten gevoerde en te voeren bestuur nodig zijn.

  • 2. Het algemeen en het dagelijks bestuur en de leden van het algemeen en dagelijks bestuur verstrekken alle inlichtingen die door een of meer leden van de gemeenteraden of provinciale staten worden verlangd.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur is aan de gemeenteraad dan wel aan de provinciale staten van de deelnemer, die hem als lid heeft aangewezen, dan wel een van de leden van deze gemeenteraad of provinciale staten, verantwoording verschuldigd over het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid op de in het reglement van orde voor de vergadering van deze gemeenteraden of provinciale staten aangegeven wijze.

Artikel 24 Leden algemeen bestuur ten opzichte van de deelnemers

  • 1. Een lid van het algemeen bestuur verschaft de deelnemer die hem als lid heeft aangewezen alle inlichtingen die door die deelnemer of door een of meer leden van die deelnemer worden verlangd.

  • 2. Alvorens de gevraagde inlichtingen te verstrekken, kan het lid zich daarover laten adviseren door het dagelijks bestuur.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur is de deelnemer die hem als lid heeft aangewezen verantwoording verschuldigd over het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid op de in het reglement van orde voor de vergaderingen van die deelnemer aangegeven wijze.

HOOFDSTUK 7 DIRECTEUR

Artikel 25 Directeur

  • 1. De directeur fungeert als ambtelijk secretaris voor het algemeen en het dagelijks bestuur en is als zodanig het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter behulpzaam in alles dat de hun opgedragen taken aangaat.

  • 2. De directeur is in de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur aanwezig.

  • 3. De directeur medeondertekent de stukken die van het algemeen en het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 4. De directeur is hoofd van de ambtelijke organisatie.

HOOFDSTUK 8 SAMENWERKING TUSSEN DE UITVOERINGSDIENSTEN

Artikel 26 Voorzittersoverleg

  • 1. De voorzitter overlegt geregeld met de voorzitters van de andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland. Het overleg heeft als doel een goede samenwerking tussen de regionale uitvoeringsdiensten te bevorderen.

  • 2. De voorzitter stemt in met de aanwijzing van de voorzitter van de regionale uitvoeringsdienst De Vallei tot voorzitter van het overleg.

  • 3. De voorzitter bewerkstelligt dat het overleg zo nodig voorstellen doet aan de deelnemers voor de programmering van bovenregionale taken, zoals benoemd in artikel 5.

Artikel 27 Directeurenoverleg

  • 1. De directeur overlegt geregeld met de directeuren van de andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland. Het overleg heeft als doel een goede samenwerking tussen de regionale uitvoeringsdiensten te bevorderen.

  • 2. De directeur stemt in met de aanwijzing van de directeur van de regionale uitvoeringsdienst De Vallei tot voorzitter van het overleg.

HOOFDSTUK 9 FINANCIELE BEPALINGEN

Artikel 28 Administratie en controle

  • 1. Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de organisatie van de financiële administratie en van het beheer van geldmiddelen, met inachtneming van de artikelen 216 en 217 van de provinciewet.

  • 2. De begroting, begrotingswijzigingen, de meerjarenraming, de jaarrekening en het jaarverslag worden ingericht overeenkomstig de bepalingen van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

Artikel 29 Begrotingsprocedure

  • 1.

    De begroting heeft betrekking op een boekjaar dat gelijk is aan een kalenderjaar.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur betrekt bij het opstellen van de ontwerpbegroting de door provinciale staten en de gemeenteraden opgestelde begrotingsrichtlijnen.

  • 3.

    De ontwerpbegroting geeft tenminste inzicht in:

    • a.

      de taken, bedoeld in de artikelen 4 en 6;

    • b.

      de formatie, die nodig is om deze taken uit te voeren;

    • c.

      de kosten van de uitvoering van deze taken;

    • d.

      de financiële bijdragen van de deelnemers aan het openbaar lichaam over het begrotingsjaar;

    • e.

      de bijdragen van derden.

  • 4.

    Onverminderd artikel 59, eerste lid, van de Wet zorgt het dagelijks bestuur vóór 15 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient voor de in dat lid bedoelde toezending van de ontwerpbegroting vergezeld van een behoorlijke toelichting.

  • 5.

    De ontwerpbegroting wordt door de deelnemers voor een ieder ter inzage gelegd en algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaar stelling wordt openbaar kennis gegeven.

  • 6.

    Provinciale staten en de gemeenteraden vergaderen niet eerder dan twee weken na de openbare kennisgeving over de ontwerpbegroting. Zij kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt deze zienswijzen, voorzien van zijn reactie, toe aan de ontwerpbegroting zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 7.

    De vaststelling van de begroting door het algemeen bestuur, bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de Wet geschiedt niet eerder dan 8 weken nadat deze aan de gemeenteraden en Provinciale Staten is verzonden.

  • 8.

    Terstond na de vaststelling van de begroting zendt het algemeen bestuur de begroting aan provinciale staten en de gemeenteraden, die ter zake bij de minister hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 9.

    Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 augustus aan de minister.

  • 10.

    De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met dien verstande dat de daarin genoemde data niet gelden.

  • 11

    Een actualisatie van de begroting wordt door het algemeen bestuur vastgesteld zonder de toepassing van de procedure, genoemd in het eerste tot en met negende lid.

Artikel 30 Jaarrekening

  • 1. De jaarrekening geeft tenminste inzicht in:

    • a.

      de taken, bedoeld in de artikelen 4 en 6;

    • b.

      de formatie, die nodig was om deze taken uit te voeren;

    • c.

      de kosten van de uitvoering van deze taken;

    • d.

      de financiële bijdragen van de deelnemers aan het openbaar lichaam over het rekeningjaar;

    • e.

      bijdragen van derden.

  • 2. In de jaarrekening wordt het door elk van de deelnemers over het desbetreffende jaar werkelijk betaalde bedrag opgenomen.

  • 3. Het dagelijks bestuur zorgt vóór 15 april van het jaar na afloop van het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft voor de toezending van de jaarrekening aan de gemeenteraden en aan provinciale staten.

  • 4. Het dagelijks bestuur zendt de vastgestelde jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling doch in ieder geval vóór 15 juli aan de minister.

