Instellingsbesluit van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Buren, Culemborg, Geldermalsen, Lingewaal, Maasdriel, Neder-Betuwe, Neerijnen, Tiel, West Maas en Waal en Zaltbommel en Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland houdende regels omtrent de gemeenschappelijke regeling Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Rivierenland

Geldend van 17-12-2019 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2019

Intitulé

Instellingsbesluit van de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Buren, Culemborg, Geldermalsen, Lingewaal, Maasdriel, Neder-Betuwe, Neerijnen, Tiel, West Maas en Waal en Zaltbommel en Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland houdende regels omtrent de gemeenschappelijke regeling Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Rivierenland

De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Buren, Culemborg, Geldermalsen, Lingewaal, Maasdriel, Neder-Betuwe, Neerijnen, Tiel, West Maas en Waal en Zaltbommel en het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft;

Overwogen hebbende dat:

  • -

    De deelnemers bevoegdheden uit oefenen op grond van onder andere de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), waaronder bevoegdheden tot het beslissen op aanvragen om omgevingsvergunningen, het houden van toezicht en het beslissen over bestuursrechtelijke handhaving van wettelijke voorschriften.

  • -

    De minister van VROM aangedrongen heeft op de vorming van uitvoeringsdiensten op regionale schaal en de provincie verzocht een proces te organiseren waarin dat gestalte krijgt.

  • -

    Naar aanleiding daarvan de colleges van alle Gelderse gemeenten en het college van gedeputeerde staten op 3 november 2009 een intentieverklaring hebben ondertekend waarin als uitgangspunten zijn opgenomen:

    • o

      dat de op te richten omgevingsdiensten de vorm van een openbaar lichaam op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen krijgen;

    • o

      dat de omgevingsdiensten zelf geen beleidstaken uitvoeren en dat de bestuurlijke bevoegdheden door de bevoegde gezagen zelf moeten worden uitgevoerd;

    • o

      dat voor wat de omvang van het werkterrein van de omgevingsdiensten betreft de samenwerking wordt gebaseerd op de bestaande regionale samenwerkingsverbanden in Gelderland (de Gelderse maat);

  • -

    De deelnemers in het licht van de Intentieverklaring gezamenlijk besloten hebben tot oprichting van een omgevingsdienst (regionale uitvoeringsdienst) die de juridische vorm heeft van een openbaar lichaam in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen welke omgevingsdienst onderdeel is van een stelsel van uitvoeringsdiensten in de provincie Gelderland, waarbij bepaalde taken op bovenregionale schaal kunnen worden belegd.

Vastgesteld hebbende:

de gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Rivierenland welke regeling in werking is getreden op 24 oktober 2012 een dag nadat zij in de Provinciale registers is ingeschreven;

Gelet op:

  • -

    de wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen alsmede enkele tekstuele correcties;

  • -

    de toestemming als bedoeld in artikel 51 lid 2 Wet gemeenschappelijke regelingen verleend door de raden van de gemeenten Buren, Culemborg, Geldermalsen, Lingewaal, Maasdriel, Neder-Betuwe, Neerijnen, Tiel, West Maas en Waal en Zaltbommel en Provinciale Staten van de provincie Gelderland;

  • -

    de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Provinciewet en de Gemeentewet;

Besluiten:

De gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Rivierenland te wijzigen zodat hij komt te luiden als volgt:

Regeling op grond van artikel 51 lid 1 Wet gemeenschappelijke regelingen

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      actualisatie van de begroting: hiervan is sprake als het algemeen bestuur de aangepaste begroting vaststelt zonder dat er sprake is van nieuw beleid. Er mag wel sprake zijn van aanpassingen in de programma’s en/of andere aanpassingen mits er niet sprake is van nieuw beleid c.q. ontwikkeling van nieuwe uitgangspunten die nog niet eerder onder de aandacht zijn gebracht van Raden en Staten.

    • b.

      basistaken: taken bedoeld in artikel 7.1 van het Besluit omgevingsrecht;

    • c.

      bovenregionale taken: taken die ten behoeve van de deelnemers en van deelnemers aan andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland worden verricht, met uitzondering van complexe taken;

    • d.

      burgemeester en wethouders: de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten;

    • e.

      complexe taken: basistaken ten aanzien van complexe bedrijven zijnde:

      • o.

        vergunningplichtige inrichtingen als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer die worden ingedeeld in milieucategorie 4.2 en hoger als bedoeld in de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering, editie 2009 of;

      • o.

        inrichtingen waarop de Richtlijn industriële emissies van toepassing is als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of

      • o

        overige inrichtingen onder provinciaal bevoegd gezag;

    • f.

      directeur: directeur van het openbaar lichaam;

    • g.

      gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van Gelderland;

    • h.

      gemeenteraden: de raden van de gemeenten waartoe de deelnemers behoren;

    • i.

      openbaar lichaam: het openbaar lichaam Omgevingsdienst Rivierenland;

    • j.

      deelnemers: de bestuursorganen die deze regeling hebben getroffen;

    • k.

      provinciale staten: provinciale staten van Gelderland;

    • l.

      minister: de minister van Binnenlandse Zaken;

    • m.

      regeling: de gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Rivierenland;

    • n.

      robuust: in overeenstemming met de kwaliteitscriteria KPMG, versie 2.1 dan wel de daarvoor inde plaats getreden nieuwe versie of andere wet- en regelgeving;

    • o.

      wet: Wet gemeenschappelijke regelingen.

    • p.

      wijziging van de begroting: er is sprake van een wijziging van de begroting op het moment dat het Algemeen Bestuur nieuw beleid ontwikkelt en dit in de begroting gaat opnemen. Het moet gaan om items die niet eerder aan de orde zijn geweest in de begroting en om die reden ook nog niet onder de aandacht zijn gebracht bij de gemeenteraden en Provinciale Staten.

  • 2. Onder openbaar lichaam worden tevens de organen (algemeen bestuur, dagelijks bestuur en voorzitter) en de medewerkers van het openbaar lichaam verstaan.

  • 3. Onder deelnemers worden tevens begrepen de rechtspersonen waarvan deelnemers bestuursorgaan zijn.

  • 4. Uitgezonderd van de complexe taken zijn de volgende vergunningplichtige inrichtingen die worden ingedeeld in milieucategorie 4.2 en hoger als bedoeld in de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering, editie 2009:

    • -

      inrichtingen, die uitsluitend onder de Richtlijn industriële emissies categorie 6.6 vallen;

    • -

      inrichtingen bestemd voor cultuur, sport en recreatie (SBI 9321, 931. 1t/m 931.10, 931.B t/m 931.D en 93299);

    • -

      rangeerterreinen (SBI 491,492.2);

    • -

      trafostations (SBI 35.C4 en 35.C5) en de schakelstations van het 380 kV hoogspanningsnet;

    • -

      agrarische inrichtingen die mest verwerken als nevenactiviteit, waarbij de mest uitsluitend afkomstig van de eigen inrichting;

    • -

      inrichtingen met een helikopterlandplaats als nevenactiviteit (SBI 5223.B);

    • -

      betonmortel en –waren (SBI 23611, 2363, 2364, 2365, en 2369) de vergunningplichtige niet IPPC‐inrichtingen;

    • -

      rioolwaterzuiveringen (SBI 3700): de vergunningplichtige niet IPPC‐inrichtingen.

Artikel 2. Belang en tijdsduur

  • 1. De regeling is getroffen ter gemeenschappelijke behartiging van de belangen van de deelnemers ter zake van vergunningverlening, toezicht en handhaving in het kader van het omgevingsrecht. Onder de belangen van de deelnemers wordt tevens begrepen het belang van een goede samenwerking tussen de omgevingsdiensten in Gelderland.

  • 2. De regeling wordt voor onbepaalde tijd getroffen.

Artikel 3. Openbaar lichaam

  • 1. Er is een openbaar lichaam, genaamd Omgevingsdienst Rivierenland.

  • 2. Het openbaar lichaam is statutair gevestigd in Tiel.

  • 3. Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

Hoofdstuk 2. Taken, bevoegdheden en bijdragen

Artikel 4. Basistaken

  • 1. Ter behartiging van het belang genoemd in artikel 2 brengen de deelnemers de uitvoering van de basistaken onder bij het openbaar lichaam, met dien verstande dat provincie Gelderland de uitvoering van de taken bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, onder a en b van het Besluit omgevingsrecht onderbrengt bij de Omgevingsdienst Regio Nijmegen.

  • 2. Tot de basistaken kunnen behoren coördinerende, adviserende en ondersteunende taken in verband met die basistaken.

  • 3. Over het uitvoeren van de basistaken worden afzonderlijke overeenkomsten gesloten tussen de deelnemer en het openbaar lichaam.

Artikel 5. Overige taken

  • 1. Ter behartiging van het belang genoemd in artikel 2 kunnen de deelnemers de uitvoering onderbrengen bij het openbaar lichaam van de overige taken in het omgevingsrecht, waaronder in ieder geval begrepen de overige milieutaken niet vallend onder het basistakenpakket, BRIKS-taken, taken betreffende de Huisvestingswet, Leegstandswet, Monumentenwet en Algemene plaatselijke verordening met betrekking tot de leefomgeving dan wel de daarvoor in de plaats getreden wet- en regelgeving.

  • 2. Tot de taken bedoeld in het eerste lid kunnen behoren coördinerende, adviserende en ondersteunende taken in verband met die taken.

  • 3. Het besluit van een deelnemer tot deelname aan de regeling bevat een opgave van de taken bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Over het uitvoeren van de taken bedoeld in het eerste lid worden afzonderlijke overeenkomsten gesloten tussen de deelnemer die het aangaat en het openbaar lichaam.

  • 5. Het algemeen bestuur is, na voorafgaande toestemming van de deelnemers, bevoegd om op verzoek van een deelnemer de uitvoering van taken als bedoeld in het eerste lid bij het openbaar lichaam onder te brengen. Het derde lid is niet van toepassing.

  • 6. Na vijf jaar na inwerkingtreding van deze regeling is het algemeen bestuur, na voorafgaande toestemming van de deelnemers, bevoegd om op verzoek van een deelnemer de uitvoering van taken als bedoeld in het eerste of het vijfde lid terug te leggen bij de deelnemer.

  • 7. Het algemeen bestuur bepaalt de voorwaarden waaronder de taken als bedoeld in het vijfde lid worden ingebracht respectievelijk van uitvoering van taken als bedoeld in het zesde lid wordt afgezien.

Artikel 6. Andere taken

  • 1. Het algemeen bestuur kan besluiten dat het openbaar lichaam andere uitvoerende, coördinerende, adviserende en ondersteunende taken op het gebied van het omgevingsrecht voor een of meerdere deelnemers uitvoert.

