Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR606801
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR606801/1
Regeling vervallen per 01-01-2024
Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Renkum houdende regels omtrent de heffing en invordering van reclamebelasting Verordening reclamebelasting 2018
Geldend van 30-12-2017 t/m 31-12-2023
Intitulé
Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Renkum houdende regels omtrent de heffing en invordering van reclamebelasting Verordening reclamebelasting 2018De raad van de gemeente Renkum ;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 10 januari 2017 en d.d. 7 november 2017;
gelet op artikel 227 van de Gemeentewet;
besluit
vast te stellen de volgende verordening:
Verordening op de heffing en invordering van reclamebelasting 2018
(Verordening reclamebelasting 2018)
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij directe of indirecte steun vindt in of op de grond.
Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam reclamebelasting wordt, binnen het gebied zoals nader aangewezen in de bij deze verordening behorende bijlage 1, een directe belasting geheven voor een openbare aankondiging die zichtbaar is vanaf de openbare weg.
Artikel 3 Belastingplicht
-
1. De reclamebelasting wordt geheven van degene van wie, dan wel ten behoeve van wie de openbare aankondiging wordt aangetroffen.
-
2. Reclamebelasting wordt uitsluitend geheven van degene, als bedoeld in het eerste lid, die is gevestigd op de begane grond van een bouwwerk of gedeelte daarvan dat is gelegen aan de openbare weg.
-
3. In afwijking in zoverre van het bepaalde in het eerste lid wordt de reclamebelasting voor een openbare aankondiging, die met vermelding van de naam van een tussenpersoon is gedaan in verband met de verhuur of de verkoop van roerende en onroerende zaken, geheven van die tussenpersoon.
-
4. In afwijking in zoverre van het bepaalde in het eerste en tweede lid wordt de reclamebelasting voor een openbare aankondiging die is aangebracht door tussenkomst van een natuurlijk persoon of rechtspersoon die zijn beroep of bedrijf maakt van ten behoeve van derden tegen vergoeding aanbrengen van openbare aankondigingen op daartoe beschikbaar gestelde oppervlakken, geheven van die natuurlijk persoon of rechtspersoon.
Artikel 4 Vrijstellingen
De reclamebelasting wordt niet geheven voor:
- a.
een openbare aankondiging door publiekrechtelijke rechtspersonen gedaan in de uitoefening van hun publiekrechtelijke taak;
- b.
een openbare aankondiging die uitsluitend dient ten behoeve van de regulering van het verkeer over openbare land- en waterwegen;
- c.
openbare aankondigingen die uitsluitend het openbaar belang dienen;
- d.
openbare aankondigingen van politieke partijen;
- e.
openbare aankondigingen die korter aanwezig zijn dan twee dagen per week en binnen het belastingtijdvak niet worden vervangen, opgevolgd of gecontinueerd door andere openbare aankondigingen;
- f.
openbare aankondigingen die zonder commercieel oogmerk aanwezig zijn in het kader van en voor de duur van
- -
activiteiten van culturele, sociale of soortgelijke aard;
- -
braderieën;
- -
- g.
openbare aankondigingen op bouwterreinen voor zover deze rechtstreeks betrekking hebben op de op dat terrein in uitvoering zijnde bouwwerkzaamheden;
- h.
openbare aankondigingen die met vermelding van een tussenpersoon zijn gedaan in verband met de verhuur of de verkoop van roerende woonruimten, roerende bedrijfsruimten of onroerende zaken;
- i.
openbare aankondigingen aangebracht door of namens winkeliersverenigingen of wijkorganen, waarbij de openbare aankondiging uitsluitend bevat een aanduiding van de winkeliersvereniging of het wijkorgaan;
- j.
openbare aankondigingen waarvoor op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst betaling aan de gemeente moet geschieden, dan wel onderscheidenlijk een vergoeding aan de gemeente verschuldigd is;
- k.
openbare aankondigingen alleen bestaande uit de Nederlandse-, provinciale- of gemeentelijke vlag.
Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarief
-
1. De reclamebelasting wordt geheven ongeacht de oppervlakte in vierkante meters van de openbare aankondiging.
-
2. Het tarief bedraagt per openbare aankondiging, per jaar € 350,00.
Artikel 6 Berekening van de reclamebelasting
-
1. Openbare aankondigingen die bij één bouwwerk of gedeelte daarvan behoren, worden aangemerkt als één openbare aankondiging. Indien meerdere bouwwerken of gedeelten daarvan naast elkaar zijn gelegen en tezamen worden gebruikt door één belastingplichtige, worden de openbare aankondigingen die bij deze bouwwerken of gedeelten daarvan behoren voor de toepassing van dit artikel aangemerkt als één openbare aankondiging.
-
2. Openbare aankondigingen behoren in ieder geval tot één bouwwerk indien zij daarmee fysiek zijn verbonden of daarmee tezamen worden gebruikt.
-
3. Indien er sprake is van meerdere openbare aankondigingen als bedoeld in het eerste lid, van verschillende in het bouwwerk aanwezige ondernemingen, wordt de belastingplicht verlegd naar de eigenaar van het bouwwerk
Artikel 7 Belastingtijdvak
Het belastingtijdvak is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 8 Wijze van heffing
De reclamebelasting wordt bij wege van aanslag geheven.