  • 5. De vaststelling van de jaarrekening als bedoeld in artikel 58, derde lid, van de Wet geschiedt vóór 1 juli volgend op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 6. Vaststelling van de jaarrekening strekt het dagelijks bestuur tot decharge, behoudens later in rechte gebleken valsheid in geschrifte of andere onregelmatigheden.

  • 7. Verrekening van het verschil tussen hetgeen op grond van artikel 10 van deze regeling is bepaald enerzijds en hetgeen op basis van de jaarrekening is verschuldigd anderzijds vindt plaats zo spoedig mogelijk na de vaststelling van de jaarrekening.

Artikel 31 Verdeling saldo

  • 1. Het algemeen bestuur stelt een algemene reserve en bestemmingsreserves in om bedrijfsmatige risico’s op te vangen.

  • 2. De omvang van de reserves is gemaximeerd op 5 % van de jaarlijkse exploitatielasten. Binnen deze norm is de omvang van de algemene reserves gemaximeerd op 2,5% van de jaarlijkse exploitatiekosten. Dit geldt eveneens voor de omvang van de bestemmingsreserves.

  • 3. Het algemeen bestuur beslist of een nadelig saldo geheel of gedeeltelijk ten laste van bestaande reserves zal worden gebracht.

  • 4. Het algemeen bestuur beslist met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid of een batig saldo geheel of gedeeltelijk ten gunste van bestaande reserves zal worden gebracht.

  • 5. Het batig saldo van enig jaar, zoals vastgesteld in de jaarrekening, dat niet ten gunste van de bestaande reserves wordt gebracht, vloeit terug naar de rechtspersonen van de deelnemers in de verhouding waarin zij bijdragen aan de begroting.

HOOFDSTUK 10 ARCHIEF

Artikel 32 Zorg en beheer archief openbaar lichaam

  • 1. Ten aanzien van de zorg voor en het beheer van de archiefbescheiden van het openbaar lichaam, alsmede ten aanzien van het toezicht op het beheer zijn de voorschriften van de gemeente Apeldoorn van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aan de uitvoering van het eerste lid verbonden kosten komen ten laste van het openbaar lichaam.

  • 3. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12 van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden is het Regionaal Archief Apeldoorn de archiefbewaarplaats.

  • 4. Het dagelijks bestuur is belast met de uitvoering van de zorg en het beheer als bedoeld in het eerste lid.

HOOFDSTUK 11 TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING EN OPHEFFING

Artikel 33 Toetreding

  • 1. De deelnemers zijn bevoegd te beslissen over toetreding van nieuwe deelnemers tot de regeling.

    Het algemeen bestuur wordt in de gelegenheid gesteld hierover een zienswijze in te dienen.

  • 2. De deelnemers regelen de voorwaarden voor toetreding.

Artikel 34 Uittreding

  • 1. Een deelnemer kan uittreden uit de regeling na een daartoe strekkend besluit van de deelnemer.

  • 2. Ingeval van uittreding uit de regeling stelt het algemeen bestuur vooraf, na overleg met de deelnemers, een uittredingsplan vast waarin in ieder geval wordt aangegeven wat de gevolgen zijn die de gehele of gedeeltelijke uittreding heeft voor het personeel en de wijze waarop het positieve of negatieve saldo van het openbaar lichaam over de deelnemers wordt verdeeld.

  • 3. Het besluit tot uittreding wordt niet later genomen dan een jaar voorafgaand aan de datum waarop de uittreding plaatsvindt. Uittreding is slechts mogelijk met ingang van 1 januari van enig jaar.

  • 4. Uittreding is slechts mogelijk onder de voorwaarde dat voor de resterende financiële verplichtingen van de uittredende deelnemer een vaststellingsovereenkomst wordt gesloten tussen het openbaar lichaam en de uittredende deelnemer.

  • 5. Het algemeen bestuur ziet toe op de vereffening van de financiële verplichtingen.

Artikel 35 Wijziging en opheffing

  • 1. De regeling kan tussentijds worden gewijzigd of opgeheven als ten minste tweederde van de deelnemers daartoe besluit.

  • 2. De deelnemers en het algemeen bestuur zijn bevoegd een wijziging in de regeling aan de deelnemers in overweging te geven via een daartoe strekkend voorstel. Het dagelijks bestuur zendt het voorstel aan de deelnemers.

  • 3. Ingeval van opheffing van de regeling stelt het algemeen bestuur vooraf, na overleg met de deelnemers, een liquidatieplan vast. Dit plan wordt gebaseerd op een verdeling naar rato van het aandeel van de deelnemers in de actuele begroting. Het plan bevat tevens bepalingen over wat de gevolgen zijn die de opheffing heeft voor het personeel.

  • 4. Het dagelijks bestuur is belast met de vereffening van de financiële verplichtingen.

  • 5. Zonodig blijven de organen van de regeling na het tijdstip van opheffing in functie totdat de liquidatie is voltooid.

HOOFDSTUK 12 KLACHTENREGELING

Artikel 36 Klachtenregeling

  • 1. Het algemeen bestuur stelt, met inachtneming van hoofdstuk 9, titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht een klachtenregeling vast.

  • 2. De Nationale ombudsman is bevoegd ter zake van klachten als bedoeld in hoofdstuk 9, titel 9.2 van de Algemene wet bestuursrecht.

SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 37 Vervallen

Artikel 38 Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Gedeputeerde staten van Gelderland dragen zorg voor de in artikel 53 van de Wet voorgeschreven toezending en bekendmaking van deze regeling.

Artikel 39 Duur van de regeling

Deze regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 41 Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als: gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Veluwe IJssel.

Toelichting Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Veluwe IJssel

Algemene toelichting

Aanleiding

Het Rijk, het IPO en de VNG hebben in 2009 afspraken gemaakt om de kwaliteit van milieuvergunningverlening en –handhaving te verbeteren. Onderdeel van deze afspraken is het oprichten van regionale omgevingsdiensten, waarin de uitvoering van een bepaald minimum takenpakket (het basistakenpakket voor milieutaken) wordt ondergebracht. Het onderbrengen van andere taken in het kader van het omgevingsrecht is daarbij als optie open gehouden. Afgesproken is dat de uitvoeringsdiensten de vorm zullen hebben van een openbaar lichaam in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen (hierna ook: Wgr). Een van de belangrijkste redenen om over te gaan tot het oprichten van omgevingsdiensten is om de kwaliteit van vergunningverlening en handhaving te verbeteren. Om kwaliteit te objectiveren zijn er door KPMG kwaliteitscriteria ontwikkeld op basis waarvan beoordeeld wordt of een omgevingsdienst voldoende capaciteit en kennis heeft om de taken uit te voeren en of er een voldoende aantal bedrijven aanwezig is. Dit wordt aangeduid met de term robuust.