  • 2. Over de uitvoering van de andere taken worden afzonderlijke overeenkomsten gesloten tussen de deelnemer en het openbaar lichaam.

Artikel 7. Bovenregionale taken en complexe taken

  • 1. Het openbaar lichaam is gehouden bovenregionale taken en complexe taken die niet robuust kunnen worden uitgevoerd door het openbaar lichaam, te laten uitvoeren door andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland die de taken aan zich hebben getrokken.

  • 2. Het openbaar lichaam is gehouden bovenregionale taken en complexe taken die het openbaar lichaam aan zich heeft getrokken, uit te voeren voor andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland.

  • 3. De taken worden uitgevoerd tegen vergoeding van de tussen de regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland overeen gekomen kosten.

  • 4. Over de uitvoering van bovenregionale en complexe taken kunnen overeenkomsten worden gesloten tussen het openbaar lichaam en andere uitvoeringsdiensten in Gelderland.

  • 5. Over de uitvoering van complexe taken en bovenregionale taken kunnen in daarvoor in het bijzonder aangewezen gevallen samenwerkingsovereenkomsten worden gesloten tussen de regionale uitvoeringsdienst en andere publiekrechtelijke rechtspersonen.

Artikel 8. Bevoegdheden

1. De deelnemers dragen geen publiekrechtelijke bevoegdheden over aan het openbaar lichaam.

2. De deelnemers beslissen ieder afzonderlijk over de verlening van mandaat, volmacht en machtiging aan het openbaar lichaam.

Artikel 9. Beperking privaatrechtelijke bevoegdheden

Het openbaar lichaam is behoudens instemming van de deelnemers niet bevoegd tot:

  • a.

    het vestigen van opstal-, pand- en hypotheekrechten;

  • b.

    het afgeven van garanties of andere waarborgen;

  • c.

    het in erfpacht aannemen of uitgeven van roerende of onroerende zaken;

  • d.

    het in eigendom aannemen of uitgeven van onroerende zaken;

  • e.

    commerciële dienstverlening aan private partijen.

Artikel 10. Bijdragen

  • 1. De deelnemers dragen bij aan de kosten van het openbaar lichaam naar rato van de bij het openbaar lichaam ondergebrachte taken als bedoeld in artikel 4 en artikel 5, met dien verstande dat de bijdrage in de eerste vijf jaren na het aangaan van de regeling is gekoppeld aan een afname gelijk aan hun inspanning in het jaar voorafgaande aan het aangaan van de regeling.

  • 2. Daarenboven vergoedt een deelnemer de kosten voor het uitvoeren van taken als bedoeld in artikel 6.

  • 3. Het algemeen bestuur stelt regels vast over de wijze waarop de door de deelnemers verschuldigde bijdragen worden bepaald.

  • 4. De deelnemers dragen er steeds zorg voor dat het openbaar lichaam te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan zijn verplichtingen jegens derden te voldoen.

  • 5. De deelnemers betalen de door hen verschuldigde bijdragen per kwartaal vooruit, te weten vijfentwintig procent van de verschuldigde bijdrage.

Hoofdstuk 3. Algemeen bestuur

Artikel 11. Samenstelling en stemverhouding

  • 1. Het algemeen bestuur bestaat uit 9 personen, waaronder de voorzitter.

  • 2. Elke deelnemer wijst uit zijn midden een lid van het algemeen bestuur aan.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur kan niet tevens medewerker in dienst van of op grond van een overeenkomst van opdracht werkzaam zijn voor het samenwerkingsverband dan wel in dienst van de provincie Gelderland. .

  • 4. De leden van het algemeen bestuur die zijn aangewezen door de deelnemers en waarbij de deelnemers zowel de milieutaken als bouw- en RO-taken inbrengen hebben ieder twee stemmen, de overige leden hebben ieder een stem.

Artikel 12. Aanwijzing, schorsing en ontslag leden algemeen bestuur

  • 1. De deelnemers wijzen uit hun midden plaatsvervangend leden van het algemeen bestuur aan.

  • 2. Als tussentijds een vacature in het algemeen bestuur ontstaat, wijst de deelnemer in zijn eerstvolgende vergadering of ten spoedigste daarna een nieuw lid aan.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur kan door de deelnemer die hem heeft aangewezen ontslag worden verleend of worden geschorst als dit lid het vertrouwen van die deelnemer niet meer bezit. Het ontslag gaat onmiddellijk in.

  • 4. Van elke aanwijzing, schorsing of ontslag geeft de deelnemer die het aangaat terstond kennis aan de voorzitter .

  • 5. Een lid van het algemeen bestuur kan ontslag nemen. Hij stelt de voorzitter en de deelnemer die hem heeft aangewezen hiervan tijdig op de hoogte. Het ontslag gaat in zodra in opvolging is voorzien.

  • 6. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege zodra het lid geen lid meer is van het bestuursorgaan dat hem heeft aangewezen.

  • 7. De leden 1 tot en met 6 zijn van overeenkomstige toepassing op plaatsvervangende leden.

Artikel 13. Werkwijze

  • 1. Het algemeen bestuur vergadert zo dikwijls als hij dat nodig oordeelt, alsmede indien het dagelijks bestuur of ten minste twee leden van het algemeen bestuur daarom verzoekt, doch ten minste twee maal per jaar.

  • 2. In de vergadering van het algemeen bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten als ten minste de helft van de leden aanwezig is.

  • 3. Indien het vereiste aantal leden niet aanwezig is, schrijft de voorzitter een nieuwe vergadering uit waarop lid 2 niet van toepassing is. Tussen de twee vergaderingen zit minimaal een werkdag.

  • 4. In een vergadering als bedoeld in lid 3 kan alleen worden beraadslaagd en besloten over andere aangelegenheden dan die waarvoor de oorspronkelijke vergadering was belegd indien meer dan de helft van de leden aanwezig is.

  • 5. Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden.

Artikel 14. Bevoegdheden

  • 1. Het algemeen bestuur stelt de begroting en de jaarrekening vast.

  • 2. Het algemeen bestuur kan besluiten tot oprichting van en deelneming in rechtspersonen met inachtneming van het bepaalde in artikel 55a van de Wet.

  • 3. Het algemeen bestuur kan bevoegdheden overdragen aan het dagelijks bestuur, tenzij de aard van de bevoegdheid zich hiertegen verzet, maar in ieder geval met uitzondering van de bevoegdheden tot het vaststellen van de begroting en wijziging en actualisatie daarvan, de vaststelling van de jaarrekening en het besluit tot oprichting van en deelneming in rechtspersonen.

  • 4. Het algemeen bestuur kan instructies geven voor de werkwijze van het dagelijks bestuur. .

  • 5. Het algemeen bestuur beslist over alle andere aangelegenheden waarvoor de bevoegdheid niet op grond van de Wet of deze regeling aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter toekomt.

Hoofdstuk 4. Dagelijks bestuur

Artikel 15. Samenstelling en stemverhouding

  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat naast de voorzitter uit drie andere leden, onverminderd het bepaalde in artikel 14, derde lid, van de wet.

  • 2. De leden van het dagelijks bestuur hebben ieder een stem. Ingeval van het staken van de uitgebrachte stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.

Artikel 16. Aanwijzing, schorsing en ontslag leden dagelijks bestuur

  • 1. Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden de leden van het dagelijks bestuur aan.

  • 2. Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt zodra het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt of wanneer een ontslag uit het dagelijks bestuur ingaat.

  • 3. Als tussentijds een vacature in het dagelijks bestuur ontstaat, wijst het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering of zo spoedig mogelijk daarna een nieuw lid aan.

  • 4. Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur. Het ontslag gaat in zodra in opvolging is voorzien.

  • 5. Het algemeen bestuur kan een lid van het dagelijks bestuur, waaronder begrepen de voorzitter, ontslag verlenen of schorsen als dat lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Het ontslag gaat onmiddellijk in.

Artikel 17. Werkwijze

  • 1. Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt of een lid van het dagelijks bestuur hierom verzoekt.

  • 2. Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen.

  • 3. In de vergadering van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten als ten minste de helft van de leden aanwezig is.

  • 4. Indien het vereiste aantal leden niet aanwezig is, schrijft de voorzitter een nieuwe vergadering uit waarop lid 3 niet van toepassing is. Tussen de twee vergaderingen zit minimaal een werkdag.

  • 5. In een vergadering als bedoeld in lid 4 kan alleen worden beraadslaagd en besloten over andere aangelegenheden dan die waarvoor de oorspronkelijke vergadering was belegd indien ten minste de helft van de leden aanwezig is.

  • 6. De vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn niet openbaar.

Artikel 18. Bevoegdheden

  • 1. Het dagelijks bestuur is belast met en bevoegd tot het voeren van het dagelijks bestuur, waaronder in ieder geval wordt verstaan:

    • a.

      het voorbereiden van al hetgeen aan het algemeen bestuur ter beraadslaging en besluitvorming wordt voorgelegd;

    • b.

      het uitvoeren van de besluiten van het algemeen bestuur;

    • c.

      het voorstaan van de belangen van de regeling en het openbaar lichaam bij andere overheden, instellingen en diensten waarmee, of personen met wie contact met het dagelijks bestuur van belang is;

    • d.

      het beheer van activa en passiva van het openbaar lichaam;

    • e.

      het nemen van alle conservatoire maatregelen, zowel in als buiten rechte, en het doen van alles wat nodig is ter voorkoming van verjaring en verlies van recht en eigendom;

  • 2. Het dagelijks bestuur benoemt en ontslaat het personeel, waaronder begrepen de directeur. Onder benoeming van personeel wordt tevens verstaan de tewerkstelling op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.

  • 3. Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het vaststellen van een regeling omtrent de ambtelijke organisatie van het openbaar lichaam, alsmede de rechtspositieregelingen voor de directeur en het overige personeel.

  • 4. Het dagelijks bestuur stelt alle overige regelingen vast die noodzakelijk zijn

  • 5. Het dagelijks bestuur bepaalt de wijze waarop de directeur bij verhindering of ontstentenis wordt vervangen.

  • 6. Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het vaststellen van een regeling omtrent de ambtelijke organisatie van het openbaar lichaam, alsmede de rechtspositieregelingen voor de directeur en het overige personeel.

  • 7. Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het aangaan van privaatrechtelijke overeenkomsten met uitzondering van privaatrechtelijke handelingen als bedoeld in artikel 55a van de Wet.

  • 8. Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het voeren van rechtsgedingen namens de regeling.

Hoofdstuk 5. Voorzitter

Artikel 19. Voorzitter

  • 1. Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden de voorzitter aan.

  • 2. Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden een plaatsvervangend voorzitter aan die de voorzitter vervangt bij diens verhindering of ontstentenis.

