Verordening loonkostensubsidie Participatiewet gemeente Buren

Geldend van 01-02-2018 t/m heden

Intitulé

Verordening loonkostensubsidie Participatiewet gemeente Buren

De Raad van de gemeente Buren,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 november 2017, gelet op artikel 6, lid 2, van de Participatiewet;

overwegende dat het noodzakelijk is om regels te stellen over de doelgroep loonkostensubsidie en de loonwaarde van inwoners bij verordening te regelen;

Besluit:

vast te stellen de:

Verordening loonkostensubsidie Participatiewet gemeente Buren

Artikel 1. - Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ); de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a. de raad: de gemeenteraad van gemeente Buren.

  • b. het college: het college van burgemeester en wethouders van gemeente Buren.

  • c. Het UWV: het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

Artikel 2. - Vaststelling van de doelgroep

  • 1.

    Het college stelt vast of belanghebbende behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie.

  • 2.

    Hierbij neemt het college de volgende criteria in acht:

  • a. een persoon moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 7,

  • b. die persoon is niet in staat met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen; en

  • c. die persoon heeft mogelijkheden tot arbeidsparticipatie; of

  • d. een persoon moet behoren tot de doelgroep zoals omschreven in artikel 10d, tweede lid, van de Participatiewet.

  • 3.

    Het college kan het UWV om advies vragen met betrekking tot het oordeel of een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie. Het UWV neemt daarbij de criteria in acht zoals genoemd bij artikel 2, tweede lid van deze verordening.

Artikel 3. - Vaststelling loonwaarde

  • 1.

    Het college gebruikt de in de bijlage omschreven wijze om de loonwaarde van een persoon vast te stellen.

  • 2.

    Een externe organisatie kan het college adviseren met betrekking tot de vaststelling van de loonwaarde van een persoon. De externe organisatie neemt daarbij de volgende methode in acht:

    • a.

      Het college maakt gebruik van Dariuz Works Loonwaarde om de loonwaarde van een persoon te bepalen in het kader van artikel 6, tweede lid, van de Participatiewet. De werkwijze van deze methode is als volgt:   

      1. Dariuz loonwaarde meet de werkprestaties van de aspirant medewerker (tempo, kwaliteit en inzetbaarheid) op de werkplek bij de werkgever. Daarbij wordt de prestatie van de aspirant werknemer afgezet tegen de werkprestatie van de reguliere werknemer met dezelfde taken bij dezelfde werkgever.

      2. De loonwaardemeter die Dariuz loonwaarde uitvoert moet gecertificeerd zijn en voert het loonwaarde onderzoek uit op de werkplek van de aspirant werknemer bij de werkgever.

   

Artikel 4. - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 februari 2017.

Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt ingetrokken:

  • 0

    De ‘Verordening loonkostensubsidie Participatiewet gemeente Buren’ vastgesteld op 9 december 2014.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 19 december 2017.

De griffier,

G. van Droffelaar

De voorzitter,

J.A. de Boer MSc

Algemene toelichting

Deze verordening geeft uitvoering aan artikel 6, tweede lid, van de Participatiewet. Overeenkomstig deze bepaling dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te stellen over de doelgroep loonkostensubsidie en de loonwaarde. De regels dienen in ieder geval te bepalen:

  • 1.

    de wijze waarop wordt vastgesteld wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort, en

  • 2.

    de wijze waarop de loonwaarde wordt vastgesteld.

Het college kan op verzoek of ambtshalve vaststellen wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort (artikel 10c van de Participatiewet). Personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet die mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben en van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie. Ook personen als bedoeld in artikel 10d, tweede lid, van de Participatiewet behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie (artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet).

Heeft het college vastgesteld dat een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie en is een werkgever voornemens met die persoon een dienstbetrekking aan te gaan, dan stelt het college in beginsel de loonwaarde van die persoon vast (artikel 10d, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet). Het college kan ook in overleg met de werkgever vaststellen dat de vaststelling van de loonwaarde gedurende maximaal de eerste zes maanden van de dienstbetrekking achterwege kan blijven (artikel 10d, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet en artikel 10d, vijfde lid, van de Participatiewet). Als deze periode is verstreken, dan moet de loonwaarde worden vastgesteld. Hiervoor is geen aanvraag vereist. De vastgestelde loonwaarde legt het college vast in een beschikking waartegen zowel de betrokken persoon als diens (potentiële) werkgever bezwaar en beroep kunnen instellen.

De loonwaarde is een vastgesteld percentage van het wettelijk minimumloon voor de door een persoon -die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie- verrichte arbeid in een functie naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort (artikel 6, eerste lid, onderdeel g, van de Participatiewet).

De loonkostensubsidie zoals beschreven in deze verordening kan uitsluitend worden ingezet als de persoon in kwestie behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet: mensen met een arbeidsbeperking. Deze nieuwe vorm van loonkostensubsidie is niet per definitie tijdelijk, maar kan indien nodig voor een langere periode worden ingezet. Met dit instrument compenseert de gemeente werkgevers voor de verminderde productiviteit van de werknemer (zie Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 60).

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet zijn vanzelfsprekend ook van toepassing op deze verordening. Hiervan zijn in deze verordening daarom geen begripsomschrijvingen opgenomen. Voor de duidelijkheid zijn een aantal belangrijke wettelijke definities hieronder weergegeven.