Gelderse maat

De provincie en de Gelderse gemeenten hebben in verband met de vorming van omgevingsdiensten in 2009 gekozen voor de Gelderse maat. Onderdeel daarvan is de vorming van zeven omgevingsdiensten, waardoor de uitvoering van taken zo dicht mogelijk bij het lokaal bestuur wordt gelegd. Binnen en tussen de zeven regio’s is intensief overleg gevoerd over de inbreng van de taken, het al dan niet kunnen voldoen aan de kwaliteitscriteria, de gewenste bedrijfsvoering, de benodigde en beschikbare middelen en de wijze waarop gewerkt gaat worden in de omgevingsdiensten. De resultaten zijn vastgelegd in bedrijfsplannen, voor elke omgevingsdienst één. De bedrijfsplannen hebben gediend als onderlegger voor de gemeenschappelijke regelingen en zijn het vertrekpunt geweest voor de nadere uitwerking van de omgevingsdiensten in inrichtingsplannen.

Gelderse stelsel De zeven regio’s hebben onderling een taakverdeling afgesproken om enkele specialistische taken goed uit te kunnen voeren. Dit wordt het Gelderse stelsel genoemd. Het gaat om complexe taken en bovenregionale taken. In de kwaliteitscriteria is vastgelegd bij welke bedrijven vergunningverlening en handhaving complex is. Geen enkele Gelderse omgevingsdienst is robuust voor vergunningverlening bij complexe bedrijven. De Omgevingsdienst Regio Nijmegen voert de complexe vergunningverlening uit voor alle omgevingsdiensten in Gelderland.

De omgevingsdiensten in de regio’s Vallei, Noord-Veluwe en Veluwe IJssel zijn niet robuust voor handhaving bij complexe bedrijven. De complexe handhaving voor regio’s die hiervoor niet robuust zijn, inclusief de werkzaamheden van bureau milieumetingen, taken met betrekking tot vuurwerk en het toezicht op de bodemsaneringen, wordt uitgevoerd door de Omgevingsdienst regio Arnhem. Over de breedte van de uitvoering van deze taken worden nadere inhoudelijke en financiële afspraken tussen de regio’s gemaakt. De beschrijving van de wijze waarop de bovenregionale handhaving en vergunningverlening van de complexe bedrijven wordt uitgevoerd, zal worden geïnitieerd door de Omgevingsdienst regio Arnhem en de Omgevingsdienst regio Nijmegen.

De gemeenten en de provincie hebben ervoor gekozen om aanvullend op het voorgaande nog een aantal bovenregionale taken in samenhang uit te voeren. Met deze onderlinge stelselafspraken wordt zowel tegemoet gekomen aan het principe van nabijheid en efficiency, als ook aan samenhang en kwaliteit van de omgevingsdiensten. Om het Gelders stelsel van zeven omgevingsdiensten blijvend, op een kwalitatief goed niveau te laten functioneren is het van groot belang om duurzaam met elkaar in gesprek te zijn. De omgevingsdienst in de Vallei voert daarover de regie en coördineert de agenda ten behoeve van dat gesprek.

De Omgevingsdienst Veluwe IJssel heeft in het bedrijfsplan de stelseltaak Portaal GO ingericht. De stelseltaak Portaal GO geeft invulling aan de onderdelen Portaal, Kennismakelaarschap en Communicatie. Het Portaal is de spil in de contacten tussen de Gelderse Omgevingsdiensten en externe partners. Portaal Kennis functioneert als kennismakelaar bij het samenstellen van de opleidingsvraag en –behoefte van de Gelderse Omgevingsdiensten. Portaal Communicatie onderhoudt en optimaliseert communicatiekanalen en middelen binnen de Gelderse Omgevingsdiensten.

Omgevingsdienst Rivierenland (ODR) voert namens de Gelderse Omgevingsdiensten Ketentoezicht uit. Team Ketentoezicht richt zich op het terugdringen van milieucriminaliteit. Dit programmateam is verantwoordelijk voor de analyses, de keuze van de ketens en de uitvoeringsplanning. De ketenprogramma’s worden uitgevoerd in samenwerking met de overige omgevingsdiensten. In het Gelders stelsel heeft ketentoezicht prioriteit.

Brzo-taken

Vanuit het Rijk is er extra aandacht voor de kwaliteit van Wabo-brede vergunningverlening, toezicht en handhaving van bedrijven die vallen onder het Besluit risico zware ongevallen (Brzo). Dit zijn bedrijven die bijvoorbeeld werken met gevaarlijke stoffen of chemische processen. In Gelderland werken de gemeenten en de provincie al vanaf 2007 samen bij de uitvoering van de handhaving van Brzo-taken. In 2009 is de samenwerking uitgebreid met Flevoland, Overijssel en Utrecht.

Vanaf 2013 zijn voor zowel vergunningverlening als toezicht en handhaving landelijk zes omgevingsdiensten belast met vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) bij deze risicovolle ondernemingen. Omgevingsdienst Regio Nijmegen (ODRN) voert deze taken uit voor de provincies Gelderland en Overijssel.

Artikelsgewijze toelichting

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Vertaling naar robuustheid

Binnen het Gelders stelsel wordt op de hier beschreven wijze bepaald of een omgevingsdienst voldoet aan de kwaliteitscriteria en als ‘robuust’ voor de taakuitvoering wordt aangemerkt. Indien een OD voor een bepaalde categorie complexe bedrijven niet robuust is, wordt die taak conform de stelselafspraken door de specialistische OD uitgevoerd.