  • 3. De voorzitter kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur. Het ontslag gaat in zodra in opvolging is voorzien.

  • 4. Als tussentijds de functie van de voorzitter vacant wordt, wijst het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering of zo spoedig mogelijk daarna de nieuwe voorzitter aan.

  • 5. De voorzitter is lid van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

Artikel 20. Bevoegdheden

  • 1. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur.

  • 2. De voorzitter ondertekent de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 3. De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte. Hij kan de vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen gemachtigde.

Artikel 21. Samenwerking tussen uitvoeringsdiensten

  • 1. De voorzitter voert geregeld overleg met de voorzitters van de dagelijkse besturen van de andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland. Het overleg heeft als doel het bevorderen van een goede samenwerking tussen de uitvoeringsdiensten.

  • 2. De voorzitters wijzen uit hun midden een voorzitter van het overleg aan.

  • 3. Het overleg doet zo nodig voorstellen aan de deelnemers voor de programmering van bovenregionale taken.

Hoofdstuk 6. Informatie en verantwoording

Artikel 22. Dagelijks bestuur en leden dagelijks bestuur ten opzichte van het algemeen bestuur

  • 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn tezamen en ieder afzonderlijk aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 2. Zij geven het algemeen bestuur alle inlichtingen die nodig zijn voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur te voeren en gevoerde bestuur.

  • 3. Zij geven tezamen en ieder afzonderlijk inlichtingen aan het algemeen bestuur wanneer dit bestuur of een of meer leden daarvan hierom verzoekt.

Artikel 23. Algemeen en dagelijks bestuur ten opzichte van de raden en Provinciale Staten

  • 1. Het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur geven aan de raden van de deelnemende gemeenten en Provinciale Staten gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig is.

  • 2. Het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur verstrekken aan de raden van de deelnemende gemeenten en Provinciale Staten alle inlichtingen die door een of meer leden van die raden of Provinciale Staten worden verlangd.

Artikel 24. Leden algemeen bestuur ten opzichte van deelnemers

  • 1. Een lid van het algemeen bestuur verschaft de deelnemer die hem als lid heeft aangewezen alle inlichtingen die door die deelnemer of door een of meer leden van die deelnemer worden verlangd.

  • 2. Alvorens de gevraagde inlichtingen zoals bedoeld in het eerste lid te verstrekken, kan het lid zich daarover laten adviseren door het dagelijks bestuur.

  • 3. Een lid van het algemeen bestuur is de deelnemer die hem als lid heeft aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid op de in het reglement van orde voor de vergaderingen van die deelnemer aangegeven wijze.

Artikel 25. Openbaar lichaam ten opzichte van de deelnemers

Het openbaar lichaam zorgt er voor dat de deelnemers met ingang van 1 januari 2013, of zoveel later als het aanvangt zijn taken uit te voeren, op ieder moment kunnen beschikken over informatie met betrekking tot de in hoofdstuk 2 van deze regeling genoemde taken waarvoor zij het bevoegde bestuursorgaan zijn.

Artikel 26. Openbaar lichaam ten opzichte van andere regionale uitvoeringsdiensten

Ten aanzien van de taken als bedoeld in hoofdstuk 2 van deze regeling geldt dat de wijze van bena-dering en ontsluiting van de op die taken betrekking hebbende informatie door het openbaar lichaam is afgestemd met die van de andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland.

Hoofdstuk 7. Directeur

Artikel 27. Directeur

  • 1. De directeur fungeert als ambtelijk secretaris voor het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur en is als zodanig het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter behulpzaam in alles dat de hun opgedragen taak aangaat.

  • 2. De directeur is in de vergadering van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur aanwezig.

  • 3. De directeur ondertekent mede de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan.

  • 4. De directeur is hoofd van de ambtelijke organisatie.

Artikel 28. Samenwerking tussen uitvoeringsdiensten

  • 1. De directeur voert geregeld overleg met de directeuren van de andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland. Het overleg heeft als doel het bevorderen van een goede samenwerking tussen de diensten.

  • 2. De directeuren wijzen uit hun midden een voorzitter van het overleg aan.

Hoofdstuk 8. Financiële bepalingen

Artikel 29. Begroting

  • 1. De vaststelling van de begroting door het algemeen bestuur, zoals bedoeld in artikel 58, eer-ste lid, van de Wet geschiedt niet eerder dan 8 weken nadat deze aan de raden en staten van de deelnemers is verzonden in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 59, eerste lid, van de Wet zorgt het dagelijks bestuur voor toezending van de ontwerpbegroting vergezeld van een behoorlijke toelichting aan Pro-vinciale Staten en de gemeenteraden en wel vóór 15 april van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de begroting dient.

  • 3. In de begroting wordt het door elk van de deelnemers over het desbetreffende jaar verschul-digde bedrag opgenomen.

  • 4. Het dagelijks bestuur houdt bij het opstellen van de ontwerpbegroting rekening met de door Provinciale Staten en de gemeenteraden opgestelde begrotingsrichtlijnen.

  • 5. De ontwerpbegroting wordt door de deelnemers voor een ieder ter inzage gelegd en algemeen verkrijgbaar gesteld. Hiervan wordt openbaar kennis gegeven.

  • 6. Provinciale Staten en de gemeenteraden vergaderen niet eerder dan twee weken na de openbare kennisgeving over de ontwerpbegroting. Zij kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt deze zienswijzen, voorzien van zijn reactie, toe aan de ontwerpbegroting zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 7. Terstond na de vaststelling van de begroting zendt het algemeen bestuur de begroting aan Provinciale Staten en de gemeenteraden, die ter zake bij de minister hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 8. Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 1 augustus aan de minister.

  • 9. Bij wijzigingen van de begroting wordt de procedure voor vaststelling van de begroting gevolgd. Gemeenteraden en Provinciale Staten worden in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen.

  • 10. Bij een actualisatie van de begroting wordt de begroting door het Algemeen Bestuur vastgesteld. Actualisaties worden ter informatie verstuurd naar de gemeenteraden en Provinciale Staten.

  • 11. Conform artikel 59, vijfde lid, van de wet is het bepaalde in artikel 59, eerste, derde en vierde lid, van de wet, niet van toepassing op af- en overschrijvingen op de posten van de begroting, alsmede op andere ontwerpwijzigingen, voor zover daaruit geen verhoging van de gemeentelijke bijdragen voortvloeit.

  • 12. Het Dagelijks Bestuur biedt een voorstel als in lid 10 bedoeld, uiterlijk drie weken voor de voorgenomen datum van vaststelling aan het Algemeen Bestuur aan.

Artikel 30. Jaarrekening

  • 1. De vaststelling van de jaarrekening, zoals bedoeld in artikel 58, derde lid, van de Wet geschiedt vóór 1 juli volgend op het jaar waarop deze betrekking heeft.

  • 2. Het dagelijks bestuur zorgt voor de toezending van de ontwerpjaarrekening vergezeld van een behoorlijke toelichting aan Provinciale Staten en de gemeenteraden en wel vóór 1 april van het jaar volgend op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft.

  • 3. Provinciale Staten en de gemeenteraden kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpjaarrekening naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt deze zienswijzen, voorzien van zijn reactie, toe aan de ontwerpjaarrekening zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden.

  • 4. Vaststelling van de jaarrekening strekt het dagelijks bestuur tot decharge, behoudens later in rechte gebleken valsheid in geschrifte of andere onregelmatigheden.

  • 5. In de jaarrekening wordt het door elk van de deelnemers over het desbetreffende jaar werkelijk verschuldigde bedrag opgenomen.

  • 6. Verrekening van het verschil tussen hetgeen op grond van artikel 10 van deze regeling is bepaald enerzijds en hetgeen op basis van de jaarrekening is verschuldigd anderzijds vindt plaats zo spoedig mogelijk na de vaststelling van de jaarrekening.

  • 7. Terstond na de vaststelling van de jaarrekening zendt het algemeen bestuur de jaarrekening aan Provinciale Staten en de gemeenteraden, die ter zake bij de minister hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 8. Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli aan de minister.

Artikel 31. Saldo

  • 1. Een batig saldo van de jaarrekening kan door het algemeen bestuur worden toegevoegd aan de reserves tot een maximum van 2,5% van de jaarlijkse exploitatielasten of € 500.000 en wel de laagste van deze twee.

  • 2. Het algemeen bestuur beslist of een nadelig saldo van de jaarrekening:

    • a.

      geheel of gedeeltelijk ten laste van bestaande reserves zal worden gebracht; of

    • b.

      geheel of gedeeltelijk ten laste van de deelnemers zal worden gebracht naar rato van de begroting.

  • 3. Het besluit, zoals bedoeld in het tweede lid, sub b, van dit artikel, behoeft tweederde van de uitgebrachte stemmen.

Artikel 32. Financieel beheer

Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de organisatie van de administratie en het beheer van vermogenswaarden. Deze regels dienen te waarborgen dat aan de eisen van rechtmatigheid, doelmatigheid verantwoording en controle wordt voldaan.

Hoofdstuk 9. Archief

Artikel 33. Zorg en beheer archief

  • 1. Het algemeen bestuur stelt een archiefverordening vast.

  • 2. Voorts wijst het algemeen bestuur een archiefbewaarplaats aan.

  • 3. Het dagelijks bestuur draagt de zorg voor de archiefbescheiden van de organen van de regeling.

  • 4. Het dagelijks bestuur stelt een Besluit informatiebeheer vast. In dit besluit is geregeld hoe de vorming en het beheer van de dynamische archieven van het openbaar lichaam plaatsvinden.

Hoofdstuk 10. Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 34. Toetreding

  • 1. De deelnemers zijn bevoegd te beslissen over toetreding van nieuwe deelnemers tot de regeling. Het algemeen bestuur wordt in de gelegenheid gesteld hierover zijn zienswijze bekend te maken.

  • 2. De deelnemers regelen de voorwaarden voor toetreding.

Artikel 35. Uittreding

  • 1. Een deelnemer kan uittreden uit de regeling na een daartoe strekkend besluit van de deelnemer, doch niet eerder dan na vijf jaar na de eerste inwerkingtreding van de regeling.

  • 2. Het uittredingsbesluit van een deelnemer wordt niet later genomen dan een jaar voorafgaand aan de datum waarop de uittreding plaatsvindt. Uittreding is slechts mogelijk per 1 januari.

  • 3. De gevolgen van de uittreding worden geregeld in een tussen het openbaar lichaam en de uittredende deelnemer te sluiten vaststellingsovereenkomst.

  • 4. Het algemeen bestuur stelt regels vast ten aanzien van de wijze waarop de gevolgen van de uittreding worden bepaald en in de vaststellingsovereenkomst worden vastgelegd. Dit besluit behoeft tweederde van de uitgebrachte stemmen.