Artikel 9 Termijn van betaling
-
1. De aanslagen moeten worden betaald binnen zes weken na de dagtekening van het aanslagbiljet.
-
2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijn.
Artikel 10 Kwijtschelding
Bij de invordering van de reclamebelasting wordt geen kwijtschelding verleend.
Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de reclamebelasting.
Artikel 12 Inwerkingtreding
-
1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van bekendmaking.
-
2. De Verordening op de heffing en invordering van reclamebelasting 2017, zoals vastgesteld door de raad op 22 februari 2017, wordt ingetrokken met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
-
2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2018.
Artikel 13 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening reclamebelasting 2018.
Ondertekening
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 20 december 2017,
De voorzitter,
De griffier,
Bijlage 1
Als aangewezen gebied, bedoeld in artikel 2 van de Verordening reclamebelasting 2018 , geldt het volgende adressen-bestand:
Oosterbeek
Utrechtseweg nrs. 68 tm. 212 (even nummers),
Van Toulon van der Koogweg nrs. 2 tm. 18,
Weverstraat nrs. 1 tm. 75 en 2 tm. 48,
Raadhuisplein 1 en 2, Pastoor Bruggemanlaan 1,
Jacobaweg 3,
Molenweg 1,
Pietersbergseweg 2,
Plein 1946 -2,
Poststraat 2, 3 en 5,
Prins Hendrikstraat 1,
Cornelis Koningstraat 2
Renkum
Dorpsstraat 1 tm. 129
Wilgenpas 15
De Beyerstraat nrs. 1 tm. 4
Kerkstraat nrs. 1 tm. 4
Europalaan 2, 4 – 6, 8, 10 - 12, 14, 16, 18 - 20, 60, 62, 64, 66
Achterdorpsstraat 10 en 12
Toelichting
A Algemeen
1 Wettelijke basis
De verordening reclamebelasting is gebaseerd op artikel 227 van de Gemeentewet.
Omdat sprake is van een belasting, hoeft er tegenover het heffen van de reclamebelasting geen individuele tegenprestatie of kostenpost te staan van de gemeente. Het vereiste van maximaal 100% kostendekkendheid, zoals dat van toepassing is bij de legesheffing, geldt hier niet.
De opbrengst vloeit in de algemene middelen en de gemeente kan die aanwenden naar eigen inzicht. De reclamebelasting wordt dan ook primair als een algemeen dekkingsmiddel opgevat. Daarnaast kan de reclamebelasting, net als de precariobelasting, een regulerend karakter hebben door het opwerpen van een financiële drempel voor openbare aankondigingen
Over de besteding van de opbrengst van de reclamebelasting oordeelde rechtbank Zutphen (20 januari 2010, nr. 09/334, Doetinchem, LJN: BL8525), dat het gerechtvaardigd is dat de die wordt gebruikt ten behoeve van de ontwikkeling (van het centrummanagement) van het centrum van de gemeente. De reclamebelasting is een algemene belasting die een gemeente op basis van artikel 227 van de Gemeentewet kan heffen, waarvan de opbrengst in de algemene middelen vloeit en vrij besteedbaar is. Het staat de raad vrij om de opbrengst uit de reclamebelasting aan te wenden op de wijze die het beste past bij het gemeentelijk beleid. In dit geval heeft de raad besloten dat de opbrengst van de reclamebelasting in de vorm van een subsidie aan de stichting wordt verstrekt ten behoeve van het financieren van activiteiten en voorzieningen voor de promotie en verbetering van het verblijfsklimaat in het centrum van de gemeente. De reclamebelasting is dus door de raad niet bedoeld om openbare aankondigingen terug te dringen. Naar het oordeel van de rechtbank is de gemeentelijke wetgever hiermee niet buiten zijn bevoegdheden getreden.
Voor gemeenten die slechts in een deel van de gemeente willen heffen adviseren wij om ook een kaart of plattegrond als bijlage bij de verordening op te nemen.
B Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud van een aantal in de verordening voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1.
Artikel 2 Belastbaar feit
In de verordening is voor de formulering van het belastbare feit aangesloten bij de wettekst van artikel 227 Gemeentewet. De wet gaat uit van een belasting ‘ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg.’
De reclamebelasting is aangemerkt als directe belasting. Deze aanwijzing is noodzakelijk om toepassing van artikel 31 e.v. van de AWR betreffende de richtige heffing mogelijk te maken.
Openbare aankondiging
Artikel 227 van de Gemeentewet, noch enige andere (fiscale) wet geeft een definitie van het begrip openbare aankondiging. Daardoor moet aansluiting worden gezocht bij het spraakgebruik. In beginsel vallen alle openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg onder de reclamebelasting. Het gaat overigens om de openbare aankondiging zelf en niet om het voorwerp waarop die aankondiging zich bevindt. Bij een reclametekst op een gevelbord bijvoorbeeld is belast de aankondiging op het bord en niet het bord zelf. Voor de berekening van de oppervlakte van de openbare aankondiging wordt soms wel aangesloten bij de oppervlakte van het bord.