De complexe bedrijven worden in drie sectoren ingedeeld (op basis van categorie-indeling Richtlijn Industriële Emissies): Proces (categorie 1 t/m 4), Afval (categorie 5), Overig (categorie 6 en overige bedrijven niet eerder genoemd). Voor de vraag, of een omgevingsdienst robuust is voor de betreffende taak, is van belang hoeveel workload (uren van bepaalde werkzaamheden) binnen de omgevingsdienst uitgevoerd worden.

Voor vergunningverlening is er sprake van robuuste uitvoering indien:

  • -

    Voor de sector complex proces: minimaal 900 uur/jaar workload

  • -

    Voor de sector complex afval: minimaal 900 uur/jaar workload

  • -

    Voor de sector complex overig: minimaal 1800 uur/jaar workload. Voor deze berekening mogen uren voor de sectoren Proces en/of afval worden meegeteld, mits de OD voor dat onderdeel robuust is.

Bijvoorbeeld: In een omgevingsdienst bestaat de workload uit: 300 uur Proces, 950 uur afval en 950 uur overig. Deze OD kan wel de taak uitvoeren voor de complexe afval- en overige bedrijven, maar niet voor de complexe proces bedrijven.

 

Voor toezicht en handhaving is er sprake van robuuste uitvoering indien:

  • -

    Voor de sector complex proces: minimaal 10 bedrijven en 900 uur/jaar workload

  • -

    Voor de sector complex afval: minimaal 10 bedrijven en 900 uur/jaar workload

  • -

    Voor de sector complex overig: minimaal 40 bedrijven of 1800 uur/jaar workload. Voor deze berekening mogen uren voor de sectoren Proces en/of afval worden meegeteld, mits de OD voor dat onderdeel robuust is.

Bijvoorbeeld: In een omgevingsdienst bestaat de workload uit: 5 bedrijven en 300 uur Proces, 12 bedrijven en 800 uur afval en 30 bedrijven en 1500 uur overig. Deze OD kan bij geen van de complexe bedrijven de taak uitvoeren.

Als er in dit voorbeeld bij de categorie afvalbedrijven een workload zou zijn van 1000 uur (ipv 800 uur) dan zou deze OD voor de complexe afval- en overige bedrijven de taak kunnen uitvoeren, maar niet voor de complexe proces bedrijven.

 

Het minimaal aantal bedrijven van bepaalde categorie en de minimale uurbesteding, zoals opgenomen in deze rekenmethodiek, zijn gerelateerd aan kwaliteitscriteria 2.1. Als in een toekomstige versie van de vastgestelde kwaliteitscriteria een wijziging wordt doorgevoerd in het minimale percentage te besteden tijd aan specialistische taken, dan moeten de waarden in deze rekenmethodiek naar rato worden toegepast.

 

Eens in de vijf jaar wordt beoordeeld of een OD haar taken robuust kan uitvoeren. De beoordeling kan eerder plaatsvinden als hier reden toe is.

 

Artikel 2. Openbaar lichaam

Met toepassing van artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen is een openbaar lichaam ingesteld. Ter uitvoering van artikel 10, derde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen is de vestigingsplaats vastgelegd. Het betreft hier de statutaire vestigingsplaats. Die moet worden onderscheiden van de feitelijke plaats waar het openbaar lichaam zijn taken uitvoert. Die plaats kan verschillen van de statutaire vestigingsplaats. De regeling verzet zich er bovendien niet tegen dat de taken op meerdere plaatsen worden uitgeoefend.

 

HOOFDSTUK 2 BELANG, TAKEN, BEVOEGDHEDEN EN BIJDRAGEN

 

Artikel 3. Belang

Ter uitvoering van artikel 10, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen wordt hier het belang vermeld ter behartiging waarvan het openbaar lichaam is ingesteld. Het begrip omgevingsrecht is in deze omschrijving ruim bedoeld en omvat op grond daarvan niet alleen het milieurecht, maar ook bouwrecht, ruimtelijke ordeningsrecht, natuurbeschermingsrecht en dergelijke. Vanwege het belang van alle deelnemers bij een goed werkend Gelders stelsel, in verband waarmee er relaties ontstaan tussen het openbaar lichaam en andere omgevingsdiensten bijvoorbeeld op het punt van complexe of bovenregionale taken, wordt onder de belangen van de deelnemers tevens begrepen het belang van een goede samenwerking tussen de omgevingsdiensten in Gelderland.

 

Artikel 4. Basistaken en overige taken

De bestuurlijke eis van het Rijk is dat de uitvoering van ten minste de taken zoals opgenomen in het basistakenpakket worden belegd bij een omgevingsdienst. Artikel 4 komt aan die eis tegemoet door te bepalen dat de deelnemers ter behartiging van het belang genoemd in artikel 3 de uitvoering van de basistaken onderbrengen bij het openbaar lichaam. Naast de basistaken kunnen de deelnemers bij het treffen van de regeling de uitoefening van overige taken in het omgevingsrecht aan de omgevingsdienst overlaten.

Het tweede lid bepaalt dat tot de in het eerste lid genoemde taken kunnen behoren coördinerende, adviserende en ondersteunende taken. Daarbij kan worden gedacht aan interne advisering, documentondersteuning et cetera. De omschrijving is zo gekozen dat een ruime categorie van werkzaamheden daaronder kan worden verstaan, waaronder bijvoorbeeld ook het heffen van leges. Door de formulering wordt bovendien duidelijk dat er geen verplichting bestaat om dergelijke taken onder te brengen bij de omgevingsdienst.

Ingevolge het derde lid bevat het besluit van een deelnemer tot het treffen van de regeling een opgave van de bij de omgevingsdienst ondergebrachte overige taken. Zowel het toevoegen van taken als het terugnemen van taken vergt een wijziging van de regeling, in verband waarmee ook de bijdrage van de deelnemers, de stemverhoudingen en andere zaken in de regeling opnieuw kunnen worden bezien. Een en ander is de uitwerking van bestuurlijke afspraken daaromtrent. Met betrekking tot zowel de basistaken als de overige taken worden dienstverleningsovereenkomsten gesloten tussen de omgevingsdienst en de betrokken deelnemer. Er kunnen tussen de omgevingsdienst en een deelnemer op basis van het vierde lid overeenkomsten (dienstverleningsovereenkomsten) worden gesloten. Die bevatten nadere afspraken over de uitoefening van de taken die krachtens de regeling bij de omgevingsdienst is ondergebracht. Afspraken kunnen onder meer worden gemaakt over de omvang en de kwaliteit van de taakuitoefening.