  • 5. In de regels als bedoeld in lid 4 wordt in ieder geval opgenomen dat ten behoeve van de vaststelling van de uittredingskosten een onafhankelijke registeraccountant wordt ingeschakeld. De opdracht daartoe wordt verstrekt door het algemeen bestuur in overleg met de uittredende deelnemer.

  • 6. Over de vaststellingsovereenkomst als bedoeld in het derde lid wordt besloten door het algemeen bestuur. Het besluit tot vaststelling van de vaststellingsovereenkomst behoeft twee-derde van de uitgebrachte stemmen.

  • 7. De kosten van het opstellen van de vaststellingsovereenkomst komen voor rekening van de uittredende deelnemer.

  • 8. Nadat de vaststellingsovereenkomst is vastgesteld, is de uittredende deelnemer gehouden om binnen 6 maanden de daarin voor de uittredende deelnemer omschreven financiële verplichtingen aan het openbaar lichaam te voldoen.

  • 9. Het dagelijks bestuur ziet toe op de naleving van de op grond van de vaststellingsovereenkomst geldende verplichtingen.

Artikel 36. Wijziging en opheffing

  • 1. De regeling kan tussentijds worden gewijzigd of opgeheven als tenminste tweederde van de deelnemers daartoe besluit.

  • 2. Deelnemers en het algemeen bestuur zijn bevoegd een wijziging in de regeling aan de deel-nemers in overweging te geven via een daartoe strekkend voorstel. Het dagelijks bestuur zendt het voorstel van het algemeen bestuur toe aan de deelnemers.

  • 3. Ingeval van opheffing van de regeling stelt het algemeen bestuur vooraf, na overleg met de deelnemers, een liquidatieplan vast waarin in ieder geval wordt aangegeven wat de kosten van de opheffing zijn, op welke wijze een positief of negatief saldo wordt verrekend met de deel-nemers, wat de gevolgen zijn die de beëindiging heeft voor het personeel en op welke manier die gevolgen worden opgevangen.

  • 4. Het dagelijks bestuur is belast met de vereffening van de financiële verplichtingen.

    Zo nodig blijven de organen van de regeling na het tijdstip van opheffing in functie totdat de liquidatie is voltooid.

Hoofdstuk 11. Klachten

Artikel 37. Klachtenregeling

Het algemeen bestuur stelt, met inachtneming van hoofdstuk 9, titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht, een interne klachtenregeling vast.

Hoofdstuk 12. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 38. Bijlagen

  • 1. [vervallen]

  • 2. De beschrijving van de milieutaken en de bouw- en ruimtelijke ordeningstaken en de inbreng van de deelnemers als bedoeld in artikel 5, eerste lid, is als bijlage 2 bij deze regeling gevoegd en maakt daarvan deel uit.

Artikel 39. Inwerkingtreding

  • 1. De regeling treedt in werking met ingang van de dag waarop die conform de geldende regelgeving bekendgemaakt is.

  • 2. Gedeputeerde staten dragen zorg voor de in artikel 53 van de Wet bedoelde toezending en bekendmaking.

Artikel 40. Vervallen

dgfasga

Artikel 41. Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als: gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Rivierenland.

Ondertekening

Ondergetekenden, verklaren dat deze regeling de "Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Rivierenland" betreft bijgewerkt tot en met de 1e wijziging.

de voorzitter,

C.A.H. Zondag

de secretaris,

A. Schipper

Bijlage 1: Basistakenpakket voor Regionale uitvoeringsdiensten

versie 2.3 van 25 mei 2011

Versie 2.3 van het Basistakenpakket brengt geen verandering in de eerder gemaakte en bestuurlijk geaccordeerde afspraken over de inhoud van het basistakenpakket.

Beoogd is slechts de terminologie aan te passen aan wijzigingen in wet- en regelgeving die na de totstandkoming van versie 2.2 zijn doorgevoerd. De actualisatiedatum is 1 juni 2011.

Het basistakenpakket is uitgangspunt voor het takenpakket dat door de RUD wordt uitgevoerd ten behoeve van alle deelnemende gemeenten en de provincie. De ervaringen met de toepassing van dit basistakenpakket kunnen na verloop van tijd leiden tot aanpassing.

Versie

Wijziging betreft

Status

Datum

1.0

n.v.t.

Bijlage bij de

package deal

16-06-09

 

2.0

 

  • -

    toelichting

  • -

    volgorde opsomming taken

  • -

    redactionele aanpassingen

  • -

    uitbreiding van onderdeel 3 (nieuw) met niet-IPPC- en niet-BRZO-inrichtingen

  • -

    schrappen van sloopwerkzaamheden in opdracht

  • -

    van particulieren in onderdeel 4 (nieuw)

  • -

    vervanging van onderdeel 1 (oud) door volledig herzien onderdeel 5 (nieuw)

 

Volledige

versie is

bestuurlijk

vastgesteld

27-01-10

 

2.1

   

  • -

    toevoegen voetnoot in onderdeel 1

  • -

    invoegen in onderdeel 5 van:

    • groothandel in voedingsmiddelen

    • koel- en vrieshuizen

    • veilingen van landbouw-, tuinbouw- en visserijproducten

    • ijsbanen

    • skihellingen

    • (niet-academische) ziekenhuizen

Ambtelijk

advies aan

bestuurders

van IPO, VNG,

UvW en het Rijk

(ambtelijke

werkconferentie

in Zeist)

01-04-10

2.2

  • -

    toevoegen voetnoot in onderdeel 1

  • -

    invoegen in onderdeel 5 van:

    • groothandel in voedingsmiddelen

    • koel- en vrieshuizen

    • veilingen van landbouw-, tuinbouw- en

    • visserijproducten

    • ijsbanen

    • skihellingen

    • (niet-academische) ziekenhuizen

Bestuurlijk

vastgesteld

24-06-10

2.3

 

  • -

    redactionele aanpassingen i.v.m. de inwerkingtreding van de tweede tranche van de tweede fase van het Activiteitenbesluit en de introductie van de omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) in de Wabo en het Besluit omgevingsrecht

 

25-05-11

 

  • 1.

    De voorbereiding van de omgevingsvergunningverlening voor activiteiten waarvoor GS op 19 juni 2009 bevoegd waren 1 om milieuvergunningen te verlenen op grond van de Wet milieubeheer en het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Wet milieubeheer (betreft omgevingsvergunningen in hun geheel).

  • 2.

    De voorbereiding van de omgevingsvergunningverlening door GS voor de verwezenlijking van een project van provinciaal belang, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder ten derde, van de Wabo, van het bestemmingsplan wordt afgeweken (betreft omgevingsvergunningen in hun geheel). 

  • 3.

    • a.

      De voorbereiding van de omgevingsvergunningverlening voor het oprichten en inwerking hebben van inrichtingen die onder het bevoegd gezag van B&W vallen of in de toekomst komen te vallen. Het betreft hier alleen het milieudeel van deze omgevingsvergunningen. In een aantal gevallen geldt, tot de regionale uitvoeringsdiensten zijn gerealiseerd, het vereiste van een verklaring van geen bedenkingen (VVGB) van GS.

    • b.

      De voorbereiding van de omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM). Het gaat hier om activiteiten die voorheen omgevingsvergunningplichtig waren op grond van art. 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo, maar nu (sinds de tweede tranche van de tweede fase van het Activiteitenbesluit) onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit vallen. Hierbij geldt echter dat er nog wel een beperkte voorafgaande individuele toets moet plaatsvinden, de omgevingsvergunning beperkte milieutoets. Een en ander is geregeld op basis van artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wabo en de artikelen 2.2a en 3.3a van het BOR. Het betreft inrichtingen in de categorieën windturbines, RWZI’s, autodemontage, metaalrecycling, opslag banden, combibedrijven en apotheken. 

  • 4.

    Het milieutoezicht op de volgende omgevingsvergunningplichtige activiteiten:

    • sloopwerkzaamheden in opdracht van bedrijven of instellingen,

    • het oprichten en in werking hebben van een omgevingsvergunningplichtige inrichting waarvoor B&W of GS2 het bevoegd gezag zijn.

    • activiteiten waarvoor krachtens provinciale verordening een vergunning is vereist,

    • activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning vereist is op grond van artikel 2.1, eerste lid, sub b, Wabo3.

    • activiteiten met stoffen, preparaten en GGO’s die onder een amvb op grond van titel 9.2 Wet milieubeheer vallen of producten en toestellen die onder de Wet geluidhinder, de Wet inzake de luchtverontreiniging, titel 9.4 Wet milieubeheer of titel 10.3 Wet milieubeheer vallen en die worden uitgevoerd door de houder van een omgevingsvergunning.

  • 5.

    Het milieutoezicht op niet-omgevingsvergunningplichtige inrichtingen dan wel inrichtingen die OBM-plichtig zijn en die vallen onder de meldingsplicht van het Activiteitenbesluit of onder het Besluit landbouw4, het Besluit glastuinbouw5 of het Vuurwerkbesluit inrichtingen en die deel uitmaken van een hierna genoemde branche of een hierna genoemde activiteit uitvoeren:

    • glastuinbouw en open teelt

    • veehouderijen6 met uitzondering van melkrundveehouderijen

    • champignonkwekerijen

    •  loonwerkers

    • metaal- en elektrotechnische industrie

    • afvalsector (opslag en be- en verwerking, inclusief autodemontage)

    •  industriële vervaardiging van voedingsmiddelen

    • groothandel in voedingsmiddelen

    • koel- en vrieshuizen

    • veilingen van landbouw-, tuinbouw- en visserijproducten

    • textielindustrie

    • kunststofindustrie (verwerking thermoplasten)8

    • schietbanen9

    • ijsbanen en skihellingen

    • betonmortelindustrie en betonproductenindustrie, waaronder de vervaardiging van cement, gips en kalk10

    • windturbines11

    • warmtekracht- installaties12

    • vervaardigen papier en kartonwaren

    • crematoria

    • grafische industrie

    • textielreinigingsbedrijven

    • timmerfabrieken waar coaten plaats vindt

    • chemische behandeling van natuursteen

    • opslag vuurwerk

    • rioolwaterzuiveringsinstallaties13

    • bodemsaneringen

    • laboratoria

    • bunkerstations14

    • foto-ontwikkelcentrales

    • havensector

    • (niet-academische) ziekenhuizen. 

  • 6.

    Het milieutoezicht bij de opsporing en winning van natuurlijke hulpbronnen voor zover het die activiteiten betreft.

  • 7.

    Het milieutoezicht bij het tot stand brengen en beheren van werken en infrastructurele voorzieningen door bedrijven of instellingen voor zover het die activiteiten betreft.