Bij openbare aankondigingen kan gedacht worden aan schriftelijke aankondigingen, foto’s, tekeningen, logo’s, stickers, raam- en aanplakbiljetten, teksten en figuren op gevelborden, etalageruiten, lichtbakken en (verkeers)borden en vlaggen, neonreclames, merken, emblemen, beeldbepalende kenmerken en zelfs aankondigingen op door de gemeente rijdende specifieke reclamevoertuigen.
Het is vaste rechtspraak van de belastingrechter dat onder het wettelijk begrip ‘openbare aankondiging’ niet slechts reclame in engere zin valt, maar meer in het algemeen elke tot het publiek gerichte mededeling van commerciële dan wel ideële aard waarmee de aandacht wordt getrokken voor een dienst, een product of een boodschap (zie bijv. Hof Amsterdam 22 juni 2005, nr. 04/03441, LJN: AU0787).
Een bordje op de gevel met de aankondiging dat daar een huisartsenpraktijk is gevestigd valt onder de reclamebelasting (Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29-04-2015, nr. AWB - 14 _ 5957, ECLI: NL:RBZWB:2015:2733).
Echter, openbare aankondigingen zoals de vermelding van openings- en sluitingstijden en aanduidingen die aangeven waar de hoofdingang van een gebouw zich bevindt, zijn geen openbare aankondiging in de zin van de reclamebelasting. Hof Amsterdam oordeelde dat dergelijke aankondigingen slechts bijkomstig de aandacht vestigen op het gebouw ten einde deel te nemen aan het economische verkeer en daarmee zakelijke belangen te bevorderen (Hof Amsterdam 30 januari 1998, nr. 96/1387, Belastingblad 1998 blz. 530, Rechtbank Almelo, 11 mei 2011, nr.10/748, VNG-4484).
Een aankondiging is openbaar indien het publiek vanaf de openbare weg de aankondigingen visueel kan waarnemen. Aankondigingen in gebouwen zijn meestal niet zichtbaar vanaf de openbare weg en in dat geval daardoor niet belastbaar. Aankondigingen in etalages van winkels zijn in beginsel weer wel belastbaar. Indien een gemeente dat niet wenselijk acht kan een vrijstellingsbepaling worden opgenomen. Zie de toelichting op artikel 4 (Vrijstellingen).
Rechtbank ’s-Gravenhage oordeelde dat openbare aankondigingen die door de bladeren van bomen tijdelijk slecht zichtbaar zijn, wel onder de reclamebelasting vallen (Rb. ’s-Gravenhage 16 augustus 2006, nr. 05/8066, LJN: AY8441).
De belastingrechter oordeelde dat een muurschildering met daarnaast een logo van een bedrijf en een op het bedrijf slaande tekst, een openbare aankondiging is in de zin van de reclamebelasting (Hoge Raad 30 maart 2007, nr 42353, LJN: AX2154 en de samenhangende verwijzingsprocedure Hof Amsterdam, 6 maart 2009, nr. 0700180, LJN: BH6990).
Dat een openbare aankondiging is aangebracht door een vorige eigenaar die niet langer in het desbetreffende pand is gevestigd doet niet af aan belastingplicht van de huidige exploitant (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 25 november 2011, 11/00070, Maastricht, LJN:BV6158).
Een niet verwijderbaar historisch opschrift op rijksmonumentale gevel zonder relatie tot de huidige ondernemingsactiviteiten is niet aan belastingheffing onderworpen (Rechtbank Zutphen, 28 december 2011, 11/585, Winterswijk LJN:BV0502).
Dat een openbare aankondiging als een vlag niet 24 uur per dag buiten hangt (niet 24 uur per dag zichtbaar is vanaf de openbare weg) doet niet af aan belastingplicht. Een tarief op jaarbasis is daarbij niet onredelijk (Rechtbank Breda, 13 september 2011, 11/2680, Middelburg, LJN: BU2789).
Het begrip openbare weg
De Gemeentewet geeft geen definitie van het begrip openbare weg. De belastingrechter knoopt voor het begrip ‘openbare weg’ aan bij de definitie uit de Wegenwet (Hof Leeuwarden 30 oktober 1967, BNB 1968/214 inzake de straatbelasting en Hoge Raad 21 september 2001, nr. 35502, Belastingblad 2001, blz. 996 inzake de OZB). Volgens artikel 1 van de Wegenwet moet onder weg mede worden verstaan: voetpad, rijwielpad, jaagpad, dreef, molenweg, kerkweg en andere verkeersbanen voor beperkt gebruik. Ook een brug wordt aangemerkt als weg.
Volgens artikel 4 van de Wegenwet is een weg openbaar:
- 1.
wanneer hij, na het tijdstip van dertig jaren vóór het in werking treden van deze wet, gedurende dertig achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest;
- 2.
wanneer hij, na het tijdstip van tien jaren vóór het in werking treden van deze wet, gedurende tien achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest en tevens gedurende die tijd is onderhouden door het rijk, provincie, gemeente of een waterschap;
- 3.
wanneer de rechthebbende daaraan de bestemming van openbare weg heeft gegeven.
Het onder 1 en 2 bepaalde lijdt uitzondering wanneer, lopende de termijn van dertig of tien jaar, gedurende een tijdvak van ten minste een jaar duidelijk ter plaatse is kenbaar gemaakt, dat de weg alleen op verzoek voor eenieder toegankelijk is. Dit kenbaar maken kan geschieden door het stellen van opschriften als: eigen weg, particuliere weg, private weg en soortgelijke, of door andere kentekenen.
