Regeling vervallen per 01-01-2019

VERORDENING OP DE HEFFING EN DE INVORDERING VAN DE PRECARIOBELASTING 2018 (Verordening precariobelasting 2018)

Geldend van 22-12-2017 t/m 31-12-2018

Intitulé

VERORDENING OP DE HEFFING EN DE INVORDERING VAN DE PRECARIOBELASTING 2018 (Verordening precariobelasting 2018)

De raad van de gemeente Kaag en Braassem;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 14 november 2017;

gelet op artikel 228 van de Gemeentewet;

besluit:

vast te stellen de:

VERORDENING OP DE HEFFING EN DE INVORDERING VAN DE PRECARIOBELASTING 2018 (Verordening precariobelasting 2018)

Artikel 1 Begripsomschrijvingen.

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    dag: een periode van 24 uren, aanvangende te 00.00 uur, of een gedeelte daarvan;

  • b.

    dagdeel: een periode van 4 uren;

  • c.

    week: een periode van zeven achtereenvolgende dagen;

  • d.

    maand: een kalendermaand;

  • e.

    jaar: een kalenderjaar

  • f.

    woonschip, (plezier)vaartuig: een woonschip of (plezier)vaartuig als bedoeld in de Schepenverordening Kaag en Braassem 2009;

  • g.

    vergunning: een door het gemeentebestuur verleende en in een gemeentelijke registratie opgenomen toestemming op grond waarvan een persoon een of meer voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond mag hebben.

Artikel 2 Belastbaar feit.

Onder de naam precariobelasting wordt een directe belasting geheven ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, bedoeld of genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.

Artikel 3 Belastingplicht.

  • 1. De precariobelasting wordt geheven van degene die het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft, dan wel van degene ten behoeve van wie dat voorwerp of die voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond aanwezig zijn.

  • 2. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt, indien de gemeente een vergunning heeft verleend voor het hebben van het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, degene aan wie de vergunning is verleend of diens rechtsopvolger aangemerkt als degene bedoeld in het eerste lid, tenzij blijkt dat hij niet het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft.

Artikel 4 Vrijstellingen.

De precariobelasting wordt niet geheven ter zake van het hebben van:

  • a.

    voorwerpen, indien de gemeente ter zake van het gebruik van de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond waarop het voorwerp of de voorwerpen zich bevinden een recht heft op grond van artikel 229, eerste lid, onderdeel a, van de Gemeentewet, dan wel een privaatrechtelijke vergoeding is overeengekomen;

  • b.

    voorwerpen, waarvan de gemeente genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is, met uitzondering van voorwerpen die in gebruik zijn bij een derde;

  • c.

    voorwerpen of werken die noodzakelijk voor de uitoefening van hun publiekrechtelijke taak, door het rijk, de provincie, de gemeente of het hoogheemraadschap zijn aangebracht of geplaatst;

  • d.

    verzamelbakken, zoals glascontainers, die in het belang van het hergebruik van afzonderlijk in te zamelen afvalstoffen, bedoeld in artikel 10.17 van de Wet milieubeheer op of in de voor de openbare dienst bestemde grond zijn geplaatst;

  • e.

    brievenbussen, postzegelautomaten, telefooncellen;

  • f.

    wegwijzers en verkeersaanwijsborden van de ANWB en van andere gelijksoortige instellingen;

  • g.

    voorwerpen uitsluitend langs de gevel aangebracht, die aan een gebouw zijn aangebracht en niet meer dan 0,20 meter buiten de gevel steken;

  • h.

    voorwerpen bedoeld in hoofdstuk 5 van de tarieventabel indien deze korter dan een week zijn geplaatst dan wel aanwezig zijn;

  • i.

    één pleziervaartuig aan het erf dat behoort bij een woning of een zomerwoning voor zover die woning of zomerwoning aanwezig is in overeenstemming met de daarvoor geldende wettelijke voorschriften;

  • j.

    voorwerpen uitsluitend gebezigd voor een liefdadig doel of door een in de gemeente gevestigde non-profitinstelling die zich blijkens haar statuten de uitoefening ten doel stelt van activiteiten van maatschappelijke, sociale of culturele aard en waarbij deze activiteiten in hoofdzaak worden verricht door vrijwilligers en die noch direct, noch indirect een zakelijk/commercieel belang nastreeft, noch ondersteuning ontvangt van een commercieel bedrijf.

Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarief.

De precariobelasting wordt geheven naar de maatstaven en de tarieven opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel, met inachtneming van het overigens in deze verordening bepaalde.

Artikel 6 Berekening van de precariobelasting

  • 1. Indien een tarief per oppervlakte is vastgesteld, wordt de precariobelasting berekend naar de oppervlakte van de horizontale projectie van de voorwerpen, tenzij anders is bepaald.

  • 2. De oppervlakte van andere dan rechthoekige voorwerpen wordt gesteld op het product van de twee aangrenzende zijden van een om het voorwerp geplaatste denkbeeldige rechthoek.

  • 3. Indien de gemeente een vergunning heeft verleend voor het hebben van het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, wordt voor de berekening van de precariobelasting aangesloten bij de geldigheidsduur van die vergunning, tenzij blijkt dat het belastbaar feit zich gedurende een kortere periode heeft voorgedaan. In dat geval bestaat aanspraak op ontheffing, waarbij het vierde lid van overeenkomstige toepassing is.

  • 4. Indien in de tarieventabel voor een voorwerp tarieven voor verschillende tijdseenheden zijn opgenomen, wordt de precariobelasting berekend op de voor de belastingplichtige meest voordelige wijze.

  • 5. Voor de berekening van de belasting wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt.

Artikel 7 Belastingtijdvak.

  • 1. Het belastingtijdvak is de in een kalenderjaar gelegen periode gedurende welke zich een belastbaar feit in de zin van de verordening voordoet of zal voordoen.

  • 2. In de gevallen waarin de gemeente een vergunning heeft verleend voor het hebben van het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, is in afwijking van het eerste lid, het belastingtijdvak de periode waarvoor de vergunning is verleend, met dien verstande dat bij een kalenderjaaroverschrijdende geldigheidsduur van de vergunning het belastingtijdvak gelijk is aan het gedeelte van de periode van de vergunning gelegen in het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing.

  • 1. De precariobelasting wordt bij wege van aanslag geheven.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de voor een dag verschuldigde precariobelasting geheven door middel van een mondelinge kennisgeving, dan wel gedagtekende schriftelijke kennisgeving waarop het gevorderde bedrag is vermeld. Het gevorderde bedrag wordt mondeling, dan wel door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving aan de belastingschuldige bekendgemaakt.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en de heffing naar tijdsgelang.

  • 1. In de gevallen bedoeld in artikel 7, eerste lid, is de precariobelasting verschuldigd bij de aanvang van het belastingtijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aanvangt is de naar jaartarieven geheven precariobelasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat tijdvak verschuldigde belasting als er in dat tijdvak, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor de naar jaartarieven geheven precariobelasting voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat tijdvak verschuldigde precariobelasting als er in dat tijdvak, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij blijkt dat het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 10.-.

Artikel 10 Termijnen van betaling.

  • 1. De aanslagen moeten worden betaald binnen 30 dagen na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet de precariobelasting worden betaald ingeval de kennisgeving bedoeld in artikel 8, tweede lid:

    • mondeling wordt gedaan, op het moment van het doen van de kennisgeving;

    • schriftelijk wordt gedaan, op het moment van het uitreiken van de kennisgeving, dan wel ingeval van toezending ervan, binnen 30 dagen na de dagtekening van de kennisgeving.

  • 3. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet de precariobelasting als bedoeld in hoofdstuk 1 en 2 van de tarieventabel worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede termijn twee maanden later.

  • 4. In afwijking van het derde lid kan de belastingschuldige bij een aanslag op grond van hoofdstuk 1 en 2 van de tarieventabel er ook voor kiezen het op het aanslagbiljet vermelde verschuldigde bedrag of de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso van zijn betaalrekening af te laten schrijven. De aanslagen worden dan betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van de dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het kalenderjaar waarin de aanslag is opgelegd overblijven, met dien verstande, dat het aantal termijnen ten minste drie en ten hoogste tien bedraagt. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op die welke in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 5. De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 11 Kwijtschelding.