  • 8.

    Het milieutoezicht bij bedrijfsmatige activiteiten die vallen onder het Besluit bodemkwaliteit voor zover het die activiteiten betreft. 

  • 9.

    Het milieutoezicht bij bodemsanering, sanering van bedrijfsterreinen en lozing van grondwater bij bodemsanering en proefbronnering voor zover het die activiteiten betreft.

  • 10.

    Het milieutoezicht bij bedrijfsmatige activiteiten15 met betrekking tot gevaarlijke afvalstoffen, bedrijfsafvalstoffen en ingezamelde huishoudelijke afvalstoffen, asbest, vuurwerk, bouwstoffen, grond, baggerspecie, meststoffen, dierlijke vetten, radioactief schroot, destructiemateriaal, explosieven voor civiel gebruik of andere gevaarlijk stoffen, voor zover het die activiteiten betreft. Het gaat hierbij om het ketengerichte milieutoezicht.

 

Uitzondering

Indien een onder punt 4 t/m 10 bedoelde activiteit plaatsvindt in of met een Defensie-inrichting

waarvoor de minister van I&M het bevoegd gezag betreffende de omgevingsvergunning is, of in of met een mijnbouwinrichting of mijnbouwwerk waarvoor de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie het bevoegd gezag betreffende de omgevingsvergunning is, vinden toezicht en handhaving plaats door de betrokken Rijksinspectie.

    

-------------------------------------------------

1 16 juni 2009 is de datum van de geconsolideerde versie van de package deal.

2 Indien GS het bevoegd gezag zijn gaat het niet alleen om het milieutoezicht maar om het toezicht op de gehele omgevingsvergunning.

3 Het betreft activiteiten waarvoor voorheen een aanlegvergunning op grond van de Wro vereist was.

4 Dit besluit gaat per 1-1-2012 op in het Activiteitenbesluit

5 Dit besluit gaat per 1-1-2012 op in het Activiteitenbesluit

6 Indien de vergunningplicht komt te vervallen in de derde of een volgende tranche van de Tweede fase van de modernisering van de algemene regels, zie o.a. TK 29 383, nr. 133

7 Zie noot 6

8 Zie noot 6

9 Zie noot 6

10 Zie noot 6

11 Gedeeltelijk OBM

12 Gedeeltelijk OBM

13 Gedeeltelijk OBM

14 Zie noot 6

15 Waaronder afvalmakelaardij en activiteiten als bedoeld in hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer

Bijlage 2

Milieutaken: Alle verplicht in te brengen milieutaken aangevuld met alle overige wettelijke milieutaken van gemeenten en provincie.

B+ RO taken: Pakket 1: advisering door milieu ten behoeve van vergunningverlening

Pakket 2: advisering door milieu aan RO

Pakket 3: vergunningverlening Bouw + RO

Pakket 4: toezicht en handhaving Bouw + RO

Pakket 5: behandeling juridische aspecten

Pakket 6: ruimtelijke toetsing

Pakket 7: informatieverstrekking / ondersteuning van front office

Pakket 8: klachtafhandeling

Pakket 1: Advisering door milieu aan vergunningverlening, hierbij moet gedacht worden aan specifieke milieuadvisering op het gebied van onder meer bodem, geluid, externe veiligheid en archeologie tijdens procedures betreffende Wabo-vergunningverlening (Bouw, RO en milieu).

Pakket 2: Advisering door milieu aan RO. Doordat de grootte van de gemeenten in Rivierenland zodanig is dat taken op het gebied van milieu veelal worden uitgevoerd door één of twee medewerkers, waarbij de splitsing tussen advisering aan vergunningverlening of RO niet in persoon te maken is, is ook dit pakket geformuleerd. De ODR zal adviesdiensten op dit takenpakket aan de gemeente gaan leveren aangezien het specialisme niet meer robuust bij de gemeente te organiseren valt.

Pakket 3: Vergunningverlening Bouw + RO. Onder dit pakket, dat alle activiteiten die onder de Wabo vallen omvat zowel de inhoudelijke als de coördinerende werkzaamheden verstaan. Bij inhoudelijke werkzaamheden moet gedacht worden aan het uitvoeren van toetsen aan het Bouwbesluit, brandveiligheid, constructie, welstand etc.

Bij coördinerende werkzaamheden moet gedacht worden aan het uitvoeren van het casemanagement. Dit houdt in dat de vergunningaanvraag wordt begeleid en de voortgang wordt bewaakt. De juiste vragen worden door de casemanager op het juiste moment aan de specialisten uitgezet. De casemanager beoordeelt de juistheid en onderlinge samenhang tussen de verschillende adviezen. Op basis van dit alles stelt de casemanager vervolgens de beschikking op. Geconcludeerd is dat de coördinerende werkzaamheden onderdeel zijn van het pakket vergunningverlening en dat het vanwege efficiency en kwaliteit zeer ongewenst is als gemeenten deze taak in eigen huis uit zouden willen blijven voeren en tegelijkertijd de inhoudelijke toetsen wel aan de ODR zouden willen overdragen. Aandachtspunt is het samenspel tussen ODR en brandweer op het gebied van advisering over brandveiligheid en het opstellen van de gebruiksvergunning. Dit is iets dat in de kwartiermakersfase verder wordt uitgewerkt.

Pakket 4: Toezicht en Handhaving RO. Onder dit pakket wordt verstaan het toezicht houden tijdens bouwwerkzaamheden, het constateren van onrechtmatige en illegale situaties op het gebied van Bouw + RO. De positie van de BOA-functionaris is bij dit pakket aan bod gekomen. Geconstateerd is dat de BOA-functionaris vaak een deeltijdfunctie is naast het zijn van toezichthouder milieu of toezichthouder Bouw + RO. Over de noodzaak van het hebben van BOA capaciteit binnen de ODR op het gebied van milieu is geen discussie. De vraag is of dat noodzakelijk is op het gebied van Bouw + RO. Voor veel gemeenten geldt dat met het overgaan van de hoofdwerkzaamheden van de BOA-functionarissen naar de ODR dat gemeenten niet robuust te organiseren zijn om BOA-taken achter te houden voor APV, DHW- en leefbaarheidszaken. Regionalisering lijkt een oplossing voor dit probleem. In de kwartiermakersfase wordt onderzocht op welke wijze deze specifieke BOA-taken het beste vormgegeven kunnen worden..

Pakket 5: De Juridische aspecten: dit betreft de juridische werkzaamheden op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het Wabo-domein (omgevingsrecht). Het gaat daarbij om juridische advisering, het voorbereiden van besluiten (waaronder het behandelen van zienswijzen) en het afhandelen van daartegen ingediende bezwaren en beroepen (opstellen verweerschriften, pleitnotities, procesvertegenwoordiging). De gemeenten en de provincie houden als bevoegd gezag hun eigen bezwaarschriftencommissie. De bezwarencommissie adviseert het bestuursorgaan over de wijze waarop het bezwaar zou moeten worden afgehandeld. De bevoegdheid om op het bezwaarschrift te beslissen blijft een bevoegdheid van de bevoegde bestuursorganen en wordt niet gemandateerd aan de directeur van de ODR. Afhankelijk van de afspraken die daarover in het kader van de DVO zijn gemaakt, kan de besluitvorming in de colleges op basis van het commissieadvies worden voorbereid door de jurist van de ODR.

Pakket 6: Ruimtelijke toetsing. Onder dit pakket vallen het uitvoeren van de bestemmingsplantoets, de binnenplanse afwijking en de buitenplanse afwijking klein. Deze drie toetsen/procedures zijn binnen de ODR uit te voeren aangezien het toetsen/procedures zijn die plaatsvinden binnen bestaande kaders (bestemmingsplan en beleidskaders). Het betreft hier geen afwegingen waar politiek-bestuurlijke argumenten een rol kunnen spelen en daarbij is snelheid geboden in verband met de korte termijnen waarbinnen een omgevingsvergunning verstrekt dient te worden. Onder dit pakket vallen niet de buitenplanse afwijking groot, het afwijkingsbesluit en een bestemmingsplanherziening/wijziging. Aan deze procedures liggen beleidsmatige en ruimtelijke overwegingen ten grondslag. Vanwege de politiek bestuurlijke relevantie is ervoor gekozen deze taken bij de gemeenten achter te laten blijven en niet over te laten gaan naar de ODR.

Pakket 7: Bij het pakket van informatieverstrekking is onderscheid gemaakt tussen verschillende contactvormen (fysiek, telefoon, internet). Vanuit efficiencyoverwegingen en het beste bedienen van de klant is gekozen om deze taken door de ODR te laten uitvoeren. Echter, de uitvoering van het fysieke contact met de klant vindt plaats op de gemeentehuizen en bij het provincieloket. Afhankelijk van de keuze van de gemeente of provincie voert een medewerker van de ODR daar op de momenten dat dit noodzakelijk is, op afspraak, zijn of haar werkzaamheden uit.

Pakket 8: Klachtenafhandeling: het gaat hier om het afhandelen van klachten op het gebied van de fysieke leefomgeving (milieu, bouwen en ruimtelijke ordening). Dit is een onderdeel van de wettelijke handhavingstaak en deze gaat dus mee over naar de ODR. De gemeenten en de provincie hebben hiervoor na plaatsing van medewerkers bij de ODR geen eigen formatie meer.

Nu de pakketten gedefinieerd zijn,kan ook gekeken worden naar de verbondenheid tussen de pakketten. Het ROT heeft geconcludeerd dat de werkzaamheden tussen vergunningverlening, toezicht en handhaving, juridische zaken, ruimtelijke toetsing, informatieverstrekking en klachtenafhandeling zodanig verweven zijn, dat ze bij voorkeur allemaal worden overgedragen aan de ODR. Het maken van andere keuzes hierin leidt tot zodanige praktische consequenties, dat dit afbreuk doet aan de kwaliteit van het product en de efficiencydoelstellingen van de ODR. Bij de vormgeving van de DVO’s per gemeente is dit een onderwerp van gesprek.

Uitgangspunt voor het benoemen en definiëren van de takenpakketten zijn de keuzes die zijn gemaakt ten aanzien van het WABO-proces. Het WABO-proces bestaat uit de onderdelen Informatie verstrekken, Vergunningaanvraag behandelen, Toezicht en controle, Handhaving, en Bezwaar en Beroep. Met het vaststellen van dit WABO-proces is ook besloten om een aantal processen die hieraan gerelateerd zijn buiten de ODR te laten. De uitvoering hiervan blijft daarmee bij de gemeenten. De aansluiting van de processen van de ODR op die van de gemeenten en vice versa moeten in de kwartiermakersfase verder uitgewerkt worden. Afspraken over de uitvoering dienen in de te sluiten DVO’s vastgelegd te worden. De drie belangrijkste processen en taken die bij de gemeente blijven zijn:

De heffing van leges, de inning van leges en de behandeling van bezwaar en beroep tegen de leges.