Samenvattend geldt dat een weg openbaar is wanneer deze daadwerkelijk voor iedereen toegankelijk is. Het is daarbij niet van belang wie eigenaar is van de weg. Een weg is niet openbaar als deze alleen op verzoek voor een ieder toegankelijk is.
Voor winkelcentra die niet kunnen worden afgesloten met bijvoorbeeld een afsluitbaar hekwerk of schuifdeuren heeft dit tot gevolg dat sprake is van openbare weg. Deze zijn immers te allen tijde voor iedereen toegankelijk. Ook ’s-avonds, op feestdagen en in het weekend. Deze situatie is dan vergelijkbaar met een winkelgebied of winkelstraat elders in de gemeente. Voor winkelcentra die wel afsluitbaar zijn, ligt dat naar onze mening anders. Hierbij is de vrije toegankelijkheid afhankelijk van de beheerder, vergelijkbaar met de situatie van een groot warenhuis. Zo’n winkelcentrum is dan niet daadwerkelijk voor iedereen toegankelijk en er kan naar onze mening niet gesproken worden van openbare weg.
De uitspraak van de Rechtbank Middelburg van 1 december 2008, nr. 08/69, LJN:BH288143, maakt duidelijk dat overdekte en afsluitbare winkelcentra niet zonder meer openbare weg zijn. In dat geval was een winkel gevestigd op een binnenplaats. De binnenplaats is omgeven door bebouwing. De winkeliers kunnen de toegang tot de binnenplaats zelf afsluiten of openen en personen wel of niet toelaten. Bij de ingang wordt door de baliemedewerkers toezicht gehouden wie er binnenkomt. Fietsers of bromfietsers worden niet toegelaten en voertuigen kunnen de binnenplaats niet bereiken. ’s Avonds en buiten openingstijden van de winkels zijn de deuren gesloten. De gemeente vergelijkt de binnenplaats met een winkelpromenade of een overdekt winkelcentrum, dat tijdens de openingstijden voor iedereen toegankelijk is. Het is niet van belang dat de winkels alleen via schuifdeuren te bereiken zijn en de toegang na sluitingstijd wordt afgesloten. Volgens de bestemmingsplankaart heeft de binnenplaats de bestemming “Tuinen”, maar de feitelijke situatie is dat de binnenplaats is ingericht als plein. Onder verwijzing naar Hoge Raad 21 september 2001 nr. 35502, LJN: AD3522, vng-441 (Alkmaar) oordeelt de rechtbank dat het begrip ‘openbare weg’ moet worden uitgelegd in de zin van de Wegenwet. De bestemming is nog steeds ‘Tuinen’. De gemeente maakt niet aannemelijk dat de binnenplaats openbaar is geworden. De banieren zijn door de omliggende bebouwing niet te zien vanaf de aan die bebouwing grenzende openbare weg. Heffing van reclamebelasting is daarom volgens de rechtbank niet mogelijk.
De term ‘zichtbaar vanaf de openbare weg’ impliceert volgens de wetgever dat aankondigingen door middel van tijdschriften en nieuwsbladen zijn uitgesloten van heffing.
Beperken van het aantal te belasten openbare aankondigingen
Uit de formulering van artikel 2 zou kunnen worden afgeleid dat (los van de vrijstellingen) alle openbare aankondigingen belast worden, terwijl uit de tarieventabel juist een beperking van het aantal, soort of type openbare aankondigingen blijkt. Deze schijnbare tegenstrijdigheid leidt niet tot problemen omdat de Hoge Raad heeft bepaald dat het de gemeente in beginsel vrij staat om bepaalde voorwerpen wel en bepaalde voorwerpen niet in de heffing te betrekken (Hoge Raad 3 maart 1999, nr. 33121, Belastingblad 1999, blz.410, precariobelasting).
Heffing binnen een beperkt gebied
Het heffen van reclamebelasting in een beperkt gebied binnen de gemeente is - onder voorwaarden - mogelijk. De Hoge Raad is van mening dat het karakter van een algemene belasting als de reclamebelasting er niet aan in de weg staat dat de heffing wordt beperkt tot een gedeelte van haar grondgebied. Maar daarvoor moet dan wel een objectieve en redelijke rechtvaardiging zijn (vgl. HR 21 juni 2000, 33816, LJN:AA6253, VNG-95). Die is in het betreffende geval aanwezig omdat de gemeente met de opbrengst van de reclamebelasting activiteiten en voorzieningen wil subsidiëren die het centrum sterker maken. Daarbij worden degenen die profijt kunnen hebben van de opbrengst van de reclamebelasting in de heffing betrokken (Hoge Raad 11 november 2011, 10/04446, Doetinchem, LJN: BR4564, VNG-4849).
Reclamebelasting en Experimentenwet BI-zones
Door de inwerkingtreding van de Experimentenwet BI-zones per 1 mei 2009 kunnen ondernemers in een bepaald deel van de gemeente (een BI-zone = bedrijveninvesteringszone) gezamenlijk investeren in een aantrekkelijker en veiliger winkel- of bedrijfsomgeving. Daarvoor heft de gemeente dan een BIZ-bijdrage op verzoek van en in samenspraak met de desbetreffende ondernemers.