 

Artikel 5. Bovenregionale en complexe taken

Dit artikel geeft een regeling voor de complexe taken die niet robuust door de omgevingsdienst kunnen worden uitgevoerd, alsmede de bovenregionale taken. Die begrippen zijn omschreven in artikel Ten aanzien van deze taken is bestuurlijk de volgende verdeling tussen de diverse omgevingsdiensten afgesproken:

  • 1.

    Ten aanzien van complexe vergunningverleningstaken die in geen enkele regio robuust kunnen worden uitgevoerd, met inbegrip van de taken ter uitvoering van het Besluit Risico’s Zware Ongevallen, is de omgevingsdienst regio Nijmegen de uitvoerder.

  • 2.

    Het toezicht in het kader van het Besluit Risico’s Zware Ongevallen wordt uitgevoerd door de omgevingsdienst regio Nijmegen.

  • 3.

    De complexe bestuursrechtelijke handhavingstaken worden uitgevoerd door de uitvoeringsdienst regio Arnhem, tenzij die taken in een regio robuust belegd kunnen worden. In dat geval worden die taken door de betreffende omgevingsdienst uitgevoerd.

  • 4.

    De bestuursrechtelijke handhavingstaken in het kader van de Wet bodembescherming wordt uitgevoerd door de uitvoeringsdienst regio Arnhem.

  • 5.

    De provinciale meetploeg wordt ondergebracht bij de uitvoeringsdienst regio Arnhem.

  • 6.

    De coördinatie op de kwaliteit van de taakuitoefening en de coördinatie op de samenwerking tussen de omgevingsdiensten binnen het Gelderse stelsel worden uitgevoerd door de uitvoeringsdienst regio De Vallei.

  • 7.

    Het portaal voor externe (kennis)partners is in combinatie met het kenniscentrum belegd bij de omgevingsdienst Veluwe IJssel.

  • 8.

    Het gezamenlijke programma Ketentoezicht is belegd bij de omgevingsdienst Rivierenland.

 

Het uitgangspunt is dat de bevoegdheid om deze taken uit te voeren bij de betreffende gemeente of bij de provincie blijft. Daarmee blijft de in het gebied werkzame omgevingsdienst het aanspreekpunt, maar de feitelijke taakuitoefening geschiedt door een andere omgevingsdienst. Over de exacte uitvoering van de complexe en bovenregionale taken zijn nadere inhoudelijke en financiële afspraken gemaakt. De vergoeding voor de uitvoering van die taken wordt in overleg tussen alle Gelderse omgevingsdiensten vastgesteld. Er is enerzijds een verplichting van de betreffende omgevingsdienst om taken uit te voeren, en anderzijds een verplichting van de betreffende dienst om taken te laten uitvoeren. Dat systeem geldt ten aanzien van alle complexe en bovenregionale taken, voor zover die bij de inwerkingtreding van de regeling niet robuust werden uitgevoerd. Het alsnog robuust worden van de omgevingsdienst op eerder niet robuuste taken leidt er derhalve toe dat de regelingen (van de vragende omgevingsdienst en van de leverende omgevingsdienst) op termijn mogelijk aangepast zullen worden. Daarbij zullen ook de gevolgen voor het personeel en andere gevolgen worden betrokken.

Er bestaan groepen vergunningplichtige inrichtingen onder categorie 4.2 of hoger, die alleen voor het aspect geluid als complex worden aangemerkt, bijvoorbeeld scheepswerven. Het geluidsaspect is een specialisme waarop alle omgevingsdiensten in Gelderland robuust zijn. Doel van dit artikel is borging van kwaliteit. Als een bedrijf alleen ten aanzien van het aspect geluid als complex is aangemerkt, kan ook de lokale omgevingsdienst die kwaliteit leveren. Zo’n bedrijf wordt weliswaar als complex aangemerkt, maar de vergunningverlening kan door een lokale omgevingsdienst plaatsvinden, omdat ook de lokale omgevingsdienst de taak kan uitvoeren in overeenstemming met de kwaliteitscriteria.

In het geval dat een bedrijf vanwege andere of meerdere specialismen als complex wordt aangemerkt, dan blijft de stelselafspraak van toepassing en levert de omgevingsdienst regio Nijmegen voor het gehele milieudeel van een vergunningaanvraag bindend integraal advies (inclusief geluidsaspect).

 

Artikel 6. Verzoektaken

Naast het uitvoeren van de basistaken en overige taken als bedoeld in artikel 4 kan de omgevingsdienst incidenteel andere taken uitvoeren op verzoek van een deelnemer. De taken en afspraken daaromtrent worden in een dienstverleningsovereenkomst vastgelegd. Het gaat om incidentele taken, derhalve niet om structurele taken. Voor het beleggen van structurele taken bij de omgevingsdienst is immers met het oog op artikel 4 een wijziging van de regeling vereist.

 

Artikel 7. Bevoegdheden

De Wet gemeenschappelijke regelingen schrijft in artikel 10 voor dat een regeling waarbij een openbaar lichaam wordt ingesteld, aangeeft welke bevoegdheden aan het bestuur van het openbaar lichaam worden overgedragen. Het is een uitgangspunt van de deelnemers om aan de omgevingsdienst geen bevoegdheden over te dragen. Dat is vastgelegd in het eerste lid. Dat neemt niet weg dat het doelmatig kan zijn om aan (een functionaris van) de omgevingsdienst vertegenwoordigingsbevoegdheid te verlenen met betrekking tot de bevoegdheden van de deelnemers. Daarbij kan het gaan om mandaat (voor publiekrechtelijke bevoegdheden), volmacht (voor privaatrechtelijke bevoegdheden) en machtiging (voor feitelijke handelingen). In het tweede lid is bepaald dat het aan de deelnemers is om daarover te beslissen. Het gaat daarbij voor de goede orde om vertegenwoordiging, niet om het overdragen van enige bevoegdheid. Een krachtens mandaat genomen besluit, als voorbeeld, geldt immers als een besluit van de mandaatgever.