De invordering van opgelegde dwangsommen en de behandeling van bezwaar en beroep tegen dwangsommen.

Alle werkprocessen en werkzaamheden die te maken hebben met de Basisadministratie Gebouwen (BAG).

Toelichting op de Gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Rivierenland

Algemene toelichting

Aanleiding

Het Rijk, het IPO en de VNG hebben in 2009 afspraken gemaakt om de kwaliteit van milieuvergunningverlening en –handhaving te verbeteren. Onderdeel van deze afspraken is het oprichten van regionale omgevingsdiensten, waarin de uitvoering van een bepaald minimum takenpakket (het basistakenpakket voor milieutaken) wordt ondergebracht. Het onderbrengen van andere taken in het kader van het omgevingsrecht is daarbij als optie open gehouden. Afgesproken is dat de uitvoeringsdiensten de vorm zullen hebben van een openbaar lichaam in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen (hierna ook: Wgr).

Een van de belangrijkste redenen om over te gaan tot het oprichten van omgevingsdiensten is om de kwaliteit van vergunningverlening en handhaving te verbeteren. Om kwaliteit te objectiveren zijn er door KPMG kwaliteitscriteria ontwikkeld op basis waarvan beoordeeld wordt of een omgevingsdienst voldoende capaciteit en kennis heeft om de taken uit te voeren en of er een voldoende aantal bedrijven aanwezig is. Dit wordt aangeduid met de term robuust.

Gelderse maat

De provincie en de Gelderse gemeenten hebben in verband met de vorming van omgevingsdiensten in 2009 gekozen voor de Gelderse maat. Onderdeel daarvan is de vorming van zeven omgevingsdiensten, waardoor de uitvoering van taken zo dicht mogelijk bij het lokaal bestuur wordt gelegd. Binnen en tussen de zeven regio’s is intensief overleg gevoerd over de inbreng van de taken, het al dan niet kunnen voldoen aan de kwaliteitscriteria, de gewenste bedrijfsvoering, de benodigde en beschikbare middelen en de wijze waarop gewerkt gaat worden in de omgevingsdiensten. De resultaten zijn vastgelegd in bedrijfsplannen, voor elke omgevingsdienst één. De bedrijfsplannen hebben gediend als onderlegger voor de gemeenschappelijke regelingen en zijn het vertrekpunt geweest voor de nadere uitwerking van de omgevingsdiensten in inrichtingsplannen.

Gelderse stelsel

De zeven regio’s hebben onderling een taakverdeling afgesproken om enkele specialistische taken goed uit te kunnen voeren. Dit wordt het Gelderse stelsel genoemd. Het gaat om complexe taken en bovenregionale taken.

In de kwaliteitscriteria is vastgelegd bij welke bedrijven vergunningverlening en handhaving complex is. Geen enkele Gelderse omgevingsdienst is robuust voor vergunningverlening bij complexe bedrijven. De Omgevingsdienst Regio Nijmegen gaat de complexe vergunningverlening uitvoeren voor alle omgevingsdiensten in Gelderland. De omgevingsdiensten in de regio’s Vallei, Noord-Veluwe en Veluwe IJssel zijn niet robuust voor handhaving bij complexe bedrijven. De complexe handhaving voor regio’s die hiervoor niet robuust zijn, inclusief de werkzaamheden van bureau milieumetingen, taken met betrekking tot vuurwerk en het toezicht op de bodemsaneringen, wordt uitgevoerd door de Omgevingsdienst regio Arnhem. Over de breedte van de uitvoering van deze taken worden nadere inhoudelijke en financiële afspraken tussen de regio’s gemaakt. De beschrijving van de wijze waarop de bovenregionale handhaving en vergunningverlening van de complexe bedrijven wordt uitgevoerd, zal worden geïnitieerd door de Omgevingsdienst regio Arnhem en de Omgevingsdienst regio Nijmegen.

De gemeenten en de provincie hebben ervoor gekozen om aanvullend op het voorgaande nog een aantal bovenregionale taken in samenhang uit te voeren. Met deze onderlinge stelselafspraken wordt zowel tegemoet gekomen aan het principe van nabijheid en efficiency, als ook aan samenhang en kwaliteit van de omgevingsdiensten. Om het Gelders stelsel van zeven omgevingsdiensten blijvend, op een kwalitatief goed niveau te laten functioneren is het van groot belang om duurzaam met elkaar in gesprek te zijn. De omgevingsdienst in de Vallei zal daarover de regie voeren en de agenda ten behoeve van dat gesprek coördineren.

De Omgevingsdienst Veluwe IJssel is verantwoordelijk voor de opzet van een kennis- en portaalfunctie. De opzet zal in eerste aanleg bescheiden van karakter zijn. Voldoende dient geborgd te zijn dat externe kennis- en ketenpartners hun weg kunnen vinden in het Gelders Stelsel. Afgesproken is dat de Omgevingsdienst Veluwe IJssel initiatief neemt om, in overleg met de regio’s, tot een beschrijving van de portaal- en kennisfunctie te komen. Daarbij dient helderheid te komen over de invulling van de functie, verschillende verwachtingen, rollen en afbakening met betrekking tot andere taken

De Omgevingsdienst Rivierenland zal een programmateam voor het ketentoezicht voor de handhaving inrichten. Dit programmateam is verantwoordelijk voor de analyses, de keuze van de ketens en de uitvoeringsplanning. De ketenprogramma’s worden uitgevoerd in samenwerking met de overige omgevingsdiensten. De Omgevingsdienst Rivierenland zal bezien in hoeverre binnen de uitwerking van dit thema een deel van de bestaande toezichtinspanningen kan worden vervangen door deze vorm van toezicht. In het Gelders stelsel heeft ketentoezicht prioriteit.

Brzo-taken

Vanuit het Rijk is er extra aandacht voor de kwaliteit van Wabo-brede vergunningverlening, toezicht en handhaving van majeure risicobedrijven. In Gelderland werken de gemeenten en de provincie al vanaf 2007 samen bij de uitvoering van de handhaving van Brzo-taken. In 2009 is de samenwerking uitgebreid met Flevoland, Overijssel en Utrecht. De Brzo-taken bij majeure risicobedrijven worden uitgevoerd door de Brzo-inspectiepool Gelderland. Vanaf 2013 worden voor zowel vergunningverlening als toezicht en handhaving landelijk 6 omgevingsdiensten aangewezen voor deze risicovolle bedrijven. Vanaf dat moment zal zowel de vergunningverlening als de handhaving worden uitgevoerd door één verantwoordelijke omgevingsdienst in de regio Oost. De verantwoordelijkheid voor uitvoerende taken wordt belegd bij de Omgevingsdienst regio Nijmegen.

Hieronder worden die artikelen die (mogelijk) toelichting behoeven toegelicht. De overige artikelen in de regeling behoeven geen toelichting.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Vertaling naar robuustheid

Binnen het Gelders stelsel wordt op de hier beschreven wijze bepaald of een omgevingsdienst voldoet aan de kwaliteitscriteria en als ‘robuust’ voor de taakuitvoering wordt aangemerkt. Indien een OD voor een bepaalde categorie complexe bedrijven niet robuust is, wordt die taak conform de stelselafspraken door de specialistische OD uitgevoerd.

De complexe bedrijven worden in drie sectoren ingedeeld (op basis van categorie-indeling Richtlijn Industriële Emissies): Proces (categorie 1 t/m 4), Afval (categorie 5), Overig (categorie 6 en overige bedrijven niet eerder genoemd). Voor de vraag, of een omgevingsdienst robuust is voor de betreffende taak, is van belang hoeveel workload (uren van bepaalde werkzaamheden) binnen de omgevingsdienst uitgevoerd worden.

Voor vergunningverlening is er sprake van robuuste uitvoering indien:

  • 1.

    Voor de sector Proces: minimaal 900 uur/jaar workload

  • 2.

    Voor de sector Afval: minimaal 900 uur/jaar workload

  • 3.

    Voor de sector Overig: minimaal 1800 uur/jaar workload. Voor deze berekening mogen uren voor de sectoren Proces en Afval worden meegeteld, mits de OD voor dat onderdeel robuust is.

Bijvoorbeeld: In een omgevingsdienst bestaat de workload uit: 300 uur Proces, 950 uur Afval en 950 uur Overig. In dit voorbeeld is de OD niet robuust voor de sector Proces, wel voor de sector Afval en, omdat de sector Afval mag worden meegenomen in de berekening voor de sector Overig, ook voor de sector Overig. Deze OD kan wel de taak uitvoeren voor de complexe afval- en overige bedrijven, maar niet voor de complexe proces bedrijven.

Als er in dit voorbeeld bij de sector Afval een workload zou zijn van 700 uur mag de sector Afval niet worden meegenomen in de berekening voor de sector Overig en is de OD daarmee ook niet meer robuust voor de sector Overig. In die situatie kan de OD de taak in z’n geheel niet uitvoeren.

 

Voor toezicht en handhaving is er sprake van robuuste uitvoering indien:

  • Voor de sector Proces: minimaal 10 bedrijven en 900 uur/jaar workload

  • Voor de sector Afval: minimaal 10 bedrijven en 900 uur/jaar workload

  • Voor de sector Overig: minimaal 40 bedrijven of 1800 uur/jaar workload. Voor deze berekening mogen uren voor de sectoren Proces en Afval worden meegeteld, mits de OD voor dat onderdeel robuust is.

Bijvoorbeeld: In een omgevingsdienst bestaat de workload uit: 5 bedrijven en 300 uur Proces, 12 bedrijven en 800 uur Afval en 30 bedrijven en 1500 uur Overig. Deze OD kan bij geen van de complexe bedrijven de taak uitvoeren.

Als er in dit voorbeeld bij de sector afvalbedrijven een workload zou zijn van 1000 uur (ipv 800 uur) dan zou deze OD voor de complexe afval- en overige bedrijven de taak kunnen uitvoeren, maar niet voor de complexe proces bedrijven.

 

Het minimaal aantal bedrijven van bepaalde categorie en de minimale uurbesteding, zoals opgenomen in deze rekenmethodiek, zijn gerelateerd aan kwaliteitscriteria 2.1. Als in een toekomstige versie van de vastgestelde kwaliteitscriteria een wijziging wordt doorgevoerd in het minimale percentage te besteden tijd aan specialistische taken, dan moeten de waarden in deze rekenmethodiek naar rato worden toegepast.

 

Eens in de vijf jaar wordt beoordeeld of een OD haar taken robuust kan uitvoeren. De beoordeling kan eerder plaatsvinden als hier reden toe is.