Hoge Raad 11 november 2011, 10/04446, Doetinchem, LJN: BR4564, oordeelde dat een gemeente niet verplicht is om een BIZ-bijdrage in te voeren in plaats van een reclamebelasting.
Voor de invoering van een reclamebelasting is geen draagvlakonderzoek vereist zoals dat wel geldt voor de invoering van een BIZ-bijdrage (Rechtbank Zutphen, 20 april 2011, 09/1950, Zutphen, LJN:BQ9160).
Artikel 3 Belastingplicht
Eerste lid
De Hoge Raad heeft bepaald dat in het geval een gemeente de belasting kan opleggen aan degene van wie dan wel ten behoeve van wie een openbare aankondiging wordt aangetroffen, belastingplichtig is degene die bij de openbare aankondiging rechtstreeks belang heeft. De Hoge Raad bepaalde ook dat in het geval meerdere personen een rechtsreeks belang hebben, belastingplichtig is degene wiens belang het meest op de voorgrond treedt (Hoge Raad 4 maart 1992, nr. 27819, Belastingblad 1992, blz.383).
In de meeste gevallen zal duidelijk zijn wie bij een bepaalde openbare aankondiging rechtstreeks belang heeft. Zo zal bij de naamsaanduiding van een bedrijf of winkel op een gevelbord of raam de desbetreffende ondernemer een rechtstreeks belang hebben. In bepaalde gevallen is dat lastiger te bepalen. Bijvoorbeeld in het geval van een gevelbord van een winkel, met daarop de naam van een product wat in de winkel wordt verkocht. In bovengenoemd arrest besliste de Hoge Raad dat in zo’n geval het belang van de winkelier op de voorgrond treedt. Daarbij was van belang dat de producent wel de openbare aankondigingen had verspreid, maar verder geen enkele invloed had op de plaatsing van de openbare aankondigingen. Volgens de Hoge Raad kende het hof terecht belang toe aan het feit dat de openbare aankondiging kennelijk was bedoeld om de aandacht te vestigen op het verkooppunt en niet zozeer op het product.
Tweede en derde lid
In het tweede en derde lid is de belastingplicht geregeld voor openbare aankondigingen met vermelding van een tussenpersoon of gedaan door een persoon die beroeps- of bedrijfsmatig openbare aankondigingen voor derden doet. Dit kan leiden tot een andere belastingplicht dan op grond van het eerste lid. In de jurisprudentie zijn deze bepalingen, die de heffing vergemakkelijken, toegestaan. Wij wijzen in dit verband op:
- Hof ’s-Gravenhage 21 juli 2000, nr. 98/3298, VNG-nr. 346.
X BV exploiteert in de gemeente billboards waarop X voor haar klanten reclameuitingen aanbrengt. In geschil is de vraag of X terecht is aangeslagen voor de reclamebelasting. De verordening bepaalt als hoofdregel dat de belasting wordt geheven van degene van wie, dan wel ten behoeve van wie openbare aankondigingen worden aangetroffen. In hetzelfde artikel zijn twee uitzonderingen opgenomen; 1. voor verkoop of verhuur met vermelding van een tussenpersoon en 2. voor reclame-uitingen die zijn aangebracht en in stand worden gehouden door een organisatie die zich daarop ten behoeve van derden toelegt. In deze uitzonderingen wordt geheven van de tussenpersoon respectievelijk de organisatie. Het Hof overweegt dat deze bepaling niet in strijd is met de Gemeentewet en ook niet tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing leidt. X' stelling dat de gemeentelijke wetgever met de uitbreiding van de belastingplicht door invoering van de uitzonderingen heeft beoogd de inning en invordering van de reclamebelasting te vergemakkelijken doet hieraan niet af omdat die omstandigheid nog niet meebrengt dat de gemeentelijke wetgever zijn bevoegdheid om reclamebelasting te heffen heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor hem die bevoegdheid is gegeven. X' beroep is ongegrond.
- Hof Amsterdam 18 oktober 2002, nr. 01/03813 LJN:AE9692
Men kan ook belastingplichtig zijn als een openbare aankondiging is gedaan zonder medeweten van de belastingplichtige. Het betrof hier een openbare aankondiging in verband met verkoop van onroerende zaken. Het hof beslist dat op grond van artikel 3 van de Verordening een openbare aankondiging in verband met verkoop van onroerende zaken wordt geacht te zijn gedaan door degene naar wie in het opschrift wordt verwezen. Nu één van de borden waaruit de aankondiging bestond, verwees naar X, wordt dat onderdeel van de aankondiging geacht door hem te zijn gedaan. Daaruit volgt dat X belastingplichtig is voor de reclamebelasting ter zake van het bord waarop zijn naam wordt genoemd. Hieraan doet niet af dat het bord buiten zijn medeweten en niet op zijn kosten is geplaatst en dat de aanwezigheid van het genoemde bord hem pas bekend is geworden na de ontvangst van de aanslag. De aanslag is derhalve terecht en naar de juiste hoogte aan X opgelegd.
Artikel 4 Vrijstellingen
In beginsel vallen alle openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg onder de reclamebelasting. Zie ook de toelichting bij artikel 2 (Belastbaar feit). Dat maakt de heffing van reclamebelasting arbeidsintensief en in de praktijk lastig uitvoerbaar. Het is daarom wenselijk vrijstellingen in de verordening op te nemen.