 

Artikel 8. Beperking privaatrechtelijke bevoegdheden

Het openbaar lichaam is krachtens de Wet gemeenschappelijke regelingen een rechtspersoon en uit dien hoofde bevoegd tot het aangaan van privaatrechtelijke rechtshandelingen. De Wet gemeenschappelijke regelingen bepaalt in artikel 55 dat bij de regeling beperkingen kunnen worden aangebracht in de bevoegdheden die het openbaar lichaam van rechtswege bezit om aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen. Artikel 8 bevat dergelijke beperkingen. Daarbij is ervoor gekozen om de deelnemers de mogelijkheid te geven toestemming te verlenen voor privaatrechtelijke rechtshandelingen die op grond van de regeling anders niet zijn toegestaan. De formulering is zo gekozen dat duidelijk is dat alle deelnemers met een (op grond van de regeling niet toegestane) rechtshandeling moeten instemmen. Onder e is bepaald dat het openbaar lichaam niet bevoegd is voor commerciële dienstverlening aan private partijen. De achtergrond daarvan is om te voorkomen dat de omgevingsdienst met inzet van publieke middelen marktverstorend werkt. De deelnemers zijn van opvatting dat de overheid, ook ingeval van samenwerking in een gemeenschappelijke regeling, zich daarvan zou moeten onthouden.

 

Artikel 9. Bijdragen

De begroting wordt omgeslagen over de deelnemers in de verhouding waarin zij structurele taken als bedoeld in de artikelen 4 en 5 bij de omgevingsdienst hebben ondergebracht. Indien sprake is van verzoektaken als bedoeld in artikel 6, worden de kosten daarvan bij de betreffende deelnemer in rekening gebracht met toepassing van het tweede lid.

 

Het derde lid heeft betrekking op geoormerkte budgetten die een deelnemer inbrengt om de kosten te dekken van inhuur, uitbesteding of materiële lasten specifiek ten behoeve van die deelnemer. Deze geoormerkte budgetten staan los van de verdeelsleutel die in het eerste lid is vastgelegd.

 

Het vierde lid heeft als achtergrond dat de deelnemers aan een gemeenschappelijke regeling verplicht zijn een daarbij opgericht openbaar lichaam van middelen te voorzien waardoor het de taken waartoe het is opgericht naar behoren kan vervullen. Daartoe behoren ook de financiële verplichtingen die het openbaar lichaam ter uitvoering van die taken is aangegaan. Daarnaast behoren tot de verplichte uitgaven van een openbaar lichaam evenals voor waterschappen de aflossing van schulden en renten en andere opeisbare schulden. Dat is bevestigd in de Circulaire aansprakelijkheid voor schulden van openbare lichamen op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Circulaire van 8 juli 1999). Het zesde lid geeft zodoende een algemeen geldende rechtsplicht weer voor deelnemers aan een gemeenschappelijke regeling die de positie van derden jegens de omgevingsdienst beschermt. Het derde lid is bovendien noodzakelijk om in voorkomend geval tegen aanvaardbare tarieven geldleningen aan te kunnen gaan. Het heeft geen betekenis voor de verdeling van de kosten tussen de deelnemers. Daarvoor geldt de verhouding van het eerste lid.

 

HOOFDSTUK 3 ALGEMEEN BESTUUR

 

Artikel 10. Samenstelling en stemverhouding (algemeen bestuur)

Met toepassing van artikel 13 van de Wet gemeenschappelijke regelingen worden de leden van het algemeen bestuur door en uit de deelnemende colleges (van burgemeester en wethouders, en Gedeputeerde Staten) aangewezen. Verder schrijft artikel 13 van die wet voor dat de regeling het aantal leden van het algemeen bestuur bepaalt dat door de deelnemers wordt aangewezen. Het eerste en het tweede lid voorzien daarin door het aantal leden van het algemeen bestuur te vermelden, alsmede te bepalen dat elke deelnemer een lid in het algemeen bestuur benoemt. Een uitzondering geldt voor het college van Brummen. Deze deelnemer wijst twee leden en plaatsvervangers aan. De reden is dat Wgr bepaalt dat de leden van het dagelijks bestuur nooit de meerderheid van het algemeen bestuur mogen uitmaken. Doordat één van de vijf deelnemers twee leden aanwijst komt het aantal leden van het algemeen bestuur op zes. In principe heeft elk lid één stem.

De aanwijzing van plaatsvervangende leden op grond van het tweede lid voorziet in de behoefte van alle deelnemers, gezien de bevoegdheden van het algemeen bestuur, om vertegenwoordigd te zijn in het algemeen bestuur als een lid verhinderd is.

De stemverhouding als vastgelegd in het derde tot met het achtste lid weerspiegelt de bestuurlijke afspraken die ter zake zijn gemaakt.

 

Artikel 11. Aanwijzing, schorsing en ontslag leden algemeen bestuur

Het algemeen bestuur is het hoogste orgaan van het openbaar lichaam. In het algemeen bestuur zijn alle deelnemers vertegenwoordigd. Het is de verantwoordelijkheid van de deelnemers om te zorgen voor het aanwijzen van de leden van het algemeen bestuur volgens het eerste en het derde lid.

Met toepassing van artikel 13 in verbinding met artikel 52, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, worden de leden van het algemeen bestuur door en uit de deelnemende colleges (van burgemeester en wethouders en Gedeputeerde Staten) aangewezen.

Ingevolge artikel 13, tweede lid, in verbinding met artikel 52, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen eindigt het lidmaatschap van het algemeen bestuur van rechtswege, zodra men ophoudt wethouder dan wel gedeputeerde te zijn in het betreffende deelnemende college. Het tweede lid voorziet erin dat zolang na een collegewisseling geen nieuw lid is aangewezen, de voormalige wethouder dan wel gedeputeerde zijn functie als lid van het algemeen bestuur waarneemt.

Op grond van artikel 16, vierde lid, in verbinding met artikel 52, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, is in het vierde lid opgenomen dat een deelnemer een lid dat hij in het algemeen bestuur heeft aangewezen, kan ontslaan indien dat lid het vertrouwen van de deelnemer niet langer bezit. In het zesde lid is bepaald dat een lid van het algemeen bestuur ontslag kan nemen. In dat geval is het aan de deelnemer om met toepassing van het derde lid te voorzien in opvolging. 