  • -

    doelgroep loonkostensubsidie (artikel 6, eerste lid, onderdeel e, Participatiewet): personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, alsmede personen als bedoeld in artikel 10d, tweede lid;

  • -

    loonwaarde (artikel 6, eerste lid, onderdeel g, Participatiewet): vastgesteld percentage van het wettelijk minimumloon voor de door een persoon, die tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort, verrichte arbeid in een functie naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort;

  • -

    dienstbetrekking (artikel 6, eerste lid, onderdeel f, van de Participatiewet): een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking.

Artikelgewijze toelichting

Artikel 1. - Begripsomschrijvingen

Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ de Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities ook de verordening moet worden gewijzigd.

De begrippen die niet zijn omschreven in de Participatiewet, IOAW, IOAZ, Awb, Gemeentewet of die verduidelijkt moeten worden, zijn in het tweede lid omschreven.

Artikel 2. - Vaststelling van de doelgroep

In artikel 10c van de Participatiewet is geregeld wanneer wordt vastgesteld of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort: op schriftelijke aanvraag of ambtshalve. Ambtshalve vaststelling is alleen mogelijk bij:

  • -

    personen die algemene bijstand ontvangen;

  • -

    personen als bedoeld in de artikelen 34a, vijfde lid, onderdeel b, 35, vierde lid, onderdeel b, en 36, derde lid, onderdeel b, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d is verleend;

  • -

    personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de Participatiewet;

  • -

    personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; en

  • -

    personen met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

In artikel 10c van de Participatiewet is ook bepaald dat het aan college is om vast te stellen of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Binnen de kaders van de wet is het aan de gemeente om vast te stellen op welke wijze zij bepalen of mensen tot de doelgroep loonkostensubsidie behoren en of loonkostensubsidie voor hen wordt ingezet (zie Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 62). In artikel 1, tweede lid, is vastgelegd welke criteria daarbij in acht genomen worden. Deze criteria zijn ontleend aan artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet. Daarin is immers wettelijk de doelgroep loonkostensubsidie vastgelegd. Onderdeel a ziet op het toekennen van loonkostensubsidie aan personen die nog geen dienstbetrekking hebben. Onderdeel d ziet op het toekennen van loonkostensubsidie aan personen met een reeds bestaande dienstbetrekking en die in de periode van 6 maanden voorafgaande aan de dienstbetrekking hebben deelgenomen aan praktijkonderwijs, voortgezet speciaal onderwijs of de entreeopleiding.

Bij de vaststelling op iemand behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie laat het college zich adviseren door het UWV. Het college draagt personen voor die zouden kunnen behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie, het UWV adviseert en neemt daarbij eveneens de in het tweede lid neergelegde criteria in acht. Op basis van het advies beslist het college of iemand tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Alleen als sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het advies, kan besloten worden het advies niet te volgen. 

Artikel 3. - Vaststelling loonwaarde

In artikel 10d, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet is bepaald dat als een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie en een werkgever voornemens is een dienstbetrekking aan te gaan met die persoon, het college de loonwaarde van die persoon vaststelt met inachtneming van artikel 10d, vierde lid, van de Participatiewet. Hiervoor is geen aanvraag vereist. Het college kan tevens in overleg met de werkgever vaststellen dat de vaststelling van de loonwaarde gedurende maximaal de eerste zes maanden van de dienstbetrekking achterwege kan blijven (artikel 10d, eerste lid, onderdeel b van de Participatiewet en artikel 10d, vijfde lid, van de Participatiewet). Als deze periode is verstreken, dan moet de loonwaarde worden vastgesteld.

Een externe organisatie, bijvoorbeeld het UWV of Werkzaak Rivierenland, kan het college adviseren met betrekking tot de vaststelling van de loonwaarde van een persoon (artikel 2, tweede lid, van deze verordening). De vastgestelde loonwaarde legt het college vast in een beschikking waartegen zowel de betrokken persoon als diens (potentiële) werkgever bezwaar en beroep kunnen instellen.

In artikel 2a wordt de methode die het college gebruikt om de loonwaarde van die persoon te bepalen omschreven. In het kader van ‘deregulering’ is ervoor gekozen deze methode op te nemen in de verordening in plaats van deze vast te leggen in een aparte beleidsregel.

Als een dienstbetrekking tot stand komt, verleent het college loonkostensubsidie aan de werkgever met inachtneming van artikel 10d van de Participatiewet.

Dariuz loonwaardemeting voldoet aan de gouden standaard loonwaarde meting zoals vastgesteld in wetenschappelijk onderzoek, mei 2014, en overgenomen door de werkkamer van de Stichting van de Arbeid, november 2014. Voor de werkgever, werknemer en de gemeente is het eindresultaat een valide, betrouwbare en leesbare loonwaardemeting op grond waarvan een beschikking vaststelling loonkostensubsidie kan worden afgegeven.

Met Dariuz Loonwaarde kan worden voldaan aan de vereisten in het Besluit Loonkostensubsidie Participatiewet d.d. 6-10-2014 en de Regeling Loonkostensubsidie Participatiewet d.d. 10-10-2014.

De gemeenteraad heeft ervoor gekozen om Dariuz Works loonwaarde te gebruiken om de loonwaarde van een persoon vast te stellen. Deze methodiek is zowel van toepassing als het gaat om toepassing van artikel 10d, vierde lid, van de Participatiewet als om toepassing van artikel 10d, vijfde lid, van de Participatiewet.

Artikel 4. - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 februari 2017. Toen is onder andere in werking getreden ‘de Wet stroomlijning loonkostensubsidie Participatiewet’.

Artikel 5. - Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel van deze verordening neergelegd.