Bij de invordering van de precariobelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders.

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van precariobelasting.

Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel.

  • 1. De “Verordening op de heffing en de invordering van precariobelasting 2017” vastgesteld bij raadsbesluit van 12 december 2016 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag volgende op die van de bekendmaking.

  • 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2018.

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening precariobelasting 2018”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Kaag en Braassem, gehouden op 18 december 2017

de griffier,

drs. K.A. van der Pas

de voorzitter,

mr. K.M. van der Velde-Menting

Tarieventabel behorende bij de ‘Verordening precariobelasting 2018

Hoofdstuk 1 Woonschepen

1.1.

Het tarief bedraagt

1.1.1.

voor het innemen van een ligplaats met een woonboot, per m2 per jaar

5,60

1.1.2.

voor het gebruik van aanliggende bij de woonboot behorende grond, per m2 per jaar

6,50

Hoofdstuk 2 Leidingen, kabels en buizen

2.1.

Het tarief bedraagt voor leidingen, kabels en buizen

2.1.1.

per strekkende meter per jaar

4,27

Hoofdstuk 3 Circussen, kermissen, braderieën

3.1

Het tarief bedraagt voor het innemen van een standplaats door circussen of kermissen, per circus of per kermis, per keer

3.1.1.

tot 1500 m²

379,90

3.1.2.

1500 m² en meer

638,85

3.2.

het innemen van een standplaats c.q. het hebben van kramen, podia, wagens, installaties ten behoeve van braderieën, per braderie per keer

317,90

Hoofdstuk 4 Standplaatsen

4.1

Het tarief bedraagt voor de verkoop van goederen innemen van een toegewezen standplaats per strekkende meter

4.1.1.

per dagdeel

1,00

4.1.2.

per maand bij 1 dagdeel in de week

5,25

per maand bij 2 dagdelen in de week

10,45

per maand bij 3 dagdelen in de week

15,60

per maand bij 4 dagdelen in de week

20,85

per maand bij 5 dagdelen in de week

26,00

per maand bij 6 dagdelen in de week

31,20

per maand bij 7 dagdelen in de week

36,45

per maand bij 8 dagdelen in de week

41,65

4.1.3.

per jaar bij 1 dagdeel in de week

43,75

per jaar bij 2 dagdelen in de week

87,55

per jaar bij 3 dagdelen in de week

131,30

per jaar bij 4 dagdelen in de week

175,15

per jaar bij 5 dagdelen in de week

218,80

per jaar bij 6 dagdelen in de week

262,55

per jaar bij 7 dagdelen in de week

306,40

per jaar bij 8 dagdelen in de week

350,15

4.2

Het tarief bedraagt voor zover betrekking hebbend op de stroomvoorziening, per standplaats, bij een totale capaciteit van de aldaar aanwezige elektrische installaties van

4.2.1.

niet meer dan 500 watt

4.2.1.1.

per dag

5,30

4.2.1.2.

per maand

15,80

4.2.1.3.

per jaar

158,40

4.2.2

501 watt tot en met 1.000 watt

4.2.2.1.

per dag

10,50

4.2.2.2.

per maand

32,85

4.2.2.3.

per jaar

328,25

4.2.3.

1.001 watt tot en met 1.500 watt

15,80

4.2.3.1.

per dag

4.2.3.2.

per maand

48,70

4.2.3.3.

per jaar

486,65

4.2.4.

meer dan 1.500 watt

4.2.4.1.

per dag

21,15

4.2.4.2.

per maand

64,60

4.2.4.3.

per jaar

646,15

Hoofdstuk 5 Overige voorwerpen

5.1.

Het tarief bedraagt: voor een vaartuig op een ligplaats, per m² per jaar

107,40

5.2.

Het tarief bedraagt voor voorwerpen waarvoor in dit hoofdstuk en de voorgaande hoofdstukken geen afzonderlijk tarief is opgenomen, per m2 per jaar

31,70