 

Artikel 2

Ter uitvoering van artikel 10, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen wordt hier het belang vermeld ter behartiging waarvan de regeling is getroffen. Het begrip omgevingsrecht is in deze omschrijving ruim bedoeld en omvat op grond daarvan niet alleen het milieurecht, maar ook bouwrecht, ruimtelijke ordeningsrecht, natuurbeschermingsrecht en dergelijke. Vanwege het belang van alle deelnemers bij een goed werkend Gelders stelsel, in verband waarmee er relaties ontstaan tussen de omgevingsdienst en andere omgevingsdiensten bijvoorbeeld op het punt van complexe of bovenregionale taken, wordt onder de belangen van de deelnemers tevens begrepen het belang van een goede samenwerking tussen de omgevingsdiensten in Gelderland.

 

Artikel 3

In het eerste lid is met het oog op artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen bepaald dat een openbaar lichaam wordt ingesteld. In het tweede lid is ter uitvoering van artikel 10, derde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen de vestigingsplaats vastgelegd. Het betreft hier de statutaire vestigingsplaats. Die moet worden onderscheiden van de feitelijke plaats waar het openbaar lichaam zijn taken uitvoert. Die plaats kan verschillen van de statutaire vestigingsplaats. De regeling verzet zich er bovendien niet tegen dat de taken op meerdere plaatsen worden uitgeoefend. Voor alle duidelijkheid wordt in het derde lid aangegeven dat het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter.

 

Artikel 4

De bestuurlijke eis van het Rijk is dat de uitvoering van ten minste de taken zoals opgenomen in het basistakenpakket worden belegd bij een omgevingsdienst. Artikel 4 komt aan die eis tegemoet door te bepalen dat de ter behartiging van het belang genoemd in artikel 2 de uitvoering van de basistaken onderbrengen bij het openbaar lichaam. Het tweede lid bepaalt dat tot de basistaken kunnen behoren coördinerende, adviserende en ondersteunende taken in verband met de basistaken. Daarbij kan worden gedacht aan, bijvoorbeeld, interne advisering en documentondersteuning. De omschrijving is zo gekozen dat een ruime categorie van werkzaamheden daaronder kunnen worden verstaan, waaronder bijvoorbeeld ook het heffen van leges. Door de formulering wordt bovendien duidelijk dat er geen verplichting bestaat om dergelijke ondersteunende taken onder te brengen. Er kunnen tussen de omgevingsdienst en een of meer deelnemers op basis van het derde lid overeenkomsten (dienstverleningsovereenkomsten) worden gesloten. Die bevatten nadere afspraken over de uitoefening van de taken die krachtens de regeling bij de omgevingsdienst is ondergebracht..

 

Artikel 5

Naast de basistaken als bedoeld in artikel 4 kunnen de deelnemers bij het treffen van de regeling de uitoefening van overige taken in het omgevingsrecht aan de omgevingsdienst overlaten. Het besluit van een deelnemer tot het treffen van de regeling bevat op grond van het derde lid een opgave van die taken. Zowel het toevoegen van taken als het terugnemen van taken kan met instemming van het algemeen bestuur. Dat heeft in ieder geval gevolgen voorn de bijdrage van de deelnemers (art 10 GR) en de stemverhoudingen (art 11.4 GR). Net als bij de basistaken als bedoeld in artikel 4 kunnen ten aanzien van de in artikel 5 bedoelde taken dienstverleningsovereenkomsten worden gesloten tussen de omgevingsdienst en een of meer deelnemers.

 

Artikel 6

Naast het uitvoeren van de basistaken en overige taken als bedoeld in de artikelen 4 en 5 is het voorstelbaar dat de omgevingsdienst andere taken uitvoert op verzoek van een deelnemer. Het gaat daarbij om niet-structurele taken. Ook over de taken als bedoeld in artikel 6 kunnen dienstverleningsovereenkomsten worden gesloten.

 

Artikel 7

Dit artikel geeft een regeling voor de complexe taken die niet robuust kunnen worden uitgevoerd, alsmede de bovenregionale taken. Die begrippen zijn omschreven in artikel 1. Ten aanzien van deze taken is bestuurlijk de volgende verdeling tussen de diverse omgevingsdiensten afgesproken:

  • 1.

    Ten aanzien van complexe vergunningverleningstaken die niet robuust kunnen worden uitgevoerd, met inbegrip van de taken ter uitvoering van het Besluit Risico’s Zware Ongevallen, is de omgevingsdienst regio Nijmegen de uitvoerder.

  • 2.

    Het toezicht in het kader van het Besluit Risico’s Zware Ongevallen wordt uitgevoerd door de omgevingsdienst regio Nijmegen.

  • 3.

    De complexe bestuursrechtelijke handhavingstaken worden uitgevoerd door de uitvoeringsdienst regio Arnhem, tenzij die taken in een regio robuust belegd kunnen worden. In dat geval worden die taken door de betreffende omgevingsdienst uitgevoerd.

  • 4.

    De bestuursrechtelijke handhavingstaken in het kader van de Wet bodembescherming wordt uitgevoerd door de uitvoeringsdienst regio Arnhem.

  • 5.

    De provinciale meetploeg wordt ondergebracht bij de uitvoeringsdienst regio Arnhem.

  • 6.

    De coördinatie op de kwaliteit van de taakuitoefening en de coördinatie op de samenwerking tussen de omgevingsdiensten binnen het Gelderse stelsel worden uitgevoerd door de uitvoeringsdienst regio De Vallei.

  • 7.

    Het portaal voor externe (kennis)partners wordt in combinatie met het kenniscentrum belegd bij de omgevingsdienst Veluwe IJssel.

  • 8.

    Het gezamenlijke programma Ketentoezicht wordt belegd bij de omgevingsdienst Rivierenland.

Het uitgangspunt blijft dat de bevoegdheid deze taak uit te voeren bij de betreffende gemeente of bij de provincie blijft. Daarmee blijft de in het gebied werkzame uitvoeringsdienst het aanspreekpunt. Over de exacte uitvoering van de complexe en bovenregionale taken zullen nadere inhoudelijke en financiële afspraken gemaakt moeten worden. De vergoeding voor de uitvoering van die taken wordt in overleg tussen alle Gelderse omgevingsdiensten vastgesteld. Er is enerzijds een verplichting van de betreffende uitvoeringsdienst om die taken uit te voeren, en anderzijds een verplichting van de ontvangende dienst om die taken te laten uitvoeren. Dat systeem geldt ten aanzien van alle complexe en bovenregionale taken, voor zover die bij de inwerkingtreding van de regeling niet robuust worden uitgevoerd. Het alsnog robuust worden van de omgevingsdienst op eerder niet robuuste taken leidt er derhalve toe dat de regelingen (van de vragende omgevingsdienst en van de leverende omgevingsdienst) mogelijk aangepast zal worden. Daarbij zullen ook de gevolgen voor het personeel en andere gevolgen worden betrokken. Het vijfde lid is opgenomen om de samenwerking in het kader van het Besluit risico’s zware ongevallen te kunnen voortzetten die sinds enkele jaren bestaat tussen de bevoegde organen (van gemeenten en provincies) in Gelderland en Overijssel. De taken in het kader van het Besluit risico’s en zware ongevallen behoren tot de complexe taken. Binnen de provincie Gelderland vindt de aansturing van de taakuitvoering dan ook plaats op reguliere wijze, zoals die ook voor andere complexe taken geldt. Op grond van het artikellid kan een samenwerkingsovereenkomst worden gesloten met bevoegde organen in Overijssel die het mogelijk maakt dat voor de taakuitvoering in Overijssel gebruik wordt gemaakt van kennis en capaciteit binnen de Gelderse uitvoeringsdiensten. Deze samenwerking laat de bevoegdheid van de organen in Overijssel voor de inrichtingen onverlet.

Er bestaan groepen vergunningplichtige inrichtingen onder categorie 4.2 of hoger, die alleen voor het aspect geluid als complex worden aangemerkt, bijvoorbeeld scheepswerven. Het geluidsaspect is een specialisme waarop alle omgevingsdiensten in Gelderland robuust zijn. Doel van dit artikel is borging van kwaliteit. Als een bedrijf alleen ten aanzien van het aspect geluid als complex is aangemerkt, kan ook de lokale omgevingsdienst die kwaliteit leveren. Zo’n bedrijf wordt weliswaar als complex aangemerkt, maar de vergunningverlening kan door een lokale omgevingsdienst plaatsvinden, omdat ook de lokale omgevingsdienst de taak kan uitvoeren in overeenstemming met de kwaliteitscriteria.

In het geval dat een bedrijf vanwege andere of meerdere specialismen als complex wordt aangemerkt, dan blijft de stelselafspraak van toepassing en levert de omgevingsdienst regio Nijmegen voor het gehele milieudeel van een vergunningaanvraag bindend integraal advies (inclusief geluidsaspect).

 

Artikel 8

Artikel 10, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen schrijft voor dat een regeling waarbij een openbaar lichaam wordt ingesteld, aangeeft welke bevoegdheden aan het bestuur van het openbaar lichaam worden overgedragen. Het is een uitgangspunt van de deelnemers om aan de omgevingsdienst geen bevoegdheden over te dragen. Dat is vastgelegd in het eerste lid. Dat neemt niet weg dat het functioneel en doelmatig kan zijn om aan (een functionaris van) de omgevingsdienst vertegenwoordigingsbevoegdheid te verlenen met betrekking tot de bevoegdheden van de deelnemers. Daarbij kan het gaan om mandaat (voor publiekrechtelijke bevoegdheden), volmacht (voor privaatrechtelijke bevoegdheden) en machtiging (voor feitelijke handelingen). In het tweede lid is bepaald dat het aan de deelnemers is om daarover te beslissen. Het gaat daarbij voor de goede orde om vertegenwoordiging, niet om het overdragen van enige bevoegdheid. Een krachtens mandaat genomen besluit, als voorbeeld, geldt immers als een besluit van de mandaatgever.

 

Artikel 9

Het openbaar lichaam is krachtens de Wet gemeenschappelijke regelingen een rechtspersoon en uit dien hoofde bevoegd tot het aangaan van privaatrechtelijke rechtshandelingen. De Wet gemeenschappelijke regelingen bepaalt in artikel 55 dat bij de regeling beperkingen kunnen worden aangebracht in de bevoegdheden die het openbaar lichaam van rechtswege bezit om aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen. Artikel 9 bevat dergelijke beperkingen. Daarbij is ervoor gekozen om de deelnemers de mogelijkheid te geven toestemming te verlenen voor privaatrechtelijke rechtshandelingen die op grond van de regeling anders niet zijn toegestaan.