 

Artikel 12, Werkwijze (Algemeen Bestuur)

Het eerste lid regelt in welke gevallen de voorzitter een vergadering van het algemeen bestuur uitschrijft. Het wettelijk minimum van het aantal vergaderingen van het algemeen bestuur is vastgesteld op twee maal per jaar.

Het tweede lid bevat het quorum voor beraadslaging in en besluitvorming door het algemeen bestuur.

Het kan voorkomen, bijvoorbeeld in vakantieperiodes, dat het quorum niet wordt gehaald terwijl een besluit van het algemeen bestuur geen uitstel duldt. Het derde lid voorziet daarin door een nieuwe vergadering mogelijk te maken waarbij de quorumeis niet geldt. De situatie dat het quorum niet wordt gehaald, zal zich alleen bij hoge uitzondering voordoen.

Indien in de nieuwe vergadering onderwerpen aan de orde komen die niet waren geagendeerd voor de vergadering waarvoor het quorum niet werd gehaald, is besluitvorming daarover alleen mogelijk indien meer dan de helft van de leden aanwezig is.

Het vijfde lid verplicht het algemeen bestuur tot het vaststellen van een reglement van orde.

 

Artikel 13. Bevoegdheden (Algemeen Bestuur)

Met de wijziging van de Wet Gemeenschappelijke regelingen van 1 januari 2015 zijn meer bevoegdheden toegewezen aan het dagelijks bestuur in plaats van het algemeen bestuur en is de organisatie van een gemeenschappelijke regeling meer in overeenstemming gebracht met het dualisme dat al is ingevoerd bij de gemeenten en provincies.

Dit artikel betreft de bevoegdheden van het algemeen bestuur. De belangrijkste bevoegdheden zijn voor de duidelijkheid benoemd, waaronder het vaststellen van de begroting en de jaarrekening. Ook is opgenomen welke bevoegdheden niet mogen worden overgedragen aan het Dagelijks Bestuur.

Ook de bevoegdheid om te besluiten tot het aangaan van privaatrechtelijke rechtshandelingen behoort aan het algemeen bestuur. Een dergelijk besluit mag alleen genomen worden ten behoeve van de belangen die de omgevingsdienst behartigt. De bevoegdheid ligt conform de wet bij het algemeen bestuur. In dat bestuur zijn in beginsel alle deelnemers vertegenwoordigd. Zij zijn dan ook allen betrokken bij de besluitvorming. Het besluit mag niet eerder worden genomen dan nadat de raden en staten in gelegenheid zijn gesteld om hun wensen en bedenkingen te uiten over het ontwerpbesluit.

 

HOOFDSTUK 4 DAGELIJKS BESTUUR

 

Artikel 14. Samenstelling en stemverhouding

Expliciet is bepaald dat de leden van het dagelijks bestuur ieder afkomstig zijn van verschillende deelnemers, omdat de gemeente Brummen nu twee afgevaardigden in het algemeen bestuur heeft.

 

Artikel 15. Aanwijzing, schorsing en ontslag leden dagelijks bestuur

De Wet gemeenschappelijke regelingen kent als hoofdregel dat het dagelijks bestuur naast de voorzitter bestaat uit twee of meer andere leden die door en uit het algemeen bestuur worden aangewezen, met inachtneming van hetgeen in de regeling is bepaald. Het eerste lid voorziet in een spoedige aanwijzing van de leden na de inwerkingtreding van de regeling.

 

Bij gemeenteraadsverkiezingen kan een vacuüm ontstaan. Voor leden van het algemeen bestuur die vanuit hun functie als wethouder in het algemeen bestuur plaatsnemen, geldt dat hun lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt, wanneer hun wethouderschap eindigt. Het moment van eindigen van het wethouderschap ligt alleen op een ander moment dan bij raadsleden. Uit de Gemeentewet volgt dat na een gemeenteraadsverkiezing alle zittende wethouders aftreden op het moment dat de nieuwe gemeenteraad ten minste de helft van het benodigd aantal wethouders heeft benoemd en deze benoemingen zijn aangenomen. De (her)benoeming van de nieuwe wethouders door de nieuwe gemeenteraad gebeurt veelal in één keer voor alle wethouders uit een college tegelijkertijd, maar dit hoeft niet. Totdat de wethouders zijn (her)benoemd, kan het lidmaatschap van het algemeen bestuur niet worden ingevuld. Er ontstaat dan dus een leemte. Een algemeen bestuur met wethouders is pas voor het eerst in nieuwe samenstelling voltallig bijeen, wanneer alle deelnemende gemeenten hun nieuwe colleges benoemd hebben. Dit hoeft niet voor alle gemeenten gelijktijdig en even vlot te verlopen. Dit wordt praktisch opgelost door in het tweede lid te bepalen dat de leden van het algemeen bestuur hun functie blijven vervullen, totdat in hun opvolging is voorzien.

Naast de vier gemeenten is ook de provincie deelnemer aan deze gemeenschappelijke regeling. De Provinciewet bevat eenzelfde regeling als de Gemeentewet. Deze bepaling is dus ook van toepassing in geval van periodiek aftreden van een gedeputeerde die het college van gedeputeerde staten vertegenwoordigt in het dagelijks bestuur.

 

Artikel 16 Werkwijze (Dagelijks Bestuur)

Behoeft geen toelichting.

Artikel 17 Bevoegdheden (Dagelijks Bestuur)

Behoeft geen toelichting.

 

Artikel 18 Voorzitter

Op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen is de voorzitter niet alleen voorzitter van het algemeen bestuur, maar ook van het dagelijks bestuur. Die beide voorzittersfuncties zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Besluiten over de voorzitter (bijvoorbeeld het intrekken van een aanwijzing tot voorzitter of het benoemen van een nieuwe voorzitter) worden door het algemeen bestuur genomen.

De plaatsvervangend voorzitter die op grond van het tweede lid wordt aangewezen, is plaatsvervangend ten aanzien van alle bevoegdheden, dus ook ten aanzien van het voorzitterschap van het dagelijks bestuur en de bevoegdheid tot vertegenwoordiging van het openbaar lichaam in en buiten rechte.

 

Artikel 19 Bevoegdheden (Voorzitter)

Behoeft geen toelichting.