De Gemeentewet kent voor de reclamebelasting geen verplichte vrijstellingen. Wel kan de gemeenteraad in de verordening reclamebelasting zogenoemde facultatieve vrijstellingen opnemen. Zij heeft daarvoor een ruime bevoegdheid.
Onderdeel a bevat een vrijstelling voor openbare aankondigingen gedaan door een publiekrechtelijk rechtspersoon in de uitoefening van haar publiekrechtelijke taak.
Op grond van onderdeel b zijn aankondigingen op verkeersborden, aankondigingen ten behoeve van een vlottere verkeersstroom vrijgesteld.
Andere vrijstellingen, zoals politieke aankondigingen ten tijde van de (gemeenteraads)verkiezingen of aankondigingen van culturele en maatschappelijke aard of aankondigingen van niet-commerciële en tijdelijke aard hebben wij niet opgenomen, maar zijn wel mogelijk. Aan het slot van de toelichting op dit artikel benoemen wij een aantal voorkomende vrijstellingen die de gemeente, als zij dat wil, kan overnemen.
Een verlicht reclameobject met de aanduiding "Politie" boven de ingang van een politiegebouw viel volgens Hof Amsterdam onder de gemeentelijke vrijstelling voor openbare aankondigingen door publiekrechtelijke rechtspersonen gedaan in de uitoefening van hun publiekrechtelijke taak (Hof Amsterdam 20 december 1999, nr. 98/2322, LJN:AA7816).
Er zijn ook gemeenten die een impliciete vrijstelling in artikel 3 van de verordening hebben opgenomen door alleen instellingen en ondernemers in de heffing te betrekken. Hierdoor blijven natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en daardoor geen commercieel belang hebben bij een openbare aankondiging, buiten de heffing.
In de praktijk voorkomende vrijstellingen:
- c.
openbare aankondigingen die uitsluitend het openbaar belang dienen;
- d.
openbare aankondigingen van politieke partijen;
- e.
openbare aankondigingen die korter aanwezig zijn dan ….. en binnen het belastingtijdvak niet worden vervangen, opgevolgd of gecontinueerd door andere openbare aankondigingen;
- f.
openbare aankondigingen die zonder commercieel oogmerk aanwezig zijn in het kader van en voor de duur van
- -
activiteiten van culturele, sociale of soortgelijke aard;
- -
braderieën;
- -
- g.
openbare aankondigingen die zich bevinden binnen in een woning of bedrijf, met uitzondering van openbare aankondigingen die zijn aangebracht direct op, aan of tegen de binnenzijde van een glazen scheidingsconstructie;
- h.
openbare aankondigingen op bouwterreinen voor zover deze rechtstreeks betrekking hebben op de op dat terrein in uitvoering zijnde bouwwerkzaamheden (optie: waaronder niet begrepen openbare aankondigingen met een verkoop- of verhuur bevorderend karakter);
- i.
openbare aankondigingen aangebracht op een voertuig of (lucht)vaartuig, tenzij deze kennelijk in hoofdzaak (70% of meer) zijn bestemd voor openbare aankondigingen met een verkoop- of verhuur bevorderend karakter;
- j.
openbare aankondigingen die met vermelding van een tussenpersoon zijn gedaan in verband met de verhuur of de verkoop van roerende woonruimten, roerende bedrijfsruimten of onroerende zaken;
- k.
openbare aankondigingen op sportvelden, met uitzondering van openbare aankondigingen die uitdrukkelijk zijn gericht op de openbare weg;
- l.
openbare aankondigingen aangebracht door of namens winkeliersverenigingen of wijkorganen, waarbij de openbare aankondiging uitsluitend bevat een aanduiding van de winkeliersvereniging of het wijkorgaan;
- m.
openbare aankondigingen aangebracht op terrasafscheidingen die zijn geplaatst op een terras of een terrasboot bij een horecaonderneming (optie: voor zover deze een oppervlak van 0,50 m2 per terrasschot niet te boven gaan);
- n.
openbare aankondigingen aangebracht op parasols die zijn geplaatst op een terras of een terrasboot bij een horecaonderneming;
- o.
openbare aankondigingen waarvoor op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst betaling aan de gemeente moet geschieden, dan wel onderscheidenlijk een vergoeding aan de gemeente verschuldigd is;
- p.
openbare aankondigingen alleen bestaande uit de Nederlandse-, provinciale- of gemeentelijke vlag.
De onder c genoemde vrijstelling is ruimer dan de door ons onder a van artikel 4 opgenomen vrijstelling. Als de onder j genoemde vrijstelling wordt overgenomen, moet het tweede lid van artikel 3 worden geschrapt.
De vrijstelling onder e is bedoeld voor openbare aankondigingen die relatief korte tijd aanwezig zijn (bijvoorbeeld 13 weken). De toevoeging voorkomt dat elkaar opvolgende reclame-uitingen (bijvoorbeeld wisselende sandwichborden of wisselende posters, etc.) om de twaalf weken worden gewisseld zodat deze – onbedoeld – altijd onder de vrijstelling vallen (zie in dat verband Rechtbank Zutphen, 20 april 2011, 10/962, Zutphen, LJN:BQ9157).