 

Artikel 10

De begroting wordt omgeslagen over de deelnemers in de verhouding waarin zij taken bij de omgevingsdienst hebben ondergebracht. Vanwege de relatie met de structurele taken van de omgevingsdienst, zoals die zijn bepaald met toepassing van de artikelen 4 en 5, wordt in het eerste lid naar die artikelen teruggegrepen. Indien sprake is van aanvullende, niet-structurele taken als bedoeld in artikel 6, worden de kosten daarvan bij de deelnemer in rekening gebracht met toepassing van het tweede lid. Het derde lid heeft als achtergrond dat de deelnemers aan een gemeenschappelijke regeling verplicht zijn een daarbij opgericht openbaar lichaam van middelen te voorzien waardoor het de taken waartoe het is opgericht naar behoren kan vervullen. Daartoe behoren ook de financiële verplichtingen die het openbaar lichaam ter uitvoering van die taken is aangegaan. Daarnaast behoren tot de verplichte uitgaven van een openbaar lichaam evenals voor waterschappen de aflossing van schulden en renten en andere opeisbare schulden. Dat is bevestigd in de Circulaire aansprakelijkheid voor schulden van openbare lichamen op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Circulaire van 8 juli 1999). Het derde lid geeft zodoende een algemeen geldende rechtsplicht weer voor deelnemers aan een gemeenschappelijke regeling die de positie van derden jegens de omgevingsdienst beschermt. Het derde lid is bovendien noodzakelijk om in voorkomend geval tegen aanvaardbare tarieven geldleningen aan te kunnen gaan. Het lid heeft geen betekenis voor de verdeling van de kosten tussen de deelnemers. Daarvoor geldt de verhouding van het eerste lid.

 

Artikel 11

Met toepassing van artikel 13 van de Wet gemeenschappelijke regelingen worden de leden van het algemeen bestuur door en uit de deelnemende colleges (van burgemeester en wethouders, en Gedeputeerde Staten) aangewezen. Verder schrijft artikel 13 van die wet voor dat de regeling het aantal leden van het algemeen bestuur bepaalt dat door de deelnemers wordt aangewezen. Het eerste en het tweede lid voorzien daarin door het aantal leden van het algemeen bestuur te vermelden, alsmede te bepalen dat elke deelnemer een lid in het algemeen bestuur benoemt. De aanwijzing van plaatsvervangende leden op grond van het derde lid voorziet in de behoefte van alle deelnemers, gezien de bevoegdheden van het algemeen bestuur, om vertegenwoordigd te zijn in het algemeen bestuur als het gewone lid verhinderd is. De stemverhouding als bedoeld in het vierde lid weerspiegelt de bestuurlijke afspraken die ter zake zijn gemaakt.

 

Artikel 12

Het algemeen bestuur is het hoogste orgaan van het openbaar lichaam. In het algemeen bestuur zijn alle deelnemers vertegenwoordigd. Het is de verantwoordelijkheid van de deelnemers om te zorgen voor het aanwijzen van de leden van het algemeen bestuur volgens het eerste en het tweede lid. Op grond van artikel 18 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, in verbinding met artikel 16, vijfde lid, van die wet is in het derde lid van artikel 12 opgenomen dat een deelnemer een lid dat hij in het algemeen bestuur heeft aangewezen, kan ontslaan indien dat lid het vertrouwen van de deelnemer niet langer bezit. In het vijfde lid is bepaald dat een lid van het algemeen bestuur ontslag kan nemen. In dat geval is het aan de deelnemer om met toepassing van het tweede lid te voorzien in opvolging. Het zesde lid is overeenkomend met artikel 13, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

 

Artikel 14

Dit artikel regelt de bevoegdheden van het algemeen bestuur. De belangrijkste bevoegdheden zijn benoemd, zoals het vaststellen van de begroting en de jaarrekening. Ook is opgenomen welke bevoegdheden niet mogen worden overgedragen aan het Dagelijks Bestuur. 

In het tweede lid is opgenomen dat het algemeen bestuur het besluit kan nemen tot oprichting van of deelneming in een rechtspersoon met in achtneming van artikel 55a van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Een dergelijk besluit mag alleen genomen worden ten behoeve van de belangen die de omgevingsdienst behartigt. De bevoegdheid ligt conform de wet bij het algemeen bestuur. In dat bestuur zijn in beginsel alle deelnemers vertegenwoordigd. Zij zijn dan ook allen betrokken bij de besluitvorming. Het besluit mag niet eerder worden genomen dan nadat de raden en staten in gelegenheid zijn gesteld om hun wensen en bedenkingen te uiten over het ontwerpbesluit.

 

Artikel 16

De Wet gemeenschappelijke regelingen kent als hoofdregel dat het dagelijks bestuur naast de voorzitter bestaat uit twee of meer andere leden die door en uit het algemeen bestuur worden aangewezen, met inachtneming van hetgeen in de regeling is bepaald. Het eerste lid voorziet in een spoedige aanwijzing van de leden na de inwerkingtreding van de regeling. Het algemeen bestuur kan daarbij met inachtneming van artikel 14, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen leden van buiten de kring van het algemeen bestuur aanwijzen als lid van het dagelijks bestuur.

 

Artikel 19

Op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen is de voorzitter niet alleen voorzitter van het algemeen bestuur, maar ook van het dagelijks bestuur. De plaatsvervangend voorzitter die op grond van het tweede lid wordt aangewezen, is plaatsvervangend of waarnemend ten aanzien van alle bevoegdheden, dus ook ten aanzien van het voorzitterschap van het dagelijks bestuur en de bevoegdheid tot vertegenwoordiging van het openbaar lichaam in en buiten rechte.

 

Artikel 21

Om op bestuurlijk niveau de samenwerking tussen de Gelderse omgevingsdiensten te waarborgen, is in de regeling (en alle andere gemeenschappelijke regelingen waarbij een omgevingsdienst in Gelderland is ingesteld) voorzien in een overleg tussen de voorzitters.

 

Artikel 22

Ter uitvoering van de artikelen 16 tot en met 19 van de Wet gemeenschappelijke regelingen houdt de regeling bepalingen in over informatie en verantwoording van het bestuur van het openbaar lichaam aan de deelnemers (met inbegrip van de gemeenteraden en Provinciale Staten).

 

Artikel 28

Om op ambtelijk niveau de samenwerking tussen de Gelderse omgevingsdiensten te waarborgen, is in de regeling (en alle andere gemeenschappelijke regelingen waarbij een omgevingsdienst in Gelderland is ingesteld) voorzien in een overleg tussen de directeuren.

 

Artikel 31

Er ligt op grond van het eerste lid een verplichting om een beperkte reserve op te bouwen en aan te houden voor het opvangen van financiële schommelingen. Indien er in de jaarrekening sprake is van een nadelig saldo, beslist het algemeen bestuur op grond van het tweede en het derde lid.

 

Artikel 33

Op grond van artikel 40 van de Archiefwet houdt een regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen een voorziening in omtrent de zorg voor de archiefbescheiden van bij die regeling ingestelde openbare lichamen. Hieraan wordt invulling gegeven door opneming in de regeling van artikel 33.

 

Artikel 35

Op grond van artikel 9 van de Wet gemeenschappelijke regelingen houdt een regeling die voor onbepaalde tijd wordt getroffen bepalingen in over wijziging, opheffing, toetreding en uittreding. De regeling voorziet daarin in hoofdstuk 10. Voor de eerste fase in het bestaan van de omgevingsdienst is ervoor gekozen uittreding de eerste vijf jaren niet mogelijk te maken. Zou een deelnemer besluiten uit te treden, dan zorgt het tweede lid ervoor dat er voldoende tijd is om de gevolgen van de uittreding te regelen. Dat gebeurt door middel van een vaststellingsovereenkomst. Het algemeen bestuur is bevoegd te besluiten tot een dergelijke overeenkomst, dat het besluit neemt met tweederde van de uitgebrachte stemmen. In de verdeling van taken tussen het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur is het aan het dagelijks bestuur om de uittreding af te wikkelen.

 

Artikel 36

Het wijzigen van de regeling is mogelijk. Een deelnemer kan op grond van het tweede lid zelf daarom zelf verzoeken, dan wel kan dat in het algemeen bestuur worden besloten. Gaat het om opheffing van de regeling, dan zijn het vooral de personele en financiële gevolgen die geregeld moeten worden. Dat geschiedt op grond van het derde lid in een liquidatieplan. Afhankelijk van de specifieke situatie kan dat plan bepalingen inhouden over het overnemen van personeel door deelnemers.

 

Artikel 37

De behandeling van klachten als bedoeld in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht kent twee fasen: de interne fase en de externe fase. Artikel 34 houdt de verplichting in om voor de interne fase een verordening vast te stellen, waartoe het algemeen bestuur bevoegd is. Voor de tweede fase geldt dat de Nationale ombudsman bevoegd is, aangezien geen klachtadviesinstantie is aangewezen.

 

Artikel 39

De regeling wordt op grond van artikel 26, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen door alle deelnemers op de voor regelgeving gebruikelijke wijze bekend gemaakt. Voor gedeputeerde staten is dat door plaatsing in het Provinciaal Blad op grond van artikel 137, tweede lid, van de Provinciewet. Voor de colleges van burgemeester en wethouders is dat door plaatsing in het gemeenteblad, dan wel bij gebreke daaraan door opneming in een andere door de gemeente algemene verkrijgbaar gestelde uitgave op grond van artikel 139, tweede lid, van de Gemeentewet. Bovendien bepaalt de Wet gemeenschappelijke regelingen in artikel 52, eerste lid, aanhef en onder j, in samenhang met artikel 27 dat gedeputeerde staten de regeling opnemen in het register van gemeenschappelijke regelingen. Met toepassing van artikel 139 van de Provinciewet en artikel 142 van de Gemeentewet is in de regeling bepaald dat zij in werking treedt met ingang van de dag na de dag waarop gedeputeerde staten haar in het register hebben opgenomen. Gedeputeerde staten dragen vervolgens zorg voor de in artikel 26 van de Wet gemeenschappelijke regelingen bedoelde toezending aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

 

Artikel 40

Het boekjaar voor de begroting van het openbaar lichaam is gelijk aan het kalenderjaar. De begroting beslaat daarom normaal gesproken een kalenderjaar. Ingeval van inwerkingtreding van de regeling midden in het jaar, kan daaraan niet worden voldaan. Artikel 39 bepaalt om die reden dat de begroting geldt vanaf de dag van inwerkingtreding van de regeling tot aan het einde van het kalenderjaar, of naar keuze van het algemeen bestuur tot het einde van het daaropvolgende kalenderjaar. De jaarrekening volgt in dat regime.