 

HOOFDSTUK 6 INFORMATIE EN VERANTWOORDING

 

Artikel 20 Openbaar lichaam ten opzichte van deelnemers

Behoeft geen toelichting.

 

Artikel 21 Openbaar lichaam ten opzichte van andere regionale uitvoeringsdiensten

Behoeft geen toelichting.

 

Artikelen 22, 23 en 24

Ter uitvoering van de artikelen 16 tot en met 19 in verbinding met artikel 52, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen houdt de regeling bepalingen in over informatie en verantwoording van het bestuur van het openbaar lichaam aan de deelnemers (met inbegrip van de gemeenteraden en Provinciale Staten).

 

HOOFDSTUK 7 DIRECTEUR

 

Artikel 25 Directeur

Behoeft geen toelichting.

  

HOOFDSTUK 8 SAMENWERKING TUSSEN DE UITVOERINGSDIENSTEN

 

Artikel 26 Voorzittersoverleg

Om op bestuurlijk niveau de samenwerking tussen de Gelderse omgevingsdiensten te waarborgen, is ter uitvoering van het Gelderse stelsel in de regeling (en de overige gemeenschappelijke regelingen waarbij een omgevingsdienst in Gelderland is ingesteld) voorzien in een overleg tussen de voorzitters.

De voorzitter van de omgevingsdienst Vallei is voorzitter van het overleg.

 

Artikel 27 Directeurenoverleg

Om op ambtelijk niveau de samenwerking tussen de Gelderse omgevingsdiensten te waarborgen, is in de regeling (en alle andere gemeenschappelijke regelingen waarbij een omgevingsdienst in Gelderland is ingesteld) voorzien in een overleg tussen de directeuren. De directeur van de omgevingsdienst Vallei zal volgens bestuurlijke afspraken voorzitter zijn van het overleg.

  

HOOFDSTUK 9 FINANCIELE BEPALINGEN

 

Artikel 28 Administratie en controle

Behoeft geen toelichting.

 

Artikel 29 Begrotingsprocedure

Beperkte wijzigingen binnen de begroting die niet leiden tot een wijziging van de bedragen van de deelnemers, kunnen door het Algemeen Bestuur worden vastgesteld zonder de brede procedure van zienswijzen. 

 

Artikel 30 Jaarrekening

Behoeft geen toelichting.

 

Artikel 31 Verdeling saldo

Er ligt op grond van het eerste lid een verplichting om een beperkte reserve op te bouwen en aan te houden voor het opvangen van financiële schommelingen. Indien er in de jaarrekening sprake is van een nadelig saldo, beslist het algemeen bestuur op grond van het tweede en het derde lid. Er is gekozen voor een verdeling naar rato van de stemverhouding en niet op basis van exploitatie, omdat de exploitatie in de tijd gezien te veel kan fluctueren. Stemverhouding geeft een meer stabiele situatie.

  

HOOFDSTUK 10 ARCHIEF

 

Artikel 32 Zorg en beheer archief openbaar lichaam

Op grond van artikel 40 van de Archiefwet houdt een regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen een voorziening in omtrent de zorg voor de archiefbescheiden van bij die regeling ingestelde openbare lichamen. Hieraan wordt invulling gegeven door opneming in de regeling van artikel 32.

 

HOOFDSTUK 11 TOETREDING, UITTREDING, WIJZIGING EN OPHEFFING

Op grond van artikel 9 in verbinding met artikel 52, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen houdt een regeling die voor onbepaalde tijd wordt getroffen bepalingen in over wijziging, opheffing, toetreding en uittreding. De regeling voorziet daarin in hoofdstuk 10.

 

Artikel 33 Toetreding

Behoeft geen toelichting.

 

Artikel 34 Uittreding

Besluit een deelnemer uit te treden, dan zorgt het derde lid ervoor dat er voldoende tijd is om de gevolgen van de uittreding te regelen. Dat gebeurt door middel van een uittredingsplan en een vaststellingsovereenkomst. Het algemeen bestuur is bevoegd het uittredingsplan vast te stellen en te besluiten tot een vaststellingsovereenkomst. In de verdeling van taken tussen het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur is het aan het dagelijks bestuur om de uittreding af te wikkelen.

 

Artikel 35 Wijziging en opheffing

Het wijzigen van de regeling is onder andere aan de orde als een deelnemer extra structurele taken als bedoeld in artikel 5 bij de omgevingsdienst wil onderbrengen. Een deelnemer kan op grond van het tweede lid zelf daarom zelf verzoeken aan de deelnemers, dan wel kan daarom door het algemeen bestuur worden verzocht. Gaat het om opheffing van de regeling, dan zijn het vooral de personele en financiële gevolgen die geregeld moeten worden. Dat geschiedt op grond van het derde lid in een liquidatieplan. Afhankelijk van de specifieke situatie kan dat plan bepalingen inhouden over het overnemen van personeel door deelnemers. 

  

HOOFDSTUK 12 KLACHTENREGELING

 

Artikel 36 Klachtenregeling

De behandeling van klachten als bedoeld in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht kent twee fasen: de interne fase en de externe fase. Artikel 35 houdt de verplichting in om voor de interne fase een verordening vast te stellen, waartoe het algemeen bestuur bevoegd is. Voor de tweede fase geldt dat de Nationale ombudsman bevoegd is, tenzij het algemeen bestuur een andere klachtadviesinstantie aanwijst.

  

SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

 

Artikel 38 Inwerkingtreding

Vaststellingbesluiten tot het wijzigen van de GR OVIJ dienen op grond van artikel 3:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht door alle deelnemers bekend gemaakt te worden in de eigen gemeente/provincie. Daarnaast wordt één deelnemer (provincie Gelderland) verantwoordelijk gemaakt voor de bekendmaking van de gemeenschappelijke regeling zelf. De regeling dient door kennisgeving van de inhoud in de Staatscourant bekend te worden gemaakt om in werking te kunnen treden. Tevens dient toezending van de regeling als bedoeld in artikel 53 Wgr plaats te vinden. Ook moet de regeling worden ingeschreven in de daartoe bestemde registers (artikel 27 en 52, eerste lid, onder k, Wgr).

 

Artikel 39 Duur van de regeling

Behoeft geen toelichting

 

Artikel 41 Citeertitel

Behoeft geen toelichting