Facultatieve vrijstelling voor screeningsorganisaties die bevolkingsonderzoek doen
De VNG is regelmatig benaderd door de bevolkingsonderzoekorganisaties die de opsporing van borstkanker onder vrouwen van 55 tot 75 jaar tot doel hebben (ook wel screeningsorganisaties genoemd). De screeningsorganisaties ervaren knelpunten bij het innemen van een standplaats in een gemeente, zowel op het terrein van vergunningverlening als op het terrein van de kosten. Waar het gaat om de kosten, betreft dit de volgende gemeentelijke belastingen: (vergoeding voor gederfde inkomsten uit) parkeerbelastingen, reclamebelasting, precariobelasting, leges en standplaatsgelden. Zij bepleiten daarom een vrijstelling voor deze belastingen.
De screeningsorganisaties voeren een voor de gezondheid van vrouwelijke burgers belangrijke preventieve dienst uit, kosteloos en op grond van vrijwillige deelname. In de gemakkelijke toegang van de doelgroep tot deze dienst ligt dan ook een lokaal belang. De screeningsorganisaties zijn in hun werkgebied uitsluitend gerechtigd tot het uitvoeren van deze ‘publieke taak’ op grond van een ministeriële vergunning in het kader van de Wet op het bevolkingsonderzoek. Zij zijn vanuit hun aard daarom niet met commerciële ondernemingen (oliebollenkramen, kermis, visboer) vergelijkbaar. Om die reden vinden wij een vrijstelling van gemeentelijke belastingen goed verdedigbaar. Ook het opnemen van een dergelijke vrijstelling behoort echter tot de gemeentelijke autonomie.
Gemeenten die een vrijstelling voor reclamebelasting voor deze screeningsorganisaties willen opnemen, kunnen de hiervoor genoemde vrijstelling onder f ruimer definiëren of – als de mobiele unit een voertuig is – de vrijstelling onder i daarvoor gebruiken, dan wel een afzonderlijke vrijstelling opnemen, bijvoorbeeld als volgt:
q. openbare aankondigingen op, aan of bij een mobiele onderzoeksunit die wordt gebruikt voor het doen van bevolkingsonderzoek als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet op het bevolkingsonderzoek, voor welk onderzoek op grond van die wet vergunning is verleend, gedurende dat gebruik en voor zover de openbare aankondigingen betrekking hebben op het bevolkingsonderzoek;
Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarief
Eerste en tweede lid
De Gemeentewet schrijft geen tarief voor en gemeenten zijn in beginsel vrij om een heffingsmaatstaf voor de reclamebelasting te bepalen, zolang deze maar niet direct of indirect afhankelijk is gesteld van inkomen, winst of vermogen van de belastingplichtige.
De toelichting op de Wet materiële belastingbepalingen stelt dat gemeenten die heffingsmaatstaf mogen kiezen die het best overeenkomt met het gemeentelijk beleid en de praktijk van de gemeentelijke belastingheffing. Zo mogen de heffingsmaatstaven binnen een belastingverordening variëren. Tarieven kunnen worden gedifferentieerd, bijvoorbeeld naar gebruik, voordeel of kostentoedeling; zelfs milieuaspecten kunnen bij de tariefbepaling een rol spelen. Hierbij kan worden gedacht aan verschillende tarieven voor verlichte respectievelijk onverlichte aankondigingen.
Voor toepassing van differentiatie geldt dat deze niet mag leiden tot strijdigheid met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Van strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel zal niet snel sprake zijn, aangezien de reclamebelasting meerdere doeleinden heeft, te weten: opbrengst verwerven, profijt en regulering. Hierbij kan worden aangesloten met de differentiatie. Zo kan gedifferentieerd worden al naar gelang het profijt dat men heeft van een aankondiging of de wens van het gemeentebestuur tot beperking van bepaalde aankondigingen op een bepaalde locatie. Overigens is een gemeente niet verplicht om de individuele heffing te relateren aan het profijt dat een individu heeft bij zijn openbare aankondiging (Rechtbank Zutphen, 20 januari 2010, nr. 09/334 Doetinchem, LJN: BL8525).
Rechtbank Zutphen oordeelde (20 januari 2010, nr. 09/334, Doetinchem, LJN: BL8525) dat het ontbreken van een tariefsdifferentiatie niet leidt tot een onredelijke of willekeurige belastingheffing. Het staat de gemeente dus vrij een uniform tarief (vast bedrag) te hanteren.
Hof Arnhem 24 november 2011, 10/00931, Hoorn, LJN: BU5998, oordeelde dat de reclamebelasting een algemene belasting is waarvan de besteding van de opbrengsten vrij is. Deze vrijheid brengt met zich dat de gemeente de opbrengsten ook ter beschikking mag stellen aan bijvoorbeeld een ondernemersfonds. Het bestaan van andere belastingen beperkt deze vrijheid niet. Het feit dat de gemeente hogere tarieven vraagt in bepaalde gebieden is gerechtvaardigd met een beroep op het profijtbeginsel. Er is dan geen sprake van willekeurige of onredelijke belastingheffing.
Mededelingen die slechts openingstijden en/of tenaamstellingen bevatten die alleen zijn bedoeld om inlichtingen te geven aan degene die een adres bezoeken vallen niet onder het criterium ‘openbaar aankondigen’ (Rb. Middelburg 30 januari 2008, LJN BC7882).
Artikel 6 Berekening van reclamebelasting
Het eerste en tweede lid zijn doelmatigheidsbepalingen waarmee wordt bereikt dat meer openbare aankondigingen bij één bouwwerk als één openbare aankondiging worden aangemerkt.
Rechtbank Arnhem, 11-01-2011, AWB 10/1693, ECLI:NL:RBARN:2011:BP0697, besliste dat reclamebelasting ten onrechte was geheven in het geval dat de oppervlakte van de denkbeeldige rechthoek die het omschrift omsluit kleiner is dan de volgens de verordening belastbare oppervlakte. Op grond van artikel 6, tweede lid, van de desbetreffende Verordening werd de oppervlakte van een reclameobject bepaald op het product van de grootste lengte vermenigvuldigd met de grootste breedte c.q. hoogte en de breedte van de denkbeeldige rechthoek die het opschrift omsluit. De gemeente had bij de berekening van de oppervlakte ten onrechte ook een deel van het bord meegenomen waarop geen letters stonden vermeld.
Artikel 7 Belastingtijdvak
Er is gekozen voor het kalenderjaar als belastingtijdvak omdat dit ons het meest doelmatig voorkomt. Gemeenten die voor de niet permanente openbare aankondigingen een korter belastingtijdvak willen, kunnen de volgende bepaling opnemen:
‘Het belastingtijdvak is de in het kalenderjaar gelegen aaneengesloten periode gedurende welke het belastbaar feit zich voordoet.’
Deze bepaling kan met zich brengen dat gedurende het kalenderjaar voor dezelfde belastingplichtige voor dezelfde openbare aankondiging zich meer dan één aaneengesloten periode kan voordoen. Dit leidt tot even zovele aanslagen. Denk hierbij aan parasols en vlaggen met reclame en verkoopborden van makelaars. De woorden ‘in het kalenderjaar’ brengen met zich dat het tijdvak nooit de duur van een kalenderjaar kan overschrijden.
In de verordening is geen artikel opgenomen over het ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang. Zie hierover de toelichting op artikel 8.
In de tariefbepaling zelf wordt rekening gehouden met een beperktere duur van het belastbaar feit dan een volledig jaar door de reclamebelasting te heffen per maand van het belastingtijdvak waarin het belastbaar feit zich voordoet.
Artikel 8 Wijze van heffing
Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. Voor een algemene toelichting wordt verwezen naar de Modelverordeningen gemeentelijke belastingen (algemene toelichting) – Wijze van heffing. In deze modelverordening hebben wij gekozen voor de heffing bij wege van aanslag (eerste lid).
Het opleggen van een definitieve aanslag kan pas na afloop van het desbetreffende belastingtijdvak plaatsvinden, ook als de gemeente niet het kalenderjaar, maar de (kortere) ‘aaneengesloten periode’ kiest als belastingtijdvak. De belastingschuld groeit in de loop van het belastingtijdvak aan. De definitieve omvang van de belastingschuld kan pas na afloop van het belastingtijdvak worden vastgesteld (zie artikel 11, vierde lid, AWR). (Hof Den Haag 26 januari 2005, nr. 03/00589, LJN: AS4338 en Hof Arnhem 7 februari 2002, nr. 00/00590, LJN: AE0504).
Aangezien de definitieve heffing pas na afloop van het belastingtijdvak kan plaatsvinden, is een ontheffingsregeling bij aanvang van de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak of heffingsregeling bij einde van de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak niet nodig.
Als de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen daarin voorziet, kan in de loop van het tijdvak een voorlopige aanslag worden opgelegd (zie de modeluitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen). Deze voorlopige aanslagregeling hoort niet in de belastingverordening (vergelijk artikel 13 en 14 AWR). Zie ook de toelichting op artikel 11.
Voor vaste openbare aankondigingen waarvan de verwachting is dat die het gehele kalenderjaar aanwezig zijn (bijvoorbeeld vaste gevelreclame) kan in de loop van het tijdvak een definitieve aanslag worden opgelegd, mits in de verordening is bepaald dat de belastingschuld daarvoor ontstaat bij de aanvang van het belastingtijdvak en een bepaling over ontheffing naar tijdsgelang is opgenomen (Hof Amsterdam 30 januari 1998, nr. 96/0848, LJN: AA4190). In de modelverordening hebben wij deze mogelijkheid niet uitgewerkt.
Artikel 9 Termijn van betaling
Het tweede lid bevat de algemene clausule dat de Algemene termijnenwet niet van toepassing is op de gestelde termijnen.
Artikel 9 voorziet niet in betalingstermijnen voor eventuele voorlopige aanslagen. Dit betekent dat hiervoor de betalingstermijn van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingwet 1990 geldt: invorderbaar binnen 6 weken na dagtekening van het aanslagbiljet.
Artikel 10 Kwijtschelding
In de verordening is gekozen voor een bepaling die regelt dat in het geheel geen kwijtschelding van reclamebelasting wordt verleend. Het gaat hier immers om een belasting die vrijwel altijd wordt geheven van ondernemers en organisaties.
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl